Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
36 725 XIV Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2025 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Nr. 12
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 18 juni 2025
De vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, belast met
het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te
brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 23 mei 2025 voorgelegd aan de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid
en Natuur. Bij brief van 5 juni 2025 zijn ze door de minister van Landbouw, Visserij,
Voedselzekerheid en Natuur beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Aardema
De griffier van de commissie, Jansma
1
Klopt het dat deze 600 miljoen euro voor stikstof wordt uitgetrokken voor het «zoneringsbeleid»
rond gebieden als de Veluwe en de Peel?
Antwoord:
Het kabinet heeft inderdaad besloten om in de Voorjaarsnota € 600 mln. vrij te maken
voor de start van een regionale maatwerkaanpak in de Veluwe en de Peel. Juist in deze
gebieden zijn stevige inspanningen nodig om te komen tot een balans tussen economische
bedrijvigheid, natuur en leefbaarheid, en meer perspectief op vergunningen, ten behoeve
van heel Nederland. Er is inzet nodig op de aangekondigde stroken rond Veluwe en Peel,
maar ook daarbuiten kunnen maatregelen aan de orde zijn. Momenteel ben ik in overleg
met de provincies over maatregelen, om samen te bepalen hoe we het meeste resultaat
halen. Vanuit regio en Rijk liggen er voor beide gebieden al veel voorstellen op tafel.
2
Wanneer wordt een verdere uitwerking van de zoneringsaanpak verwacht?
Antwoord:
Het kabinet is gestart met een aanpak voor de Peel en de Veluwe. Ondertussen wordt
bekeken welke vervolgkeuzes er nog meer nodig zijn, mede met het oog op de augustusbesluitvorming.
3
Hoeveel emissie- en gemiddelde depositiereductie zou potentieel met het budget van
600 miljoen euro kunnen worden bereikt en op welke termijn?
Antwoord:
De exacte opbrengst is sterk afhankelijk van de precieze maatvoering en besteding
van het gegeven budget. Niet elke maatregel leidt op alle locaties tot dezelfde opbrengst.
De depositiereductie hangt daarbij ook af van de specifieke locaties van bedrijven
die maatregelen nemen. Dit zal onderdeel zijn van verdere uitwerking, onder andere
in samenwerking met provincies.
4
Hoeveel geld was oorspronkelijk geacht nodig te zijn voor dit zoneringsbeleid?
Antwoord:
Afhankelijk van het aantal gebieden, het maatwerk in de maatvoering van de zone en
de maatregelen variëren de kosten van zonering. Het kabinet werkt momenteel in het
kader van de MCEN verscheidene maatregelen uit en is voornemens om in de augustusbesluitvorming
nader te besluiten.
5
Klopt het dat de 600 miljoen euro is gepresenteerd als «600 miljoen euro in 2025 en
2026», maar dat er slechts 200 miljoen euro extra aan stikstof in 2025 wordt besteed,
omdat er voor 2025 al 400 miljoen op de aanvullende post was gereserveerd voor stikstof,
wat naar 2029 en 2030 is geschoven? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen? Voor wat voor
maatregelen was de oorspronkelijke 400 miljoen euro in 2026 gereserveerd?
Antwoord:
Het kabinet heeft besloten om aanvullend € 600 mln. beschikbaar te stellen voor de
stikstofaanpak, bovenop de € 5 mld. die in het Hoofdlijnenakkoord beschikbaar is gesteld.
Deze middelen zijn toegevoegd aan de LVVN-begroting in de jaren 2025 en 2026. Daarnaast
is er € 400 mln. op de Aanvullende Post geschoven naar 2029 en 2030. Ten slotte zijn
er ook kasschuiven doorgevoerd in de Nota van Wijzigingen van 25 april jl. Het ritme
van de € 600 mln. op de LVVN-begroting is nu als volgt:
2025
2026
2027
2028
2029
2030
€ 600 mln.
111.112
110.932
377.956
6
Komt de 600 miljoen euro extra voor stikstof bovenop de 5 miljard euro die in het
HLA voor de agrarische sector was gereserveerd?
Antwoord:
Dat klopt, het kabinet heeft besloten om aanvullend € 600 mln. beschikbaar te stellen
voor de stikstofaanpak, bovenop de € 5 mld. die in het Hoofdlijnenakkoord beschikbaar
is gesteld.
7
Kan er een overzicht worden gegeven van de kosten die zijn vrijgemaakt na de onderhandelingen
in het hoofdlijnenakkoord (HLA) en nu bij de Voorjaarsnota (VJN) en voor welk doel
de budgetten dienen?
Antwoord:
In het HLA is € 5 mld. beschikbaar gesteld voor een meerjarige investering in de agrarische
sector en structureel € 500 mln. voor agrarisch natuurbeheer. In onderstaande tabellen
is zichtbaar welke middelen bij de Voorjaarsnota en de Nota van Wijzigingen van 25 april
jl. aan de LVVN-begroting zijn toegevoegd. Daarnaast is er in de Voorjaarsnota aanvullend
€ 600 mln. beschikbaar gesteld voor de stikstofaanpak in de landbouwsector.
Envelop € 5 mld.
(bedragen * € 1 mln.)
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Cum.
Aerius vervanging
0,0
3,2
3,8
4,1
0,0
0,0
11,2
Doelsturing
0,0
61,5
78,5
20,0
20,0
20,0
200,0
Beleidsondersteunend onderzoek en kennisbasis
0,0
4,0
7,0
7,0
8,0
9,0
35,0
Brede beëindigingsregeling
0,0
150,0
450,0
150,0
0,0
0,0
750,0
Diergezondheid
0,0
1,0
1,0
1,0
1,0
1,0
5,0
Dierwaardigheid
0,0
8,1
7,6
9,2
12,7
12,7
50,3
Extensiveringsregeling melkveehouderijen
209,0
165,0
110,0
110,0
33,0
0,0
627,0
Gewasbescherming
0,0
5,0
5,0
5,0
5,0
5,0
25,0
Ketenaanpak
0,0
0,8
0,8
0,8
0,8
0,8
3,8
Mestaanpak
0,0
59,0
64,0
64,0
63,0
0,0
250,0
Mest | Renure + precisiebemesting
0,0
10,0
30,0
30,0
40,0
15,0
125,0
Natuurherstel
0,0
20,0
20,0
20,0
20,0
20,0
100,0
PAS-melders
6,0
7,0
7,0
0,0
0,0
0,0
20,0
Producenten en brancheorganisaties
0,0
0,1
0,5
0,5
0,0
0,0
1,1
Realiseren landsdekkend netwerk experimenteer-locaties en praktijkpilots boerenerf
0,0
3,5
8,5
8,5
9,0
9,0
38,5
Robotisering en digitalisering
0,0
5,0
12,5
17,5
20,0
20,0
75,0
Verdienvermogen (ecoregeling)
0,0
50,0
0,0
0,0
0,0
0,0
50,0
Vernieuwen onderzoeksinfrastuctuur dierziekten & zoönose (HCU)
0,0
0,0
2,0
3,0
30,0
0,0
35,0
Visserij
0,0
5,0
10,2
10,1
5,1
19,6
50,0
Voedselbeleid
0,0
2,0
2,0
2,0
2,0
2,0
10,0
Voedseleducatie en schoolfruit
0,0
1,3
1,4
1,2
1,0
0,7
5,6
Envelop € 500 mln.
(bedragen * € 1 mln.)
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Cum.
ANB
0,0
223,0
238,6
235,2
235,8
218,4
1.151,0
Meten staat van de natuur
0,0
12,5
12,5
12,5
12,5
12,5
62,5
Aanpak exoten
4,6
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
4,6
Landelijke aanpak wolf
5,1
7,3
7,3
5,0
4,4
0,0
29,1
Subsidie behoud grasland
52,4
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
52,4
Uitvoering GLB door RVO
0,0
15,0
15,0
7,5
0,0
0,0
37,5
8
Hoeveel Lely Spheres zijn er in totaal aangeschaft met de Subsidie voor investeringen
in verduurzaming voor veehouderijlocaties met piekbelasting (Sbv)?
Antwoord:
Zoals eerder gemeld aan uw Kamer (Kamerstuk 28 973, nr. 263) zijn er bij de openstelling van de Sbv-investeringsmodule gericht op veehouderijlocaties
met piekbelasting 36 aanvragen ingediend, waarvan 12 voor melkvee. RVO heeft de beoordeling
van de aanvragen inmiddels afgerond. Van de 12 aanvragen voor melkvee zijn twee aanvragen
ingetrokken en tien aanvragen toegekend. Het is het kabinet nog niet bekend of aanvragers
de Lely Sphere ook daadwerkelijk al hebben aangeschaft.
9
Hoeveel bedrijven zouden, op basis van dit budget, in aanmerking kunnen komen voor
de Maatregel Gebiedsgerichte Beëindiging (MGB) vanwege de urgentie van vermindering
van de stikstofemmissie?
Antwoord:
Het kabinet schat in dat 140 veehouderijlocaties geheel of gedeeltelijk kunnen worden
beëindigd. Het gaat hierbij overigens nadrukkelijk om veehouderijlocaties en niet
om andersoortige bedrijven.
10
Hoeveel emissie- en gemiddelde depositiereductie zou potentieel met budget uit de
MGB kunnen worden bereikt?
Antwoord:
De te beëindigen veehouderijlocaties moeten, onder meer, voldoen aan artikel 4.6,
eerste en tweede lid, van de Omgevingswet. Daar gaat het om stikstofemissie met drempelwaarden
voor de stikstofemissiereductie van een veehouderijlocatie. Op basis van dit artikel
gelden verschillende drempelwaarden per situatie. Hierdoor is de totale reductie niet
goed te calculeren.
11
Hoe is het budget uit de MGB verdeeld over de verschillende provincies?
Antwoord:
De verdeling van het beschikbare budget voor de MGB over de verschillende provincies
is tot stand gekomen na uitvoering overleg met de provincies. De exacte verdeling
is opgenomen in de regeling (Staatscourant 2024, 36641).
12
Wat was het oorspronkelijke bedrag wat voor de MGB was gereserveerd?
Antwoord:
Het budget voor de MGB was oorspronkelijk 250 miljoen euro. Hiervan is € 50 mln. ingezet
voor de LBV kleine sectoren en € 50 mln. voor maatwerkoplossingen van piekbelasters.
Daarmee resteert een bedrag van € 150 mln. voor de MGB.
13
Hoeveel bedrijven worden in totaal verplaatst met de verplaatsingsregeling, gezien
het meer tijd blijkt te kosten om veehouderijlocaties te verplaatsen dan vooraf gedacht
en daardoor budget uit 2025 voor deze regeling met 20 miljoen euro wordt verlaagd
en budget in 2026 en 2027 beide met 10 miljoen euro verhoogd, zodat het budget beter
aansluit op het verwachte uitgaveritme?
Antwoord:
De Lvvp bestaat uit twee modules, een module voor het haalbaarheidsonderzoek en een
module voor bedrijfsverplaatsing. Voor de module haalbaarheidsonderzoek geldt de sluitingsdatum
van 30 mei 2025. Tot en met 21 mei zijn er 66 aanvragen voor subsidie voor dit haalbaarheidsverzoek
gedaan en het aantal loopt nog op. Van dit aantal zijn reeds 46 aanvragen toegekend.
De module die toeziet op de daadwerkelijke bedrijfsverplaatsing staat nog open tot
30 november 2027. Hiervoor zijn tot en met 21 mei 4 aanvragen ingediend. Over het
uiteindelijk aantal bedrijven dat daadwerkelijk zal verplaatsen kan ik nog geen uitspraken
doen aangezien de regeling nog geruime tijd openstaat.
De actuele stand van zaken kan gevolgd worden op de website van de RVO.1
14
Hoeveel gemiddelde depositiereductie zou potentieel met het verplaatsingsbudget kunnen
worden bereikt?
Antwoord:
Het voornaamste doel van de verplaatsingsregeling is het bieden van perspectief aan
toekomstgerichte veehouders die veel stikstofdepositie veroorzaken op N2000 gebieden.
Door te verplaatsen naar een andere locatie in Nederland (of de EU) kunnen zij hun
bedrijf voortzetten. Het is helaas niet mogelijk om een potentiële gemiddelde reductie
van depositie te geven voor de verplaatsingsregeling. Dit gelet op de combinatie van
vrijwilligheid, de beperkte doelgroep en de complexiteit van verplaatsing.
15
Welke mijlpaalbepalingen voor de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties
(Lbv) en de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting
(Lbv-plus) worden bedoeld?
