Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden, gesteld aan de Algemene Rekenkamer, over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2024 bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Kamerstuk 36740-XVI-2)
36 740 XVI Jaarverslag en slotwet Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2024
Nr. 5
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 10 juni 2025
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
voorgelegd aan de Algemene Rekenkamer over de brief van 21 mei 2025 inzake het rapport
Resultaten verantwoordingsonderzoek 2024 bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport (Kamerstuk 36 740 XVI, nr. 2).
De Algemene Rekenkamer heeft deze vragen beantwoord bij brief van 10 juni 2025. Vragen
en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Mohandis
Adjunct-griffier van de commissie, Meijerink
Vraag 1
Wat adviseert u concreet om de AZWA (Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord) overzichtelijker
te maken dan de IZA, zodat het ook voor Kamerleden makkelijker wordt om dit akkoord
te controleren?
Voor Uw Kamer is het belangrijk om zicht te hebben op het resultaat van het beleid.
Daarvoor zijn drie dingen nodig: een heldere formulering van het beoogde doel, heldere
informatie over de vraag of en in welk tempo het beoogde doel bereikt wordt en, ten
derde, antwoord op de vraag of het bereiken van het doel inderdaad toe te schrijven
is aan het gevoerde beleid van de Minister en het geld dat ze daarvoor inzet.
In het geval van het IZA is het doel helder: de zorg moet in de toekomst goed, betaalbaar
en toegankelijk blijven. Uit ons onderzoek blijkt echter dat Uw Kamer op de andere
twee aspecten minder duidelijke informatie ontvangt. Het ontbreekt U aan een helder
overkoepelend beeld van de resultaten van het IZA: hoe staat het er op dit moment
voor met de toekomstbestendigheid van de zorg? Lukt het de zorgvraag om te buigen?
U ontvangt heel veel informatie maar een overkoepelend beeld hierover ontbreekt. En
verder ontbreekt tot nu toe een antwoord op de vraag of het gevoerde beleid van de
Minister helpt om het IZA-doel dichterbij te brengen. Met andere woorden: u weet niet
of het beleid doeltreffend is.
In het geval van het AZWA zou u allereerst scherp kunnen zijn op het doel van dit
nieuwe akkoord: wat gaat dit akkoord volgens de Minister extra opleveren ten opzichte
van het al bestaande beleid (doel), en in welk tempo (tijdlijn). En vervolgens kunt
u de Minister vragen te rapporteren over de stand van zaken en het gerealiseerde tempo
in de praktijk. Waarbij de rapportages die u ontvangt, u in ieder geval moeten laten
zien hoe het staat met de (extra) opbrengst van dit akkoord op de verschillende momenten
in de tijd. Ook is het van belang dat u weet hoe het ingezette beleid en financiële
middelen in de praktijk van invloed zijn op de gerealiseerde opbrengst.
Vraag 2
Kunt u een overzicht maken in de vorm van een tabel van de onderbesteding van VWS?
In ons (overkoepelende) rapport, de Staat van de rijksverantwoording 2024, hebben wij op pagina 19 een tabel opgenomen met de onderuitputting per ministerie.
Zoals op pagina 91 van het betreffende document toegelicht, zijn deze figuren overgenomen
uit het Financieel Jaarverslag van het Rijk 2024. Wij hebben onze controle niet gericht op de juistheid van deze cijfers. Voor uw vraag
naar de onderbesteding van VWS per begrotingsartikel, verwijzen wij u naar de Minister
en het jaarverslag van VWS.
Vraag 3
Ziet u problemen bij het Ministerie van VWS van de afgelopen jaren die ook dit jaar
nog steeds niet verholpen zijn?
Vanuit de bedrijfsvoering zien wij problemen bij het Ministerie van VWS die ook dit
jaar nog niet verholpen zijn. Dat geldt voor het financieel beheer, het inkoopbeheer
en het subsidiebeheer. Deze onderwerpen beoordelen we al langere tijd als onvolkomenheid.
Wij zien dat de bedrijfsvoering is verbeterd, maar deze processen zijn in de praktijk
nog niet helemaal op orde.
