Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
36 725 XXIII Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei (XXIII) voor het jaar 2025 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Nr. 4
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 5 juni 2025
De vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst
van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 22 mei 2025 voorgelegd aan de Minister van Klimaat en Groene Groei.
Bij brief van 2 juni 2025 zijn ze door de Minister van Klimaat en Groene Groei beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Thijssen
De griffier van de commissie, Nava
1
Heeft het kabinet bij het onttrekken van 600 miljoen euro uit het Klimaatfonds gekeken
naar de effecten op toekomstige én huidige generaties kinderen en jongeren?
Antwoord
Het kabinet heeft bij de onttrekking uit het Klimaatfonds voor de belastingvermindering
binnen de energiebelasting gekeken naar de noodzaak tot ondersteuning van kwetsbare
huishoudens. Kinderen zijn daar onderdeel van. Hierbij lag de focus op de effecten
op huidige generaties, omdat deze belastingvermindering in de komende jaren ondersteuning
biedt aan huishoudens en kinderen in kwetsbare posities.
2
Houdt het kabinet in haar klimaatbeleid expliciet rekening met de kwetsbare positie
van kinderen? En zo ja, hoe verhoudt dit zich dan tot de grote onttrekking aan het
klimaatfonds?
Antwoord
Ja, het kabinet houdt hier rekening mee. Klimaatbeleid, en alle maatregelen die daar
dit voorjaar voor zijn genomen, zijn ook vooral voor toekomstige generaties aangezien
zij de meeste last zullen hebben van de gevolgen van klimaatverandering. Het kabinet
betrekt jongeren bij het klimaatbeleid. In het Klimaatfonds bijvoorbeeld door op maatregelen
die naar verwachting op lange termijn gevolgen hebben een generatietoets uit te voeren.
Zo is in 2023 als pilot een aantal aanvragen voor het Klimaatfonds een dergelijke
toets uitgevoerd met medewerking van een aantal jongerenorganisaties. Naar aanleiding
van de pilot worden de gevolgen voor toekomstige generaties nu standaard bij alle
aanvragen voor het Klimaatfonds in kaart gebracht. Verder geldt dat TNO een reflectie
heeft uitgevoerd op de sociaaleconomische gevolgen van maatregelen. Deze reflectie
is meegenomen in het opstellen van het ontwerp-Meerjarenprogramma 2026.
3
Wat betekenen de grote kasschuiven in het Nationaal Groeifonds die naar achter zijn
geschoven, zoals Groenvermogen (165 miljoen euro), Circulaire Plastics (€ 87,4 miljoen
euro) en NieuweWarmteNu! (30 miljoen euro) concreet?
Antwoord
De kasschuif in het kader van realistisch ramen van in totaal € 165 mln. voor het
programma Groenvermogen is tweeledig. Enerzijds wordt een schuif doorgevoerd voor
een nieuwe toekenning van € 105 mln. uit het NGF aan het project Groenvermogen. Een
deel van de kasmiddelen (65 mln.) wordt hierbij doorgeschoven naar 2027, omdat deze
middelen in kas niet eerder nodig zullen zijn. Anderzijds wordt een kasschuif doorgevoerd
van € 100 mln. naar latere jaren op de reeds eerder toegekende middelen omdat de Investeringssubsidie
maakindustrie klimaatneutrale economie (IMKE) regeling later is geopend en sluit dan
eerder aangenomen, en een andere in 2024 voorgenomen regeling voor waterstofhubs nu
pas in 2025 wordt gepubliceerd. Verwachte verplichtingen en uitgaven schuiven daarmee
ook op in de tijd.
Voor het programma Circulaire Plastics is eveneens een kasschuif doorgevoerd in het
kader van realistisch ramen. Hierbij schuiven eerder geraamde verplichtingen en uitgaven
op in de tijd omdat het gebruik van de Circular Plastics NL subsidieregeling in 2024
is tegengevallen door moeilijke marktomstandigheden voor recyclaat. De regeling stond
open tot 20 mei 2025 en huidige raming is dus o.a. gericht op aanvragen en beschikkingen
die daaruit voortkomen en meerjarige uitfinanciering daarvan in kas.
Voor het programma NieuweWarmteNU vindt er een kasschuif naar latere jaren plaats
voor een deel (€ 30 mln) van de beschikbare middelen in 2025. Dit komt omdat uit de
huidige prognose van RVO blijkt dat deze middelen niet zullen worden benut dit jaar
omdat er veel projecten zijn vertraagd als gevolg van onzekerheid over de marktordening.
4
Naar welke bedrijven gaan de hogere subsidies, aangezien vanwege gedaalde energieprijzen
in de Klimaat- en Energieverkenning 2024 ten opzichte van de Klimaat- en Energieverkenning
in 2023 is de onrendabele top voor de productie van duurzame energieproductie en CO2-opslag groter geworden waardoor er, op basis van de huidige raming, in 2025 2,02 miljard
euro en latere jaren 2,24 miljard euro meer subsidie is uitbetaald?
Antwoord
Doordat de ramingen van de energieprijzen in de KEV2024 lager liggen dan uit de KEV2023,
zijn de verwachte uitbetalingen voor de SDE(+)(+)-beschikkingen de komende jaren hoger.
De daadwerkelijke jaarlijkse uitbetalingen zijn afhankelijk van de definitieve energieprijzen
en worden jaarlijks geactualiseerd. De lagere energieprijsramingen leiden tot hogere
uitgaven over de hele breedte van de SDE(+)(+)-beschikkingen, maar voornamelijk bij
projecten voor hernieuwbare elektriciteit, -gas en -warmte.
5
Klopt het dat er wordt bezuinigd op de Participatiecoalitie? Kunt u dit toelichten?
Antwoord
Ja, dat klopt. De totale subsidie aan de Participatiecoalitie wordt bijeengebracht
door meerdere departementen. Niet al die bijdragen zijn bij de Voorjaarsnota gecontinueerd.
De subsidie aan de Participatiecoalitie die vanuit het Ministerie van Klimaat en Groene
Groei wordt gegeven is ongewijzigd.
6
Wat is de stand van zaken rondom de uitputting van het Nationaal Isolatieprogramma
(NIP) en hoe staat het met de omvang van toekomstige NIP-budgetten voor de komende
jaren?
Antwoord
De budgetten over de jaren voor het Nationaal Isolatieprogramma zien er als volgt
uit (in mln. euro):
2022
2023
2024
2025
2026
2027
2028
2029
2030
302,5
989,08
1186,73
900,64
226,79
231,17
234,87
239,85
240,37
Ongeveer de helft van de middelen t/m 2025 is of wordt beschikt aan gemeenten in het
kader van de lokale aanpak. Op dit moment is het loket open voor de derde en laatste
tranche waarvoor gemeenten een aanvraag kunnen doen. In totaal is na deze tranche
ruim 1,6 miljard beschikbaar gesteld aan gemeenten. Gemeenten hebben t/m eind 2028
voor besteding van de middelen van de drie tranches, met twee keer een mogelijkheid
voor een jaar verlenging. Eind 2023 is de eerste tranche beschikt aan gemeenten. Later
dit jaar zullen gemeenten rapporteren over de uitgaven in 2024. De overige middelen
t/m 2025 zijn voor het grootste gedeelte (€ 1,1 mld.) ingezet voor het budget voor
de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE). De middelen t/m
2024 zijn volledig uitgeput.
Na 2025 is er een forse afname van de beschikbare budgetten. De middelen voor het
Nationaal Isolatieprogramma vanaf 2026 zijn grotendeels voor de ISDE, ongeveer 200 mln.
per jaar. Het grootste deel van de overige middelen vanaf 2026 zijn voor de Subsidieregeling
verduurzaming voor verenigingen van eigenaars (SVVE); 25 à 35 miljoen per jaar. De
overige middelen zijn voor communicatie, Meerjarige Missiegedreven Innovatieprogramma’s
en ondersteuning van Doe-het-zelf (in totaal circa 10 miljoen per jaar).
7
Wat is de voortgang van het «collectieve spoor» in de actielijnen van het Nationaal
Isolatie Programma?