Antwoord:
Veehouders die op grond van de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties
voor stikstofreductie (Lbv) of Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties
met piekbelasting (Lbv-plus) een positieve subsidiebeschikking hebben ontvangen moeten
binnen in de regelingen vastgestelde maximale termijnen aan verschillende vereisten
(mijlpalen), bijvoorbeeld het afvoeren van dieren en mest, voldoen om voor subsidieverstrekking
in aanmerking te komen. Bij het vaststellen van de budgetreeksen zijn aannames gedaan
over de tijd die veehouders gemiddeld nodig zullen hebben om aan deze vereisten te
voldoen. In de praktijk blijkt dat meer veehouders dan verwacht de maximale termijn
nodig hebben. Dit heeft tot gevolg dat in veel gevallen subsidieverstrekking (eerste
voorschot, tweede voorschot en subsidievaststelling) op een later moment plaatsvindt
dan op voorhand was ingeschat. Om die reden is een deel van het budget dat beschikbaar
is voor de Lbv en Lbv-plus naar latere jaren doorgeschoven.
16
Waarom kost het verplaatsen meer tijd dan voorheen werd aangenomen?
Antwoord:
Zoals aangegeven in de brief van 2 september 2024 (Kamerstuk 30 252, nr. 171) betreffende de publicatie en openstelling van onder andere de Lvvp, is bedrijfsverplaatsing
in zichzelf een complex proces met ingrijpende gevolgen voor de ondernemer, het gezin
en de omgeving. Bedrijfsverplaatsing vraagt bovendien veel van de bevoegde gezagen
op zowel de te verlaten locatie als de locatie waar de onderneming naartoe verhuist,
de hervestigingslocatie. Mede daarom bestaat de Lvvp uit twee modules, waarbij een
ondernemer met de module «haalbaarheidsonderzoek» kan verkennen of een bedrijfsverplaatsing
een wenselijke en haalbare optie is. De module die toeziet op de daadwerkelijke bedrijfsverplaatsing
staat nog open tot 30 november 2027.
17
Is het mogelijk om dit resterende bedrag van 82 miljoen euro opnieuw in te zetten
voor de aanpak van de stikstofcrisis, nu de Lbv en de Lbv-plus zijn gesloten?
Antwoord:
De terugontvangsten van de MGA zijn dit voorjaar ingezet om tegenvallers binnen de
LVVN- begroting van dekking te voorzien. In de Voorjaarsnota is € 750 mln. beschikbaar
gesteld voor een brede beëindigingsregeling om bij te dragen aan de reductie van stikstofemissies
en – deposities.
18
Waarom is het gereserveerde budget voor Agrarisch Natuur Beheer (Anb) en de agrarische
sector op de aanvullende post van 2026 en 2027 naar 2029 en 2030 verschoven?
Antwoord:
Met de middelen die naar de LVVN-begroting zijn overgeheveld vanaf de Aanvullende
Post kan een start worden gemaakt met de ambities uit het Hoofdlijnenakkoord voor
de agrarische sector en het Agrarisch Natuurbeheer. De verwachting is dat de overige
middelen in latere jaren tot besteding komen. Daarom is het kasritme hierop aangepast.
19
Hoeveel van de 213 miljoen euro structureel en de 375 miljoen euro incidenteel gaat
daadwerkelijk naar het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb)?
Antwoord:
Met het startpakket MCEN komen de eerste extra structurele middelen beschikbaar op
de LVVN-begroting voor agrarisch natuurbeheer. Het gaat om een bedrag tot € 200 mln.
per jaar vanaf 2035, waarvan afgerond € 192 mln. per jaar extra is bestemd voor agrarisch
natuur- en landschapsbeheer (ANLb), inclusief uitvoeringskosten. Daarnaast wordt structureel
€ 13 mln. gereserveerd voor het versterken van natuurmonitoring. De incidentele middelen
worden ingezet voor het versterken van de inzet van het ANLb, door bijvoorbeeld extra
middelen voor investeringen voor het inrichten van gebieden voor boerenlandvogels
en het versterken van het landschap, de versterking van uitvoeringsorganisaties, zowel
bij collectieven als de overheid, en kennisontwikkeling.
20
Wordt het tekort van 20 miljoen euro per jaar op het ANLb (door indexatie sinds 2022)
structureel gedekt?
Antwoord:
Ja, met de extra middelen voor het ANLb worden zowel de bestaande vergoedingen, die
onderdeel uitmaken van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, als de vergoedingen voor
de extra hectares ANLb, geactualiseerd en zijn daarmee structureel gedekt.
21
Wat is de verwachte inzet in hectares en typen beheer bij dit ANLb-budget?
Antwoord:
Bij de eerste uitbreiding met 30.000ha in 2026 wordt nog gewerkt binnen de huidige
kaders, zoals vastgelegd in het Natuurpact en Gemeenschappelijk landbouwbeleid. Vanaf
2027–2030 voorziet het startpakket bij het ANLb in een groei van 15.000 ha/jaar. Over
de inzet van deze extra hectares wil ik eind dit jaar afspraken maken met provincies.
De aanpassing van het gemiddeld tarief geeft daarbij al in 2026 ruimte voor het actualiseren
van vergoedingen en een groei van zwaardere vormen van beheer. De middelen zullen
vooral ingezet gaan worden voor urgente internationale verplichtingen inclusief stikstof-overbelaste
N2000-gebieden en de boerenlandvogels.
22
Hoeveel budget komt er (binnen het ANLb) beschikbaar als voorfinanciering voor de
collectieven om hun werkorganisaties klaar te stomen voor uitbreiding?
Antwoord:
In de Voorjaarsnota is voor de periode 2026 tot en met 2030 in totaal € 73 mln. gereserveerd
voor het versterken van niet-overheidsorganisaties. Het grootste deel daarvan is bedoeld
voor het versterken van BoerenNatuur en collectieven. Over deze ondersteuning vinden
momenteel gesprekken plaats met BoerenNatuur. Deze middelen kunnen ook worden ingezet
voor bijvoorbeeld het verbeteren van de ondersteuning van collectieven en landbouwers,
door het versterken van kennisnetwerken en andere bij de uitvoering van het agrarisch
natuurbeheer betrokken organisaties.
23
Blijft de ambitie om per 2032 280.000 hectare ANLb te realiseren overeind, mede in
het licht van het feit dat in een ambtelijk voortgangsbericht wordt gesproken over
het realiseren van 195.000 hectare ANLb in plaats van 280.000 hectare?
Antwoord:
Met de middelen uit de Voorjaarsnota kan een groei bij het ANLb worden gerealiseerd
naar ongeveer 195.000 ha. Met dit startpakket kan vaart gemaakt worden met de uitbreiding.
Over de overige middelen voor het agrarisch natuurbeheer heeft nog geen besluitvorming
plaatsgevonden. De middelen staan wel nog steeds gereserveerd op de Aanvullende Post.
24
Is het kabinet voornemens om in augustus het restant van de beloofde 500 miljoen euro
per jaar alsnog vrij te maken? Kan het kabinet aangeven welk deel daarvan dan naar
het ANLb gaat?
Antwoord:
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 23.
25
Kan de regering een overzicht geven van de taakstelling in het kader van de 22 procent
besparing op apparaatskosten voor de komende vijf jaar?
Antwoord:
Voor het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur geldt dat er
een taakstelling is die van 5% in 2025 oploopt tot 22% in 2029 en vanaf dan structureel
wordt doorgevoerd. In euro’s komt dit neer op een bedrag oplopend tot circa € 41 mln.
in 2029.
2024
2025
2026
2027
2028
2029
Struc.
Taakstellingspercentages
0%
5%
10%
15%
20%
22%
22%
26
Wat is de realisatie van deze taakstelling voor het jaar 2024 en wat is de voortgang
voor 2025?
Antwoord:
De taakstelling is pas vanaf de begroting van 2025 doorgevoerd in de begroting. Het
heeft daarmee geen effect op 2024. In het jaarverslag van 2025 wordt er verantwoord
over de realisatie van de taakstelling voor datzelfde jaar.
27
Welk deel van die taakstelling wordt ingevuld vanuit apparaatsgelden en welk deel
vanuit andere middelen en welke zijn dat?
Antwoord:
In lijn met Rijksbrede afspraken is een efficiencykorting opgelegd aan de uitvoeringsorganisaties
die onder het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur vallen
van 0,5% per jaar. Dit loopt op tot structureel 2,5% per jaar vanaf 2029. In euro’s
komt dit neer op een bedrag oplopend tot structureel circa € 14,4 mln. per jaar vanaf
2029.
Het resterende deel van de taakstelling (oplopend tot circa € 26,6 mln. in 2029 en
vanaf dan structureel) wordt ingevuld door te bezuinigen op de apparaatsgelden van
het kerndepartement, hierbij wordt gekeken naar zowel personele als materiële middelen.
28
Welke ICT-vernieuwingen zullen niet of later plaatsvinden als gevolg van de taakstelling
op apparaatskosten?
Antwoord:
Het is nog niet bekend of en welke ICT- vernieuwingen niet of later plaatsvinden als
gevolg van de taakstelling op apparaatskosten. Dit wordt komende maanden verder uitgewerkt.
29
Welk deel van deze taakstelling valt neer bij uitvoeringsorganisaties en wat zijn
hier de operationele gevolgen van?
Antwoord:
In lijn met Rijksbrede afspraken is een «efficiencykorting» opgelegd aan de uitvoeringsorganisaties
van 0,5% per jaar. Dit loopt op tot structureel 2,5% per jaar vanaf 2029. In euro’s
komt dit neer op een bedrag oplopend tot structureel circa € 14,4 mln. per jaar vanaf
2029.
In overleg met de uitvoeringsorganisaties kijk ik meerjarig hoe de taakstelling kan
worden opgevangen, waarbij de voorkeur uitgaat naar niet-beleidsmaatregelen, maar
herprioritering van werkzaamheden valt niet uit te sluiten. Op dit moment is nog niet
te zeggen wat de operationele gevolgen zijn.
30
Welke kaders hanteert de regering voor het realiseren van de taakstelling op de apparaatsuitgaven?
Antwoord:
Het budgettair invullen van de resterende taakstelling is leidend. Het ministerie
van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur is bezig met een reorganisatie.
Hierin zullen gerichte keuzes worden gemaakt over welke taken het ministerie wel en
niet kan blijven uitvoeren met de vanwege de taakstelling afnemende middelen. De komende
periode worden de inhoudelijke kaders opgesteld waaraan de nieuwe organisatie moet
voldoen. Welke inhoudelijke keuzes dat zijn, is nu nog niet bekend.
31
Kan de regering een overzicht geven in de ontwikkeling van externe inhuur in de afgelopen
vijf jaar en de doelstelling voor de komende vijf jaar?
Antwoord:
Onderdeel van het jaarverslag van het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid
en Natuur is een bijlage inhuur externen. Het inhuurpercentage ten opzichte van de
totale personeelskosten van het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid
en Natuur kwam in 2024 uit op 9,2% (Kerndepartement en de NVWA). Zie hieronder de
inhuurpercentages ten opzichte van de totale personeelskosten van het ministerie (Kerndepartement
en NVWA) in de voorafgaande jaren.
2024: 9,2%
2023: 10,8%
2022: 9,5%.
2021: 9,0%
2020: 9,0%
Het doel van ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN)
is om onder de Rijksbrede norm voor externe inhuur (de zgn. Roemernorm) te blijven.
Dit betekent dat niet meer dan 10% van de totale personele uitgaven aan externe inhuur
wordt uitgegeven.
32
Is er een toename in externe inhuur als gevolg van de taakstelling in het kader van
de 22 procent besparing op apparaatskosten?
Antwoord:
Het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur stuurt ook in 2025
op de Roemernorm. Er is geen toename verwacht in externe inhuur als gevolg van de
taakstelling in het kader van de 22 procent besparing op apparaatskosten.
33
Wat is de reden achter de bezuinigingen op Nationale Parken en welke gevolgen hebben
die voor het pas vastgestelde beleid op de Nationale Parken (2024–2030)?
Antwoord:
Het kabinet staat voor grote opgaven en moet, ook in het kader van de taakstellingen,
moeilijke keuzes maken. Het kabinet werkt aan een leefomgeving waar natuur en economische
ontwikkeling elkaar versterken. Daarbij wordt ingezet op verbetering van de natuur
waar dat het hardst nodig is. We werken op verschillende manieren aan het verbeteren
van natuur en biodiversiteit, binnen de afgesproken kaders. Het kabinet wil tegelijkertijd
de samenhang met andere maatschappelijke opgaven bewaken, zoals voedselzekerheid,
woningbouw, defensie en energietransitie.
De bezuinigingen hebben tot gevolg dat de coördinatie van de educatie in de Nationale
Parken door het IVN komt te vervallen vanaf 2026 en dat de ondersteuning van de afzonderlijke
Nationale Parken vervalt vanaf 2027.