Vanuit de rechtmatigheid zien wij dat de Minister over het algemeen het geld vaker
volgens de regels heeft besteed. Zoals wij op pagina 68 toelichten blijft het totaal
aan fouten en onzekerheden bij de verplichtingen voor het eerst sinds jaren onder
de tolerantiegrens. En hoewel de tolerantiegrens bij de afgerekende voorschotten ook
in 2024 nog wordt overschreden, ging dit in 2023 nog om € 2,1 miljard. Terwijl de
fouten en onzekerheden in 2024 zijn afgenomen tot € 579,5 miljoen.
Vraag 4
Kunt u uiteenzetten hoe de € 25 miljoen wordt besteed voor de grotere buffervoorraden?
Dit ook in samenhang met de conclusie dat «niet vast te stellen is of de voorraadverplichting
werkt».
De Minister heeft in 2021 het Uitgavenplafond Zorg (UPZ) verhoogd met € 25 miljoen,
verdeeld over de kaders van apotheekzorg (voor extramurale geneesmiddelen, € 15 miljoen)
en medisch-specialistische zorg (voor intramurale geneesmiddelen, € 10 miljoen).
Met deze € 25 miljoen, creëerde de Minister financiële ruimte voor het stijgen van
de uitgaven aan geneesmiddelen. Dat achtte de Minister noodzakelijk omdat de Minister
dacht dat handelsvergunninghouders en groothandels als gevolg van de voorraadverplichting
extra voorraden moesten aanhouden en zij daar (dus) extra geld aan kwijt zouden zijn.
De Minister ging ervan uit dat handelsvergunninghouders en groothandels grofweg de
helft van de kosten door zouden berekenen in de medicijnprijzen en de andere helft
niet. Zie ook de Kamerbrief van 3 november 2019 (29 477, nr. 622). Het is erg lastig te achterhalen of deze extra financiële ruimte in de afgelopen
jaren ook daadwerkelijk gebruikt is voor grotere voorraden. Wij komen op basis van
ons onderzoek tot de conclusie dat het niet waarschijnlijk is dat het voorraadgedrag
van handelsvergunninghouders en groothandels is veranderd.
Vraag 5
Als Financiële Economische Zaken (FEZ) wordt gezien als eigenaar van het financieel
beheer, maar FEZ het middenmanagement niet aanspreekt op het gevoerde financiële beheer,
valt hieruit dan te concluderen dat er eigenlijk geen controle is op de verantwoording
waar de publieke gelden precies aan uitgegeven worden?
Wij gaan ervan uit dat deze vraag voortkomt uit het onderzoeksrapport van de ADR:
Voortgang en randvoorwaarden implementatie verbeterprogramma financiële beheersing
VWS. In uw vraag spreekt u over de directie Financieel Economische Zaken (FEZ) als eigenaar
van het financieel beheer. Zoals wij in ons rapport op pagina 49 aangeven ontbreekt
het wat ons betreft aan een gezamenlijk gevoel van eigenaarschap voor de verbetering
van financieel beheer. Wij geven daar bijvoorbeeld ook aan dat de betrokkenheid en
aandacht van directeuren voor de door FEZ gerapporteerde uitkomsten van de interne
controles beperkt is. Dit betekent niet dat er geen controle is op de verantwoording
van de publieke gelden. Wel merken wij op dat de interne controles zich nog beperkt
richten op rechtmatigheid (is het geld volgens de regels besteed). Dat betekent niet
dat dit niet gecontroleerd wordt, maar wel dat de Minister voor het beeld of het geld
rechtmatig is uitgegeven nog sterk afhankelijk is van haar controleurs. Zoals de Auditdienst
Rijk en de Algemene Rekenkamer.
Vraag 6
Waarom kijkt FEZ pas aan het einde van het proces mee naar potentiële risico’s?
Wij gaan ervan uit dat deze vraag voortkomt uit het onderzoeksrapport van de ADR:
Voortgang en randvoorwaarden implementatie verbeterprogramma financiële beheersing
VWS. Daarmee in lijn is het volgens ons aan de Minister van VWS om deze vraag te beantwoorden.
