Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden, gesteld aan de Algemene Rekenkamer inzake het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2024 bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstuk 36740-XV-2)
36 740 XV Jaarverslag en slotwet Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2024
Nr. 5
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 10 juni 2025
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Algemene Rekenkamer over de brief van 21 mei 2025 inzake het rapport Resultaten
verantwoordingsonderzoek 2024 bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(Kamerstuk 36 740 XV, nr. 2).
De Algemene Rekenkamer heeft deze vragen beantwoord bij brief van 10 juni 2025. Vragen
en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Tielen
Adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek
Vraag 1
Kan de Algemene Rekenkamer een concrete prognoses of kwantitatieve verwachtingen voor
de komende jaren geven, specifiek over de ontwikkeling van de wachtlijsten van Wet
Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA)-aanvragen.
Het is volgens ons aan de Minister van SZW en UWV om deze vraag te beantwoorden.
Vraag 2
Welke voorstellen zouden de WIA op korte termijn weer uitvoerbaar maken?
Het is volgens ons aan de Minister van SZW en UWV om deze vraag te beantwoorden. In
ons rapport Grip op menselijke maat. Onderzoek naar de uitvoering en gevolgen van de arbeidsongeschiktheidsverzekering
voor werknemers (2024) hebben we een
Leidraad voor menselijke maat opgenomen die het ministerie, parlement en UWV concrete handvatten biedt om de WIA
uit te voeren volgens de bedoeling, of aan te passen als deze onbedoeld nadelig uitpakt
voor burgers, onuitvoerbaar of te foutgevoelig is. Een eenvoudiger, beter uitvoerbaar
en begrijpelijker arbeidsongeschiktheidsstelsel kan tot gevolg hebben dat deze minder
rekening houdt met specifieke situaties. Hierin keuzes maken volgens de menselijke
maat vereist een expliciete afweging tussen verschillende publieke belangen.
Vraag 3
Waarom is niet bekend of de maatregelen voor de extra banen werken?
We hebben diverse maatregelen onderzocht die de Minister van SZW heeft genomen tegen
het gebrek aan bereidheid van werkgevers om mensen met een arbeidsbeperking in dienst
te nemen en tegen belemmeringen die werkgevers ervaren bij de dienstverlening door
gemeenten. Het gaat om een campagne gericht op werkgevers (Werk Inclusief), aanpassingen
in de Participatiewet (Wet Breed Offensief) en in de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten
(Wet vereenvoudiging banenafspraak). De effecten van deze maatregelen zijn niet bekend
omdat de aanpassingen nog niet in werking zijn (Vereenvoudiging banenafspraak), pas
recent zijn ingevoerd (Breed Offensief), of omdat er nog geen evaluatie is uitgevoerd
(campagne onder werkgevers).
Vraag 4
In hoeverre ligt het kabinet op schema om het doel dat in 2030 de helft minder vrouwen,
mannen en kinderen in armoede leven dan in 2015 te bereiken?
Wij hebben dit niet onderzocht. De Monitor Voortgangsrapportage Aanpak geldzorgen, armoede en schulden1 laat zien dat in 2015 6,3% van de mensen in armoede leefde en 9,1% van de kinderen.
In 2021 waren deze percentages respectievelijk 6,1% en 7,2%. In deze monitor is nog
geen gebruik gemaakt van de nieuwe definitie van armoede, die sinds de zomer van 2024
wordt gebruikt door het CBS, SCP en het Nibud. Cijfers op basis van de nieuwe methode
zijn vanaf 2018 beschikbaar in De nieuwe methode om armoede in Nederland te meten2. Hieruit blijkt dat in 2023 3,1% van de mensen in armoede leefde, vergeleken met
7,1% in 2018, en dat 3,6% van de kinderen in armoede opgroeide, vergeleken met 8,6%
in 2018. In de monitor is aangegeven dat het CBS, SCP en Nibud op basis van de nieuwe
definitie de armoedecijfers vanaf 2015 zullen berekenen waardoor het mogelijk zal
blijven om conclusies te trekken over de resultaten met betrekking tot de beleidsdoelstellingen
voor armoede.