34
Waar in de begroting staan de bezuinigingen die plaats hebben gevonden op IVN Natuureducatie
in de nationale parken?
Antwoord:
Het budget voor IVN Natuureducatie wordt op artikel 22 van de LVVN-begroting verantwoord
onder het subsidiebudget Vermaatschappelijking Natuur en Biodiversiteit. Vanaf 2026
loopt het budget voor dit deel af.
35
Hoe zijn de bezuinigingen op nationale parken en IVN Natuureducatie tot stand gekomen?
Welk besluitvormingsproces ging daaraan vooraf? Wie zijn er geraadpleegd en wanneer?
Antwoord:
In het licht van de budgettaire problematiek op de LVVN- begroting is de afweging
gemaakt om een ombuiging door te voeren op het budget voor het Beleidsprogramma Nationale
parken. Het kabinet heeft deze ombuiging vervolgens vastgesteld.
36
Betreft de bezuiniging op het Beleidsprogramma Nationale Parken 2024–2030 een incidentele
of structurele bezuiniging?
Antwoord:
De bezuiniging op het budget voor het beleidsprogramma betreft een incidentele bezuiniging.
Vanaf 2031 is er geen budget gereserveerd op de begroting. De bezuiniging op het budget
voor educatie betreft een structurele bezuiniging.
37
Welke meevallers zijn er binnen de begroting van het ministerie van Landbouw, Visserij,
Voedselzekerheid en Natuur (XIV) en het Diergezondsheidsfonds (F)?
Antwoord:
In de verticale toelichting van LVVN in de Voorjaarsnota is een meevaller gemeld.
Er was 60 miljoen euro beschikbaar voor de Subsidie voor investeringen in verduurzaming
voor veehouderijlocaties met piekbelasting (Sbv). Omdat er voor € 16 mln. aanvragen
gedaan zijn, is er een meevaller van € 44 mln. gerealiseerd.
38
Waarom wordt 694 miljoen euro van de Aanvullende Post voor agrarisch natuurbeheer
en de agrarische sector uit 2026 en 2027 naar achteren (2028 en vooral 2029 en 2030)
geschoven? Welke uitgaven vinden later plaats dan verwacht?
Antwoord:
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 18.
39
Hoeveel melkveehouderijen hebben gebruik gemaakt van de bedrijfsbeëindigingsregeling,
welke kosten waren daar voor de overheid mee gemoeid, hoeveel kilogram stikstof wordt
hierdoor minder uitgestoten en wat is de ratio bestede euro ten opzichte van de uitstootreductie
van stikstof?
Antwoord:
De Lbv, Lbv-plus en Lbv kleinere sectoren zijn op dit moment nog volop in uitvoering.
Veehouders die een positieve subsidiebeschikking hebben ontvangen kunnen aanspraak
maken op subsidieverstrekking als binnen vastgestelde termijnen aan de vereisten uit
de subsidieregeling wordt voldaan. Maar veehouders kunnen ook nog, op elk moment in
het proces, besluiten af te zien van beëindiging. Eventueel reeds uitgekeerde voorschotten
dienen in dat geval terugbetaald te worden. Hoeveel veehouders uiteindelijk hun veehouderijlocatie
definitief en onherroepelijk zullen beëindigen is om die reden op dit moment nog niet
te zeggen. Op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)1 is de actuele stand van zaken terug te vinden. Daar is onder andere te zien hoeveel
bedrijven per sector een aanvraag hebben ingediend.
Per brief van 31 maart 2025 (Kamerstuk 35 334, nr. 358) is uw Kamer geïnformeerd over de resultaten van een analyse naar de potentiële depositiereductie
die met de Lbv, Lbv-plus en Lbv kleinere sectoren gerealiseerd kan worden. Uitgaand
van 100% deelname door veehouders die op de peildatum van de analyse (11 maart 2025)
nog een actieve subsidieaanvraag hadden is de potentiële depositiereductie 37,02 mol/ha/jaar.
Wat het uiteindelijk resultaat van de regelingen zal zijn, onder andere in termen
van stikstof (reductie in ammoniakemissie en stikstofdepositie) en kosteneffectiviteit,
kan pas worden vastgesteld als zekerheid bestaat over welke veehouderijlocaties definitief
en onherroepelijk zijn beëindigd. Om de resultaten en effecten goed in beeld te krijgen
is een uitvoerige evaluatie van de Lbv en Lbv-plus voorzien. Gezien de doorlooptijd
van de Lbv en Lbv-plus zijn de eerste resultaten van deze evaluatie op zijn vroegst
in de eerste helft van 2027 te verwachten.
40
Hoeveel pluimveehouderijen hebben gebruik gemaakt van de bedrijfsbeëindigingsregeling,
welke kosten waren daar voor de overheid mee gemoeid, hoeveel kilogram stikstof wordt
hierdoor minder uitgestoten en wat is de ratio bestede euro ten opzichte van de uitstootreductie
van stikstof?
Antwoord:
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik uw Kamer naar het antwoord op vraag 39.
41
Hoeveel varkenshouderijen hebben gebruik gemaakt van de bedrijfsbeëindigingsregeling,
welke kosten waren daar voor de overheid mee gemoeid, hoeveel kilogram stikstof wordt
hierdoor minder uitgestoten en wat is de ratio bestede euro ten opzichte van de uitstootreductie
van stikstof?
Antwoord:
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 39.
42
Hoeveel hectare grasland is, uitgesplitst per jaar, in de jaren 2020 tot en met 2024
omgezet in akkerbouwgrond?
Antwoord:
De ontwikkeling van de cultuurgrond2 in Nederland in de jaren 2020 tot en met 2024 is weergegeven in de volgende tabel3. Uit deze cijfers blijkt dat de totale hoeveelheid cultuurgrond in Nederland in deze
periode is gedaald met 16.950 hectare (-0,9% ten opzichte van 2020). Ten opzichte
van 2020 is ook de hoeveelheid grasland gedaald, met 15.400 hectare (–1,6% ten opzichte
van 2020).
De hoeveelheid grond met akkerbouw is ten opzichte van 2020 gestegen met 3.810 ha
(0,7% ten opzichte van 2020). Bij groenvoedergewassen is sprake van een daling ten
opzichte van 2020 (–1,6%). Het totaal areaal akkerbouwgrond (akkerbouw en groenvoedergewassen)
is licht gestegen ten opzichte van 2020 met 920 ha (0,1%).
Op basis van de CBS cijfers lijkt de afname van het areaal grasland voornamelijk veroorzaakt
te worden door de omzetting van landbouwgrond naar grond voor ander gebruik.
Cultuurgrond in ha.
2020
2021
2022
2023
2024
2024 t.o.v. 2020
Akkerbouw
526.840
525.750
534.710
547.420
530.650
3.810
0,7%
Tuinbouw open grond
93.130
94.810
95.410
92.410
91.700
– 1.430
– 1,5%
Tuinbouw onder glas
10.080
10.550
10.640
10.150
10.040
– 40
– 0,4%
Groenvoedergewassen
206.860
197.220
194.050
195.260
203.970
– 2.890
– 1,4%
Grasland
977.540
983.580
969.570
957.760
962.140
– 15.400
– 1,6%
Totaal cultuurgrond
1.814.450
1.811.910
1.804.370
1.803.000
1.798.500
– 15.950
– 0,9%
Bron CBS (23 mei 2025)
43
Zijn er ramingen over het aantal hectares grasland dat wordt omgezet in akkerbouwgrond
voor de komende jaren en zo ja, wat is de uitkomst daarvan?
Antwoord:
In 2024 heeft Wageningen Environmental Research in het kader van de Klimaat en Energieverkenning
2024 een onderzoek uitgevoerd met daarin een prognose van de ontwikkeling van de cultuurgrond
en het areaal grasland tot en met 2040, zoals weergegeven in onderstaande tabel.4
Bron Wageningen Economic Research, 2024.5
44
Is of wordt er onderzoek gedaan naar (te verwachten) verschuiving in emissies van
stikstof, CO2 en stoffen die invloed hebben op de biologische en chemische waterkwaliteit bij het
omzetten van grasland in akkerbouwgrond? Zo ja, wat zijn de resultaten of wanneer
worden de resultaten van lopende of nog te starten onderzoeken bekend? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord:
Ja, er wordt onderzoek gedaan naar wijzigingen in de te verwachten emissies als gevolg
van veranderingen in de hectares grasland en bouwland in Nederland (zoals benoemd
in het antwoord bij vraag 43). Ook heeft het kabinet in het kader van de te maken
beleidskeuzes over grondgebondenheid een onderzoek uitgezet naar de bijeffecten van
de invoering van een graslandnorm (Kamerstuk 30 252 nr. 190). In dit onderzoek wordt het effect onderzocht van grasland ten opzichte van éénjarige
akkerbouwmatige teelten op CO2-emissies, ammoniak, waterkwaliteit, waarbij ook het effect op bodemkwaliteit, waterverbruik
en ondergrondse en bovengrondse biodiversiteit wordt meegenomen. Daarnaast wordt het
effect van verschillende niveaus van een graslandnorm op het graslandareaal in Nederland
(ruimtelijk effect) onderzocht. Conform de routekaart «Proces richting beleidskeuzes
grondgebonden melkveehouderij» (Kamerstuk 33 037, nr. 562 en 30 252 nr. 190) worden de resultaten van deze onderzoeken samen met de beleidskeuze over grondgebondenheid
uiterlijk 31 juli 2025 aan de Tweede Kamer gestuurd.
45
Hoeveel Wet Open Overheid (WOO)-verzoeken zijn, uitgesplitst per jaar, in de afgelopen
vijf jaar ingediend bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en van hoeveel
en van welke indieners zijn deze afkomstig?
Antwoord:
2024: 293 Woo-verzoeken
2023: 265 Woo-verzoeken
2022: 242 Woo-verzoeken
2021: 278 Woo-verzoeken
2020: 231 Woo-verzoeken
Wie de indieners zijn en hoeveel verschillende indieners het betreft, wordt niet apart
geregistreerd.
46
Hoeveel natuurlijke personen hebben WOO-verzoeken, uitgesplitst per jaar, in de afgelopen
vijf jaar ingediend bij de NVWA en hoeveel verzoeken zijn afkomstige van andere rechtspersonen?
Antwoord:
Dit wordt niet geregistreerd.
47
Hoeveel mensuren werk is, uitgesplitst per jaar, in de afgelopen vijf jaar gemoeid
geweest met het afwikkelen van WOO-verzoeken bij de NVWA?
Antwoord:
2024 50.930 uren
2023 45.457 uren
2022 37.965 uren
2021 25.624 uren
2020 20.070 uren
Dit betreft uren van de afdeling Juridische Zaken. Uren die andere afdelingen maken
voor het afhandelen van Woo-verzoeken zijn hier niet in meegenomen.
48
Wat zijn de totale apparaatskosten voor de NVWA, uitgesplitst per jaar, in de afgelopen
vijf jaar geweest voor de behandeling van WOO-verzoeken?
Antwoord:
Deze informatie is niet exact herleidbaar op basis van de momenteel beschikbare informatie.
49
Zijn bij andere overheidsdiensten dan de NVWA mensuren ingezet en kosten gemaakt voor
de behandeling van WOO-verzoeken ingediend bij de NVWA en zo ja, hoeveel mensuren
en kosten?
Antwoord:
Er worden uren gemaakt wanneer de NVWA Woo-verzoeken doorstuurt of contact heeft met
andere overheidsdiensten zoals RVO of LVVN, over een Woo-verzoek. Deze uren en kosten
worden niet geregistreerd.
50
In hoeveel gevallen is de overbelasting van de geurnorm veroorzaakt door het omzetten
van een bedrijfswoning naar een burgerwoning?
Antwoord:
Er zijn geen specifieke aantallen beschikbaar over dit type gevallen. Het kan voorkomen
dat de omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning invloed heeft op overbelasting
van de geurnormen die gelden voor veehouderijen. De regels voor geurhinder veehouderijen
zijn vastgesteld in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) onder de Omgevingswet
en vallen onder de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van Milieu en Openbaar
Vervoer.
Het bevoegd gezag, in dit geval gemeenten, is er conform deze regelgeving aan gehouden
een zorgvuldige afweging te maken op inpassing van verschillende functies in ruimtelijke
ordening, zo ook ten aanzien van de omzetting van een bedrijfswoning. Deze afweging
is van belang voor zowel agrarische ondernemers als omwonenden om in een schone en
gezonde leefomgeving te kunnen ondernemen en wonen.
51
In hoeveel gevallen is de overbelasting van de geurnorm veroorzaakt door het bouwen
van woningen naast een veehouderij?