Antwoord
Eind juni wordt over de voortgang van onder andere het Nationaal Isolatieprogramma
een Kamerbrief verstuurd. Daarin zal ook specifiek ingegaan worden op de voortgang
van de lokale aanpak, het spoor waarin via gemeenten collectieve aanpakken worden
ontwikkeld om woningeigenaren en Verenigingen van Eigenaars die extra ondersteuning
nodig hebben die te bieden. Deze doelgroepen krijgen hiermee extra financiële en praktische
hulp bij het isoleren van hun woningen.
Met de actuele cijfers over de voortgang zal ook de stand van zaken hierover op de
site van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland worden geüpdatet. Hierin zal een
stijging van ongeveer 2,5 keer zoveel geïsoleerde woningen zichtbaar zijn ten opzichte
van de aantallen die eind vorig jaar zijn gerapporteerd. Daarmee is een begin gemaakt
richting het doel van 750.000 aanvullend geïsoleerde woningen in 2030, maar het merendeel
van de woningen met D, E, F en G energielabel via het gemeentespoor moet nog worden
aangepakt.
Met het Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie (NPLW) en Verbouwstromen ondersteunen
we gemeenten bij de uitvoering van de lokale aanpak. Een belangrijk aandachtspunt
is natuurvriendelijk isoleren, wat afgelopen tijd heeft gezorgd voor vertraging. Er
wordt in overleg met provincies en gemeenten voortdurend aan oplossingen gewerkt en
eDNA is daarvan een belangrijk onderdeel. Het bereiken van eigenaar-bewoners die extra
ondersteuning nodig hebben vraagt daarbij ook tijd. Vaak spelen bij deze huishoudens
meerdere uitdagingen die bijvoorbeeld met Sociaal domein collega’s van gemeenten worden
opgepakt.
8
Welke maatregelen nemen België en Duitsland om energie- en netwerkkosten te reduceren?
Antwoord
Al onder de oude Duitse regering bestonden er verschillende instrumenten om de elektriciteitsprijzen,
met name voor de energie-intensieve industrie, te verlagen. Zo is de energiebelasting
voor elektriciteit voor de energie-intensieve industrie verlaagd tot het EU-minimum
en kan de energie-intensieve industrie gebruik maken van kortingen op nettarieven
en de Indirecte Kostencompensatie ETS (IKC). De nieuwe Duitse regering streeft ernaar
om elektriciteitsprijzen voor alle bedrijven en consumenten te verlagen met min. 5 cent/kWh.
Er zijn verschillende nieuwe maatregelen aangekondigd, zoals het verlagen van de energiebelasting
op elektriciteit tot het EU-minimum en het verlengen van de Indirecte Kostencompensatie
ETS (IKC) en verbreden naar andere sectoren. Ook wil de Duitse regering een permanente
verlaging van de nettarieven voor alle gebruikers bereiken, waarschijnlijk door subsidies
te geven aan netbeheerders. Daarnaast wordt er ingezet op een «industriestroomprijs»
voor de energie-intensieve industrie via het geven van staatssteun. Hiervoor is wel
toestemming van de Europese Commissie noodzakelijk.
De Belgische regering wil voor competitieve energieprijzen voor de energie-intensieve
industrie zorgen. In het regeerakkoord in België wordt aangekondigd dat de belasting
op elektriciteit voor Belgische ondernemingen wordt verlaagd naar het Europese minimum
en dat nettarieven voor de energie-intensieve industrie worden verlaagd tot op het
niveau van de buurlanden. Hoe dit ingevuld zal worden is nog niet bekend.
9
Welke maatregelen worden genomen om de netwerkkosten op korte termijn te verlagen?
Antwoord
De ontwikkeling van de netwerkkosten is van groot belang voor de betaalbaarheid van
huishoudens, concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven en het draagvlak
voor de transitie. Het kabinet kijkt daarom doorlopend hoe de prijzen zich ontwikkelen
en waar nodig hoe huishoudens en ondernemers kunnen worden ondersteund. Om de stijging
van de energierekening op de korte termijn te dempen wordt de belastingvermindering
in de energiebelasting incidenteel verhoogd in 2026, 2027 en 2028. Daarnaast ondersteunt
het kabinet via het Energiefonds de meest kwetsbare huishoudens direct met het betalen
van de energierekening. Het kabinet verlengt de Subsidieregeling Indirecte Kostencompensatie
(IKC-ETS) met drie jaar. Dat is een snelle manier om de energiekosten voor delen van
de industrie te drukken.
Het kabinet heeft daarnaast in reactie op het Interdepartementaal Beleidsonderzoek
(IBO) rapport een beleidsagenda uiteengezet die bestaat uit: (1) betere benutting
van het net; (2) het verlagen van de energierekening en het anders verdelen van de
netkosten en (3) het stroomlijnen van de besluitvorming.
Maatregelen om het net beter te benutten maken het mogelijk dat partijen sneller kunnen
worden aangesloten en de netkosten over meer partijen of grotere volumes kunnen worden
verdeeld. In de periode 2025–2040 houdt het kabinet rekening met een potentiële besparing
op de netkosten van € 10 tot € 20 miljard.
In nauwe samenwerking met alle betrokken partijen, in het bijzonder de netbeheerders,
ACM en medeoverheden, zal de prioriteit blijven liggen bij deze betere benutting van
het net. In het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) worden veel van deze maatregelen
ontwikkeld. Het kabinet heeft daarom alle maatregelen voor betere benutting van het
net uit het IBO integraal overgenomen. Het kabinet onderzoekt samen met de ACM en
de netbeheerders of naast het beter benutten van het net, het elektriciteitsnet ook
zwaarder belast kan worden. Dit biedt ruimte voor nieuwe en zwaardere aansluitingen
en besparingen op de investeringsopgave, maar zal moeten worden afgewogen tegen een
hoger storingsrisico. Ook worden netbeheerders op grond van de nieuwe Energiewet verplicht
om in de investeringsplannen ook de inkoop van flexibiliteitdiensten op te nemen die
uitbreiding van het net voorkomen of uitstellen. Inkoop van deze diensten zorgt voor
een betere benutting van het net.
10
Welke maatregelen worden genomen op de netwerkkosten op lange termijn te verlagen?
Antwoord
Om de netkosten op langere termijn te verlagen zijn eveneens de acties uit het LAN
om de netten beter te benutten van belang. Zie daarvoor het antwoord op vraag 9. Door
een deel van de netkosten daarnaast via leningen op een amortisatierekening te bekostigen
en deze kosten langer in de tijd te spreiden, kunnen gemaakte netkosten over een groter
elektriciteitsverbruik worden verdeeld waardoor de kosten over de hele linie worden
gedempt. Het kabinet onderzoekt op basis van het IBO advies deze mogelijkheid met
een positieve grondhouding. Hieraan heeft het kabinet wel een viertal randvoorwaarden
gekoppeld die ook zijn opgenomen in de kabinetsreactie op het IBO rapport1.
In het Europese Actieplan voor betaalbare energie wordt de mogelijkheid van een amortisatierekening
voor elektriciteitsinfrastructuur expliciet genoemd. Het kabinet zal de EU vragen
om in de richtsnoeren die de Europese Commissie in het tweede kwartaal van dit jaar
publiceert heldere guidance te geven rond de saldo- en schuldrelevantie, criteria
voor een rechtvaardige intergenerationele verdeling en staatssteun voor behoud van
een gelijk speelveld. Het kabinet zal de Kamer met Prinsjesdag 2025 informeren over
de randvoorwaarden aangaande de amortisatie-optie en het besluit daarover.
11
Welke middelen zijn gereserveerd voor de ontwikkeling van laadinfrastructuur tot 2030,
en hoe worden deze ingezet?