Voor een verbetering van het financieel beheer is een gezamenlijk gevoel van eigenaarschap
benodigd.
Vraag 7
Bij wie ligt het eigenaarschap voor de interne processen, de inrichting van de organisatie
en het onderkennen van de key-controls in de processen die ten grondslag liggen aan
het financieel beheer van het Ministerie van VWS?
De Minister is uiteindelijk verantwoordelijk voor de genoemde punten. Daarmee in lijn
is het volgens ons aan de Minister van VWS om deze vraag te beantwoorden.
Vraag 8
Bent u ervan overtuigd dat u een voldoende scherp oordeel kunt vellen over de zorg,
als u uw onderzoek beperkt tot het deel dat vanuit de Rijksbegroting wordt gefinancierd?
De zorguitgaven lopen deels via de begroting van het Ministerie van VWS; en deels
buiten deze begroting om. Zoals wij op pagina 22 van de Staat van de Rijksverantwoording 2024 toelichten onderzoeken we niet alle geldstromen. In Nederland betalen we belasting
aan de rijksoverheid. Ook betaalt iedereen met een inkomen premies voor uitkeringen
en zorg. Wij controleren de stromen van begrotingsgeld op rechtmatigheid en stellen
vast dat de cijfers kloppen. De stromen buiten de rijksbegroting om controleren wij
niet op rechtmatigheid en de juistheid van de cijfers. Die geldstromen vallen namelijk
buiten het budgetrecht.
Bovenstaande betekent niet dat de gelden buiten de begroting (zoals de premiegefinancierde
gelden) niet worden gecontroleerd. De zorgaanbieders, zorgverzekeraars en zorgkantoren
verantwoorden zich over deze zorguitgaven aan de Minister van VWS. Hierbij zijn verschillende
publieke en private partijen betrokken. Voor de fondsen in de zorg controleert de
externe accountant van het Zorginstituut Nederland (ZiN) of geld volgens de regels
is ontvangen en besteed.
Ons onderzoek naar de resultaten van beleid beperkt zich niet tot de begrotingsuitgaven.
Wij hebben in het kader van het Verantwoordingsonderzoek 2024 naar een aantal resultaten
van VWS-beleid gekeken die niet alleen met begrotingsgeld maar ook (geheel of gedeeltelijk)
met premiegeld gefinancierd zijn:
• We hebben in kaart gebracht wat de resultaten zijn van de verplichting voor toeleverende
bedrijven om medicijnen op voorraad te houden.
• We hebben gekeken hoe de Minister van VWS het parlement heeft geïnformeerd over de
resultaten van het Integraal Zorgakkoord.
• We hebben in kaart gebracht hoe de gezondheid in Nederland zich ontwikkelt aan de
hand van indicatoren van de Monitor Brede Welvaart.
Uw Kamer heeft in het verleden op verschillende momenten gepleit voor versterking
van haar rol bij de premiegefinancierde geldstromen. De Algemene Rekenkamer ondersteunt
dat.
Vraag 9
Wat zou de regering volgens u kunnen doen om de grip van de Tweede Kamerleden op de
resultaten van het IZA makkelijker te maken?
Het doel van het IZA is dat de zorg in de toekomst goed, betaalbaar en toegankelijk
blijft. U kunt de Minister allereerst vragen te rapporteren over de mate waarin dit
beoogde doel dichterbij is gekomen sinds de start van het IZA. Het is van belang dat
u informatie over in de vorm van een helder overkoepelend beeld van de gerealiseerde
resultaten, op een abstractieniveau hoger de afzonderlijke verschillende IZA-monitors
die u nu ontvangt. Daarbij kan de Minister u antwoord geven op vragen als: Gaat het
met de zorg de gewenste kant op? In het tempo dat bedoeld was? Waar blijkt dat uit?
Daarnaast zou de Minister u inzicht kunnen geven in het verband tussen de ontwikkelingen
in de zorg en het beleid dat zij heeft ingezet. Hebben die acties bijgedragen aan
het bereiken van het doel?