Antwoord:
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het vaststellen van geurregels in hun omgevingsplan
en moeten rekening houden met de geurnormen in het kader van een evenwichtige toedeling
van functies aan locaties. Gemeenten kunnen afwijken van landelijke normen tot aan
specifieke grenswaarden en een eigen geurbeleid hanteren. Hierbij dient de gemeente
te onderbouwen wat in die specifieke situatie als evenwichtig wordt gezien. Bij het
verlenen van een vergunning door het bevoegd gezag, in dit geval gemeenten, wordt
de geurbelasting en daarvoor geldende normen meegenomen in de beoordeling van de mogelijkheden
voor woningbouw. Het is daarom niet aannemelijk dat de bouw van woningen waarvoor
een vergunning vereist is naast een veehouderij heeft geleid tot overschrijding van
de geurnormen. Er is geen concrete informatie beschikbaar over hoeveel gevallen dit
heeft plaatsgevonden, omdat er geen centraal overzicht is. Een zorgvuldige en integrale
benadering bij ruimtelijke ontwikkelingen blijft van belang.
52
In hoeveel gevallen hebben gemeentes nieuwe woningbouw toegestaan terwijl bekend was
dat op die plek, door bestaande aanwezigheid van veehouderijen, de geurnorm zou worden
overschreden?
Antwoord:
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het vaststellen van geurregels in hun omgevingsplan
en moeten rekening houden met de geurnormen in het kader van een evenwichtige toedeling
van functies aan locaties. Gemeenten kunnen afwijken van landelijke normen tot aan
specifieke grenswaarden en een eigen geurbeleid hanteren. Hierbij dient de gemeente
te onderbouwen wat in die specifieke situatie als evenwichtig wordt gezien. Gemeenten
zijn gehouden aan hun omgevingsplan of passen dit onderbouwd aan. Het is daarom niet
aannemelijk dat nieuwe woningbouw waarvoor een vergunning vereist is naast een veehouderij
heeft geleid tot overschrijding van de geurnormen. Er is geen concrete informatie
beschikbaar over hoeveel gevallen dit heeft plaatsgevonden, omdat er geen centraal
overzicht is. Daarom is een zorgvuldige afweging bij vergunningverlening en keuzes
die gemaakt worden in de ruimtelijke ordening van belang.
53
Hoe vaak heeft de NVWA een strike opgelegd aan roodvlees slachterijen waar permanent
toezicht is tot 1 mei 2025, hoeveel daarvan waren een eerste, tweede of derde strike?
Antwoord:
Vanaf december 2023 is de «three strikes out» aanpak ingebed in het reguliere handhavingsbeleid
van de NVWA. Dat houdt in dat als bij een ondernemer voor de 3de keer in 2 jaar een
ernstige dierenwelzijnsovertreding wordt geconstateerd, het bedrijf «out» is en de
erkenning van het bedrijf wordt geschorst. Tussen december 2023 en 1 mei 2025 ontvingen
vier roodvleesslachthuizen met permanent toezicht ieder 1 strike.
Ook heeft de NVWA de mogelijkheid om een erkenning na 1 ernstige dierenwelzijnsovertreding
te schorsen. Deze «one strike out» optie is in 2023 1 keer op een verzamelplaats en
1 keer op een slachthuis toegepast.
54
Wat zijn de geconstateerde bevindingen om een strike op te leggen in roodvlees slachterijen
waar permanent toezicht is?
Antwoord:
Op dit moment wordt «three strikes out» toegepast bij het slachttoezicht in de roodvleessector.
Concreet zijn er vijf overtredingen waarbij sprake is van ernstig lijden, die kunnen
leiden tot een «strike» in het kader van «three strikes out». Het betreft de volgende
overtredingen:
1. Een varken in de broeibak met teken(en) van leven en/of bewustzijn;
2. Het fixeren van een dier ten behoeve van de bedwelming door erop te gaan staan of
liggen;
3. Het met een voorwerp prikken in een oog of op de geslachtsdelen bij een levend (onbedwelmd)
dier;
4. Het verslepen van een liggend dier dat bij bewustzijn is;
5. Het laten liggen van een dier met (acuut) ernstig lijden, zonder dit dier direct uit
zijn lijden te verlossen, bijvoorbeeld bij een botbreuk.
55
Hoe vaak heeft de NVWA een waarschuwing opgelegd gedurende 2025 tot 1 mei 2025, voor
een bevinding in het kader van dierenwelzijn in een roodvlees slachterij waar permanent
toezicht is en hoe vaak was er sprake van een boete?
Antwoord:
Vraag nummer
Soort slachthuis
Soort toezicht
Jaar
Soort overtreding
Aantal
55
Roodvlees
Permanent
2025
Waarschuwing
7
55
Roodvlees
Permanent
2025
Boete
33
56
Roodvlees
Permanent
2024
Waarschuwing
16
56
Roodvlees
Permanent
2024
Boete
266
59
Roodvlees
Niet Permanent
2025
Waarschuwing
0
59
Roodvlees
Niet Permanent
2025
Boete
8
60
Roodvlees
Niet Permanent
2024
Waarschuwing
8
60
Roodvlees
Niet Permanent
2024
Boete
38
63
Pluimvee
2025
Waarschuwing
8
63
Pluimvee
2025
Boete
137
64
Pluimvee
2024
Waarschuwing
8
64
Pluimvee
2024
Boete
452
56
Hoe vaak heeft de NVWA een waarschuwing opgelegd gedurende geheel 2024, voor een bevinding
in het kader van dierenwelzijn in een roodvlees slachterij waar permanent toezicht
is en hoe vaak een boete?
Antwoord:
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 55.
57
Hoe vaak heeft de NVWA een strike opgelegd aan roodvlees slachterijen waar geen permanent
toezicht is tot 1 mei 2025, hoeveel daarvan waren een eerste, tweede of derde strike?
Antwoord:
Tussen december 2023 en 1 mei 2025 ontvingen drie roodvleesslachthuizen waar geen
permanent toezicht is ieder 1 eerste strike.
58
Wat zijn de geconstateerde bevindingen om een strike op te leggen in roodvlees slachterijen
waar geen permanent toezicht is?
Antwoord:
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 54.
59
Hoe vaak heeft de NVWA een waarschuwing opgelegd gedurende 2025 tot 1 mei 2025, voor
een bevinding in het kader van dierenwelzijn in een roodvlees slachterij waar geen
permanent toezicht is en hoe vaak een boete?
Antwoord:
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 55.
60
Hoe vaak heeft de NVWA een waarschuwing opgelegd gedurende geheel 2024, voor een bevinding
in het kader van dierenwelzijn in een roodvlees slachterij waar geen permanent toezicht
is en hoe vaak een boete?
Antwoord:
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 55.
61
Hoe vaak heeft de NVWA een strike opgelegd aan pluimveeslachterijen tot 1 mei 2025,
hoeveel daarvan waren een eerste, tweede of derde strike?
Antwoord:
Op dit moment wordt «three strikes out» alleen toegepast bij het slachttoezicht in
de roodvleessector. Bij geconstateerde overtredingen op pluimvee slachthuizen zet
de NVWA regulier handhavingsbeleid in om handhavend op te treden. Wel wordt binnen
de pluimveesector onderzocht of er mogelijkheden zouden zijn om overtredingen te benoemen
die als strike gelden.
62
Wat zijn de geconstateerde bevindingen om een strike op te leggen in pluimveeslachterijen?
Antwoord:
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 61.
63
Hoe vaak heeft de NVWA een waarschuwing opgelegd gedurende 2025 tot 1 mei 2025, voor
een bevinding in het kader van dierenwelzijn in een pluimveeslachterij en hoe vaak
een boete?
Antwoord:
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 55.
64
Hoe vaak heeft de NVWA een waarschuwing opgelegd gedurende geheel 2024, voor een bevinding
in het kader van dierenwelzijn in een pluimveeslachterij en hoe vaak een boete?
Antwoord:
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 55.
65
Hoe staat het met de uitvoering motie-Bromet/Grinwis (Kamerstuk 36 618, nr. 37) over het voorstel over hoe grondgebondenheid concreet wordt ingevuld?
Antwoord:
Met betrekking tot een voorstel voor grondgebondenheid volgt het kabinet het tijdpad
in de hiervoor opgestelde routekaart (Kamerstuk 33 037, nr. 562 en 30 252 nr. 190).
66
Hoeveel hectare landbouwgrond is er in Nederland?
Antwoord:
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 42.
67
Hoeveel hectares landbouwgrond liggen in een cirkel van 1.000 meter om een Natura
2000-gebied?
Antwoord:
290.000 ha.
68
Hoeveel hectares landbouwgrond liggen in een Natura-2000 gebied?
Antwoord:
60.000 ha.
69
Hoeveel hectares landbouwgrond liggen binnen een cirkel van 5.000 meter om een Natura-2000
gebied?
Antwoord:
1.107.000 ha.
70
Hoeveel hectares landbouwgrond liggen binnen een cirkel van 10.000 meter om een Natura-2000
gebied?
Antwoord:
1.590.000 ha.
71
Hoeveel hectares landbouwgrond zijn veenweidegebied?
Antwoord:
Nederland heeft ca 277.000 ha grasland op organisch rijke veen- en moerige gronden.
Daarvan ligt ca. 190.000 ha landbouwgrond als veenweidegebied in de lagere delen van
Nederland (kustvlakteveen).
72
Maakt Nederland gebruik van de «areas with natural constraints» regeling (ANC-regeling)
in Europa? Hoeveel middelen komen daar vandaan?
Antwoord:
Nederland maakt momenteel geen gebruik deze mogelijkheid. Wel onderzoekt het kabinet
of dit kan in het kader van de ANB-gelden. Hierover wordt uw Kamer geïnformeerd met
de contourenbrief ANB.
73
Hoe worden de Anb gelden in 2026, 2027, 2028 en 2029 verdeeld?
Antwoord:
In de onderstaande tabel is een uitsplitsing opgenomen van de middelen die voor ANB
zijn vrijgemaakt in de voorjaarsnota. Bedragen zijn in € mln.
Jaar
2026
2027
2028
2029
2030
jaarlijks t/m 2035
Structureel vanaf 2035
Ha ANLb, totaal areaal na uitbreiding
135.000 ha
150.000 ha
165.000 ha
180.000 ha
195.000 ha
195.000 ha
195.000 ha
1. Uitbreiding ANLb
83
106
128
151
173
173
173
2. Investeringskosten tbv inrichting van gebied
40
40
22
20
8
5
5
3. Grondfaciliteit (herwaardering & proceskosten ruilverkaveling)
32
27
24
12
2
–
–
4. Versterking van uitvoerende organisaties, kennisontwikkeling & uitvoeringskosten
36
31
31
23
15
8
3
5. Ontwikkel- en uitvoeringskostwen
32
35
30
30
20
19
18
Totaal ANB
223
239
235
236
218
206
200
74
Hoeveel budget haalt Nederland uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)? Hoeveel
komt uit pijler 1 en hoeveel komt uit pijler 2?
Antwoord:
Nederland heeft de inzet van het EU budget voor het GLB in het Nationaal Strategisch
Plan beschreven. Dit kom jaarlijks neer op ruim € 790 mln. EU budget (€ 717 mln. in
pijler 1 en € 73 mln. in pijler 2 voor de overheveling). Nederland schuift ook in
2025 budget van de 1e pijler naar de 2e pijler. Na deze overheveling is er dit jaar
€ 761 mln. (€ 550 mln. in pijler 1 en € 211 mln. in pijler 2) beschikbaar, het restant
komt dan beschikbaar in het volgende jaar. Dit is exclusief de nationale co-financiering
en de aanvullende nationale financiering.
75
Hoe groot is het budget van de eco-regeling? Kan dat budget omhoog?
Antwoord:
In 2025 is dit budget € 152 mln. Nationale middelen toevoegen aan deze 1e pijler is
niet mogelijk. In 2026 is voorzien dat door toevoeging van nationaal budget aan de
2e pijler, er een lagere overheveling naar de 2e pijler noodzakelijk is. Hierdoor
blijft er meer budget beschikbaar voor de eerste pijler, wat wordt ingezet voor een
hoger budget voor de eco-regeling. Daardoor komt het budget dat jaar uit op ruim € 197 mln.
76
Hoeveel geld ontvangt de staat door het verpachten van grond?
Antwoord:
De Staat ontvangt inkomsten uit het verpachten van gronden die in eigendom zijn van
de Rijksoverheid. Dit gebeurt hoofdzakelijk via het Rijksvastgoedbedrijf. In 2024
bedroegen de totale pachtinkomsten van het Rijksvastgoedbedrijf circa € 45,5 mln.
Daarnaast heeft ook Staatsbosbeheer als zelfstandig bestuursorgaan in 2024 inkomsten
ontvangen uit de verpachting van gronden, ter waarde van ongeveer € 7,3 mln.