Antwoord
De ontwikkeling van laadinfrastructuur ligt primair bij het Ministerie van Infrastructuur
en Waterstaat. In het Klimaatfonds zijn voor de uitrol van laadinfrastructuur meerdere
maatregelen opgenomen in de Meerjarenprogramma’s. In het ontwerp-Meerjarenprogramma
2026 van het Klimaatfonds zijn middelen opgenomen voor de uitrol van laadinfrastructuur
voor de Friese Waddenveren (€ 50 mln.) en voor de uitrol van «stopcontact op land»,
waarmee er bij verzorgingsplaatsen langs wegen een grotere aansluiting kan worden
gerealiseerd (€ 65,5 mln.). In eerdere Meerjarenprogramma’s zijn middelen opgenomen
voor investeringen gericht op de uitrol van laadinfrastructuur voor wegvervoer (2023/2024,
€ 455,8 mln.); laadinfrastructuur voor specifiek de bouw (2024/2025, € 334 mln.);
en middelen voor de uitrol van walstroom voor containerschepen, ferryschepen en cruiseschepen
(2024, € 40 mln.).
12
Welk bedrag is gereserveerd en/of reeds beschikbaar gesteld voor de inzet van de zogenoemde
vliegende brigades voor verduurzaming van de gebouwde omgeving, en wat zijn de specifieke
taken en doelen van deze brigades?
Antwoord
In het ontwerp-Meerjarenprogramma 2026 wordt € 22,5 mln. beschikbaar gesteld voor
de vliegende brigades. Het betreft een continuering en intensivering van een bestaande
maatregel. De bestaande maatregel heeft financiering tot en met 2025, met de intensivering
wordt dit doorgezet tot en met 2030. De vliegende brigade bestaat uit een loket bij
RVO, waar gemeenten en provincies een beroep op kunnen doen voor tijdelijk benodigde
personele capaciteit dan wel specifieke kennis. Hiermee worden de doorlooptijden van
energie-infrastructuurprojecten verkort. De vliegende brigade dient niet verward te
worden met de fixteams voor bedrijven die micro-ondernemingen helpen met directe en
simpele ingrepen om energie te besparen. Hiervoor wordt € 9 mln. uit het Klimaatfonds
beschikbaar gesteld.
13
Welke maatregelen in het Pakket van Klimaat en Groene Groei dragen bij aan de investeerbaarheid
en betaalbaarheid van warmtenetten?
Antwoord
Vanuit het Klimaatfonds is er € 1,8 mld. beschikbaar gesteld voor de collectieve warmte,
waarvan € 1,4 mld. voor de Warmtenetten Investeringssubsidie (WIS) en € 0,4 mld. voorwaardelijk
voor maatregelen ter ondersteuning van de warmtetransitie, specifiek de Nationale
Deelneming Warmte en het Waarborgfonds. De WIS helpt warmtebedrijven te investeren
in energie-efficiënte warmtenetten die bijdragen aan 200.000 nieuwe aansluitingen
in de bestaande bouw voor 2030. Met de kapitaalstorting voor de Nationale Deelneming
kan met beoogde solvabiliteit en de aandelenverhouding van maximaal 40% voor de nationale
deelneming € 2,8 mld. worden geïnvesteerd in warmtebedrijven. En de garantstelling
uit het waarborgfonds stelt warmtebedrijven in staat meer vreemd vermogen aan te trekken
tegen gunstigere voorwaarden.
Ook zijn er meer generieke middelen beschikbaar, voor duurzame bronnen de SDE++ en
voor aardgasvrije woningen en gebouwen bijvoorbeeld de ISDE, die niet specifiek voor
collectieve warmte zijn maar daar wel voor kunnen worden aangewend. Ten slotte is
er € 0,3 mld. voor distributienetten glastuinbouw bij het pakket van LVVN.
14
Waarom is de geplande uitgave van 768 miljoen euro voor CO2 vrije gascentrales verplaatst van 2025–2030 naar 2031–2035?
Antwoord
Op het Klimaatfonds hebben kasschuiven plaatsgevonden om de middelen in het juiste
kasritme te zetten, passend bij de maatregel. Het doel van de maatregel is om met
een subsidieregeling regelbare elektriciteitscentrales te ondersteunen in het versneld
opereren op een CO2-vrije energiedrager. De maatregel wordt momenteel nog verder uitgewerkt, passend
bij de aangekondigde bijmengverplichting voor gascentrales. De subsidie wordt alleen
verstrekt voor bijmenging die boven de norm is. Indien de maatregel wordt goedgekeurd
(in het reguliere besluitvormingsproces) is het voornemen om de subsidie parallel
te laten lopen aan de norm, die vanaf 2030 zal gelden. Hierdoor zijn middelen naar
latere jaren verplaatst.
15
Hoeveel budget wordt er in 2025 beschikbaar gesteld voor de IKC-ETS regeling?
Antwoord
In totaal is er tot 2027 € 496,6 mln. beschikbaar gesteld voor Indirecte Kosten Compensatie
Emission Trade System (IKC-ETS), in 2025 is hiervan een bedrag van € 167,4 mln. beschikbaar.
16
Waarom is de geplande uitgave 1,7 miljard euro voor investeringen in innovatieve technieken
verplaatst van 2025–2030 naar 2031–2035?
Antwoord
Het totaal aan geplande investeringen in innovatieve technieken (perceel Vroege Fase
Opschaling) is € 1,2 mld in 2031–2035. Het grootste deel van deze investeringen (€ 967 mln)
zit in de maatregelen elektrolyse onshore en elektrolyse vraagsubsidies. Deze maatregelen
zijn toegekend onder voorwaarden. Aangezien deze middelen nog niet zijn overgeheveld
naar de departementale begroting voor uitvoering, zijn de geplande uitgaven geactualiseerd
in een realistisch uitgavenritme.
17
Hoe wordt de financiële derving van de verhoging van de motorrijtuigenbelasting (mrb)
gedekt?
Antwoord
De dekking voor de financiële derving van de verhoging van de motorrijtuigenbelasting
wordt gehaald uit het Klimaatfonds (€ 86 mln.). Hiermee wordt de gewichtscorrectie
t/m 2028 gefinancierd. Mochten er hiertoe minder middelen nodig zijn, dan vloeien
deze terug naar het Klimaatfonds.
18
Hoeveel belastingvermindering voor huishoudens levert de maatregel «belastingvermindering»
gemiddeld per maand op voor een huishouden?
Antwoord
In de Voorjaarsnota is afgesproken om de belastingvermindering in de energiebelasting
in 2026–2028 met € 200 miljoen per jaar (€ 600 mln. cumulatief) te verhogen. Dit betekent
een lastenverlichting van € 18,60 per jaar per huishouden ten opzichte van het basispad,
dit komt neer op circa € 1,50 per maand. Het voordeel komt terecht bij elke elektriciteitsaansluiting
van een object met een zogenoemde verblijfsfunctie, dus geldt naast huishoudens ook
voor het overgrote deel van de bedrijven en instellingen.
In het basispad zit echter ook een verlaging van de belastingvermindering van 2025
naar 2026. Als dit effect wordt meegenomen is sprake van een lagere netto lastenverlichting
per aansluiting. De netto lastenverlichting ten opzichte van dit jaar is € 4,15 in
2026, € 3,93 in 2027 en € 4,50 in 2028. Dit gaat om ongeveer 30 tot 40 cent per maand.
Deze verhoging van de belastingvermindering komt bovenop de verlaging van de energiebelasting
op het verbruiksdeel van elektriciteit van 1,3 cent per kWh tot een verbruik van 10.000 kWh,
die al was voorzien in het basispad voor 2026. Dit levert huishoudens met een gemiddeld
verbruik een voordeel op van ongeveer € 25 per jaar.
19
Kunt u een losse tabel geven met de ontwikkeling van de begrotingsreserve duurzame
energie en klimaattransitie?
Antwoord
Begrotingsreserve duurzame Energie (bedragen x € 1 mln.)
jaar
geraamde onttrekking
stand begrotingsreserve na geraamde onttrekking
2025
2.746
2.661
2026
1.070
1.591
2027
821
770
2028
622
148
2029
148
0
20
Hoe zorgt u voor een rol voor bewoners en lokale initiatieven in het energiesysteem
en in het uitrollen van het Nationaal programma energiesysteem en hoe stimuleert het
kabinet bewoners om dit te gaan doen?
