Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de taakopdracht voor het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) (Kamerstuk 32716-51)
32 716 Evaluatie Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)
Nr. 53
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 2 juni 2025
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de
brief van 19 maart 2025 over de taakopdracht voor het Interdepartementaal Beleidsonderzoek
(IBO) Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) (Kamerstuk 32 716, nr. 51).
De vragen en opmerkingen zijn op 8 april aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
voorgelegd. Bij brief van 2 juni 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
Adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
5
II
Antwoord/Reactie van de Minister
5
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de taakopdracht voor het Interdepartementaal
Beleidsonderzoek (IBO) Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en willen de
regering enkele vragen voorstellen.
Ten eerste constateren de leden van de PVV-fractie dat het kabinet schrijft dat het
onderzoek poogt de trends waar te nemen in de in- en uitstroom in de Ziektewet (ZW)
en de WIA. Het IBO kijkt welke ziektebeelden hierin opvallen. Deze leden willen graag
weten hoe wordt geborgd dat ook minder zichtbare factoren (zoals psychische belasting,
werk-privédruk of onzekerheid op de arbeidsmarkt) voldoende worden meegenomen in de
trendanalyse en verzoeken om een uitgebreid overzicht.
De leden van de PVV-fractie lezen dat het UWV al jaren kampt met een mismatch tussen
de vraag en het aanbod van sociaal-medische beoordelingen. Deze leden willen weten
of als gevolg van het IBO er ook concrete voorstellen gaan komen om de knelpunten,
zoals een tekort aan keuringsartsen, te verlichten. En zij zouden hier graag een uitgebreid
overzicht van ontvangen.
De leden van de PVV-fractie stellen vast dat er in de taakopdracht geen rekening wordt
gehouden met regionale verschillen ten aanzien van bevolking en het gebruik van de
WIA. Deze leden willen weten of er onderlinge verschillen, per regio, zijn ten aanzien
van WIA-instroom, WIA-duur en re-integratiekansen. Daarbij verzoeken deze leden de
Minister hen een uitgebreide lijst met oorzaken te doen toekomen.
De leden van de PVV-fractie hechten eraan dat de ervaringen van cliënten met het WIA-proces,
zoals wachttijden, herbeoordelingen en administratieve lasten, serieus worden meegenomen
in het onderzoek en vragen of binnen het IBO ook rekening wordt gehouden met deze
punten.
De leden van de PVV-fractie vinden het belangrijk dat er op zorgvuldige en rechtvaardige
wijze met belastinggeld wordt omgegaan. Deze leden vragen in hoeverre misbruik en
fraude wordt meegenomen in het IBO.
De leden van de PVV-fractie vinden het goed dat het onderzoek ook ziet op de invloed
van oververtegenwoordigde bevolkingsgroepen. Deze leden vragen of het onderzoek op
dit punt ook ziet op asielzoekers en overige immigranten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de taakopdracht voor
het IBO WIA.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Minister in de taakopdracht vooral
focust op het formuleren van beleidsopties die de betaalbaarheid en beheersbaarheid
van de WIA-uitgaven moeten bevorderen en de arbeidsparticipatie moeten vergroten.
Deze leden vragen waarom de focus van het IBO WIA vooral lijkt te liggen op de kostenbeheersing
en niet op de verbetering van de regeling voor de mensen zelf. Deze leden lezen in
de taakopdracht dat er geen aandacht is voor het verbeteren van de regeling. Deze
leden vragen waarom ervoor gekozen is om daar niet naar te kijken.
Ook vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of de werkgevers- en werknemersorganisaties
betrokken zijn bij de opdrachtformulering en of zij achter de opdracht kunnen staan.
De WIA betreft immers een werknemersverzekering die in solidariteit opgebracht wordt
uit de loonruimte. Indien de werkgevers en werknemers geconsulteerd zijn, vragen deze
leden wat de separate reactie van de verschillende partijen was.