Tot slot ontvangt het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
zelf via de Grondbank inkomsten uit pacht. Dit betreft een relatief beperkt bedrag
van ongeveer € 50.000 per jaar.
77
Wat is de verwachtte krimp van de veestapel?
Antwoord:
Zoals het hoofdlijnenakkoord ook aangeeft wordt er niet gestuurd op gedwongen krimp
van de veestapel. Het afnemen van het aantal dieren in de veehouderij is dus geen
doel op zichzelf.
Wel zijn er verschillende regelingen die leiden tot een reductie van de veestapel,
zoals de LBV-regelingen en de provinciale regelingen voor de Maatregel gebiedsgerichte
beëindiging (MGB). Door het vrijwillige karakter van deze regelingen kan nu nog niet
aangegeven worden, wat dit zal betekenen voor de omvang van het aantal dieren in de
veehouderij.
78
Wat is de huidige Grootvee-eenheid (GVE) per hectare in Nederland voor de melkveesector?
Wat is de huidige GVE per hectare voor de gehele veehouderij?
Antwoord:
Er is niet slechts één manier om een GVE verhouding in de landbouw te bepalen. Het
antwoord hangt af van 1) de categorieën dieren die in de verhouding worden betrokken,
2) de omrekenfactor van die dieren naar een grootvee-eenheid en 3) het type grond.
De keuze binnen deze elementen is afhankelijk van het doel van de berekening. Hierbij
komen u de bij het kabinet beschikbare gegevens van deze elementen toe.
Voor de omrekenfactor is in de Regeling fosfaatreductieplan 2017 een omrekenfactor
vastgelegd: melkkoe = 1 GVE; jongvee 0–1 jaar = 0,23 GVE/dier; jongvee > 1 jaar =
0,53 GVE/dier. Het CBS gebruikt een iets andere omrekenfactor. Daarnaast zijn op de
website van NVWA en RVO omrekenfactoren vermeld voor andere dieren in de veehouderij.
Met betrekking tot de categorieën dieren wordt in onderzoeken in relatie tot een vorm
van grondgebondenheid vaak gerekend met melkvee, zie bijvoorbeeld de voorbeelden die
zijn genoemd in het onderzoek Verkenning varianten van een graslandnorm (bijlage bij Kamerstuk 30 252 nr. 190). Het type grond dat wordt betrokken in een berekening van een GVE verhouding kan
variëren van bijvoorbeeld alle cultuurgrond (zonder onderscheid naar gewas), alleen
het areaal grasland, alle eiwit-teelten, wel of niet met een specificatie naar type
bedrijf. In het voornoemde onderzoek is gemeld dat in 2021 de veebezetting op melkveebedrijven
gemiddeld 0,379 ha grasland per GVE melkvee was.
Er zijn dus meerdere keuzemogelijkheden die invloed hebben op een berekening van een
GVE verhouding, deze worden geïllustreerd door de volgende twee tabellen. Allereerst
een tabel met het grondgebruik voor de verschillende bedrijfstypen in de veehouderij
(een specificatie van de tabel bij vraag 42). Vervolgens een tabel met het aantal
dieren binnen de bedrijfstypen van de veehouderij. Voor bijvoorbeeld rundvee is een
nadere specificatie naar bijvoorbeeld kalveren, of jongvee mogelijk.
Grondgebruik in ha per bedrijfstype veehouderij 2024
Melkvee-bedrijven
Vlees-kalveren-bedrijven
Overige rundvee-bedrijven
Schapen-bedrijven
Geiten-bedrijven
Paard- en
pony-
bedrijven
Graasdier-bedr. met vooral voeder-gewassen
Overige graasdier-bedrijven
Akkerbouw
25.308
3.521
3.924
447
763
399
417
568
Tuinbouw open grond
1.244
145
108
29
46
12
1
15
Grasland en groenvoeder-gewassen
782.292
13.990
98.104
29.265
7.989
19.621
11.036
15.064
Cultuurgrond, totaal
808.844
17.657
102.135
29.741
8.798
20.032
11.454
15.647
Bron CBS (23 mei 2025)
Aantal dieren per bedrijfstype veehouderij 2024
Melkvee-bedrijven
Vlees-kalveren-bedrijven
Overige rundvee-bedrijven
Schapen-bedrijven
Geiten-bedrijven
Paard- en
pony-bedrijven
Graas-dier-bedr. met vooral voeder-gewassen
Overige graas-dier-bedrijven
Graasdieren| Rundvee,
2.324.448
918.730
270.461
3.895
3.624
611
754
22.489
Graasdieren| Schapen
90.650
6.706
30.826
447.632
1.794
2.961
2.554
73.003
Graasdieren| Geiten
4.140
1.738
1.699
3.263
598.874
670
506
14.960
Graasdieren| Paarden en pony's
9.882
1.066
4.291
1.850
192
64.157
1.124
7.538
Hokdieren| Varkens
42.665
10.465
735
178
2.041
52
13
370
Hokdieren| Kippen
156.267
92.161
–
–
22.920
–
–
–
Hokdieren| Kalkoenen
–
–
–
–
–
–
–
–
Hokdieren| Slachteenden
–
11.028
–
–
–
–
–
–
Hokdieren| Overig pluimvee
–
–
–
–
–
–
50
–
Hokdieren| Konijnen
–
5.729
–
–
–
–
–
–
Bron CBS (23 mei 2025)
79
Hoeveel hectare landbouwgrond heeft Nederland die droge zandgrond is?
Antwoord:
Het grondbeleid van LVVN gaat vooral beleidsmatig in op het grondgebruik van Nederland.
Daarbij wordt gekeken naar het instrumentarium dat nodig of gewenst is om in te zetten
om als overheden te kunnen sturen op grondgebruik. LVVN kijkt niet zelf naar hoe het
grondgebruik in Nederland er daadwerkelijk uitziet. Er zijn wel uitvoeringsorganisaties
die dat doen. De RVO verzamelt en beheert gegevens over agrarisch grondgebruik, het
kadaster verzamelt en beheert geodata en het CBS rapporteert o.a. ook met enige regelmaat
over grondgebruik.
Zo heeft het CBS met de gegevens van 2022 inzicht gegeven over het grondgebruik op
landelijk en provinciaal niveau. De rapportage is openbaar.2
Ook over de relatie tussen grondgebruik en bodemcategorie beheert LVVN niet zelf informatie.
Het kadaster geeft via de eveneens openbare digitale datafaciliteit inzicht in geografische
informatie over het landelijk gebied.3
Soort grond
Bodemsoort
Oppervlakte in hectares
Landbouw- en Natuurgrond
ZAND
809.395
80
Hoeveel hectare landbouwgrond en hoeveel hectare natuurgrond heeft Zeeland?
Antwoord:
Het grondbeleid van LVVN gaat vooral beleidsmatig in op het grondgebruik van Nederland.
Daarbij wordt gekeken naar het instrumentarium dat nodig of gewenst is om in te zetten
om als overheden te kunnen sturen op grondgebruik. LVVN kijkt niet zelf naar hoe het
grondgebruik in Nederland er daadwerkelijk uitziet. Er zijn wel uitvoeringsorganisaties
die dat doen. De RVO verzamelt en beheert gegevens over agrarisch grondgebruik, het
kadaster verzamelt en beheert geodata en het CBS rapporteert o.a. ook met enige regelmaat
over grondgebruik.
Zo heeft het CBS met de gegevens van 2022 inzicht gegeven over het grondgebruik op
landelijk en provinciaal niveau. De rapportage is openbaar en via deze link in te
zien.4
Op basis van actuele gegevens (2025) die zijn opgevraagd bij het RVO komen we tot
het volgende overzicht, waarbij natuurgrond is gedefinieerd als landbouwgrond binnen
N2000 of NNN:
Provincie
Landbouwgrond [Ha]
Natuurgrond [Ha]
Totaal [Ha]
Flevoland
88.766
25
88.791
Utrecht
68.609
2.731
101.306
Overijssel
188.172
8.391
196.563
Limburg
98.575
1.578
70.187
Gelderland
219.436
14.930
234.366
Noord-Brabant
235.169
3.481
238.651
Zeeland
118.943
2.859
121.803
Zuid-Holland
107.216
4.635
111.851
Noord-Holland
119.445
7.120
126.565
Drenthe
152.649
3.432
156.081
Groningen
162.288
3.067
165.356
Fryslân
218.113
7.838
225.952
81
Hoeveel hectare landbouwgrond en hoeveel hectare natuurgrond heeft Noord-Brabant?
Antwoord:
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 80.
82
Hoeveel hectare landbouwgrond en hoeveel hectare natuurgrond heeft Limburg?
Antwoord:
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 80.
83
Hoeveel hectare landbouwgrond en hoeveel hectare natuurgrond heeft Gelderland?
Antwoord:
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 80.
84
Hoeveel hectare landbouwgrond en hoeveel hectare natuurgrond heeft Utrecht?
Antwoord:
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 80.
85
Hoeveel hectare landbouwgrond en hoeveel hectare natuurgrond heeft Zuid-Holland?
Antwoord:
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 80.
86
Hoeveel hectare landbouwgrond en hoeveel hectare natuurgrond heeft Noord-Holland?
Antwoord:
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 80.
87
Hoeveel hectare landbouwgrond en hoeveel hectare natuurgrond heeft Friesland?
Antwoord:
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 80.
88
Hoeveel hectare landbouwgrond en hoeveel hectare natuurgrond heeft Groningen?
Antwoord:
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 80.
89
Hoeveel hectare landbouwgrond en hoeveel hectare natuurgrond heeft Drenthe?
Antwoord:
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 80.
90
Hoeveel hectare landbouwgrond en hoeveel hectare natuurgrond heeft Overijssel?
Antwoord:
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 80.
91
Wat is de exacte stand van zaken met betrekking tot de investeringen die moeten worden
gedaan voor natuurbrandpreventie en -mitigatie? Wanneer worden welke uitgaven gedaan?
Antwoord:
Om bij te dragen aan het versterken van de weerbaarheid van de samenleving, is er
op de begroting van LVVN voor de periode van 2024 tot en met 2029 € 70 mln. beschikbaar
gesteld voor natuurbrandpreventie en -mitigatie (Kamerstuk 30 821, nr. 229). Dit budget wordt uitgegeven aan de hand van het kasritme waarin de middelen beschikbaar
zijn, als opgenomen in de Voorjaarsnota 2024 (Kamerstuk 36 550, nr. 1).
Met de huidige aanhoudende droogte en het grote aantal natuurbranden dit jaar is het
belang van investeren in het voorkomen en beperken van natuurbranden nogmaals bevestigd.
Er wordt dan ook voortvarend geïnvesteerd in het versterken van natuurbrandbeheersing.
Afgelopen jaar (2024) is er, in overleg met de twaalf colleges van gedeputeerde staten,
€ 11,5 mln. geïnvesteerd in urgente maatregelen die bijdragen aan robuuste natuur
en de risicobewuste inrichting van de fysieke leefomgeving (Kamerstuk 30.821, nr. 240). Hiermee is een belangrijk eerste stap gezet om vuur op een beheersbare manier onderdeel
te laten zijn van het landschap.
Er wordt ook gewerkt aan de juridische borging van het thema in de vorm van het nationaal
convenant natuurbrandbeheersing. Het opstellen van integrale natuurbrandbeheersingsplannen
door provincies en gemeenten in samenwerking met terreinbeherende organisaties en
veiligheidsregio’s staat daarbij centraal. In deze plannen zullen er onder andere
maatregelen worden opgenomen die uitgevoerd zullen worden door terreinbeherende organisaties.
Voor het financieel tegemoetkomen van de provincies en gemeenten is er nog € 18 mln.
gereserveerd en voor de terreinbeherende organisaties € 30 mln. Over de exacte besteding
van deze middelen wordt actief gesprek gevoerd tussen LVVN en de genoemde partijen.
Dit najaar zal er inzicht zijn hoe de besteding zal verlopen en zal de Kamer hiervan
op de hoogte worden gebracht.
Om Nederland voor te bereiden op de toekomst is ook het bevorderen van kennis, expertise
en innovatie op het gebied van natuurbrandbeheersing zeer belangrijk. Dit moet primair
vorm krijgen in het op te richten nationaal expertisecentrum voor natuurbrandbeheersing.
Hiervoor is € 10 mln. gereserveerd. In afstemming met onder andere kennisinstituten
wordt er sinds vorig jaar gekeken hoe het expertisecentrum opgericht kan worden.
92
Wat is de exacte stand van zaken met betrekking tot het oprichten van het nationaal
expertisecentrum voor natuurbrandbeheersing? Welke partijen zitten hierbij aan tafel
en vanaf wanneer zal dit expertisecentrum volledig in bedrijf zijn?
