Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden, gesteld aan de Algemene Rekenkamer, over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2024 bij het Ministerie van Financiën en Nationale Schuld (Kamerstuk 36740-IX-2)
36 740 IX Jaarverslag en slotwet Ministerie van Financiën en Nationale Schuld 2024
Nr. 5 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 10 juni 2025
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Algemene
Rekenkamer over de brief van 21 mei 2025 inzake het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek
2024 bij het Ministerie van Financiën en Nationale Schuld (Kamerstuk 36 740 IX, nr. 2).
De Algemene Rekenkamer heeft deze vragen beantwoord bij brief van 10 juni 2025. Vragen
en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Nijhof-Leeuw
Adjunct-griffier van de commissie, Van der Steur
Vraag 1
Heeft de Algemene Rekenkamer inzicht in hoe het personeelstekort bij de Douane zich
verhoudt tot voorgaande jaren en hoe het verloop zal zijn in de toekomst?
Dit inzicht in het personeelstekort bij de Douane in verhouding tot voorgaande jaren
en het mogelijke verloop in de toekomst hebben we niet. Wij verwijzen voor deze informatie
naar de Minister.
Vraag 2
Heeft de Algemene Rekenkamer er inzicht in of de huidige budgettering rond de hersteloperatie
KOT afdoende is voor de komende jaren?
Ten opzichte van onze rapportage, waarin we uitgaan van de stand per 31 december 2024,
is het totale budget (realisatie, raming en aanvullende post) voor de hersteloperatie
KOT in de Voorjaarsnota 2025 met € 173 miljoen verhoogd naar € 11.652 miljoen. Dit
bedrag bestaat uit € 5.503 miljoen aan gerealiseerde uitgaven van 2020 t/m 2024, € 5.183 miljoen
aan geraamde uitgaven voor 2025 t/m 2028 en een reservering van € 966 miljoen op de
aanvullende post.
Ruim de helft van de uitgaven voor de komende jaren, namelijk € 2.658 miljoen, is
geraamd voor de vergoeding van aanvullende schade. Juist deze post is met onzekerheden
omgeven. Zo is de voortgang bij het afronden van aanvullende schadeverzoeken vooralsnog
ontoereikend en is het ook nog onzeker hoeveel toeslagenouders een verzoek aanvullende
schade zullen indienen. Daarnaast heeft het kabinet, in reactie op de adviezen van
de commissie-Van Dam, besloten om het stelsel van aanvullende schade in 2025 te vereenvoudigen.
Onderdeel van deze vereenvoudiging is het uitwerken van een «zelfstandige route».
Vooralsnog is deze zelfstandige route nog niet uitgewerkt. We kunnen niet inschatten
of de huidige budgettering afdoende is voor de komende jaren. Op pagina 23 in ons
rapport wijzen we de Minister erop dat het van belang is dat hier snel duidelijkheid
over komt.
Vraag 3
Van welke best practices binnen de Rijksoverheid kan Financiën leren bij het aanpakken
van haar onvolkomenheden en aandachtspunten?
De onvolkomenheden bij het Ministerie van Financiën zijn deels specifiek voor het
Ministerie van Financiën. Daarvoor zijn dus geen best practices bij andere ministeries
over te nemen. De meeste onvolkomenheden worden binnen een paar jaar opgelost. Voor
sommige duurt dat wat langer vanwege de omvang van de benodigde werkzaamheden. Daarbij
geldt dat het ministerie het proces voor de aanpak van onvolkomenheden relatief goed
heeft ingevuld.
Voor de onvolkomenheid bescherming van het bestaansminimum bij betalingsregelingen
van de Belastingdienst geldt dat we een vergelijkbaar onderzoek hebben uitgevoerd
bij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). De resultaten hiervan kunt u vinden
in het verantwoordingsonderzoek 2024 van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
In dat onderzoek constateren we dat het CJIB wél rekening houdt met aflossingen van
burgers aan andere schuldeisers. Dit is een aanpak die de Minister van Financiën over
zou kunnen nemen.