Tot slot lezen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie in de opdrachtformulering niets
over het belang van de uitgangspunten die horen bij de werknemersverzekering. Deze
leden vragen of de Minister het uitgangspunt onderschrijft dat de werknemersverzekeringen
niet aangepast kunnen worden zonder draagvlak bij de werkgevers en werknemers die
de premies voor de verzekering uit de loonruimte zouden moeten opbrengen. Deze leden
vragen of de Minister bereid is om zijn opdracht nog bij te stellen en ook mee te
nemen hoe tot een lastendekkend stelsel gekomen kan worden, waarbij de zeggenschap
over het stelsel weer bij werknemers en werkgevers komt te liggen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie zijn content met het aangekondigde interdepartementale
onderzoek. Deze leden zouden graag drie denkrichtingen mee willen geven. Ten eerste:
kan er in het onderzoek aandacht zijn voor een hernieuwde indicatiestelling? Meer
kijkend naar de arbeidsgeschiktheid van personen dan de huidige inkomensfocus op percentage
arbeidsongeschiktheid? Ten tweede: is er de bereidheid om te kijken naar welke mogelijkheden
er zijn om de verbinding met het, eerder genoten inkomen, op termijn los te laten?
Ten slotte: kan er in het onderzoek aandacht zijn voor de benodigde hulpmiddelen /
ondersteuning om zodoende zo veel mogelijk uitgaan van re-integratie in plaats van
een focus op inkomensondersteuning?
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de taakopdracht voor het Interdepartementaal
Beleidsonderzoek (IBO) Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Deze leden
hebben hierover nog een aantal vragen.
De leden van de NSC-fractie hebben met verbazing kennisgenomen in de taakopdracht
van het feit dat het onderzoek reeds in december 2024 is gestart. Deze leden vragen
de Minister allereerst waarom de ministerraad pas 24 januari 2025 met de taakopdracht
heeft ingestemd terwijl het onderzoek al in december 2024 is gestart. Deze leden vragen
de Minister daarnaast waarom de Tweede Kamer de taakopdracht pas op 19 maart 2025
heeft ontvangen. Is de Minister het eens met deze leden dat een ordentelijker proces
was geweest om het onderzoek pas na instemming van de ministerraad te starten en de
Kamer in ieder geval direct na het starten van het onderzoek te informeren?
De leden van de NSC-fractie lezen dat de verwachting is dat richting 2060 het totaal
aantal mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering oploopt naar ruim 730.000 personen
tegenover de ongeveer 586.000 personen nu. Deze leden vragen de Minister om te verduidelijken waar de verwachting van
het aantal van ruim 730.000 personen op is gebaseerd.
De leden van de NSC-fractie maken uit de taakopdracht op dat de beleidsvarianten van
het IBO zich uitsluitend richten op interventies in de fase vanaf het intreden van
de ziekte. Deze leden zijn van mening dat het belang van preventie in het arbeidsongeschiktheidsstelsel
onvoldoende wordt benadrukt, en dat dit daarom niet apart zou moeten worden opgepakt
in de agenda voor duurzame inzetbaarheid respectievelijk het IBO mentale gezondheid
en GGZ. Deze leden vragen de Minister in dat licht hoe de keuze voor deze vormgeving
van het IBO zich verhoudt tot de passage uit de taakopdracht dat maatregelen die zien
op het bevorderen van duurzame inzetbaarheid en voorkomen van ziekte aan dit IBO raken
en van groot belang zijn. Deze leden vragen de Minister of hij bereid is om de beleidsvarianten
van het IBO ook te richten op de interventies in de fase voor intreden van ziekte.
Indien de Minister niet bereid is dit te doen, vragen deze leden wat de beweegredenen
zijn geweest om de beleidsinterventies van het IBO uitsluitend te richten op interventies
in de fase vanaf het intreden van ziekte.