Antwoord:
LVVN is samen met JenV sinds vorig jaar in gesprek met vertegenwoordigers van de WUR,
het NIPV, Deltares, het KNMI, de provincies, de veiligheidsregio’s en de terreinbeherende
organisaties over de oprichting van het expertisecentrum. De kennis en ervaring van
desbetreffende vertegenwoordigers is waardevol om te zorgen dat het expertisecentrum
binnen afzienbare tijd van start kan gaan met het effectief en efficiënt bevorderen
van kennis, expertise en innovatie op het gebied van natuurbrandbeheersing.
Als eerder aangekondigd (Kamerstuk 30.821, nr. 240), is er het afgelopen half jaar een onderzoek uitgevoerd naar hoe een nationaal expertisecentrum
voor natuurbrandbeheersing ingericht zou kunnen worden. Dit onderzoek is de afgelopen
maand afgerond. Streven is dat het expertisecentrum in 2026 van start gaat. De Kamer
zal op de hoogte gehouden worden van de oprichting van het centrum.
93
Welke exacte uitdagingen, zowel financieel als anderszins, zijn er met betrekking
tot het tekort aan toezichthouders? Waarom vormt dit een probleem of uitdaging en
kan dit niet worden opgelost? (AD, 20 mei 2025, «Tweeënhalve boswachter moeten toezicht
houden op dit kwetsbare natuurgebied dat dagelijks duizenden recreanten trekt: «Komen
handen tekort»» (https://www.ad.nl/altena/tweeenhalve-boswachter-moeten-toezicht-houden-…))
Antwoord:
Publieke en particuliere werkgevers zoals Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten zetten
toezichthouders en groene boa’s in die toezicht houden en/of handhaven op onder andere
toegangsregels en natuurwetgeving in het buitengebied. Wanneer de terreineigenaren
en/of -beheerders in gesprek zijn met LVVN dan wordt met toezichthouders vaak de groene
boa’s bedoeld, dit was ook het geval tijdens het werkbezoek dat besproken wordt in
het media-artikel. Voor de rest van dit antwoord is toezichthouders dan ook geïnterpreteerd
als de groene boa’s.
De groene boa’s zijn de oren en ogen in het veld en staan aan de frontlinie van natuurbescherming
en de handhaving van de openbare orde in het buitengebied. Groene boa’s zijn er in
eerste instantie voor de bescherming van de natuur, maar vervangen en/of ondersteunen
ook de politie bij verschillende werkzaamheden, vanwege hun specifieke gebiedskennis,
geschikte voertuigen/vaartuigen en/of kennis van de specialistische wetgeving. Het
aantal groene boa’s is een klein deel van het aantal boa’s in domein II van het boa-bestel.
Naar schatting zijn er ongeveer 400 groene boa’s in dienst bij terreineigenaren en/of
-beheerders. Hoeveel toezichthouders zonder boa-status zij in dienst hebben is onbekend.
Vaak zijn groene boa’s boswachters die een speciale training/opleiding hebben gehad,
maar ook jachtopzieners kunnen groene boa zijn.
Het in dienst nemen van een groene boa brengt kosten met zich mee die de terreineigenaar/-beheerder
zelf moet zien te dekken. Dat is voor de ene eigenaar/beheerder makkelijker dan voor
de andere. Bijvoorbeeld, door de beperkte grootte van het gebied en beperkte middelen
kan een kleine terreineigenaar genoodzaakt zijn / ervoor kiezen om samen met andere
terreineigenaren een groene boa in te huren. Ook kan het zijn dat de terreineigenaar
in dat geval ervoor kiest om ervan af te zien om een groene boa aan te stellen voor
zijn terrein.
De terreinbeheerders, met in het bijzonder Staatsbosbeheer, hebben aangegeven het
aantal groene boa’s te willen laten groeien door toegenomen uitdagingen in het buitengebied.
In verband met financiële krapte is dit niet mogelijk. Daarnaast, is Staatsbosbeheer
op dit moment genoodzaakt om het aantal groene boa’s in verband met financiële uitdagingen
te laten dalen door een tekort van € 2 mln. Zowel LVVN en JenV hebben verkend of er
oplossingen mogelijk waren, maar momenteel zijn er, onde andere door noodzakelijke
inzet op andere dossiers, echter geen middelen die vrijgemaakt kunnen worden. Dit
geldt zowel voor het tekort van Staatsbosbeheer als voor het tegemoetkomen van de
terreinbeheerders in het algemeen bij het laten groeien van het aantal groene boa’s.
Afgezien van de financiële problematiek zijn er geen andere factoren (bijvoorbeeld
arbeidsmarktproblematiek) bekend waardoor het tekort aan toezichthouders (met of zonder
boa-status) zou kunnen worden verklaard.
94
Waarom wordt 694 miljoen euro van de Aanvullende Post voor agrarisch natuurbeheer
en de agrarische sector uit 2026 en 2027 naar achteren (2028 en vooral 2029 en 2030)
geschoven? Welke uitgaven vinden later plaats dan verwacht?
Antwoord:
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 18.
95
Hoe staat het met de uitvoering om tot een landbouw- en voedselvisie te komen, conform
verscheidene moties?
Antwoord:
Voedselzekerheid is minder vanzelfsprekend dan we lang gedacht hebben. Dit vraagt
om een nationale voedselstrategie met maatregelen om de uitdagingen waar we voor staan
het hoofd te bieden, waarbij de sterktes van Nederland als voedselproducent niet uit
het oog verloren worden. In de nationale voedselstrategie zal uitgewerkt worden wat
er nodig is om ons voedselsysteem te versterken en daarmee de voedselzekerheid in
de toekomst te borgen. Daarbij zal het niet alleen gaan om wat de rijksoverheid moet
doen, maar ook waar (organisaties van) boeren, tuinders en vissers, ketenpartijen,
financiers, andere belanghebbenden, consumenten en andere overheden alleen of mede
voor aan zet zijn. Vertegenwoordigers van deze partijen zullen de komende maanden
dan ook betrokken worden bij het uitwerken van de nationale voedselstrategie. Dat
vraagt tijd en om die reden verwacht het kabinet tegen het einde van dit jaar de voedselstrategie
te presenteren.
96
Hoeveel krachtvoer gebruikt de agrarische sector? Hoeveel gebruiken specifiek de varkens-,
pluimvee en melkveehouderij individueel per sector?
Antwoord:
Het ministerie van LVVN beschikt niet zelf over een dataset waaruit de afzet van krachtvoer
in Nederland blijkt. Wel is onderstaande tabel openbaar beschikbaar op de website
van Nevedi (Nederlandse Vereniging Diervoederindustrie).
Afzet in Nederland (x 1.000 ton)
Soort mengvoer
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
Rundveevoeders
3.901
4.232
4.319
4.172
4.140
4.137
4.013
4.124
4.074
Varkensvoeders
4.960
4.627
4.710
4.420
4.327
4.190
4.076
4.033
3.820
Pluimveevoeders
3.156
2.992
3.079
3.133
3.026
3.007
3.022
2.965
2.880
Overige mengvoeders
417
450
447
414
424
416
412
404
392
Totaal afzet mengvoeders
12.433
12.301
12.555
12.140
11.917
11.750
11.523
11.526
11.166
Tabel 1 Afzet in Nederland (x 1.000 ton)
97
Hoe staat het met Renure?
Antwoord:
Veel lidstaten en de Europese Commissie zien de toegevoegde waarde van RENURE. Er
blijven echter nog steeds enkele lidstaten die nog geen positie hebben ingenomen.
Zodra een gekwalificeerde meerderheid voor een stemming in beeld is, is het de verwachting
dat de Europese Commissie het voorstel voor stemming gaat voorleggen. Het eerstvolgende
Nitraatcomité is in september aanstaande.
Nederland blijft zich uiteraard inzetten voor de toelating van RENURE en de lidstaten
die nog vragen hebben zoveel mogelijk voorzien van informatie en argumenten.
98
Hoeveel middelen zijn er in totaal vrijgemaakt in de Voorjaarsnota voor het bevorderen
van de digitale soevereiniteit van het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid
en Natuur (LVVN) en de relevante zelfstandige bestuursorganen (zbo's) en agentschappen?
Antwoord:
Bij de Voorjaarsnota zijn geen aanvullende middelen vrijgemaakt voor het bevorderen
van de digitale soevereiniteit van het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid
en Natuur (LVVN) en de relevante zelfstandige bestuursorganen (zbo's) en agentschappen.
Er lopen wel voorbereidende onderzoeken en er wordt een marktverkenning gedaan, dit
wordt gedekt uit bestaande middelen.
99
Wanneer wordt de algemene maatregel van bestuur (AMvB) dierwaardige veehouderij voorgehangen
bij de Kamers?
Antwoord:
Het kabinet streeft ernaar om de AMvB zo spoedig mogelijk voor te hangen bij de Kamer.
Het gaat om een complexe en veelomvattende AMvB voor vier veehouderijsectoren en dat
vergt een zorgvuldige voorbereiding. Het parlement wordt medio juni geïnformeerd over
de laatste stand van zaken.
100
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het convenant dierwaardige veehouderij?
Antwoord:
De besprekingen met convenantpartijen over het convenant dierwaardige veehouderij
zijn ver gevorderd. Wij streven ernaar om medio juni 2025 over te gaan tot ondertekening
van het convenant en uw Kamer zal hier op korte termijn nader over geïnformeerd worden.
101
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de AMvB dierwaardige veehouderij?
Antwoord:
Conform de wettelijke opdracht werkt het ministerie van LVVN aan een algemene maatregel
van bestuur dierwaardige veehouderij 2040 voor melkvee, kalveren, pluimvee (alleen
kippen) en varkens. Het gaat om een complexe en veelomvattende AMvB voor vier veehouderijsectoren
en dat vergt een zorgvuldige voorbereiding. Het kabinet streeft ernaar om de AMvB
zo spoedig mogelijk voor te hangen bij de Kamer en zal u daar medio juni 2025 over
informeren.
102
Hoeveel vleeskuikens, legkippen, eenden en kalkoenen zijn er in 2024 bedwelmd met
het elektrisch waterbad, uitgesplitst per diersoort?
Antwoord:
In 2024 zijn ruim 62,7 miljoen vleeskuikens, ruim 4,6 miljoen eenden en bijna 4000
kalkoenen geslacht bij slachthuizen die permanent gebruik maken van een elektrisch
waterbad als bedwelmingsmethode. Er zijn in 2024 geen legkippen geslacht bij slachthuizen
die permanent gebruik maken van het elektrisch waterbad. De NVWA houdt geen cijfers
bij van het aantal dieren dat met het waterbadsysteem als bedwelmingsmethode is geslacht
op slachthuizen die dit systeem alleen als back-up gebruiken.
103
Hoeveel vleeskuikens, legkippen, eenden en kalkoenen zijn er in 2024 bedwelmd middels
CO2-bedwelming?
Antwoord:
In 2024 zijn er ca. 483 miljoen kippen bedwelmd met gas. Dit betrof ca 463 miljoen
vleeskuikens en 20 miljoen leghennen. Gasbedwelming wordt niet gebruikt bij eenden
en kalkoenen.
104
Hoeveel pluimveeslachthuizen bedwelmen de dieren voorafgaand aan het kantelen?
Antwoord:
Op twee pluimveeslachthuizen worden de dieren bedwelmd voorafgaand aan het kantelen.
105
Hoeveel pluimveeslachthuizen kantelen de dieren uit kratten zonder dat ze zijn bedwelmd?
Antwoord:
Op zeven pluimveeslachthuizen worden de dieren niet bedwelmd voorafgaand aan het kantelen.
106
Welk deel van het geslachte pluimvee wordt onbedwelmd mechanisch uit kratten gekanteld?
Antwoord:
In 2024 is 46% van het in Nederland geslachte pluimvee onbedwelmd gekanteld.
107
Hoeveel slachthuizen maken gebruik van het elektrisch waterbad als standaard bedwelmingsmethode?
Antwoord:
In 2024 gebruikten 3 grote pluimveeslachterijen en 2 kleine tot middelgrote pluimveeslachterijen
het waterbad als bedwelmingsmethode.
108
Hoeveel slachthuizen gebruiken het elektrisch waterbad als back-up methode?
Antwoord:
In 2024 maakten 6 pluimveeslachthuizen gebruik van het elektrisch waterbad als back-up
methode.
109
Hoeveel slachthuizen in Nederland slachten pluimvee?
Antwoord:
Uw vragen worden beantwoord door per diersoort aan te geven op hoeveel slachthuizen
deze geslacht wordt. Sommige slachthuizen hebben dubbele erkenningen en kunnen dus
meerdere diergroepen slachten. De informatie over de soort erkenning per bedrijf is
openbaar, en te vinden via onderstaande link. 7
Op peildatum 21 mei 2025 waren er 23 bedrijven met een actieve erkenning slachthuis
voor vlees van pluimvee en konijnen en 120 met de erkenning slachthuis voor vlees
van gedomesticeerde hoefdieren (waaronder varkens).
