Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden, gesteld aan de Algemene Rekenkamer, over het rapport Staat van de rijksverantwoording 2024 (Kamerstuk 36740-3)
36 740 Financieel Jaarverslag van het Rijk 2024
Nr. 5
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 10 juni 2025
De vaste commissie voor Rijksuitgaven heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Algemene
Rekenkamer over de brief van 21 mei 2025 inzake het rapport Staat van de rijksverantwoording
2024 (Kamerstuk 36 740, nr. 3).
De Algemene Rekenkamer heeft deze vragen beantwoord bij brief van 10 juni 2025. Vragen
en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Sneller
Adjunct-griffier van de commissie, Van der Steur
Vraag 1
Heeft de Algemene Rekenkamer voorbeelden van tekortkomingen in het huidige controlebestel?
Het grootste voorbeeld qua financiële omvang was voor de coronamaatregel Tegemoetkoming
Vaste Lasten (TVL) over het jaar 2021. Dit betrof € 7,9 miljard aan TVL-verleningen
(aangegane verplichtingen), € 5,4 miljard aan voorschotten (uitgaven) en € 2,7 miljard
aan afgerekende voorschotten aan ondernemers. In ons onderzoek stelden wij vast dat
noch de interne beheersing noch de accountantscontrole ons voldoende zekerheid kon
verschaffen over de juistheid en rechtmatigheid van de verlening, bevoorschotting
en vaststelling van de subsidies voor de TVL.1
Een van de door de Algemene Rekenkamer gesignaleerde gebreken bij de verantwoording
van de TVL-subsidies betrof de accountantscontrole daarop door de Auditdienst Rijk
(ADR). Wij moesten bezwaar maken, mede omdat we onvoldoende hebben kunnen steunen
op de door de ADR uitgevoerde werkzaamheden op deze omvangrijke geldstromen. Daarom
hebben wij samen met (destijds) het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK)
− in het bijzonder de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) − na het maken
van bezwaar veel aanvullende controlewerkzaamheden moeten uitvoeren om voldoende zekerheid
te krijgen over de rechtmatigheid van deze geldstromen. Wij hebben moeten concluderen
dat de controlewerkzaamheden van de ADR op de verantwoording van de rechtmatige aanwending
van de TVL-gelden naar ons oordeel tekort schoten. Ook signaleerden wij dat de ADR
ons niet voldoende heeft meegenomen bij de vraagstukken die in de eindfase van deze
controle naar voren kwamen.2
De meest opvallende situatie waarin de Algemene Rekenkamer een andere conclusie trok
over de rechtmatigheid was bij de Catshuisregeling van de hersteloperatie. De ADR
keurde destijds het jaarverslag van de Minister van Financiën over 2022 goed waarin
niet stond dat de betreffende uitgaven onrechtmatig waren (omdat het parlement de regeling
niet vooraf had goedgekeurd). De Rekenkamer heeft op Verantwoordingsdag aan de Kamer
gemeld dat deze uitgaven onrechtmatig waren. Het ging om € 926 miljoen aan publiek
geld.3
Wij kwamen ook tot een ander oordeel over de rechtmatigheid van decentralisatie-uitkeringen
aan medeoverheden (€ 1,8 miljard tussen 2018 en 2020) waar Ministers − in strijd met
de wet − voorwaarden aan hadden verbonden.4
Voorbeelden waarvan de ADR door onvoldoende controle van de departementen een rol
krijgt in de administratie en niet enkel controleert, zagen we dit jaar bij het bezwaar
dat we hebben gemaakt over het financieel beheer van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken (BZ). De (financiële) administratie van verplichtingen en voorschotten schoot
in 2024 ernstig tekort. Er is vanuit het financiële systeem (SAP) geen inzicht in
en controle van de verplichtingen en voorschotten mogelijk. Hierdoor heeft de Minister
geen goed zicht op hoeveel en welke verplichtingen hij is aangegaan, noch welke voorschotten hij precies heeft verstrekt
met publiek geld. Hierdoor was het ook niet mogelijk om de financiële overzichten
in het Jaarverslag 2024 tijdig op te stellen en kon de controle daarvan niet op tijd plaatsvinden. Het Jaarverslag 2024 is vertraagd opgeleverd. Bovendien was forse ondersteuning van de ADR nodig om de
juiste correcties aan te brengen in de financiële overzichten.5
Hoe hardnekkig deze problemen kunnen zijn, zien we bij de uitkeringen in Caribisch
Nederland. Hier bestaat al sinds 2016 het probleem dat Rijksdienst Caribisch Nederland
– Unit SZW niet altijd weet of de mensen die een uitkering krijgen hier wel recht
op hebben. Bij de jaarlijkse controle van de ADR zoekt de ADR zelf de dossiers bij
elkaar om voldoende bewijs te vinden voor de rechtmatigheid van de uitgaven en vervolgens
certificeert de ADR zelf deze bijeengezochte dossiers. De ADR compenseert hier dus
de controle van de betreffende organisatie.6
Vraag 2
Is de Algemene Rekenkamer nog steeds van mening dat niet duidelijk is voor de Kamer
waar de vrije ruimte zit op de begroting, de zogenaamde budgetflexibiliteit?