Zie ook het antwoord op vraag 1.
Vraag 10
Wat zou de Minister volgens u kunnen doen om de controle op de verplichte voorraden
te verbeteren?
Het is belangrijk dat het toezicht van de IGJ aansluit bij de norm die ze moet handhaven.
De omvang van de verplichte voorraden is 2 weken voor de groothandel en 4 weken voor
de handelsvergunninghouder. Wat 2 of 4 weken voorraad inhoudt in termen van aantallen
(bijv. aantallen verpakkingen) wordt bepaald met de «rekenregels» die deel uit maken
van de beleidsregel. Deze rekenregels zijn in 2024 complexer gemaakt, door voorraad
niet alleen te baseren op historische gegevens, maar ook op basis van een forecast
van het bedrijf over de verwachte toekomstige vraag. De Minister deed dat omdat de
vraag naar een medicijn kan schommelen. Een buffervoorraad alleen berekend aan de
hand van historische gegevens kan te klein (of groot) blijken als de vraag naar het
medicijn op een later moment sterk is gestegen (respectievelijk gedaald). Toezicht
houden op basis van de nieuwe rekenregels betekent dan dat de IGJ ook de kwaliteit
van de forecast van bedrijven moet beoordelen om zeker te weten dat aan de juiste
voorraadhoogte wordt getoetst. En die forecasts zijn gebaseerd op ingewikkelde econometrische
modellen die per medicijn en per bedrijf verschillen. Er is hier sprake van een afruil
tussen «makkelijke controleerbaarheid» en «betere aansluiting bij de vraag» bij het
bepalen van de hoogte van de verplichte buffervoorraden.
In ons rapport geven we aan dat IGJ op dit moment niet volledig kan toetsen hoe bedrijven
berekenen hoeveel voorraad zij nodig hebben.
In ons rapport noemen we verder dat het voor IGJ praktisch niet uitvoerbaar is om
voorraden fysiek na te tellen. Of de voorraadadministratie aansluit op de werkelijk
aanwezige voorraden gaat IGJ niet na.
Tot slot gaven wij in ons rapport aan dat IGJ niet goed kan beoordelen of, in de situatie
dat er minder voorraad aanwezig is dan wat er verplicht is, een onderbouwing van een
«leg uit» hout snijdt. Het is aan de Minister en de IGJ om de beste manier te bepalen
om het toezicht te verbeteren.
Vraag 11
Wat is de reden dat u zich maar op één maatregel richt bij het stuk over kortdurende
leveringsproblemen?
Medicijntekorten zijn een ingewikkeld probleem, waarbij meerdere, met elkaar vervlochten,
factoren een rol spelen. De oorzaken van het probleem liggen deels in de wereldwijde
keten van productie en levering, en deels in regelgeving, beleid en praktijken die
het minder aantrekkelijk maken om medicijnen op de markt te brengen of te investeren
in een veerkrachtige productie- en leveringsketen. De Minister doet verschillende
dingen om deze oorzaken weg te nemen.
Vanwege deze complexiteit en beperkte capaciteit binnen ons verantwoordingsonderzoek
konden wij ons in het VO VWS 2024 slechts op een onderdeel van het beleid richten.
Wij gekozen voor de Beleidsregel aanhouden geneesmiddelenvoorraden omdat de Minister
het zelf in de hand heeft (in tegenstelling tot bijvoorbeeld het preferentiebeleid,
dat van zorgverzekeraars is) en het in 2024 in werking/uitvoering was.
Vraag 12
Wat is de reden dat u de maatregel tot voorraadverplichting wilt intensiveren als
de conclusie is dat niet kan worden vastgesteld of dit werkt?
Wij betwijfelen niet dat buffervoorraden (in het algemeen) tekorten in de apotheek
kunnen voorkomen. In andere woorden: we betwijfelen niet dat buffervoorraden werken.
Want buffervoorraden zorgen ervoor dat, bij een korte leveringsonderbreking, bedrijven
in de geneesmiddelenketen kunnen blijven leveren aan de apotheek.