Vraag 5
Hoe aannemelijk is het dat een dergelijke stijging van 31% van de verplichtingen en
uitgaven wederom plaats zal vinden in 2025?
Uit de begroting van SZW blijkt dat de Minister deze stijging niet verwacht. In de
begroting van het Ministerie van SZW staat vermeld dat zij voor 2025 ten opzichte
van 2024 een lichte daling van het tekort Ouderdomsfonds verwachten. De Minister is
wettelijk verplicht om dit tekort uit zijn begroting aan te vullen door middel van
een rijksbijdrage aan het fonds. Vanaf 2026 verwacht het ministerie een geleidelijke
stijging van het begrotingstekort van het Ouderdomsfonds tot € 33 miljard in 2029.
Wij hebben niet onderzocht of deze verwachtingen aannemelijk zijn.
Vraag 6
Welke vorm van externe audit op de premiegefinancierde uitgaven bestaat er als de
Algemene Rekenkamer dit niet controleert?
Zowel de premiegefinancierde als begrotingsgefinancierde uitgaven staan vermeld in
de jaarrekeningen van UWV en SVB. De externe accountants controleren jaarlijks de
cijfers in de jaarrekeningen van deze organisaties op getrouwheid. Een accountantscontrole
op de rechtmatigheid van de sociale uitkeringen valt hier niet onder. De interne auditdiensten
van UWV en de SVB controleren de getrouwheid van de rechtmatigheidsverantwoordingen
van hun bestuur.
Vraag 7
Wat is het begrotings- en verantwoordingsproces voor de premiegefinancierde uitgaven?
Voor de premiegefinancierde uitgaven in de sociale zekerheid heeft de Minister van
SZW een planning en controlcyclus (P&C) ingericht met de uitvoeringsorganisaties UWV
en de SVB op basis van de Regeling SUWI, hoofdstuk 5. In deze P&C-cyclus vindt het
genoemde begrotings- en verantwoordingsproces plaats, met als kerndocumenten een jaarplan
met begroting, tussentijdse verslagen (voortgangsrapportages) en een jaarverslag waarin
de uitgaven worden verantwoord door de besturen van UWV en de SVB.
Vraag 8
Zijn er meer voorbeelden van collectieve uitgaven waar het parlement geen formeel
budgetrecht bij heeft?
De kern van het formele budgetrecht is dat het parlement vooraf instemming verleent
aan wat Ministers maximaal mogen uitgeven en voor welke doeleinden, en dit achteraf
ook controleert. Dit gebeurt doorgaans via de begrotingscyclus. Bepaalde collectieve
uitgaven voor zorg of sociale zekerheid worden buiten de begrotingscyclus om uit sociale
fondsen gefinancierd. Deze sociale fondsen worden grotendeels gevuld met zorgpremies
en sociale zekerheidspremies. Eventuele tekorten worden aangevuld met rijksbijdragen
vanuit de begrotingen van de Ministers van SZW en VWS. Deze premiefinanciering, waaronder
de wijze waarop de hoogte van de premie wordt vastgesteld, is vastgelegd in onderliggende
wet- en regelgeving. De zeggenschap van het parlement over deze wet- en regelgeving
behoort volgens de Raad van State tot het budgetrecht in materiële zin.
Buiten de collectieve uitgaven die uit sociale fondsen worden gefinancierd zijn er
geen andere collectieve uitgaven waar het parlement geen formeel budgetrecht bij heeft.
Vraag 9
Wat voor gevolgen heeft het laten vervallen van het uitgavenplafond sociale zekerheid
volgens de Algemene Rekenkamer? Welke handvatten heeft het parlement om goed haar
controlefunctie te kunnen blijven uitvoeren?
Het laten vervallen van het uitgavenplafond sociale zekerheid betekent dat eventuele
overschrijdingen niet meer binnen de sociale zekerheid zelf of de andere uitgavenkaders
hoeven te worden opgevangen. Het wegvallen van dit mechanisme kan dus leiden tot hogere
collectieve uitgaven. De uitgaven voor de sociale zekerheid zijn over het algemeen
afhankelijk van de conjunctuur (in tijden van laagconjunctuur is het aantal mensen
met een uitkering hoger), de demografische ontwikkeling en de onderliggende wet- en
regelgeving die bepaalt wanneer iemand recht heeft op een uitkering en de hoogte daarvan.