De leden van de NSC-fractie lezen dat het doel van het IBO is om een analyse te maken
van de trends en ontwikkelingen, en om beleidsopties te formuleren die de betaalbaarheid
en beheersbaarheid van de WIA-uitgaven bevorderen en de (arbeids)participatie vergroten.
Deze leden constateren dat het IBO daarmee alleen gericht is op de WIA-uitgaven. Deze
leden zijn van mening dat er in het IBO juist moet worden gekeken naar de maatschappelijke
kosten én baten van de beleidsopties voor de WIA. Deze leden zijn bijvoorbeeld benieuwd
welke stimulerende maatregelen helpend zijn om zoveel mogelijk (deels) arbeidsongeschikten
te laten participeren in de samenleving, in de vorm van (vrijwilligers)werk. Deze
leden vragen de Minister daarom of hij bereid is om in het IBO beleidsopties te formuleren
die gericht zijn op het bevorderen van de betaalbaarheid en beheersbaarheid van de
WIA vanuit het perspectief van de maatschappelijke kosten én baten van deze beleidsopties.
De leden van de NSC-fractie missen de rol van het beleid van het UWV in de onderzoeksvragen
over welke trends waargenomen kunnen worden in de in- en uitstroom in de ZW en WIA,
specifiek op het gebied van sociaal-medische beoordelingen. Deze leden vragen de Minister
daarom in het IBO een onderzoeksvraag op te nemen of en hoe het beleid van het UWV
op het gebied van de sociaal-medische beoordelingen een rol heeft gespeeld in de in-
en uitstroom in de ZW en WIA, bijvoorbeeld door het buiten werking stellen van het
aangescherpt schattingsbesluit in 2004.
De leden van de NSC-fractie lezen in de onderzoeksvragen dat de beleidsopties zijn
gericht op het voorkomen van instroom, beperking van uitkeringsrechten en -hoogte
bij ziekte en arbeidsongeschiktheid en het bevorderen van een hogere uitstroom uit
de ZW en WIA naar werk. Deze leden zijn van mening dat bestaanszekerheid ook een belangrijk
element is in de beleidsopties. Deze leden vragen de Minister daarom hoe het richten
van de beleidsopties op de beperking van uitkeringsrechten en -hoogte bij ziekte en
arbeidsongeschiktheid zich verhoudt tot de wettelijke plicht van de overheid om zorg
te dragen voor de bestaanszekerheid van mensen.
De leden van de NSC-fractie lezen dat waar mogelijk in het IBO de overige verwachte
effecten op mensen (waaronder financiële weerbaarheid) en hun re-integratiekansen
worden beschreven. Deze leden vinden het zeer onverstandig dat er wel met zekerheid
aandacht is in het IBO voor de gevolgen voor de uitgaven aan arbeidsongeschiktheidsuitkeringen,
werkgeverslasten, voor waterbedeffecten (inclusief uitgaven) richting andere uitkeringsregelingen
zoals de Participatiewet en voor de vereenvoudiging van het arbeidsongeschiktheidsstelsel,
maar niet voor de effecten op de mensen op wie de WIA van toepassing is. Deze leden
vragen de Minister daarom met klem om in de uitwerking van de beleidsopties in het
IBO ook nadrukkelijk aandacht te besteden aan de verwachte effecten op mensen (waaronder
financiële weerbaarheid) en hun re-integratiekansen.
De leden van de NSC-fractie lezen over de organisatie dat de werkgroep bestaat uit
vertegenwoordigers van Financiën, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, UWV, Economische
Zaken, Algemene Zaken en Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Ook worden experts van
het Centraal Planbureau en Sociaal Cultureel Planbureau verzocht om deel te nemen
in de werkgroep. Deze leden lezen tenslotte dat relevante stakeholders die goed zicht
kunnen geven op hoe het stelsel in de praktijk uitwerkt op passende wijze worden betrokken
bij het IBO. Deze leden vragen de Minister welke relevante stakeholders de werkgroep
voornemens is te betrekken, en hoe zij op passende wijze worden betrokken bij het
IBO. Is de Minister daarin bereid in ieder geval organisaties/personen die het cliëntperspectief
vertegenwoordigen bij het IBO te betrekken?