Onze conclusie is echter dat de voorraadverplichting, in de huidige vorm, waarschijnlijk
niets heeft veranderd in het voorraadgedrag van de toeleverende bedrijven. Er zijn
aanwijzingen dat de buffervoorraden bij handelsvergunninghouders en groothandels niet
substantieel groter zijn dan ze al waren voor 2023, toen de Beleidsregel aanhouden
geneesmiddelenvoorraden nog niet gold. Grotere buffervoorraden laten aanleggen (voor
bepaalde medicijnen) kan meer opleveren in het voorkomen van tekorten. Daarbij zijn
wat ons betreft voorwaarden dat IGJ de aanwezige voorraden goed kan controleren en
de Minister zicht heeft op de hoogte van die voorraden.
Vraag 13
Was er geen nulmeting voor de voorraden van medicijnen voordat de medicijnenbuffermaatregel
inging?
De Minister heeft in 2019 Gupta Strategists onderzoek laten doen naar de gevolgen
van het vergroten van de voorraden van geneesmiddelen. Zie ook de bijlage bij Kamerstuk
29 477, nr. 622. Gupta Strategists heeft toen op basis van gesprekken bepaald dat de gemiddelde safety stock (in onze terminologie: «buffervoorraad») in de keten 2 maanden was. Dat is echter
een gemiddelde over alle medicijnen en bedrijven heen. We weten dus niet hoeveel bedrijven
voor hoeveel medicijnen kleinere voorraden aanhielden, en hoeveel kleiner die voorraden
dan waren. Die informatie is wel belangrijk om te bepalen of een verplichting van
8 weken in de keten wat oplevert ten opzichte van de situatie van 2019, waarin gemiddeld 2 maanden aanwezig was volgens bedrijven zelf.
Vraag 14
Wat kan de Minister volgens u doen om de knelpunten bij het toezicht door de IGJ weg
te nemen?
Zie het antwoord op vraag 10.
Vraag 15
Heeft u inzichtelijk hoeveel extra fte de IGJ nodig heeft om de naleving van de voorraadverplichting
te controleren? Is het ook inzichtelijk welke kosten hiermee gemoeid zijn?
Nee, we hebben niet in kaart gebracht hoeveel extra fte de IGJ nodig heeft. Het staat
voor ons ook niet vast dat een verbetering van het toezicht om extra fte vraagt. Zie
ook ons antwoord op vraag 10.
U vraagt ook naar de kosten van het toezicht bij IGJ. Voor het antwoord op deze vraag
verwijzen wij u naar de verantwoordelijke bewindspersonen.
Vraag 16
Wat is de reden dat u in het oordeel over de beleidsresultaten verwijst naar cijfers
van Farmanco als eerder in het rapport wordt gezegd dat er twijfel is over de betrouwbaarheid
van deze cijfers?
We noemen het cijfer van Farmanco (5 miljoen geraakte patiënten) in het oordeel als
illustratie bij onze constatering dat medicijntekorten veel patiënten kunnen raken. Maar het klopt dat dit cijfer niet uitdrukt hoeveel patiënten daadwerkelijk
met een tekort zijn geconfronteerd, en hoe ernstig de gevolgen daarvan voor deze mensen
zijn. Dat lichten we toe in bijlage 3 bij het rapport. De Farmanco-cijfers zijn gebaseerd
op meldingen van apothekers: zij kunnen melden dat een specifiek geneesmiddel (op
verpakkingsniveau) bij hen niet aanwezig is. Melden is echter niet verplicht en met
name bij producten die zonder bijzonderheden gesubstitueerd kunnen worden, zullen
apotheken dat niet altijd doen. Het aantal tekorten kan in de praktijk dus hoger liggen.
Anderzijds geven deze cijfers juist een overschatting van het probleem, want niet
alle gemelde tekorten van specifieke geneesmiddelen resulteren in een tekort bij de
patiënt. Mogelijk is er wel een andere verpakkingsgrootte van hetzelfde merk aanwezig,
of zijn er voldoende volwaardige alternatieven beschikbaar in de apotheek.
Vraag 17
In hoeverre is aanbeveling 1 nog nodig als aanbeveling 2 en 3 goed worden opgevolgd
en uitgevoerd?
