Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het Jaarverslag Deltafonds 2024 (Kamerstuk 36740-J-1)
36 740 J Jaarverslag en slotwet Deltafonds 2024
Nr. 5 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
            
Vastgesteld 12 juni 2025
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen voorgelegd
                  aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over het jaarverslag van 21 mei 2025
                  inzake het Jaarverslag van het Deltafonds 2024 (Kamerstuk 36 740 J, nr. 1).
               
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 10 juni 2025. Vragen en antwoorden
                  zijn hierna afgedrukt.
               
De voorzitter van de commissie, Peter de Groot
De griffier van de commissie, Schukkink
Vragen en antwoorden
1
Vraag:
In hoeverre ligt de uitvoering van de maatregelen binnen het programma Zoetwater op
                     schema?
                  
Antwoord:
De uitvoering van de meeste maatregelen binnen het Deltaprogramma Zoetwater loopt
                     op schema. Een paar grote maatregelen zullen echter pas in 2030 ipv 2027 klaar zijn.
                     Deze uitvoering loopt wat achter door onder andere tegenvallers in grondaankoop, capaciteitsproblemen
                     en vertraagde gebiedsprocessen.
                  
2
Vraag:
Is er inmiddels meer zicht op de rol en omvang van arbeidsmarktkrapte als oorzaak
                     van vertragingen bij projecten binnen het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP)?
                  
Antwoord:
Krapte op de arbeidsmarkt wordt door de waterschappen benoemd als één van de redenen
                     waarom HWBP-projecten vertragen. Het gaat daarbij om zowel de capaciteit bij de waterschappen
                     zelf als capaciteit in de markt (ingenieurs en aannemers). Recent onderzoek naar de
                     maakbaarheid van het HWBP-programma laat zien dat er de komende 10 jaar een potentieel
                     tekort aan ingenieurscapaciteit is van 10%. Zorgpunten zijn bijvoorbeeld uitstroom
                     door pensionering, schaarste aan gespecialiseerd personeel en concurrentie uit andere
                     uitvoeringsprogramma’s. Uit de laatste HWBP-halfjaarrapportage blijkt dat schaarste
                     op de arbeidsmarkt nog steeds een rol speelt in vertragingen, maar dat de impact op
                     het realiseren van het programma op lange termijn (2050) is afgenomen.
                  
3
Vraag:
Hoeveel vertraging (in maanden of jaren) is er ontstaan bij de partnerprojecten door
                     langdurige vergunningprocedures en planstudie-achterstanden?
                  
Antwoord:
Er is door de KRW-projecten geen vertraging ontstaan bij andere projecten. De KRW-maatregelen
                     worden soms in een gecombineerd project uitgevoerd, bijvoorbeeld als er ook een HWBP-maatregel
                     moet worden uitgevoerd. Mocht een deelopgave van een gecombineerd project vertragen
                     dan wordt – waar nodig – het KRW-projectdeel losgeknipt. Zo wordt vertraging voorkomen.
                  
4
Vraag:
Hoe worden adaptieve en mitigerende maatregelen met elkaar vergeleken in het kennisprogramma
                     zeespiegelstijging?
                  
Antwoord:
Het Kennisprogramma zeespiegelstijging onderzoekt verschillende manieren (denkrichtingen)
                     om Nederland in de toekomst aan te passen aan een zeespiegelstijging tot 5 meter.
                     Daarbij worden ook allerlei adaptatiemaatregelen bekeken.
                  
Bij het in beeld brengen van keuzemomenten wordt gekeken naar verschillende KNMI-klimaatscenario’s
                     (mitigatie), waarbij ook verschillende snelheden van zeespiegelstijging verwacht worden.
                  
Het onderzoek laat zien dat de omvang van de adaptatie-opgave aanzienlijk kleiner
                     is wanneer klimaatverandering beperkt wordt (Kamerstukken II 2023–2024, 36 410 J, nr. 5).
                  
5
Vraag:
Wat is de totale effectiviteit (in procent verwijdering) van de aanvullende zuiveringen
                     bij de elf rioolwaterzuiveringsinstallaties (rwzi’s) met betrekking tot medicijnresten?
                  
Antwoord:
Het is op dit moment nog niet mogelijk om de effectiviteit van de aanvullende zuiveringen
                     bij deze rioolwaterzuiveringsinstallaties (rwzi’s) weer te geven. Veel van deze installaties
                     zijn pas recent in gebruik genomen. De technieken die worden gebruikt zijn nieuw en
                     worden voor het eerst op deze schaal toegepast. Het verwijderingsrendement verschilt
                     per installatie, per methode en per soort medicijn. Op kleinere schaal zijn al wel
                     proeven gedaan door STOWA1. Uit deze pilots blijkt dat de gemiddelde verwijdering van medicijnresten ligt tussen
                     de 75 en 85 procent. Er zijn metingen over een langere periode nodig om betrouwbare
                     gemiddelden te berekenen. Zoals afgesproken in de Subsidieregeling stimulering verwijdering
                     medicijnresten2 ontvangt de Kamer in 2029 een evaluatie over de werking en effecten van de subsidie.
                     Dan is er genoeg informatie om het gemiddelde verwijderingsrendement vast te stellen.
                  
6
Vraag:
Hoeveel vergunningen voor nieuwe drinkwaterwinpunten zijn er in het afgelopen jaar
                     door lokale besturen afgegeven?
                  
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 12.
7
Vraag:
Hoeveel huishoudens hebben het afgelopen jaar minstens één gehele dag zonder drinkwater
                     gezeten? Wat waren hiervan de oorzaken?
                  