Net als andere ministeries heeft de Minister van Financiën onvolkomenheden op het
gebied van inkoopbeheer. In de brief aan uw kamer over de Taskforce Financieel Beheer
heeft de Minister u geïnformeerd welke activiteiten hij heeft ondernomen om deze problematiek
rijksbreed, dus ook binnen het eigen ministerie, aan te pakken.1 Wij zullen vanuit de Algemene Rekenkamer eind 2025 een ronde tafel organiseren waarbij
ook het Ministerie van Financiën wordt uitgenodigd om de kennis uit ons onderzoek
te delen (zie ook de Staat van de Rijksverantwoording 2024).
Vraag 4
In hoeverre zijn de hersteloperaties Toeslagen en Box 3 – naar het oordeel van de
Algemene Rekenkamer – tijdelijk van karakter? En wat betekent dat voor de «outlook»
van de Algemene Rekenkamer t.a.v. het Ministerie van Financiën?
De hersteloperatie toeslagen is eind 2019 gestart met het herstel van gedupeerde ouders
in de CAF-11-zaak. In februari 2020 is de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen
(UHT) opgericht als tijdelijke crisisorganisatie, met als doel om voor alle toeslagenouders
een zorgvuldig en snel herstel mogelijk te maken. In april 2020 geeft de verantwoordelijke
Staatssecretaris aan dat het in ieder geval tot en met 2021 zal duren voor UHT afgerond
is.2 In ons Verantwoordingsonderzoek bij het Ministerie van Financiën en Nationale Schuld
(IX) van 2020 constateren we dat UHT in de praktijk meer opereert als een tijdelijke
reguliere lijnorganisatie. In de periode daarna is gebleken dat meer ouders zijn getroffen
dan verwacht en zijn er aanvullende schaderegelingen ingesteld en organisaties betrokken
bij de uitvoering hiervan. Inmiddels is het doel van het kabinet om eind 2027 alle
aanvullende schade van toeslagenouders te hebben vergoed.
Daarmee heeft de hersteloperatie toeslagen volgens de Algemene Rekenkamer een meerjarig
en tijdelijk karakter. Gezien het grote maatschappelijke belang en de financiële omvang
van de hersteloperatie toeslagen betekent dit voor de Algemene Rekenkamer dat wij
in onze verantwoordingsonderzoeken aandacht blijven besteden aan de voortgang en de
rechtmatigheid van de hersteloperatie toeslagen.
Ook de hersteloperatie box 3 heeft een meerjarig tijdelijk karakter. De herstelwerkzaamheden
beginnen halverwege 2025. We verwachten dat de nieuwe hersteloperatie in de komende
jaren aanzienlijke gevolgen zal hebben voor de bedrijfsvoering van de Belastingdienst.
Vraag 5
Zijn er meer aanbevelingen waarop de Minister niet ingaat in zijn reactie anders dan
de aanbevelingen om voor de resterende drie betaalverzoeken in het kader van het Herstel-
en Veerkracht Plan zo vroeg mogelijk in kaart te brengen welke maatregelen haalbaar
zijn, en tijdig wijzigingsverzoeken voor te bereiden; en de aanbeveling om voor het
vierde en vijfde betaalverzoek na te denken over alternatieve invulling om verdere
financiële risico’s te beperken?
De Minister gaat op bijna al onze aanbevelingen in. De Minister gaat echter niet in
op onze aanbeveling om de evaluaties van fiscale regelingen op te nemen op de website
over evaluaties van het Ministerie van Financiën: https://evaluaties.rijksfinancien.nl/.
Vraag 6
In hoeverre leidt de gebrekkige bescherming tegen het onder het bestaansminimum komen
tot extra schuldenproblematiek, extra faillissementen, extra uithuisplaatsingen en
een hoger beroep op schuldhulpverlening?
U vraagt in hoeverre de gebrekkige bescherming van het bestaansminimum bij het treffen
van een betalingsregeling leidt tot extra schuldenproblematiek, faillissementen, uithuisplaatsingen
en een hoger beroep op schuldhulpverlening. Wij beschikken op basis van onze uitgevoerde
onderzoeken niet over de cijfermatige informatie om deze vraag te kunnen beantwoorden.
Wel vinden wij het aannemelijk dat de schuldenproblematiek van burgers met meer aflossingen
kan verergeren door een betalingsregeling van de Belastingdienst. Dit wordt veroorzaakt
doordat de Belastingdienst in het algemeen geen rekening houdt met aflossingsverplichtingen
aan derden, terwijl een burger uiteindelijk maar 1 portemonnee heeft om alle rekeningen
te betalen. We vinden het daarom positief dat de Minister in reactie op ons Verantwoordingsonderzoek
heeft toegezegd om de Leidraad Invordering 2008 te gaan aanpassen, zodat er ruimte
komt om beter rekening te houden met aflossingsverplichtingen aan derden.