Opvolging van aanbeveling 1 (Laat de verplichting beter werken) kan zeker wat toevoegen ten opzichte van opvolging van de aanbevelingen 2 (Verbeter het zicht op de omvang en ernst die patiënten ervaren bij medicijntekorten) en 3 (Kom met alternatieve maatregelen).
Opvolging van aanbevelingen 2 en 3 zal er niet voor zorgen dat de Beleidsregel aanhouden
geneesmiddelenvoorraden beter gaat werken. Uitvoering van aanbeveling 2 is vooral
nodig om de effectiviteit van het beleid vast te stellen. Uitvoering van aanbeveling
3 kan wel zorgen voor minder tekorten in de apotheek, maar werkt via een ander mechanisme
dan de Beleidsregel aanhouden geneesmiddelen.
Verbetering van het toezicht kan zorgen dat beleidsregel zoals die nu is vormgegeven
beter werkt, omdat dit waarschijnlijker maakt dat bedrijven die geneigd zijn tot just-in-time-bedrijfsvoering de verplichte voorraden aanhouden. Grotere buffervoorraden (voor
specifieke medicijnen) zorgen voor een groter buffereffect (bij die medicijnen) en
het voorkomen van meer tekorten in de apotheek – mits IGJ de naleving ervan goed kan
controleren.
Vraag 18
Kunt u aangeven wat de verwachte regeldruk is bij de drie aanbevelingen met betrekking
tot de voorraadverplichting/medicijntekorten?
U vraagt naar de regeldruk van het uitvoeren van onze aanbevelingen. Wij hebben daar
geen specifiek onderzoek naar verricht.
Met betrekking tot aanbeveling 1 verwachten we niet dat grotere buffervoorraden zorgen
voor verandering in regeldruk. Verbetering van het toezicht kan meer regeldruk tot
gevolg hebben bij IGJ en/of bij bedrijven in de leveringsketen, maar ook tot minder
regeldruk; dat is afhankelijk van de manier waarop het toezicht wordt verbeterd. Zie
ook het antwoord op vraag 13 hierboven.
Aanbeveling 2: het verbeteren van het zicht op de omvang en ernst van problemen die
patiënten ervaren kan leiden tot extra regeldruk bij apotheken, afhankelijk van de
mate waarin de informatie geautomatiseerd verzameld kan worden. Informatie over voorraadstanden
hebben bedrijven in principe al beschikbaar. Groothandels gaan zulke voorraadstanden
ook delen met de Minister in het kader van de subsidie voor extra voorraden van salbutamol-aerosolen
en essentiële antibiotica. Maar het (geanonimiseerd) delen van die data kan leiden
tot extra regeldruk.
Wat betreft aanbeveling 3: sneller delen van signalen kan leiden tot meer regeldruk,
maar dat hoeft niet. We zien dat meldingen nu vooral telefonisch en via overlegtafels
worden doorgegeven. Het publiceren van meldingen op een platform dat beschikbaar is
voor de relevante partijen zou juist tot minder regeldruk kunnen leiden. Het vervroegen
van de termijn waarop aankomende tekorten gemeld worden bij het Meldpunt betekent
in principe geen verandering in de regeldruk.
Vraag 19
Op welk punt loopt het naar uw inschatting vast bij het realiseren van voldoende ouderenwoningen?
Bij de bouw van ouderenwoningen spelen veelal dezelfde knelpunten als bij woningbouw
in het algemeen. De Minister van VRO heeft beperkte invloed op de bouw van de woningen,
omdat haar ministerie niet zelf woningen bouwt en moet samenwerken met verschillende
partijen. Het maken van afspraken over de te bouwen woningen voor ouderen met alle
woondealregio’s heeft meerdere keren vertraging opgelopen. Bij het maken van afspraken
met woondealregio’s heeft de Minister van VRO nog weinig aandacht voor het ombouwen
van bestaande woningen tot woningen die geschikt zijn voor ouderen (transformatie).