Antwoord
De bestaande nationale programma’s Regionale Energie Strategieën (NP RES), Lokale
Warmte (NPLW) en samenwerkingsprogramma Integraal Programmeren (SP-IPE) worden samengebracht
in een nieuw op te richten nationaal programma voor samenwerking aan het energiesysteem.
Door de verschillende programma’s samen te brengen kan efficiënter en met meer samenhang
ondersteuning worden geboden in de uitvoering en ontwikkeling van het energiesysteem.
Binnen de verschillende programma’s is er aandacht en ondersteuning voor het betrekken
van burgers en lokale initiatieven bij de ontwikkelingen, wordt kennis daarover verspreid
en best practices gedeeld. Binnen het nieuwe nationale programma zal deze ondersteuning
samenkomen en niet verloren gaan.
De afgelopen 15 jaar is het aantal burgerenergie-initiatieven gegroeid naar 702 in
2024 met samen 139.000 leden verspreid over heel Nederland. Financiële ondersteuning
vanuit het Rijk heeft hieraan bijgedragen. Zo maken energie coöperaties op dit moment
voor ongeveer 40 projecten in de ontwikkelfase gebruik van een lening uit het Ontwikkelfonds
Opwek en heeft de SCE-regeling bijgedragen aan de realisatie van ruim 500 projecten
voor coöperatieve energieopwekking. Op deze manier ontstaat steeds meer lokaal zeggenschap
en kunnen steeds meer mensen meeprofiteren van de financiële opbrengsten van deze
projecten. Het kabinet komt cf. haar toezegging2 rond de zomer met een visie op de rol van energiegemeenschappen en geeft hiermee
invulling aan de motie van het lid Thijssen3.
21
Hoeveel geld is er in de wijzigingen samenhangende met de Voorjaarsnota beschikbaar
gesteld voor het nog in 2025 aanbieden van oplossingen van het gelijke speelveld voor
de Nederlands industrie, buiten het perceel industrie van het Klimaatfonds?
Antwoord
Uit de speelveldtoets wordt duidelijk dat het gelijk speelveld in Nederland sterk
onder druk staat. Met het voorjaarspakket voor groene groei is een eerste stap gezet
om dit te herstellen. Voor het creëren van een gelijk speelveld voor de Nederlandse
industrie zijn verschillende zaken van belang, zoals:
• Concurrerende energieprijzen
• Beperken van nationale koppen
• Voldoende subsidies voor verduurzaming
Het kabinet zet op al deze factoren in om het gelijke speelveld zowel op de korte
als langere termijn te bevorderen. Voor 2025 wordt de IKC met drie jaar verlengd en
de NIKI voor het eerst opengesteld met middelen uit het perceel Verduurzaming Industrie.
Voor de toepassing van waterstof in de industrie zijn in het perceel vroege fase opschaling
middelen beschikbaar gesteld voor vraagsubsidies. Deze komen naar verwachting in 2027
beschikbaar. Daarnaast wordt de SDE++ in 2025 en 2026 weer opengesteld. met middelen
buiten het Klimaatfonds, waar onder meer de industrie, naast mkb, overheden en non-profitorganisaties,
gebruik van kan maken.
Verder heeft het kabinet ervoor gekozen om het heffingsdoel van de CO2-heffing industrie van 2030 naar 2032 te verschuiven. Ook worden de plasticsheffing
en circulaireplasticsnorm niet ingevoerd in de huidige vorm.
Voor het aanpakken van de hoge netkosten in vergelijking met buurlanden wordt de amortisatieoptie
verkend uit het IBO bekostiging elektriciteitsinfrastructuur. Daar wordt de Kamer
op Prinsjesdag nader over geïnformeerd.
22
Op welke manier is er opvolging gegeven aan motie-Grinwis/Rooderkerk (Kamerstuk 36 600 XXIII-50)? Bent u er zeker van dat met de aanvullende maatregelen de doelen worden bereikt?
Antwoord
Zoals de motie verzoekt heeft het kabinet een overzicht met de Kamer gedeeld van al
het geagendeerde beleid dat leidt tot minder dan wel meer broeikasgasreductie de komende
jaren, maar nog niet was meegenomen in de KEV 20244. Daarnaast heeft het kabinet in lijn met de motie dit voorjaar het Pakket voor Groene
Groei met de Kamer gedeeld waarin onder andere alternatief beleid is vastgesteld om
de doelen binnen bereik te brengen. Daarbij heeft het kabinet er enerzijds voor gekozen
om maatregelen te nemen gericht op het wegnemen van knelpunten in de uitvoering –
bijvoorbeeld door tegengaan van netcongestie of investeringen in CCS. Daarnaast treft
het kabinet in alle sectoren logische maatregelen, met aandacht voor de uitvoerbaarheid
en effecten op de samenleving – bijvoorbeeld de internationale concurrentiepositie
van bedrijven. Het effect van maatregelen zal zover concreet genoeg door het Planbureau
voor de Leefomgeving (PBL) worden meegenomen in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV)
2025, die met Prinsjesdag verschijnt. In de Klimaat- en Energienota 2025 beoordeelt
het kabinet of het doel van tenminste 55% reductie van broeikasgassen in 2030 binnen
bereik is.
23
Welke concrete activiteiten worden in 2025 bekostigd vanuit de 750.000 euro die beschikbaar
wordt gesteld voor kernenergie, en hoe verhoudt zich dit tot de oorspronkelijke raming
van 5,55 miljoen euro? (nota van wijziging)
Antwoord
De € 750.000 in 2025 is bedoeld voor uitvoeringscapaciteit bij de Directie Kernenergie
van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei en is grotendeels bestemd voor onderzoek
naar mogelijke locaties, omgevingsmanagement, communicatie en participatie. Deze € 750.000
is onderdeel van de € 5,55 mln. De overige € 4,8 mln. voor 2025 is toegekend voor
Nuclear Energy Organisation Netherlands (NEO NL), de partij die de tender namens de
Staat zal uitvoeren, en bestemd voor personeelskosten, overhead en voorbereidingen
op het selectie- en vergunningsproces. De toelichting is ook te vinden in het Meerjarenprogramma
2026.
24
Wat is de onderbouwing voor het overhevelen van 330 miljoen euro aan Klimaatfondsmiddelen
bestemd voor verduurzaming van industrie en innovatie mkb, terwijl deze middelen eerst
waren toegekend aan dat doel?
Antwoord
Voor 2025 heeft in totaal voor € 330 mln. aan mutaties plaatsgevonden vanuit het perceel
Verduurzaming industrie en innovatie mkb van het Klimaatfonds. Dit bedrag bestaat
voor een deel uit de middelen die voor het jaar 2025 zijn overgeheveld uit het Klimaatfonds:
€ 167 mln. voor de IKC-regeling, € 2,8 mln. voor de ondersteuning van cluster 6 bedrijven
en € 0,3 mln. voor de uitvoeringkosten voor de maatwerkaanpak voor afvalverbrandingsinstallaties
(AVI’s). Voor de rest bestaat dit bedrag uit een kasschuif van € 160 mln. naar latere
jaren vanwege het verschuiven van een deel van de middelen in het perceel van 2025–2030
naar 2031–2035. Zie het antwoord op vraag 45 voor de inhoudelijke onderbouwing van
het verschuiven van een deel van de middelen in het perceel naar 2031–2035. De genoemde
330 mln blijft dus behouden voor het doel van verduurzaming van industrie en innovatie
mkb.
25
Waaruit blijkt de gestelde «grote interesse» voor CCS bij biomassacentrales tot 100 MWe
en uit welke specifieke aanvragen in de SDE++ ronde 2024 bleek dit?
Antwoord
Op basis van de marktconsultatie heeft PBL in het Eindadvies voor de SDE++ 2024 de
categorie voor CCS bij biomassa-energiecentrales tot 100 MWe doorgerekend. In de 2024-ronde
is in totaal voor jaarlijks circa 0,25 Mton aan negatieve emissies aangevraagd. Hieronder
vallen alle vormen van CCS bij biogene bronnen, exclusief AVI’s. In het Eindadvies
voor de SDE++ 2025 geeft PBL aan dat er op basis van de marktconsultatie veel interesse
is vanuit de markt voor de afvang en opslag van biogene emissies.