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de taakopdracht
IBO WIA. Deze leden hebben enkele vragen voor de Minister met betrekking tot de precieze
invulling van de taakopdracht. Kan de Minister bij onderzoeksvraag b («Hoe verhoudt
deze ontwikkeling zich tot de demografische ontwikkeling van de beroepsbevolking?
Welke trends zien we in de maatschappij en op de arbeidsmarkt die mogelijk ziekteverzuim
en WIA-instroom beïnvloeden? (zoals werkdruk; flexibilisering; combinatie werk, zorg,
gezin)») de factor totale werk-privébalans voor het gehele huishouden ook toevoegen
aan de taakopdracht? Dit biedt wellicht breder inzicht in de situatie van huishoudens
als geheel dan wanneer er enkel op individueel niveau wordt gekeken, bijvoorbeeld
omdat beide partners vaker fulltime werkzaam zijn dan vroeger. Is de Minister bereid
binnen dezelfde onderzoeksvraag ook de factor digitalisering mee te geven in de taakomschrijving?
Aangezien het digitale tijdperk een mogelijk stressverhogend effect heeft op werk-privébalans?
II Antwoord/Reactie van de Minister
1. Proces, afbakening en aanvulling van de taakopdracht
De leden van de PVV-fractie, de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie, de leden van
de VVD-fractie, de leden van de NSC-fractie en de leden van de BBB-fractie vragen
of verschillende specifieke onderwerpen nog toegevoegd kunnen worden aan de taakopdracht
van dit IBO, en geven suggesties en aandachtspunten mee die zij belangrijk vinden.
Voordat ik op de overige gestelde vragen inga, schets ik de kaders waarbinnen IBO’s
worden uitgevoerd. IBO’s zijn ambtelijke onderzoeken die zonder politieke (bij)sturing
plaatsvinden en worden uitgevoerd door interdepartementale werkgroepen onder leiding
van een onafhankelijke voorzitter. Bij de vaststelling van de taakopdracht is een
balans gezocht tussen een voldoende brede en tegelijkertijd voldoende afgebakende
taakopdracht, die in de beoogde doorlooptijd van een IBO uitvoerbaar is. Het IBO is
na vaststelling van de taakopdracht door de ministerraad van 24 januari in de loop
van februari van start gegaan. Het is aan de werkgroep om te bepalen wat binnen het
onderzoek kan worden meegenomen, gegeven de taakopdracht.
De leden van de NSC-fractie vragen wat de beweegredenen zijn geweest om de beleidsinterventies
van het IBO uitsluitend te richten op interventies in de fase vanaf het intreden van
ziekte, terwijl in de taakopdracht wordt aangegeven dat maatregelen die zien op het
bevorderen van duurzame inzetbaarheid en voorkomen van ziekte aan dit IBO raken en
van groot belang zijn. Net als de leden van de NSC-fractie acht ik preventie van groot
belang. Allereerst voor het welzijn van mensen zelf, maar ook voor de arbeidsmarkt
en de sociale zekerheid. Voor dit IBO is preventie ten aanzien van beleidsvarianten
grotendeels buiten de taakopdracht gehouden om twee redenen. Ten eerste om de omvang
behapbaar en uitvoerbaar te houden in de beoogde doorlooptijd van een IBO. Preventie
is een breed onderwerp dat varieert van preventie in het sociale domein waaronder
het voorkomen en terugdringen van schuldenproblematiek, tot gezondheidsbevordering
op het gebied van leefstijl en arbeidsomstandigheden die de veiligheid en gezondheid
bevorderen. Ten tweede om overlap met andere trajecten te voorkomen. Op veel van de
hiervoor genoemde (deel)gebieden van preventie lopen al onderzoeks- en beleidstrajecten.