Het parlement heeft geen invloed op de eerste twee factoren, maar wel op de wet- en
regelgeving. Door aanspraken te versoberen of juist te verruimen heeft het parlement
invloed op de hoogte van de sociale zekerheidsuitgaven.
Vraag 10
Wat zijn de belemmeringen voor het inzichtelijk maken van de volledige uitgaven voor
de banenafspraak?
De volledige uitgaven voor de banenafspraak zijn niet inzichtelijk omdat niet bekend
is hoeveel gemeenten aan re-integratie van de doelgroep banenafspraak uitgeven en
hoeveel er aan loondispensatie wordt uitgeven als onderdeel van de Wajonguitkeringen.
Voor de Minister van SZW zijn geen belemmeringen om dit inzichtelijk te krijgen. De
Minister van SZW laat onderzoek doen naar hoeveel gemeenten daadwerkelijk besteden
aan re-integratie. Verder zou de Minister aan UWV kunnen vragen om de uitgaven voor
loondispensatie inzichtelijk te maken.
Vraag 11
Hoe wordt de effectiviteit van re-integratieprogramma’s voor mensen met complexe problematiek
gemeten?
Het is volgens ons aan de Minister van SZW om deze vraag te beantwoorden.
Vraag 12
Is het mogelijk om met cijfermatige voorbeelden te onderbouwen wat de maatschappelijke
baten zijn van een baan voor mensen met een arbeidsbeperking ten opzichte van de maatschappelijke
lasten?
Wij hebben geen specifiek onderzoek verricht naar de maatschappelijke baten van werk
voor mensen met een arbeidsbeperking ten opzichte van de maatschappelijke lasten.
Wel hebben andere partijen dit onderzocht.3,
4
Het onderzoek van het CPB en SCP richt zich op de groep mensen met een Wsw-indicatie.
In dit rapport zijn de totale besparingen door het bieden van werk aan mensen met
een arbeidsbeperking geschat op ongeveer € 5.000 per persoon per jaar. Het gaat hierbij
om besparingen op ggz- en Wmo-gebruik en op minder maatschappelijke schade door criminaliteit.
Deze baten zijn aanvullend op de lagere uitgaven aan uitkeringen.
Berenschot heeft berekend wat de maatschappelijke baten zijn wanneer mensen aan het
werk komen door middel van loonkostensubsidie. Voor één persoon aan het werk bij beschut
werk gaat dit om baten van € 2.383, van één persoon aan het werk bij een sociaal ontwikkelbedrijf
zijn de baten € 5.898 en van één persoon aan het werk bij een reguliere werkgever
zijn de baten € 12.603. De totale maatschappelijke baten schat Berenschot op € 397
miljoen per jaar. Het gaat hier om de toegevoegde waarde die mensen leveren en besparingen
op uitvoeringskosten aan bijstand, uitgaven voor zorg, maatschappelijke ondersteuning,
aanvullende financiële ondersteuning en veiligheid.
Vraag 13
Valt er een prognose te maken van het aantal verzekeringsartsen afgezet tegen de verwachte
WIA-instroom voor de komende vijf jaar?
Het is volgens ons aan de Minister van SZW en UWV om deze vraag te beantwoorden.
Vraag 14
Valt er een prognose te maken van hoe het aantal WIA-aanvragen zich naar schatting
de komende vijf jaar zal ontwikkelen?
Het is volgens ons aan de Minister van SZW en UWV om deze vraag te beantwoorden.
Vraag 15
Hoeveel hoger is de instroom doordat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
(UWV) minder prioriteit geeft aan beoordelingen van mensen in de Ziektewet-periode
vóór hun WIA-aanvraag?