De Minister weet bovendien niet precies hoeveel woningen voor ouderen er al zijn of
worden gebouwd en heeft geen tussentijdse doelstellingen geformuleerd hoeveel woningen
er gebouwd of omgebouwd moeten worden voor 2030. Deze informatie zou helpen bij het
eerder bijsturen. De Minister weet tot slot ook niet in hoeverre ouderen gaan wonen
in de voor hen geschikte woningen.
Vraag 20
Welke stappen zou het kabinet volgens u kunnen of moeten zetten om wel voldoende ouderenwoningen
te kunnen realiseren?
Het stellen van tussentijdse doelen door de Minister van VRO kan helpen om een beter
beeld te krijgen van de haalbaarheid van het doel. Ook bevelen wij de Minister aan
in te zetten op het beter verkrijgen van zicht op de bestaande voorraad en het ombouwen
van bestaande woningen tot woningen die geschikt zijn voor ouderen.
Vraag 21
Zou u nader kunnen toelichten op basis waarvan de conclusie wordt getrokken dat het
niet aannemelijk is dat de doelen met betrekking tot ouderenhuisvesting gehaald zullen
worden?
We concluderen dat het niet aannemelijk is dat de doelen met betrekking tot ouderenhuisvesting
gehaald zullen worden op basis van het tekortschietend aantal lokale plannen van gemeenten.
Ook heeft het proces van afspraken maken in de woondeals vertragingen opgelopen. Daarbij
komt dat de Minister van VRO nog niet weet of ouderen gaan wonen in de nieuwe woningen.
Vraag 22
Zijn de conclusies en aanbevelingen uit het rekenkameronderzoek Georganiseerde Onmacht
uit 2023 door het vorige kabinet en dit kabinet volgens u opgevolgd? Zo niet, welke
wel en welke niet?
In het verantwoordingsonderzoek 2024 hebben wij geen specifiek onderzoek verricht
naar de opvolging door het vorige kabinet en dit kabinet van de conclusies en aanbevelingen
uit het rekenkameronderzoek Georganiseerde Onmacht uit 2023. Voor het antwoord op
deze vraag verwijzen wij u naar de verantwoordelijke bewindspersonen.
Uiteraard vinden wij het belangrijk dat onze aanbevelingen worden opgevolgd. Daarom
monitoren wij op systematische manier de veranderingen en verbeteringen als gevolg
van onze onderzoeken. Recent hebben we een uitvraag gedaan bij het Ministerie van
VWS naar de opvolging van onze aanbevelingen in het rapport Georganiseerde Onmacht.
Deze uitvraag is op het moment van schrijven nog niet afgerond.
Vraag 23
Ziet u verbetering in het jeugdbeschermingsstelsel sinds het uitkomen van het rekenkamerrapport
Georganiseerde Onmacht uit 2023?
U vraagt of wij sinds het uitkomen van het rekenkamerrapport Georganiseerde Onmacht
uit 2023 verbetering zien in het jeugdbeschermingsstelsel. Wij hebben hier geen specifiek
onderzoek naar verricht in het kader van ons verantwoordingsonderzoek 2024. Wel noemen
we dat de Commissie van Ark begin 2025 een toets op de uitvoering van de Hervormingsagenda Jeugd 2023–2028 heeft gepubliceerd. Deze commissie concludeert dat er meer nodig is om tot een goed
werkend, beter beheersbaar en financieel houdbaar jeugdstelsel te komen. Die conclusie
komt overeen met ons rapport uit 2023. Wij vinden dat beide rapporten en de aanbevelingen
de volle aandacht van kabinet en Kamer verdienen.
Vraag 24
Wat zijn volgens u de financiële consequenties wanneer besloten zou worden het hele
project PALLAS te beëindigen en wilt u bij uw antwoord een uiteenzetting van gedane
kosten, kosten die gemaakt moeten worden om te kunnen stoppen en ook besparingen hierdoor
willen opnemen?
U vraagt naar de financiële consequenties wanneer besloten zou worden het hele project
PALLAS te beëindigen. Hiernaar hebben wij geen specifiek onderzoek verricht. Voor
het antwoord op deze vraag verwijzen wij u naar de verantwoordelijke bewindspersoon.