Vraag 7
In hoeverre hebben de risico’s bij het algoritme Persoonlijk Begeleiden door Toeslagen
zich gematerialiseerd?
Wij hebben in het verantwoordingsonderzoek 2024 onderzoek gedaan naar de beheersing
van de risico’s. Wij hebben daarbij geen specifiek onderzoek verricht naar de materialisatie
van deze risico’s. U kunt deze vraag aan de verantwoordelijke Staatssecretaris stellen.
Vraag 8
In hoeverre is het algoritme voor het opsporen van carrouselfraude opschaalbaar?
U vraagt naar de opschaalbaarheid van het algoritme voor het opsporen van carrouselfraude.
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij u naar de verantwoordelijke bewindspersonen.
Of en hoe verder opschalen van het algoritme mogelijk is, is afhankelijk van diverse
factoren zoals het beleidsterrein, de geldende regels en de beschikbaarheid en kwaliteit
van data. Die factoren hebben wij niet onderzocht. Over de mogelijkheid van opschalen
kunnen wij op basis van ons onderzoek dus geen uitspraken doen.
Vraag 9
Hoe doeltreffend en doelmatig is het algoritme voor het opsporen van carrouselfraude,
gegeven de toegevoegde waarde in het voorkomen van € 552.000 schade en de geschatte
jaarlijkse schade door carrouselfraude in Nederland van € 1.500.000.000?
De Belastingdienst heeft een wettelijke taak om fraude te bestrijden. Of de effectiviteit
van het risicomodel effectief genoeg is voor deze fraudebestrijding is uiteindelijk
aan de Minister om te beoordelen. In het verantwoordingonderzoek 2024 hebben wij het
volgende vastgesteld: Hoewel de Belastingdienst een duidelijk doel heeft met het algoritme
– carrouselfraude sneller opsporen – heeft de dienst geen plan om te monitoren hoe
het algoritme bijdraagt aan dit doel. Ook heeft de Belastingdienst niet vooraf vastgelegd
wanneer het algoritme voor hen voldoende presteert.
Vraag 10
In hoeverre is het aandachtspunt van verlengingsopties van tijdelijke aard, gegeven
het feit dat in 2025 het merendeel van de nieuwe verlengingen onder de nieuwe werkwijze
vallen?
Wij verwijzen voor de beantwoording van deze vraag naar § 4.5.3 van ons rapport. De
Belastingdienst hanteert in opzet een aangescherpte instructie, waarbij bij elk nieuw
inhuurcontract expliciet wordt vastgesteld of sprake is van een verlengingsoptie,
en zo ja, onder welke voorwaarden.
Naar verwachting zal het merendeel van de verlengingen in 2025 onder deze nieuwe werkwijze
vallen. Zoals in ons rapport is aangegeven, zullen wij in 2025 toetsen in hoeverre
de nieuwe werkwijze in de praktijk wordt nageleefd.
Vraag 11
In hoeverre bleek het bij de onvoldoende gemotiveerde enkelvoudige onderhandse procedures
zonder aankondiging alsnog mogelijk om deze voldoende te motiveren?
Wij verwijzen voor de beantwoording van deze vraag graag naar § 4.5.4 van ons rapport.
De onderhandelingsprocedure zonder aankondiging is slechts toegestaan in uitzonderlijke
gevallen en vereist een zwaar gemotiveerde onderbouwing vooraf, juist omdat zij de
mededinging beperkt.
Bij onze controle bleek dat de betreffende aanbestedingsdossiers niet beschikten over
een toereikende motivering. Die motivering kon achteraf niet meer worden geleverd,
omdat deze voorafgaand aan de procedure schriftelijk en inhoudelijk onderbouwd aanwezig
moet zijn. Deze vereiste volgt uit wet- en regelgeving en is bevestigd in vaste jurisprudentie
van het Europese Hof van Justitie.