26
Kunt u een overzicht geven van betreffende biomassacentrales (die CCS zouden willen
doen) inclusief het vermogen in MWe, de geprognotiseerde hoeveelheid afgevangen CO2 per biomassacentrale, en de aangevraagde subsidie?
Antwoord
Individuele CCS-beschikkingen uit de SDE++ worden niet publiek gedeeld uit bescherming
van bedrijfsbelangen, concurrentiegevoeligheid en privacy. In de 2024-ronde is in
totaal voor jaarlijks circa 0,25 Mton aan negatieve emissies aangevraagd. Hieronder
vallen alle vormen van CCS bij biogene bronnen, exclusief AVI’s. Voor alle vormen
van CCS, bij biogene en fossiele bronnen en bij AVI’s, is in de 2024-ronde in totaal
voor € 2,5 mld. subsidie aangevraagd.5
27
Hoeveel bedraagt het vermogen van alle biomassacentrales bij de aangevraagde CCS-initiatieven
in 2024, het totaal aan afgevangen CO2 opgegeven in de aanvragen, en het totaal aan aangevraagde subsidies?
Antwoord
In de 2024-ronde is in totaal voor jaarlijks circa 0,25 Mton aan negatieve emissies
aangevraagd. Hieronder vallen alle vormen van CCS bij biogene bronnen, exclusief AVI’s.
Voor alle vormen van CCS, bij biogene en fossiele bronnen en bij AVI’s, is in de 2024-ronde
in totaal voor € 2,5 mld. subsidie aangevraagd.
28
Hoeveel bedraagt het totaal verwachte vermogen, totaal aan afgevangen CO2 en totaal aan subsidies dat in 2025 voor CCS bij biomassacentrales zal worden aangevraagd?
Antwoord
Er is op dit moment geen exacte inschatting van de potentiële aanvragen voor de categorie
in 2025. Het potentieel hangt onder andere af van welke projecten voornemens zijn
een aanvraag te doen en ook qua vergunningen en planning deze aanvraag in 2025 kunnen
doen, of bijvoorbeeld later. Uit het eindadvies van PBL voor de SDE++ 2025 blijkt
dat de onrendabele top voor BECCS (nieuwe post-combustion-CO2-afvang bij bestaande AVI- en BEC-installaties) 223 tot 273 euro per ton CO2 is. Uit de ronde van 2025 zal moeten blijken hoeveel potentieel er daadwerkelijk
in 2025 benut kan worden, en of indienende projecten een beschikking ontvangen.
29
Bestaat er evidence-based informatie over de effectiviteit van BECCS in de praktijk
(niet in theorie)? Zo ja, welke bronnen heeft u hiervoor gehanteerd en op welke evidence-based
informatie zijn de in behandeling genomen aanvragen gebaseerd?
Antwoord
PBL houdt in het Eindadvies voor de SDE++ rekening met de haalbaarheid van technieken.
Als technieken onvoldoende zeker zijn om doorgerekend te kunnen worden, kan er geen
advies worden uitgebracht. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat CCS een haalbare
techniek is die kan bijdragen aan de klimaatdoelen, dus ook gecombineerd met bio-energie.
RVO beoordeelt de individuele aanvragen op financiële en technische haalbaarheid van
het project.
30
Gezien de grote bezwaren tegen «biomassa voor energie» en het voornemen om subsidies
voor BECCS zo spoedig mogelijk af te bouwen in het regeerakkoord, waarom stelt u voor
om in de SDE++ ronde 2025 opnieuw subsidie voor CCS bij biomassacentrales tot 100 MWe
te verstrekken?
Antwoord
In het regeerprogramma heeft het kabinet aangegeven zich te houden aan de bestaande
afspraken voor de klimaatdoelen van 2030 en 2050. Onderdeel daarvan is de afspraak
om in Nederland een start te maken met negatieve emissies door BECCS en andere technieken.
Het doel hiervoor is 1,5 Mton in 2030. De SDE-categorie voor CCS bij biomassacentrales
subsidieert alleen de kosten van het afvangen en opslaan van de CO2 van deze centrales. Met de subsidie kan de eigenaar een installatie bouwen om de
CO2 af te vangen en op te slaan, zodat deze niet in de lucht gaat. Zo kunnen we onze
uitstoot verlagen.
Met deze SDE-categorie komt er dus geen subsidie voor laagwaardige inzet van biogrondstoffen
bij, maar gaat er wel uitstoot af. Bovendien leidt BECCS tot negatieve emissies, dus
zelfs netto verwijdering van koolstof uit de lucht. Koolstofverwijdering is hard nodig
om de klimaatdoelen te halen (zeker op lange termijn). In het Hoofdlijnakkoord staat
dat we doorgaan met het afgesproken afbouwpad voor laagwaardige toepassingen van biogrondstoffen.
Daar gaan we mee door.
31
Waarom zet u de subsidie voor BECCS niet in plaats hiervan in voor echte investeringen
in hernieuwbare energie en energiebesparing?
Antwoord
BECCS leidt tot negatieve emissies, dus netto verwijdering van koolstof uit de lucht.
Koolstofverwijdering is hard nodig om de klimaatdoelen te halen (zeker op lange termijn).
Uiteraard mag koolstofverwijdering er niet toe leiden dat er meer uitgestoten wordt
dan noodzakelijk. Daarom blijft het kabinet parallel inzetten op emissiereductie.
Koolstofverwijdering is met name nodig om de temperatuurstijging, die naar verwachting
over de 1,5 graden gaat (overshoot) te compenseren alsmede om restemissies die ook
na 2040 en 2050 (op kleine schaal) zullen blijven bestaan te compenseren. Gegeven
de doorlooptijd van projecten is het nodig op tijd te beginnen.
32
Uit welke specifieke aanvragen in de SDE++ ronde 2024 blijkt de interesse voor CCS
bij afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s)? Kunt u een overzicht geven van betreffende
AVI’s inclusief het vermogen in MWe en de geprognotiseerde hoeveelheid afgevangen
CO2 per AVI?
Antwoord
Individuele CCS-beschikkingen uit de SDE++ worden niet publiek gedeeld uit bescherming
van bedrijfsbelangen, concurrentiegevoeligheid en privacy. In de 2024-ronde hebben
AVI’s aanvragen ingediend voor in totaal jaarlijks circa 0,2 miljoen ton CCS. Over
de afgegeven beschikkingen van de 2024-ronde wordt de Tweede Kamer voor het zomerreces
geïnformeerd.
33
Hoeveel bedraagt het totaal aan vermogen van alle AVI’s bij de aangevraagde CCS-initiatieven
en het totaal aan afgevangen CO2 in 2024?
Antwoord
In totaal tellen de afgegeven SDE++-beschikkingen (tot en met de 2023-ronde) op tot
1,7 miljoen ton CCS. AVI’s vangen momenteel nog geen CO2 af voor permanente opslag, maar wel voor levering aan tuinders. De data over hoeveel
CO2 is afgevangen in 2024 is nog onbekend. Rijkswaterstaat publiceert ieder voorjaar
een rapport over afvalverwerking in Nederland van twee jaar eerder. Binnenkort worden
het rapport over 2023 verwacht. In 2022 werd 44 kiloton CO2 afgevangen voor levering aan tuinders.
34
Waarom zet u de subsidie voor CCS bij AVI’s niet in voor meer gedifferentieerde afvalscheiding
en recycling voorafgaande aan afvalverbranding om CO2-uitstoot te voorkomen?
Antwoord
AVI’s kunnen relatief goedkoop veel CO2 reduceren met behulp van CCS. Het voorkomen van afvalverbranding via afvalscheiding
en recycling kan ook een belangrijke rol spelen in de reductie van CO2-emissies, maar nog niet alles kan gerecycled worden, waardoor CCS een belangrijk
instrument is.