Vraag 25
Wat zijn volgens u de risico’s van het ontbreken van een businesscase in het project
PALLAS?
U vraagt naar de risico’s van het ontbreken van een businesscase in het project PALLAS.
In ons onderzoek hebben we aangegeven dat de stichting PALLAS sinds 2013 gepoogd heeft
een gezonde businesscase te ontwikkelen om de bouw van de PALLAS-reactor privaat te
financieren. In 2020 bleek dat dit niet haalbaar was. De ontwikkelde businesscase
was niet overtuigend genoeg om private partijen te laten instappen zonder vergaande
garanties van de Staat. Het niet kunnen opstellen van een gezonde businesscase waarin
private partijen willen participeren heeft als gevolg dat de Minister een keuze moet
maken: wél bouwen maar dan de bouw geheel of gedeeltelijk uit publieke middelen financieren,
óf besluiten de PALLAS-reactor níet te bouwen. Het grote risico van de eerste optie,
de bouw financieren uit publieke middelen, is dat alle financiële risico’s bij bijvoorbeeld
een eventuele uitloop van de bouw of onvoorziene omstandigheden bij de Minister liggen.
Het grote risico van de tweede optie, het niet bouwen van de Pallas-reactor, is dat
de leveringszekerheid van medische isotopen voor patiënten niet gewaarborgd blijft.
Vraag 26
Is er mogelijkheid om alsnog helder te krijgen waar dubbelfinanciering heeft plaatsgevonden
en in voorkomend geval het geld terug te vorderen naar de begroting van het Ministerie
van VWS, aangaande de afgerekende voorschotten die tot een onzekerheid van € 227,5
miljoen zorgen?
Op basis van de gegevens die de Minister op dit moment tot haar beschikking heeft,
is het op dit moment niet mogelijk om alsnog met voldoende zekerheid helder te krijgen
waar dubbelfinanciering heeft plaatsgevonden. Dat is ook de reden dat wij de gehele
omvang van de vaststelling van de KiPZ-regeling als onzeker hebben aangemerkt.
Vraag 27
Kan ervoor gezorgd worden dat wanneer er toeslagen verstrekt worden en de aanvrager
een toeslagenpartner opgeeft, die niet uit andere registraties blijkt of door recente
wijzigingen in de gezinssamenstelling, dit eerst door aanvrager wordt aangetoond alvorens
de toeslagen te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
De onzekerheden in de rechtmatigheid van de zorgtoeslag hebben diverse oorzaken, waaronder
onduidelijkheden rondom partnerschap. Voor het antwoord op de vraag hoe rechtmatige
verstrekking van de zorgtoeslag kan worden geborgd, verwijzen wij u naar de verantwoordelijke
bewindspersonen.
Vraag 28
Wat zijn de consequenties voor de agentschappen die de aanbestedingen niet volgens
de regels hebben aangevraagd? Worden deze fouten rechtgezet en betaalt het I&W bijvoorbeeld
de fout bij het RIVM terug, of laat men het erbij? Zo ja, waarom?
Bij het aangaan van het contract heeft het Ministerie van I&W de aanbestedingsregels
niet nageleefd. Dat betekent niet dat sprake is van fraude of dat de gekochte diensten
niet zijn geleverd. Deze aanbestedingsregels bestaan niet voor niets. Deze zorgen
er enerzijds voor dat verschillende partijen dezelfde kansen en mogelijkheden hebben
om een opdracht voor de overheid uit te voeren. Ook moet het opvragen van offertes
bij meerdere concurrenten ervoor zorgen dat de overheid niet te veel betaalt. Het
verkeerd toepassen van de aanbestedingsregels zet de deur open voor voorkeursbehandelingen
en (te) hoge marges. De enige manier hoe de Minister van I&W deze fout kan rechtzetten,
is door een nieuw contract aan te gaan en daarbij de aanbestedingsregels wel goed
toe te passen. Dit heeft in 2024 niet plaatsgevonden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Mohandis, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
J.J. Meijerink, adjunct-griffier