110
Hoeveel slachthuizen maken gebruik van CO2-bedwelming voor het bedwelmen van varkens?
Antwoord:
Het aantal slachthuizen dat gebruik maakt van CO2-bedwelming wordt niet geregistreerd. De NVWA houdt niet per roodvleesslachthuis bij
welke standaardbedwelmingsmethode wordt gebruikt. Het aantal slachthuizen dat gebruik
maakt van CO2-bedwelming wordt niet geregistreerd.
111
Hoeveel slachthuizen in Nederland slachten varkens?
Antwoord:
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 109.
112
Hoeveel varkens zijn in 2024 met CO2 bedwelmd?
Antwoord:
Het aantal varkens dat in 2024 geslacht is op slachthuizen waar CO2 als standaardbedwelmingsmethode wordt gebruikt is ruim 10,5 miljoen.
113
Hoeveel slachthuizen maken gebruik van gasbedwelming voor het bedwelmen van pluimvee?
Antwoord:
In 2024 werd bij 13 pluimveeslachthuizen gebruik gemaakt van CO2-bedwelming als standaard bedwelmingsmethode.
114
Hoeveel kippen, eenden en kalkoenen zijn in 2024 in slachthuizen bedwelmd met gas?
Antwoord:
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 103.
115
Hoeveel varkensslachthuizen maken gebruik van elektrische bedwelming?
Antwoord:
Het aantal varkensslachthuizen dat gebruik maakt van elektrische bedwelming wordt
niet geregistreerd.
116
Wat is de stand van zaken omtrent de «experimentele setting» waarin kalfjes elektrisch
worden bedwelmd?
Antwoord:
In Nederland wordt niet geëxperimenteerd met het elektrisch bedwelmen van kalveren.
117
Hoeveel kalfjes zijn de afgelopen drie jaar, uitgesplitst naar jaar, middels elektrische
bedwelming bedwelmd? Wat waren de bevindingen?
Antwoord:
In Nederland worden er geen kalveren elektrisch bedwelmd.
118
Hoeveel dieren zijn er in 2024 onbedwelmd geslacht volgens religieuze riten?
Antwoord:
In 2024 zijn 2.034 runderen/kalveren en 23.861 schapen/geiten onbedwelmd geslacht
volgens religieuze riten.
119
Waarom wordt in de eerste suppletoire begroting voor het jaar 2025 400 miljoen euro
beschikbaar gesteld voor de stikstofaanpak in 2026 en wordt op de Aanvullende Post
datzelfde bedrag van 2026 naar 2029 en 2030 verschoven? Klopt het dat daarmee in 2025
en 2026 niet 600 miljoen euro extra beschikbaar is voor de stikstofaanpak, maar 200 miljoen
euro? Welk meetbaar effect wordt in 2025 en 2026 gerealiseerd met het beperkte bedrag
dat daadwerkelijk wordt uitgegeven?
Antwoord:
Het kabinet heeft besloten om aanvullend € 600 mln. beschikbaar te stellen voor de
stikstofaanpak, bovenop de € 5 mld. die in het Hoofdlijnenakkoord beschikbaar is gesteld.
Deze middelen zijn toegevoegd aan de LVVN-begroting in de jaren 2025 en 2026. Daarnaast
is er € 400 mln. op de Aanvullende Post geschoven naar 2029 en 2030. Ten slotte zijn
er ook kasschuiven doorgevoerd in de Nota van Wijzigingen van 25 april jl. Het ritme
van de € 600 mln. op de LVVN-begroting is nu als volgt:
2025
2026
2027
2028
2029
2030
€ 600 mln.
111.112
110.932
377.956
Uw Kamer wordt nog geïnformeerd over de definitieve inzet van de € 600 mln.
120
Waarom wordt in de eerste suppletoire begroting van LVVN voor het jaar 2025 400 miljoen
euro beschikbaar gesteld voor de aanpak stikstof in 2026 en wordt op de Aanvullende
Post datzelfde bedrag van 2026 naar 2029 en 2030 verschoven? Klopt het dat daarmee
in 2025–2026 in totaal feitelijk 200 miljoen euro extra beschikbaar is voor de aanpak
van de stikstofproblematiek?
Antwoord:
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
121
Waarom heeft de regering geen kader Beleidskeuzes uitgelegd aangekondigd voor het
beleidsvoorstel stikstofaanpak landbouw? Is de regering voornemens dat alsnog naar
de Kamer te sturen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Er wordt momenteel gewerkt aan de kaders behorende bij het startpakket Nederland van
het slot. Het voornemen bestaat om de kaders voor de stemming over de eerste suppletoire
begroting aan de Kamer te sturen.
122
Waarom voegt de regering alleen voor 2025 middelen voor de aanpak van invasieve exoten
toe aan de LVVN-begroting? Waaraan gaat zij deze middelen dit jaar nog besteden en
hoeveel geld verwacht zij hiervoor de komende jaren nodig te hebben?
Antwoord:
Voor de aanpak van invasieve exoten wordt een totaalbedrag van 9,2 mln. aan de LVVN-begroting
toegevoegd, te weten € 4,6 mln. voor het jaar 2025 en € 4,6 mln. voor 2026. Deze middelen
worden verantwoord onder het opdrachtenbudget van Natuur en Biodiversiteit op Land
op Artikel 22 van de LVVN-begroting. In de Voorjaarsbesluitvorming zijn deze middelen
beschikbaar gesteld voor het Landelijk Aanvalsplan Invasieve Exoten. De inzet van
aanvullende middelen maakt onderdeel uit van de verdere besluitvorming in de MCEN.
Met een deel van de beschikbare middelen zal het ministerie van LVVN (praktijkgericht)
onderzoek financieren in het kader van het programma Ontwikkeling Beheersingsaanpak
Uitheemse Rivierkreeften (OBUR) en meer inzet gaan plegen op preventie zoals aangekondigd
in de Contouren van het landelijk aanvalsplan invasieve exoten (Kamerstuk 26 407, nr. 154). De preventiestrategie wordt verder uitgewerkt en dit wordt binnen het beschikbare
budget in gang gezet. Voor het overige wordt een substantieel deel van het budget
aan de provincies overgedragen voor vroege detectie en verwijdering uit het milieu
van invasieve exoten waarvoor een eliminatiedoelstelling geldt.
123
Hoe verhoudt het toekennen van een aanvullende eindejaarsmarge zich tot de begrotingsregel
die de eindejaarsmarge begrenst op maximaal één procent van de begroting? Op grond
van welke criteria is deze aanvullende marge toegekend?
Antwoord:
Voor een tweetal dossiers is, als uitzondering op de genoemde begrotingsregel, aanvullende
eindejaarsmarge toegekend. Dit betreft de beëindigingsregelingen (Lbv, Lbv-plus) en
de vestigingssteun jonge landbouwers. Bij deze subsidieregelingen werden betalingen
verwacht in 2024 die toch in 2025 plaatsvinden. Hierdoor zijn vorig jaar veel middelen
onbesteed gebleven, en dreigde het budget van 2025 tekort te schieten. Daarom heeft
het kabinet besloten hiervoor extra eindejaarsmarge te verlenen. Hierbij speelt ook
mee dat deze regelingen nieuw zijn en lastig te ramen bleken. Er wordt bekeken hoe
deze onderuitputting in de toekomst kan worden voorkomen of zoveel mogelijk beperkt.
124
Kan de regering het kader Beleidskeuzes uitgelegd voor het beleidsvoorstel Subsidieregeling
grasland ruim voor de stemming over de eerste suppletoire begroting van LVVN voor
het jaar 2025 aan de Kamer sturen, zodat de Kamer daar desgewenst nog vragen over
kan stellen?
Antwoord:
Het kader beleidskeuzes uitgelegd voor de subsidieregeling grasland is in 2024 naar
de Kamer gestuurd als bijlage bij de Kamerbrief over de routekaart plan van aanpak
mestmarkt (Kamerstuk 33 037, nr. 542).
125
Kan de regering de Kamer een overzicht sturen van de middelen die na de voorgestelde
begrotingswijzigingen (eerste suppletoire begroting van LVVN voor het jaar 2025 en
nota van wijziging) resteren op de Aanvullende Post, uitgesplitst naar middelen voor
de agrarische sector en middelen voor Anb?
Antwoord:
In onderstaande tabellen is zichtbaar welke middelen er resteren op de Aanvullende
Post (AP). De bedragen zijn in € miljoen.
2025
2026
2027
2028
2029
2030
cumulatief
Resterend op AP – Agrarische sector
0,0
0,0
0,0
101,6
1.194,7
1.335,0
2.631,3
2025
2026
2027
2028
2029
2030
structureel
Resterend op AP – Anb
0,0
0,0
112,1
366,2
332,9
354,7
288,4
126
Waarom voegt de regering alleen voor 2026 middelen voor de eco-regeling toe aan de
LVVN-begroting? Is zij voornemens de premies de komende jaren te verlagen, zodat dan
geen ophoging van het budget nodig is?
Antwoord:
Voor 2026 is met voorjaarsnota budget beschikbaar gekomen dat toegevoegd kan worden
aan het NSP zodat de eco-regeling premies op de huidige streefwaarden gehouden kunnen
worden. Er wordt op dit moment onderzocht welke opties er voor 2027 zijn.
127
Kan de regering toelichten waarom het budget voor de Subsidie Warmte-infrastructuur
Glastuinbouw pas in 2029 en 2030 kan worden uitgegeven? Kan zij de ervaringen die
in 2024 zijn opgedaan met de openstelling van deze regeling die nopen tot deze kasschuiven
met de Kamer delen? Wat zijn de gevolgen van deze kasschuiven voor de aanleg van warmtenetten
voor de glastuinbouw?
Antwoord:
In 2024 is de eerste openstelling van de SWIG geweest. De SWIG subsidieert de aanleg
van warmtenetten voor de glastuinbouw. Dit is cruciaal voor het verminderen van de
CO2-emissie, middels duurzame warmtebronnen en restwarmte. Bij de nieuwe openstelling
in 2025 is op basis van de ervaringen met de 1e openstelling, het verlengen van de
Financial Investment Decision (FID) naar 1,5 jaar en de inzichten uit de openstellingen
van de WIS (een vergelijkbare regeling voor de gebouwde omgeving) het eerder geraamde
kasritme fors aangepast. Het zwaartepunt van de kasbetalingen wordt nu geraamd voor
het tweede tot en met vierde jaar in plaats van voor het eerste tot en met derde jaar.
Dit verklaart de gedeeltelijke verschuiving naar 2029 en 2030. De regeling is daarna
verbeterd en is in 2025 met succes weer open gesteld. Per jaar wordt er gekeken hoeveel
aanvragen er vanuit de sector worden verwacht. Het openstellingsbudget voor dat jaar
wordt hierop aangepast. Daarbij is het doel om zoveel als mogelijk te versnellen,
en tegelijk realistisch te zijn over wanneer uitgaven daadwerkelijk worden gedaan
128
Wat zijn de belangrijkste oorzaken van de onderuitputting op de Sbv? Welke gevolgen
heeft dat voor de realisatie van de met deze regeling nagestreefde doelen? Welke lessen
trekt de minister daaruit voor eventuele toekomstige regelingen?
Antwoord:
De Sbv kent twee modules: de innovatiemodule en de investeringsmodule. Specifiek ten
aanzien van de investeringsmodule geldt dat, bij de recente openstelling gericht op
veehouderijlocaties met piekbelasting, er 36 aanvragen zijn ingediend. RVO heeft de
beoordeling inmiddels afgerond. Er zijn 28 aanvragen toegekend voor een bedrag van
circa € 12 mln. Voor deze openstelling was € 60 mln. gereserveerd.
Het lag in de lijn der verwachting dat de deelname bij deze openstelling relatief
laag zou zijn. Er zijn namelijk strenge eisen gesteld voor deelname aan de regeling.