35
In hoeverre wordt met de SDE-aanvragen van 2024 voor biomassacentrales en voor AVI’s
de doelstellingen voor zgn. negatieve emissies (CO2-verwijdering) van resp 1,5 Mton CO2 (biomassacentrales) en 2 Mton CO2 (AVI’s) in 2030 al dan niet gehaald?
Antwoord
In de 2024-ronde is in totaal voor jaarlijks circa 0,25 miljoen ton CO2 aan SDE++ subsidie voor het realiseren van negatieve emissies aangevraagd. Hieronder
vallen alle vormen van CCS bij biogene bronnen, exclusief AVI’s. In de 2024-ronde
hebben AVI’s aanvragen ingediend voor in totaal jaarlijks circa 0,2 miljoen ton CCS.
Omdat AVI’s zowel een deel fossiel als een deel biogeen afval verbranden, gaat het
hierbij dan om circa 0,13 miljoen ton aan koolstofverwijdering. Dit betekent dat met
de aanvragen van 2024 de genoemde doelstellingen voor koolstofverwijdering nog niet
worden bereikt. Daarom zal het kabinet ook kijken naar de verdere uitwerking van deze
maatregelen. Dat een aanvraag is gedaan, betekent echter niet dat deze ook beschikt
wordt. Ook met een beschikking is het nog niet vanzelfsprekend dat de realisatie plaats
zal vinden.
36
Waarom is er gekozen om middelen voor verduurzaming van de gebouwde omgeving en industrie
significant door te schuiven naar latere jaren of zelfs terug te boeken? (nota van
wijziging)
Antwoord
Binnen het perceel Gebouwde Omgeving zijn geen significante kasschuiven naar latere
jaren doorgevoerd. Volgens de huidige planning staan alle kasuitgaven gepland tussen
2025–2030. De enige kasschuiven die hebben plaatsgevonden zijn voor het ophogen van
het Warmtefonds en om de middelen in het juiste ritme te zetten voor voorwaardelijke
toekenningen en reserveringen.
In het perceel Verduurzaming industrie-MKB is in zijn totaliteit € 964 mln. van de
geplande uitgaven verplaatst van 2025–2030 naar 2031–2035. Het grootste deel hiervan
(€ 885 mln.) heeft betrekking op de toekenning en reservering van middelen vanuit
het Klimaatfonds voor de Nationale Investeringsregeling Klimaatprojecten Industrie
(NIKI) regeling. Deze regeling is recent goedgekeurd door de Europese Commissie en
wordt in Q3 2025 voor het eerst opengesteld. Uitfinanciering van beschikkingen binnen
deze regeling is gespreid over meerdere jaren. De betreffende middelen zijn op basis
van de meest recente inschattingen in het juiste kasritme geplaatst, waarbij het grootste
deel van de geplande kasuitgaven in 2031–2035 vallen.
Er vindt ook een terugboeking plaats naar het Klimaatfonds vanuit de middelen van
de regeling Versnelde klimaatinvesteringen industrie (VEKI) om de generale dekkingsopgave
van de Voorjaarsbesluitvorming te kunnen dekken; meer specifiek als dekking voor de
verlaging van de Energiebelasting (EB).
37
Welke middelen zijn specifiek bestemd voor het aanpakken van netcongestie, en hoe
wordt gemeten of de inzet op «vliegende brigades» en projectaanpakken daadwerkelijk
tot versnelling leidt? (nota van wijziging)
Antwoord
Het Landelijke Actieprogramma Netcongestie (LAN) beschikt voor de generieke aanpak
over een jaarlijks bedrag van € 1,7 mln. van 2025 tot en met 2030. Deze middelen worden
ingezet voor het onderzoeken en uitvoeren van door het LAN geïnventariseerde acties,
zijn gericht op netcongestie en worden gefinancierd uit de reguliere middelen op de
begroting van KGG.
Het normeren en stimuleren van energie-intensieve apparaten (€ 12,5 mln.), gebiedsinvesteringen
voor ruimtelijke inpassingen (€ 197 mln.), de vliegende brigade of MIEK-PEH expertpool
(€ 22,5 mln.), projectaanpak netcongestie en bijbehorend omgevingsfonds (€ 86 mln.)
en het pakket noodmaatregelen netcongestie (€ 13 mln.) zijn aanvullende maatregelen
die gericht zijn op netcongestie. Deze worden gefinancierd uit het Klimaatfonds en
zijn in de tabellen onderdeel van regel «3. Energie-infrastructuur».
De flex-e subsidieregeling wordt deels gefinancierd uit reguliere middelen en deels
uit het Klimaatfonds (circa € 65 mln.).
De vliegende brigade of Expertpool wordt nu ingezet voor MIEK (Meerjarenprogramma
Infrastructuur Energie en Klimaat) projecten en ruimtelijke reserveringen voor PEH
(Programma Energiehoofdstructuur). Vanaf 2026 wordt ook een deel van deze Expertpool
ingezet voor projecten die het meest netcongestie-verlichtend zijn op het hoog- en
middenspanningsnet. Elk jaar evalueert RVO welke adviesvragen zijn binnengekomen,
en of de projectafbakening en ruimtelijke ondersteuning aansluiten bij de provinciale
en gemeentelijke behoeften en bijdragen aan het oplossen en voorkomen van netcongestie.
Het uitgangspunt van de projectenaanpak is dat maatregelen, zoals het overnemen van
bevoegd gezag door provincie of Rijk, alleen worden ingezet als het vooruitzicht is
dat dit de procedure versnelt. De projecten worden geselecteerd via het MIEK. Onderdeel
van het MIEK is monitoring van de voortgang van MIEK-projecten. Op basis daarvan wordt
beoordeeld of de projectaanpak daadwerkelijk tot versnelling leidt of dat aanvullende
maatregelen nodig zijn. De algemene voortgang van de bouw van elektriciteitsinfrastructuur
wordt in de voortgangsrapportage LAN gemonitord.
38
Klopt het dat de circulaire plastic heffing uit de budgettaire bijlage van het Hoofdlijnenakkoord
vanaf 2028 geschrapt is als onderdeel van de aanvullende klimaatmaatregelen van het
kabinet? Zo ja, kunt u aangeven waardoor (met welke maatregelen) de budgettaire derving
hiervan opgevangen wordt en per maatregel met hoeveel CO2-reductie deze gepaard gaat?
Antwoord
De plastic heffing uit het Hoofdlijnenakkoord wordt niet ingevoerd. De budgettaire
derving wordt opgevangen door een hervorming van de afvalstoffenbelasting, het inzetten
van de budgettaire terugsluis van de opbrengst van de CO2-heffing voor afvalverbrandingsinstallaties, het aanscherpen van de CO2-heffing voor afvalverbrandingsinstallaties en verhogen van de afvalstoffenbelasting.
De laatste twee maatregelen zijn vooralsnog een technische invulling; de Plastictafel
is gevraagd met een alternatief beprijzend voorstel te komen. Dit alles staat toegelicht
onder maatregel IC3 in de bijlage bij het Pakket voor Groene Groei6.
In de tabel opgenomen in die bijlage is een inschatting gegeven voor het pakket van
aanvullende beprijzingsmaatregelen in de afvalsector – er is geen inschatting van
het effect van de afzonderlijke maatregelen. Per saldo leidt aanscherping van de afvalstoffenbelasting
en de CO2-heffing tot extra fossiele CO2-reductie in 2030 en telt het afvangen van biogene CO2-emissies mee als koolstofverwijdering. De totale CO2-reductie die telt voor het nationale klimaatdoel komt hierdoor uit op afgerond 2 Mton
in 2030.
Op basis van de aangekondigde aanscherping van de CO2-heffing industrie specifiek voor afvalverbrandingsinstallaties en afgegeven SDE++
beschikkingen, verwacht het kabinet op dit moment dat in 2030 voor ongeveer 1,5–2 Mton
aan CO2 wordt afgevangen door afvalverbrandingsinstallaties (fossiel en biogeen).