Wij hebben niet onderzocht hoeveel hoger de instroom in de WIA is doordat UWV minder
prioriteit geeft aan beoordelingen van mensen in de Ziektewet-periode vóór hun WIA-aanvraag.
Wij vinden wel dat dit voor de Minister van SZW een punt van aandacht moet zijn.
Vraag 16
Kan de stelling «Het is dus maar de vraag wat duurder is» verder worden onderbouwd?
Deze opmerking op pagina 38 is niet bedoeld als stelling maar als vraag die slaat
op de voorafgaande tekst. In de voorafgaande tekst gaan we in op de gevolgen van de
prioritering in sociaal-medische beoordelingen door UWV. Deze prioritering is afgestemd
met de Minister van SZW en bedoeld om de achterstanden bij sociaal-medisch beoordelen
tegen te gaan. Hierbij hebben de claimbeoordelingen voor de WIA prioriteit boven de
beoordelingen in de Ziektewet-periode vóór een eventuele WIA-aanvraag, én boven de
WIA-herbeoordelingen. We vragen ons vervolgens af of deze prioritering tot meer extra
WIA-uitkeringen leidt dan de tijdelijke 60-plussersmaatregel (vereenvoudigde beoordeling
bij 60-plussers) die eveneens bedoeld is om de achterstanden tegen te gaan maar ook
tot meer WIA-uitkeringen leidt.
Vraag 17
Hoe wordt de effectiviteit van de Wet inburgering 2021 ten opzichte van de Wet inburgering
2013 geëvalueerd en wanneer worden de eerste resultaten verwacht?
Najaar 2025 verwachten we ons onderzoek naar betaald werk voor statushouders onder
de Wet inburgering 2021 te publiceren.
Vraag 18
Hoe zou het toezicht van de Minister op de rechtmatigheidspercentages van het UWV
en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) (wettelijk) kunnen worden versterkt?
Wettelijke versterking van dit toezicht is niet nodig. Wij verwachten op basis van
artikel 6.2 Comptabiliteitswet van de Minister dat hij met toezicht voldoende zekerheid
verkrijgt over de getrouwheid – waaronder volledigheid en tijdigheid – van informatie
afkomstig van UWV en de SVB over de rechtmatigheid van de sociale zekerheidsuitkeringen.
Om dit te kunnen controleren is specifieke deskundigheid verreist.
Vraag 19
Waarom is de driejaarlijkse review op de auditdiensten van SVB en UWV in 2023 geschrapt?
In 2023 heeft de Minister van SZW aangegeven dat er geen wettelijke verplichting is
voor het uitvoeren van een review als onderdeel van zijn toezichtbeleid. Volgens de
Minister kan een beeld van de kwaliteit van de werkzaamheden van de auditdiensten
van UWV en de SVB ook op een andere wijze worden verkregen en kan organisatiegericht
toezicht dit beeld op andere wijze vormen.
Vraag 20
Welke lessen zijn tot nu toe getrokken uit de WIA-problematiek over het belang van
bestuurlijk toezicht en verantwoording?
Ons onderzoek naar de WIA-problematiek zoals die in juni 2024 naar buiten is gekomen,
is nog gaande. Op 9 april 2025 hebben we hierover onze tussenrapportage gepubliceerd. In ons verdere onderzoek proberen we lessen te trekken voor de sturing
en het toezicht van de Minister van SZW op de uitvoering van de WIA en de verantwoording
hierover door UWV. De planning van onze rapportage is najaar 2025.
Vraag 21
In wat verschilt de controle die Sociale Zaken en Werkgelegenheid nu laat uitvoeren
bij UWV en SVB met de controle die daar idealiter plaatsvindt?
De controles op de rechtmatige verstrekking van sociale zekerheidsuitkeringen bij
UWV en de SVB doen deze organisaties uitsluitend zelf. Wij verwachten van de Minister
dat hij voldoende zekerheid verkrijgt over de betrouwbaarheid van de informatie over
de rechtmatigheid van deze uitkeringen die hij ontvangt van UWV en de SVB, inclusief
de uitkomsten van de interne controles en audits bij UWV en de SVB.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.E. van den Broek, adjunct-griffier