Voorbeelden hiervan zijn, naast de trajecten die de leden van de NSC-fractie noemen,
de Arbovisie 2040 en de beleidsagenda «Gezondheid in alle beleidsdomeinen».1
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen waarom de taakopdracht vooral focust
op het formuleren van beleidsopties die de betaalbaarheid en beheersbaarheid van de
WIA-uitgaven moeten bevorderen en de arbeidsparticipatie moeten vergroten, en niet
op het verbeteren van de regeling voor mensen zelf. Het wegnemen van ervaren «hardheden»
in de WIA was nadrukkelijk onderdeel van de taakopdracht van de Onafhankelijke Commissie
Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS). De taakopdracht van dit IBO kent daarom
een andere focus. De betaalbaarheid en beheersbaarheid zijn een belangrijke randvoorwaarde
voor het stelsel. Zoals opgenomen in de taakopdracht houden we aandacht voor het effect
op mensen.
De leden van de PVV-fractie wijzen op de mismatch tussen de vraag naar en het aanbod
van sociaal-medische beoordelingscapaciteit bij UWV, en vragen of er ook concrete
voorstellen gaan komen om de knelpunten, zoals een tekort aan verzekeringsartsen,
te verlichten. Ik begrijp deze vraag gezien de actuele problematiek in de uitvoering
van de WIA. Bij de beschrijving van beleidsopties wordt goed gekeken naar de effecten
op de uitvoering, waaronder de mismatch bij het sociaal-medische beoordelen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de werkgevers- en werknemersorganisaties
betrokken zijn bij de opdrachtformulering en of zij achter de opdracht kunnen staan.
En indien de werkgevers en werknemers geconsulteerd zijn, vragen deze leden wat de
separate reactie van de verschillende partijen was. De concept-taakopdracht is gedeeld
met werkgevers- en werknemersorganisaties, waarop zij hebben kunnen reageren. Ik verwijs
u naar betreffende organisaties voor wat betreft hun reacties op de taakopdracht.
De leden van de NSC-fractie vragen tot slot waarom het IBO reeds in december 2024
is gestart, terwijl de ministerraad pas op 24 januari de taakopdracht heeft vastgesteld
en de Tweede Kamer de taakopdracht pas op 19 maart 2025 heeft ontvangen. Het onderzoek
is in de loop van februari gestart, na vaststelling in de MR. Abusievelijk staat in
de taakopdracht december. We streven ernaar de Kamer zo snel te mogelijk te informeren
over startende onderzoeken.
2. Feiten en cijfers
De leden van de PVV-fractie willen weten of er onderlinge verschillen, per regio,
zijn ten aanzien van WIA-instroom, WIA-duur en re-integratiekansen. Daarbij verzoeken deze leden om een uitgebreide lijst met oorzaken van de
regionale verschillen. Om te beginnen met de tweede vraag: de oorzaken van de regionale
verschillen zijn niet bekend, en zijn naar verwachting ook niet vast te stellen omdat
er een samenloop zal zijn van veel factoren die samen de verschillen veroorzaken.
Het is daardoor naar verwachting niet mogelijk om te bepalen welke feitelijke onderliggende
oorzaken in welke mate leiden tot regionale verschillen. Dan de regionale verschillen
zelf: er zijn wel cijfers beschikbaar over regionale verschillen ten aanzien van de
WIA-instroom, het aantal lopende uitkeringen, de mate van arbeidsongeschiktheid (gedeeltelijk
of volledig), en de uitkeringsduur, uitgesplitst naar gemeente en provincie. Deze
zijn te vinden in de Atlas Sociale Verzekeringen van UWV.2 Daarin staat ook regionale informatie over de Wajong, de WW, en de oude regelingen
WAO en WAZ. Over eventuele regionale verschillen in re-integratiekansen zijn geen
cijfers beschikbaar, waarbij moet worden opgemerkt dat re-integratie in de meeste
gevallen plaatsvindt tijdens de periode van loondoorbetaling bij ziekte en daarmee
buiten beeld van UWV blijft.