Daarbovenop wordt nog een daling verwacht van afvalverbranding door verminderde import
en meer scheiden van afval. Er is ook een beperkt reductie-effect bij afvalstort te
verwachten.
Na 2030 is de CO2-transport en -opslagmarkt naar verwachting verder ontwikkeld, is er meer opvangcapaciteit
en hebben bedrijven een langere periode gehad om te anticiperen op de hogere CO2-heffing. De aanname is dat de inzet van CCS bij AVI’s toeneemt en in 2035 de ruime
meerderheid van de CO2 wordt afgevangen. De plausibiliteit van de aannames onder de raming wordt de komende
maanden gevalideerd in een extern onderzoek. Met Prinsjesdag wordt de Kamer hierover
geïnformeerd.
39
Waarom is er een onderuitputting van de SCE? Wat gaat u eraan doen om het gebruik
van deze regeling te bevorderen?
Antwoord
In de openstellingsronde van 2024 van de SCE was sprake van forse onderuitputting
van het budget. De sector gaf destijds aan dat de basisbedragen vanwege kostenstijgingen
voor veel projecten niet toereikend waren. Ook zijn er aanvragen afgewezen omdat ze
niet voldeden aan de vergunningseisen. Voor de openstellingsronde van 2025 heeft het
PBL de sector nauw betrokken om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van de omstandigheden
en kosten waarmee projecten te maken hebben. Ook voor de ronde van 2025 zijn nog niet
veel aanvragen binnengekomen, maar deze staat nog open tot oktober. De SCE-regeling
zal vanaf het najaar van 2025 geëvalueerd worden, waarbij ook aandacht zal zijn voor
onderbenutting van de regeling. De evaluatie is naar verwachting gereed in Q1 van
2026.
40
Waarom is er een onderuitputting van de DEI+? Wat gaat u doen om het gebruik van deze
regeling te bevorderen?
Antwoord
De voornaamste oorzaak van de onderuitputting binnen het instrument DEI+ in 2024 is
dat er meerdere projecten vertraagd zijn. De vertraging van projecten heeft (groten)deels
te maken met de uitdagende marktomstandigheden op het moment, zoals stijgende arbeids-
en materialenkosten als gevolg van inflatie, hogere rente en schaarste. DEI+-projecten
krijgen hun subsidie uitbetaald in verschillende tranches over meerdere jaren. Projecten
die hun mijlpalen niet halen ontvangen dus (nog) niet hun volgende tranche. Daardoor
leiden de vertraagde projecten tot een onderuitputting op de begroting. Dit betekent
ook dat de uitgaven naar latere jaren verschuiven, in het geval dat de mijlpalen later
alsnog behaald worden. De onderuitputting is nadrukkelijk geen indicatie dat de markt
geen behoefte heeft aan DEI+-subsidie; in de afgelopen jaren zijn de openstellingen
namelijk met circa factor drie overtekend. De onderuitputting geeft wel blijk van
uitdagende marktomstandigheden waarmee de projecten te kampen hebben.
41
Waarom wordt bij het pakket aan klimaatmaatregelen niet inzichtelijk gemaakt welk
deel van de middelen direct ten goede komt aan bedrijven en burgers versus uitvoeringskosten
en subsidies voor overheden?
Antwoord
In het Ontwerp-Meerjarenprogramma Klimaatfonds 2026 wordt in hoofdstuk 9 per maatregel
aangegeven bij welke doelgroep de middelen terechtkomen. Hierbij is onderscheid gemaakt
tussen bedrijven, burgers, overheid, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties
en onderzoeksbureaus. Voor subsidieregelingen die uiteindelijk bij burgers of bedrijven
terechtkomen, geldt dat een klein percentage van de middelen voor de uitvoering van
de regeling ingezet wordt en dus ook bij uitvoeringsinstanties belandt.
42
Voor welke type bedrijven is de NIKI-regeling bedoeld, en hoe wordt geborgd dat ook
mkb en micro-ondernemers hiervan gebruik kunnen maken? (nota van wijziging)
Antwoord
In beginsel komen alle industriële bedrijven die voldoen aan de voorwaarden van de
NIKI in aanmerking voor deze regeling. De NIKI richt zich specifiek op industriële
bedrijven in Nederland voor projecten waarbij een innovatieve technologie op commerciële
schaal wordt toegepast en die leiden tot significante CO2-emissiereductie. Het gaat hier echter om grootschalige opschaling van technologieën
die bewezen zijn op demonstratie schaal, maar in Nederland nog niet zijn toegepast
op (grote) commerciële schaal. Via de NIKI komt hiermee subsidie beschikbaar voor
technieken met een groot potentieel voor CO2-emissiereductie waarvan de opschaling niet binnen bestaande subsidieregelingen of
– modules past. De DEI+- en VEKI-regelingen zijn beschikbaar voor projecten die qua
omvang of technologie niet binnen de NIKI passen, waarmee geborgd is dat er een sluitend
instrumentarium is voor elke fase van de opschaling en omvang van het project.
43
Hoeveel van de middelen uit het Klimaatfonds komt via het Social Climate Fund direct
terecht bij micro-ondernemingen en in welke vorm (subsidie, lening, diensten)? (nota
van wijziging)
Antwoord
Bij het Klimaatfonds is € 9 mln. aangevraagd voor het instellen van fixteams voor
micro-ondernemingen. Deze fixteams bezoeken micro-ondernemingen en helpen hen met
directe ingrepen (deurdranger, kierendichten, leidingisolatie, ledverlichting e.d.)
om energie te besparen. Daarnaast geven ze advies om aanvullendere en ingrijpendere
maatregelen te nemen om meer energie te besparen. De inzet van het kabinet is om deze
€ 9 miljoen aan te vullen met € 25 miljoen uit het Social Climate Fund. Dit is afhankelijk
van het te doorlopen traject met de Europese Commissie.
44
Hoeveel middelen zijn in totaal via kasschuiven buiten de meerjarenperiode 2025–2030
geplaatst, en op basis van welke criteria gebeurt dit?
Antwoord
Voor meerdere budgetten zijn door middel van kasschuiven middelen buiten de meerjarenperiode
geplaatst. Voor de SDE-regelingen is in totaal € 101,5 mln. van het budget geschoven
van binnen- naar buiten de meerjarenperiode (na 2030). Op basis van de raming van
RVO is dit ingezet ter dekking van het tekort wat is ontstaan door de reeds afgegeven
beschikkingen en de openstellingsrondes van 2025 en 2026. Daarnaast zijn middelen
buiten de meerjarenperiode geplaatst voor de verduurzaming van de industrie. Zie vraag 45
voor een toelichting daarop.
45
Waarom is de geplande uitgave van 984 miljoen euro voor verduurzaming van de industrie
verplaatst van 2025–2030 naar 2031–2035?
Antwoord
In zijn totaliteit is € 964 mln. van de geplande uitgaven in het perceel Verduurzaming
Industrie-MKB verplaatst van 2025–2030 naar 2031–2035. Het grootste deel hiervan (€ 885 mln.)
heeft betrekking op de toekenning en reservering van middelen vanuit het Klimaatfonds
voor de NIKI regeling. Deze regeling is recent goedgekeurd door de Europese Commissie
en wordt in Q3 2025 voor het eerst opengesteld. Uitfinanciering van beschikkingen
binnen deze regeling is gespreid over meerdere jaren. De betreffende middelen zijn
op basis van de meest recente inschattingen in het juiste kasritme geplaatst, waarbij
het grootste deel van de geplande kasuitgaven in 2031–2035 vallen.
46
Kunt u aangeven of en hoeveel CO2-reductie een ultra-fast fashion belasting naar Frans model op zou kunnen leveren?