Zo was de regeling alleen beschikbaar voor een selecte groep bedrijven met een locatie
met piekbelasting (dit betrof minder dan 3000 bedrijven) en enkel bedoeld voor melkvee-,
varkens- en vleeskalvenhouders binnen deze doelgroep. Daarnaast was de keuzemogelijkheid
voor investeringen in technieken beperkt gezien de eisen ten aanzien van betrouwbaarheid
en hoogte van de emissiereductie van ammoniak. Verder is als voorwaarde opgenomen
dat veehouders die deelnemen voor een periode van vijf jaar niet mogen uitbreiden
op dieraantallen. Daarnaast speelt de onzekerheid over het verkrijgen van de natuurvergunning
die nodig is om emissiearme stalsystemen of technieken toe te mogen passen ook een
rol. Eventuele toekomstige openstellingen van een subsidieregeling ten behoeve van
ondersteuning bij enerzijds onderzoek en ontwikkeling van technische en managementmaatregelen
gericht op emissiereductie en anderzijds ter ondersteuning bij investeringen in bewezen
technische en managementmaatregelen hangen samen met de nadere uitwerking van het
startpakket van de Ministeriële Commissie Economie en Natuurherstel (Kamerstuk 35 334, nr. 362) en besluitvorming daarover. De inzet is, onder andere met het programma vernieuwing
stalbeoordeling en via het Regieorgaan «Versnellen innovatie emissiereductie duurzame
veehouderij», dat er meer technieken beschikbaar komen die onderdeel kunnen worden
van een dergelijke regeling. Er zijn nu al veelbelovende technieken in verschillende
stadia van ontwikkeling. Bij een nieuwe openstelling worden ook de resultaten van
de beleidsevaluatie van de huidige Sbv-regeling betrokken die binnenkort separaat
aan de Kamer zal worden verstuurd.
129
Hoeveel kinderen kunnen niet meer deelnemen aan het het programma Vermaatschappelijking
natuur en biodiversiteit door de bezuiniging op de volledige financiering op IVN Natuureducatie?
Antwoord:
Het IVN biedt natuurbeleving aan kinderen en jongeren in en in de omgeving van Nationale
Parken. Naar schatting volgen jaarlijks ca. 25.000 kinderen een programma in een nationaal
park.
130
Kan de regering toelichten waarom de middelen die in 2025 waren gereserveerd voor
het programma Natuurversterking Noordzee, de maatregelen in de veenweidegebieden,
vestigingssteun aan jonge boeren, natuurcompensatie Voordelta en de inhuur zaakbegeleiders
pas later tot besteding kunnen komen? Welke gevolgen heeft dat voor de realisatie
van de beleidsdoelen?
Antwoord:
De middelen zijn naar latere jaren geschoven omdat de verwachting is dat deze niet
in 2025 zullen worden uitgegeven, maar wel in een ander jaar nodig zijn. Een toelichting
per beleidsonderwerp:
• Programma natuurversterking Noordzee: de voorbereiding en uitvoering zijn vertraagd.
Het ecosysteem van de Noordzee is complex en tegelijkertijd is er relatief weinig
over bekend. Het programma wil met kleinschalig experimenteren starten. De opschaling
van concrete maatregelen volgt in de komende jaren, de financiering is daarom aangepast.
• Maatregelen veenweidegebieden: door vertraging in de uitvoering van watermaatregelen
en door het overschrijden van de subsidietermijn voor extensivering van melkveehouderijbedrijven
zijn verschillende kasschuiven voor veenweidegebieden op de begroting verwerkt.
• Vestigingssteun jonge boeren: de verwachting is dat aanvragen voor vestigingssteun
in een ander ritme zullen plaatsvinden dan eerder verwacht. Daarom worden de middelen
geschoven.
• Natuurcompensatie Voordelta: De Commissie zal voor de zomer een voorstel ontvangen
voor de invulling van de Natuurcompensatie Voordelta, waarbij de motie Flach (Kamerstuk
36 410 XIV, nr. 88) in acht wordt genomen. Dit voorstel moet de Commissie beoordelen, dat gebeurt naar
verwachting dit najaar. Naar verwachting zullen in 2025 daarom nog geen flankerende
maatregelen genomen worden.
• Inhuur zaakbegeleiders: door vertraging in de besluitvorming blijft de vraag naar
zaakbegeleiders dit jaar achter. Om de inzet van zaakbegeleiders weer gelijk te laten
lopen met deze besluitvorming en voor komende jaren inhuur van zaakbegeleiders mogelijk
te maken wordt een deel van de middelen naar volgende jaren geschoven.
131
Waarom heeft de regering besloten te bezuinigen op het Beleidsprogramma Nationale
Parken 2024–2030? Welke afwegingen zijn hierbij gemaakt? Welke gevolgen heeft dat
naar verwachting voor de staat van de natuur in de Nationale Parken en voor de andere
activiteiten die de Nationale Parken verrichten? Welke gevolgen heeft dit voor alle
bestedingen die nog wel kunnen worden gedaan en hangt het besluit om te bezuinigen
hiermee samen? Hoe reflecteert de regering op het feit dat dit besluit kort na het
tekenen van het Manifest Nationale Parken is genomen?
Antwoord:
Het kabinet staat voor grote opgaven en moet, ook in het kader van de taakstellingen,
moeilijke keuzes maken. Het kabinet werkt aan een leefomgeving waar natuur en economische
ontwikkeling elkaar versterken. Daarbij wordt ingezet op verbetering van de natuur
waar dat het hardst nodig is. We werken op verschillende manieren aan het verbeteren
van natuur en biodiversiteit, binnen de afgesproken kaders. Het kabinet wil tegelijkertijd
de samenhang met andere maatschappelijke opgaven bewaken, zoals voedselzekerheid,
woningbouw, defensie en energietransitie.
De ombuiging heeft geen effect op de staat van de natuur, omdat daarvoor (met name
Natura2000 en het Natuurnetwerk Nederland) afspraken zijn gemaakt met de provincies.
Met deze ombuiging vallen voor de Nationale Parken middelen voor educatie en communicatie,
voorzieningen, bezoekersmanagement en vrijwilligersbeleid weg.
De gelden voor de ondersteuning van de nationale parken worden in 2025 en 2026 met
een Decentrale Uitkering via de provincies overgedragen aan de parken. Dit op verzoek
van zowel parken als provincies. Vanaf 2027 is er alleen nog geld beschikbaar voor
het landelijke Nationale Parken Bureau die het Beleidsprogramma Nationale Parken ondersteunt.
Het ministerie van LVVN voert overleg over de inhoud van de werkzaamheden in het licht
van de ombuiging.
Met de ondertekening van het Manifest Nationale Parken heeft het landelijk netwerk
zich uitgesproken om de krachten te bundelen en samen te werken aan de toekomst van
de nationale parken. Het kabinet heeft, gezien de grote opgaven waar het aan werkt,
moeten besluiten tot een ombuiging op het budget voor het Beleidsprogramma Nationale
Parken.
132
Waarom wordt ruim 532 miljoen euro aan oorspronkelijk voor 2025 gereserveerde middelen
doorgeschoven naar latere jaren?
Antwoord:
De middelen zijn naar latere jaren geschoven omdat de verwachting is dat deze niet
in 2025 zullen worden uitgegeven, maar wel in een ander jaar nodig zijn. Dit wordt
bijvoorbeeld veroorzaakt door vertraging in de uitvoering, (in)groei van het aantal
aanvragen bij nieuwe regelingen of doordat op regelingen op een later moment dan verwacht
een beroep wordt gedaan.
133
Hoe zijn de ANLb-gelden verdeeld?
Antwoord:
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 73.
134
In de VJN staat 213 miljoen euro structureel en 375 miljoen euro incidenteel tot 2030
begroot, maar wat is er dan gebeurd met de overige 287 miljoen euro van de originele
500 miljoen euro bestemd voor het ANLb?
Antwoord:
Met dit startpakket kan vaart gemaakt worden met de uitbreiding van het agrarisch
natuurbeheer. Over de overige middelen voor het agrarisch natuurbeheer heeft nog geen
besluitvorming plaatsgevonden. DIt maakt onderdeel uit van verdere besluitvorming
in de MCEN. De middelen staan nog op de Aanvullende Post gereserveerd.
135
Aan welke doelen zijn de structurele gelden voor het Anb gekoppeld?
Antwoord:
Bij de besteding van de middelen voor het agrarisch natuurbeheer ligt prioriteit bij
maatregelen voor natuur, water en klimaat, waarbij geprioriteerd zal worden op urgente
internationale verplichtingen inclusief stikstof-overbelaste N2000-gebieden en de
boerenlandvogels, met name de grutto. Deze doelen worden gekoppeld aan een realistisch
verdienvermogen voor agrarische ondernemers, waardoor landbouwers beter beloond worden
voor de inzet die zij plegen.
136
Hoeveel geld is er structureel beschikbaar voor Anb?
Antwoord:
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 19.
137
Hoeveel van het budget wordt rechtstreeks ingezet voor de maatregelen in het kader
van de inbreukprocedure weidevogels?
Antwoord:
Bij de besteding van de middelen uit het startpakket voor het agrarisch natuurbeheer
ligt prioriteit bij urgente internationale verplichtingen, zoals natuurherstel rond
stikstof-overbelaste N2000-gebieden en boerenlandvogels, waaronder weidevogels en
met name de grutto. Deze doelen worden gekoppeld aan een realistisch verdienvermogen
voor agrarische ondernemers. Met deze middelen kan vaart worden gemaakt met het uitbreiden
van het beheer voor de grutto, en kan in lijn met de ecologische evaluatie van het
ANLb, het beheer worden verzwaard. Vaak is er bij beheer voor weidevogels sprake van
functiecombinaties, zoals bijvoorbeeld met het verhogen van waterpeil in veenweidegebieden
voor klimaatdoeleinden. Provincies en collectieven werken momenteel uit hoe de extra
middelen uit het startpakket effectief ingezet kunnen worden, zodat in 2026 een grote
stap gemaakt kan worden. In de Kamerbrief over de uitwerking van het Agrarisch natuurbeheer,
die uw Kamer voor het zomerreces is toegezegd, zal verder ingaan worden op de verdeling
van middelen over urgente internationale verplichtingen.
138
Hoe staat het met de private bijdrage aan de extensiveringsregeling melkvee? Welke
afspraken heeft de regering daar al over gemaakt met de zuivelindustrie en de banken
en aan welke afspraken werkt zij nog?
Antwoord:
De G7-partijen (LTO, NAJK, NMV, DDB, De Natuurweide, Agractie en Netwerk Grondig)
hebben op 19 mei jl. de stand van zaken over de uitwerking van de private bijdrage
met het ministerie van LVVN gedeeld. Daarin hebben zij aangegeven dat ze de zuivelsector
(NZO) en de Rabobank hebben verzocht aan de extensiveringsregeling deelnemende melkveehouders
toegang te geven tot gunstige kredietfaciliteiten waarmee zij kunnen investeren in
de doorontwikkeling van hun bedrijf. Daarnaast is de zuivelsector verzocht hier financieel
aan bij te dragen. Dit is een eerste stap. Voor 1 juli wordt een voorstel verwacht.
Het kabinet wacht het uitgewerkte voorstel met belangstelling af.
139
Waarom wordt in de eerste suppletoire begroting van LVVN voor het jaar 2025 400 miljoen
euro beschikbaar gesteld voor de aanpak stikstof in 2026 en wordt op de Aanvullende
Post datzelfde bedrag van 2026 naar 2029 en 2030 verschoven? Klopt het dat daarmee
in 2025–2026 in totaal feitelijk 200 miljoen euro extra beschikbaar is voor de aanpak
van de stikstofproblematiek?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 5.
140
Waarom zijn geen kaders Beleidskeuzes uitgelegd aangekondigd voor de beleidsvoorstellen
inzake extensivering melkvee, agrarisch natuurbeheer, vrijwillige beëindiging, natuurherstel
en doelsturing? Is de regering voornemens die alsnog naar de Kamer te sturen? Zo ja,
kan zij het kader inzake extensivering melkvee ruim voor de stemming over de eerste
suppletoire begroting aan de Kamer sturen en wanneer mag de Kamer de andere kaders
tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Er wordt momenteel gewerkt aan de kaders behorende bij het startpakket Nederland van
het slot. Het kabinet is voornemens om de kaders voor de behandeling van de eerste
suppletoire begroting aan de Kamer te sturen.
141
Waarom ontbreekt het verplichte kader Beleidskeuzes uitgelegd voor grote uitgaven
zoals de stikstofaanpak landbouw (200 miljoen euro), extensivering melkvee (627 miljoen
euro), en agrarisch natuurbeheer (2,18 miljard euro)? Worden deze alsnog geleverd
vóór de stemming over de suppletoire begroting, zoals voorgeschreven in de Comptabiliteitswet?
Antwoord:
Er wordt momenteel gewerkt aan de kaders behorende bij het startpakket Nederland van
het slot. Het kabinet is voornemens om de kaders voor de behandeling van de eerste
suppletoire begroting aan de Kamer te sturen.
142
Welke concrete afspraken zijn er al met banken en zuivelindustrie over hun «substantiële
bijdrage»? Wat is het risico voor de sector als dit niet wordt gerealiseerd?
Antwoord:
Op dit moment zijn nog geen concrete afspraken gemaakt met de banken en zuivelindustrie
over de private bijdrage. Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 139, werken
de partijen de komende weken het voorstel verder uit.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Aardema, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur -
Mede ondertekenaar
R.P. Jansma, griffier