In ons onderzoek Ruimte in de ramingen: meerjarenramingen onderzocht (2021) hebben we de informatie beoordeeld die het parlement ontvangt over de flexibiliteit
van budgetten.7 We concludeerden dat het parlement maar beperkt zicht heeft op de flexibele ruimte
die beschikbaar is voor alternatieve budgettaire keuzes, vooral op de middellange
termijn. Om beter zicht te krijgen op de begrotingsruimte deden we verschillende aanbevelingen.
Zo bevalen we het parlement aan om jaarlijks een raming nader te onderzoeken en bevalen
we de Minister van Financiën aan om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn om het
meerjarig inzicht in de begrotingsruimte te verbeteren. In het verantwoordingsonderzoek
over 2024 hebben we de informatie die het parlement ontvangt over de budgetflexibiliteit
niet opnieuw onderzocht.
Vraag 3
Welke berekeningswijze van de NAVO-norm vindt de Algemene Rekenkamer logisch? En waarom
is het volgens u niet logisch dat de NAVO-norm wordt berekend volgens de berekeningswijze
van de NAVO? (Blz. 17)
Het is niet aan de Algemene Rekenkamer om hierover een uitspraak te doen. Ons punt
is dat er consistent en transparant gerapporteerd dient te worden in het jaarverslag,
dat een verantwoordingsdocument is voor het Nederlandse parlement. Als de consistentie
wordt doorbroken, moet het parlement hier duidelijk over worden geïnformeerd. Zo’n
eventuele trendbreuk moet goed onderbouwd worden. Het is dan ook zaak dat voor de
toekomst de Minister van Defensie − met goedkeuring van het parlement − het percentage,
de definitie ervan (wat er exact onder valt) en de berekeningswijze van de norm vaststelt.
Vraag 4
Wat wordt bedoeld met «weinig zichtbare resultaten»? Wordt hiermee bedoeld dat er
geen resultaten zijn? Of wordt bedoeld dat ze niet zichtbaar zijn gemaakt in de verantwoordingsstukken
omdat ze daarin niet zijn opgenomen? (Blz. 23)
De woorden «weinig zichtbare resultaten» hebben beide mogelijke betekenissen. We hebben
in veel gevallen geen informatie over concrete resultaten kunnen vinden, maar ook
was er in veel gevallen – waar deze informatie wel aanwezig was – sprake van resultaten
die ondermaats waren ten opzichte van het doel.
Vraag 5
Uit 10 onderzoeken naar beleidsresultaten blijkt dat er één onderzoek is waarbij de
Minister de doelen haalt, te weten de Minister van LVVN met betrekking tot deelname
aan de beëindigingsregeling, maar het uiteindelijk resultaat van het beleid zou toch
moeten zijn stikstofreductie c.q. bijdrage aan de oplossing van de stikstofproblematiek?
In hoeverre is dat gebeurd en zou dat niet het echte resultaat moeten zijn? Waarom
wordt dan in dit onderzoek gesteld dat hier het doel behaald is? (Blz. 30)
In het onderzoek naar de beëindigingsregelingen hebben wij gekeken naar de aanvragen
die in 2023 en 2024 zijn binnengekomen voor de Lbv en Lbv-plus. Voor de Lbv-plus was
de verwachting van de Minister dat er 600 aanvragen zouden worden gedaan. Dit zijn
er 921 geworden. Op basis van deze bevinding schrijven we dat het doel van de Lbv-plus
gehaald is. Het klopt dat het uiteindelijk doel is om de depositie van stikstof te
reduceren. In ons onderzoek doen wij daar geen uitspraak over omdat onduidelijk is
hoeveel reductie werd beoogd met deze regelingen, hiervoor was door de Minister geen
doel geformuleerd.
Een consortium van PBL, RIVM en WUR doet wel onderzoek naar de depositie van stikstof.
Zo analyseert het onder meer de verwachte effecten van voorgenomen natuur- en stikstofbronmaatregelen
op de natuur en brengt hierover om de 2 jaar een rapport uit. Het meest recente rapport
is op 28 februari 2024 uitgebracht.8
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.C. Sneller, voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven -
Mede ondertekenaar
R.A. van der Steur, adjunct-griffier