De leden van de NSC-fractie vragen om te verduidelijken waar de verwachting van het
aantal van ruim 730.000 personen op is gebaseerd dat in 2060 een beroep zal doen op
een arbeidsongeschiktheidsuitkering. SZW hanteert een lange-termijnmodel voor het
inschatten van langdurige ontwikkelingen in de WIA. Dit is geen exacte voorspelling,
maar een simulatie van hoe de WIA zich zal ontwikkelen gegeven een voorspelde omvang
en (veranderende) samenstelling van de beroepsbevolking. Hierbij is geschoond voor
allerlei tijdelijke effecten (zoals van corona en de mismatchproblematiek bij het
UWV). Dit model houdt rekening met de volgende effecten:
• De ingroei van de WIA: de WIA groeit nog in omdat deze sinds 2005 bestaat en mensen
meer dan 40 jaar een WIA-uitkering kunnen ontvangen. Het duurt daarom nog een tijd
totdat instroom en uitstroom met elkaar in evenwicht zijn. Het aantal WIA-uitkeringen
loopt daardoor logischerwijs nog jaarlijks op.
• De groei van de beroepsbevolking: we verwachten een toenemend aantal werkenden, wat
leidt tot een toenemende instroom in de WIA (ook bij een gelijkblijvend ziekterisico).
• De samenstelling van de beroepsbevolking: de gemiddelde leeftijd van de beroepsbevolking
stijgt. Oudere mensen hebben een hoger dan gemiddeld risico om arbeidsongeschikt te
raken. Dat leidt tot een toenemende instroom in de WIA en daardoor meer uitkeringen,
ook als er binnen leeftijdsgroepen niets verandert in het ziekterisico.
• De stijgende AOW-leeftijd (naar verwachting 69 jaar en 6 maanden in 2060) leidt tot
meer WIA-uitkeringen. Ten eerste leidt dit tot extra groei van de beroepsbevolking.
Het aantal mensen dat werkt en daardoor kan instromen wordt nog groter. Ook hebben
deze extra mensen binnen de beroepsbevolking een hoger risico om arbeidsongeschikt
te raken en in te stromen in de WIA. Tot slot blijven mensen langer in de WIA voordat
zij uitstromen wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.
• Het lange-termijnmodel kan geen inschattingen maken voor de ontwikkeling van bijvoorbeeld
de gezonde levensverwachting, het ziekterisico voor bepaalde groepen, of voor hoe
specifieke ziektebeelden zich ontwikkelen. Het is daarmee inherent een onzekere simulatie.
3. Overige vragen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of ik het uitgangspunt onderschrijf
dat de werknemersverzekeringen niet aangepast kunnen worden zonder draagvlak bij de
werkgevers en werknemers die de premies voor de verzekering uit de loonruimte zouden
moeten opbrengen. Een IBO is een ambtelijke verkenning naar verschillende beleidsopties.
Een uiteindelijke keuze voor een aanpassing van de wet is aan kabinet en parlement.
Daarvoor is uiteraard voldoende draagvlak nodig.
De leden van de NSC-fractie vragen hoe het richten van de beleidsopties op de beperking
van uitkeringsrechten en -hoogte bij ziekte en arbeidsongeschiktheid zich verhoudt
tot de wettelijke plicht van de overheid om zorg te dragen voor de bestaanszekerheid
van mensen.
De plicht voor de overheid om zorg te dragen voor bestaanszekerheid neemt mijns inziens
niet weg dat het verstandig is om ook besparingsopties in beeld te brengen. Zoals
gebruikelijk in een IBO is een onderdeel van de taakopdracht om ten minste één besparingsvariant
van –20% in beeld te brengen. Bij de politieke weging van beleidsopties zullen de
effecten op de bestaanszekerheid van mensen uiteraard zorgvuldig moeten worden bekeken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.E. van den Broek, adjunct-griffier