Antwoord
Het kabinet is niet bekend met cijfers over hoeveel CO2-reductie de voorgestelde Franse fast fashion wetgeving zal opleveren. De belasting
op fast fashion wordt in Frankrijk vormgegeven via een uitbreiding van eco-modulatie
onder de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid textiel. Dat betekent dat tarieven
die producenten betalen voor de uitvoering van de Uitgebreide Producentenverantwoordelijkheid
(UPV) worden gedifferentieerd op basis van Ecodesigneisen, zoals het toepassen van
recyclaat in nieuwe producenten of de levensduur van een textielproduct. Producenten
worden daarmee gestimuleerd om circulaire keuzes te maken bij het ontwerp van hun
producten. Uiteindelijk hangt de precieze CO2-besparing af van de duurzamere productie van textiel én of mensen minder fast fashion
gaan kopen. De behandeling van dit wetsvoorstel in Frankrijk is overigens uitgesteld.
Het kabinet volgt de verdere uitwerking van het voorstel in Frankrijk.
47
Hoe worden medeoverheden gecompenseerd in hun takenpakket voor de 10% korting SPUK
korting op de uitvoeringmiddelen voor klimaat- en energie?
Antwoord
Na de 10%-korting resteert circa € 3,7 mld. aan uitvoeringsmiddelen voor de gemeenten
en provincies voor de jaren 2026 t/m 2030 voor hun klimaat- en energietaken. Naar
aanleiding van de 10%-korting zijn gesprekken gevoerd met VNG en IPO over knelpunten
als gevolg van de mogelijk ontoereikende uitvoeringsmiddelen. In het pakket Groene
Groei is als gevolg van die gesprekken € 50 mln. vrijgemaakt uit het Klimaatfonds
zodat provincies door kunnen met hun aanpak van netcongestie.
48
Kunt u een overzicht verschaffen van de mutaties en onttrekkingen uit het CDOKE budget
voor medeoverheden in de Voorjaarsnota?
Antwoord
Om onvermijdelijkheden en urgente knelpunten te kunnen dekken, onder andere in de
uitvoering van en toezicht op beleid, heeft een ombuiging plaatsgevonden op het CDOKE-budget.
Tevens zijn er in 2025 twee technische mutaties geweest op het budget. Er is budget
van het netcongestie budget overgeheveld naar het CDOKE budget om dit vanuit het CDOKE
budget te kunnen overhevelen naar de medeoverheden.
Reeds toegekende middelen per Bijlage A van de Tijdelijke regeling capaciteit decentrale
overheden voor klimaat- en energiebeleid komen niet in het geding door onderstaande
budgetmutaties. De stand van het CDOKE-budget voor 2025 ten tijde van de ontwerpbegroting
was € 741,4 mln. Als gevolg van de mutaties van de eerste suppletoire begroting is
dit budget bijgesteld naar € 766,4 mln. Onderstaand vindt u een overzicht van de mutaties
die hebben plaatsgevonden op het budget voor de CDOKE.
Omschrijving (tabel in € x1.000)
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Stand ontwerpbegroting
741.401
717.599
717.595
767.398
769.391
769.391
Dit is een technische mutatie om budget op de juiste plaats te zetten voor een bijdrage
aan de provincies voor taken in het kader van netcongestie.
25.065
Dit betreft een technische overheveling vanuit het budget genaamd «Efficiëntere benutting
elektriciteitsnetten» voor een bijdrage aan provincies voor de ondersteuning bij energiehub
initiatieven.
18.078
Dit betreft een bijdrage aan het budget voor de uitvoeringskosten van RVO voor onder
andere deze regeling.
– 700
Ombuiging ter dekking van onvermijdelijke en urgente beleidsintensiveringen
– 17.405
– 10.103
– 8.972
– 9.178
– 9.079
– 9.411
Stand na mutaties 1ste suppletoire begroting
766.439
707.496
708.623
758.220
760.312
759.980
49
Wat is de reden dat de compensatiebetalingen van de kolenmaatregelen in 2024 niet
uitbetaald zijn?
Antwoord
In de Kamerbrief van 3 oktober 20247 heeft het kabinet de Kamer over de stand van zaken van de compensatiebetalingen geïnformeerd.
In genoemde brief is aangegeven dat de Europese Commissie moet beoordelen of er geen
sprake is van staatssteun. Zonder instemming van de Europese Commissie kan de compensatie
niet betaald worden. Deze procedure loopt nog.
50
In hoeverre zijn de netkosten in Caribisch Nederland gestegen? Kunt u hiervan een
overzicht geven?
Antwoord
De netkosten in Caribisch Nederland (CN) zijn gestegen in Bonaire en Sint-Eustatius,
en gedaald in Saba. De stijging is te zien in de maximumnettarieven die de ACM jaarlijks
vaststelt en in de kosten voor energiebedrijven. De energiebedrijven die actief zijn
in CN zijn WEB in Bonaire, Stuco in Sint-Eustatius en SEC in Saba. De kosten voor
energiebedrijven bestaan uit kapitaalkosten en uit operationele kosten. Kapitaalkosten
worden gevormd door de afschrijvingen en een redelijk rendement op het geïnvesteerd
vermogen. Operationele kosten zijn kosten die een bedrijf maakt om de onderneming
draaiende te houden, zoals personeelskosten.
In de periode 2018–2023 zijn met name de operationele kosten voor energiebedrijven
gestegen, ook als deze worden gecorrigeerd voor inflatie. De grootste stijging van
netkosten is te zien in Bonaire. Dit komt omdat de bevolking en de vraag naar aansluitingen
in Bonaire zijn gestegen. De verwachting is dat de kostenstijgingen de komende jaren
zullen doorzetten.
Onderstaand een overzicht van de ontwikkeling van de kosten voor energiebedrijven
over de periode 2018–2023:
Operationele kosten per kVA
Operationele kosten per kVA (inflatiecorrectie)
Kapitaalkosten per kVA
jaar
SEC
STUCO
WEB
jaar
SEC
STUCO
WEB
jaar
SEC
STUCO
WEB
2018
67
49
71
2018
65
49
69
2018
47
15
47
2019
66
33
74
2019
64
32
71
2019
43
14
47
2020
79
56
73
2020
77
56
72
2020
44
14
47
2021
70
42
83
2021
67
42
80
2021
42
16
46
2022
68
33
89
2022
60
31
78
2022
43
17
48
2023
68
69
113
2023
58
62
96
2023
40
19
50
Bedragen in de tabel zijn de kosten voor een gemiddelde aansluiting in USD per jaar.
Bron: ACM
Als er specifiek naar de operationele kosten (gecorrigeerd voor inflatie) wordt gekeken
ontwikkelen de kosten zich als volgt:
Bonaire: de kosten stijgen relatief gestaag en bereiken in 2023 een stijging van bijna
+39% ten opzichte van ten opzichte van 2018 (USD 96 tov USD 69).
Sint-Eustatius: de kosten fluctueren, er is een grote daling in 2019 –35% en flinke
stijging in 2023 +26%.
Saba: de kosten pieken in 2020 +18%, maar dalen daarna tot –10% in 2023.
51
Waarom pakt u de ruimte niet die Europese wetgeving biedt aan lidstaten om meer ambitie
en aanscherping in te zetten bij de omzetting van de Europese richtlijn duurzame energie
(REDIII) naar nationale wet- en regelgeving?
Antwoord
Het kabinet kiest ervoor om de REDIII zuiver te implementeren conform de Aanwijzingen
voor de regelgeving (Ar. 9.4). De Kamer is hierover geïnformeerd in het wetgevingsprogramma
Klimaat voorjaar 2023.8 Dit betekent dat bij de implementatie geen andere regels worden opgenomen dan voor
de implementatie strikt noodzakelijk. Voor eventuele aanvullende nationale maatregelen
in verband met de REDIII-implementatie wordt een separaat wetgevingsproces gevolgd.
Doel van dit uitgangspunt in de Aanwijzingen voor de regelgeving – dat overigens geldt
voor de implementatie van alle Europese regelgeving – is om de implementatieprocedure
zo snel mogelijk te doorlopen met het oog op de korte implementatietermijnen van de
Europese Unie. Zorgvuldige implementatie kost tijd omdat het onder andere interdepartementale
afstemming en overleg met stakeholders en uitvoeringsorganisaties vergt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J. Thijssen, voorzitter van de vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei -
Mede ondertekenaar
D.S. Nava, griffier