Vraag 12
Wat is de toegevoegde waarde van het opnemen van de onzekerheid over de volledigheid
van belastingontvangsten, aangezien deze inherent niet volledig oplosbaar is, gegeven
de afhankelijkheid van informatie van derden?
Wij verwijzen voor de beantwoording van deze vraag graag naar § 5.3.1 van ons rapport.
Als Algemene Rekenkamer geven wij een oordeel over de betrouwbaarheid en rechtmatigheid
van de belastingontvangsten. Daarbij geldt dat de Minister een toereikend beleid moet
voeren ter voorkoming en bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O).
Ook bij een toereikend M&O-beleid blijft sprake van een inherente onzekerheid: de
volledigheid van belastingontvangsten is nooit vast te stellen, onder meer vanwege
de afhankelijkheid van derden en de aard van belastingplichtig gedrag. Dit is inderdaad
niet oplosbaar. Deze onzekerheid maakt een uitspraak van de Algemene Rekenkamer over
de juistheid en volledigheid van de ontvangsten niet mogelijk. Wij benoemen deze beperking
expliciet in ons oordeel, zodat gebruikers van ons rapport zich hiervan bewust zijn.
Tegelijkertijd constateren wij dat het huidige M&O-beleid van de Minister nog niet
als geheel toereikend kan worden beschouwd. Voor een verdere toelichting daarop verwijzen
wij ook naar § 4.4.1 van ons rapport. Hierdoor is de onzekerheid over de volledigheid
van de ontvangsten groter in 2024. In dat geval spreken wij van een aanvullende onzekerheid,
naast de inherente onzekerheid.
Vraag 13
Ziet de Algemene Rekenkamer meerwaarde in een tabel met aparte kolommen voor bevindingen;
daaruit volgende aanbevelingen; de reactie Minister op de aanbevelingen; en het verschil
tussen aanbeveling en reactie Minister? Zo ja, is de Algemene Rekenkamer bereid deze
in het vervolg op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Wij danken de Tweede Kamer voor deze suggestie om onze rapportage inzichtelijker te
maken. We nemen deze suggestie mee in onze evaluatie en overwegingen voor het Verantwoordingsonderzoek
over 2025.
Vraag 14
Hoe verhoudt de stelling van de Algemene Rekenkamer «dat het ministerie een groot
gebrek heeft aan personeel» (p. 4) zich tot de melding van de Minister dat «behalve
de Douane (die net onder de formatie zit) alle dienstonderdelen waaronder de IV-functie
afgelopen [jaar] volledig op formatie zijn gekomen»?
Dat de organisatie vrijwel volledig op formatie is gekomen betekent niet dat alle
gewenste en/of noodzakelijke taken voldoende kunnen worden uitgevoerd. We zien in
§ 4.4.1 van ons rapport bijvoorbeeld dat de directie Particulieren van de Belastingdienst
in 2024 het streefgetal van 100.000 te behandelen aangiften niet heeft gehaald. Directie
Particulieren heeft ons meegedeeld dat het streefgetal voor de behandeling van belastingaangiften
in 2025 met 20% naar beneden is bijgesteld. Dit ziet de directie als een risico voor
de naleving. Ook is de vraag naar IV-capaciteit in de organisatie groter dan dat er
binnen de formatie beschikbaar is. De hersteloperatie Box 3 zet, zoals te zien is
in de uitvoeringstoets (zie ons rapport § 4.5.11), deze beide behoeftes aan personele
capaciteit in de nabije toekomst nog verder onder druk.
Vraag 15
Hoe beoordeelt de Algemene Rekenkamer het streven van de Minister om met ingang van
1 januari 2026 het CDI-office te positioneren bij de directie FEZ?
We vinden het positief dat de Minister opvolging geeft aan onze bevindingen en verdere
stappen zet om het inkoopbeheer binnen het ministerie te verbeteren. De keuze waar
het CDI-office binnen het ministerie wordt gepositioneerd, is aan de Minister. Voor
de Algemene Rekenkamer staat voorop dat het CDI-office voldoende regiekracht krijgt
om zijn kaderstellende en sturende rol op het inkoopbeleid van het ministerie als
geheel effectief te kunnen vervullen.
Wij zullen de verdere uitwerking van deze keuze volgen en betrekken in ons onderzoek
over het jaar 2025.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.M. Nijhof-Leeuw, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
R.A. van der Steur, adjunct-griffier