Antwoord:
Als uitwerking van artikel 35, tweede lid, van de Drinkwaterwet heeft de Inspectie
                     Leefomgeving en Transport (ILT) als toezichthouder op de levering van drinkwater door
                     de tien drinkwaterbedrijven de «Meldprocedure normoverschrijdingen in drinkwater of
                     oppervlaktewater voor drinkwaterbedrijven» opgesteld. Daarin is bepaald dat drinkwaterbedrijven
                     onderbrekingen van de levering van drinkwater langer dan 24 uur moeten melden. De
                     ILT heeft in 2024 geen meldingen van drinkwaterbedrijven ontvangen over dergelijke
                     onderbrekingen.
                  
8
Vraag:
Hoeveel waterlichamen in Nederland voldoen op dit moment aan de gestelde normen uit
                     de Kaderrichtlijn Water (KRW)?
                  
Antwoord:
In de Kamerbrief van 20 december jl. over de tussenevaluatie KRW (Kamerstukken 27 625, nr. 696) is dit uitgebreid beschreven. Samengevat komt het erop neer dat circa 80 procent
                     van de 100.000 KRW-doelen nu al voldoet. Als we kijken vanuit one-out-all-out voldoet
                     geen van de ongeveer 750 oppervlaktewaterlichamen aan álle ongeveer 140 doelen. Vanuit
                     one-out-alle-out gezien voldoen vier van de 23 grondwaterlichamen aan alle 12 doelen.
                  
9
Vraag:
Kunt u per waterlichaam toelichten welke vooruitgang, of achteruitgang, er is geboekt
                     ten aanzien van de KRW in vergelijking met 2023 en of deze ontwikkeling bijdraagt
                     aan de haalbaarheid van de KRW-normen?
                  
Antwoord:
In de Kamerbrief 20 december jl. over de tussenevaluatie KRW (Kamerstukken 27 625, nr. 696) is de stand van zaken voor heel Nederland beschreven, dus voor alle ongeveer 750 oppervlaktewaterlichamen
                     en alle 23 grondwaterlichamen. Dit betreft de toestand 2023 en is gebaseerd op onderliggende
                     rapporten op meer detailniveau. In het openbaar toegankelijke Informatiehuis Water
                     zijn alle meest actuele gegevens te vinden. Voor een overzicht van welke doelen waar
                     wel of niet bereikt zijn, wordt verwezen naar de website wkp.rws.nl/geoviewer.3 Hier kan per KRW-doel een kaart worden gegenereerd.
                  
In zijn algemeenheid hebben de (extra ingezette) maatregelen een positief effect op
                     doelbereik. Deze maatregelen zijn toegelicht in het antwoord op vraag 1 bij het Verantwoordingsonderzoek
                     Deltafonds 2024.
                  
10
Vraag:
Wat is er in het afgelopen jaar specifiek gedaan om ervoor te zorgen dat er meer waterwinpunten
                     bij komen?
                  
Antwoord:
Zoals aangegeven in de brief van 13 januari 2025 (Kamerstukken 27 625, nr. 697) hebben IPO en Vewin samen met de relevante bevoegde gezagen in zestien regionale
                     plannen uitgewerkt welke projecten in de verschillende gebieden uitgevoerd moeten
                     worden om te voorzien in de benodigde extra productiecapaciteit in 2030.
                  
In iedere regio is gezocht naar de meest passende manier om de productiecapaciteit
                     uit te breiden. Er zijn plekken waar men zich richt op het uitbreiden van bestaande
                     winningen of juist op het inrichten van nieuwe grondwaterwinningen, maar ook het winnen
                     van drinkwater uit regionaal oppervlaktewater of uit het hoofdwatersysteem is in sommige
                     regio’s in beeld.
                  
11
Vraag:
Hoeveel potentiële extra waterwinpunten zijn er op dit moment in Nederland?
Antwoord:
Zoals aangegeven in het schriftelijk overleg met de Kamer (Kamerstukken. 27 625, nr. 702 – vraag 5) blijkt uit de regionale plannen dat er 10 projecten zijn tussen nu en
                     2030 waarbij gesproken wordt over nieuwe winningen. In de periode na 2030 zijn er
                     11 projecten in beeld waarbij nieuwe winningen gerealiseerd moeten gaan worden. Daarnaast
                     wordt er in ca. 46 verschillende projecten gewerkt aan het realiseren van uitbreiding
                     van de productiecapaciteit.
                  
12
Vraag:
Hoe vaak in het afgelopen jaar is een vergunningsverleningstraject voor een drinkwaterwinningspunt
                     aanleiding geweest van een rechtszaak, bijvoorbeeld om het milieu?
                  
Antwoord:
Zoals aangegeven in het recente schriftelijk overleg met de Kamer (Kamerstukken 27 625, nr. 702, vraag 3) is het aan initiatiefnemers om te komen tot ontvankelijke vergunningaanvragen
                     en heeft navraag bij de drinkwatersector geleerd dat dergelijke kwantitatieve informatie
                     nog niet structureel verzameld wordt. De Vewin en het IPO werken op verzoek van het
                     Ministerie van IenW inmiddels aan de monitoring van de voortgang van de regionale
                     actieplannen uit het Actieprogramma beschikbaarheid drinkwaterbronnen 2023–2030.
                  
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
P.C. (Peter) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat - 
              
                  Mede ondertekenaar
M. Schukkink, griffier