Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Hirsch, Piri en Dobbe over geweld tegen hulpverleners
Vragen van de leden Hirsch, Piri (GroenLinks-PvdA) en Dobbe (SP) aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp over geweld tegen hulpverleners (ingezonden 17 april 2025).
Antwoord van Minister Veldkamp (Buitenlandse Zaken), mede namens de Ministers voor
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp en van Justitie en Veiligheid (ontvangen
30 mei 2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 2093.
Vraag 1
Bent u bekend met de berichtgeving over de aanval op vluchtelingenkampen Zamzam en
Abu Shouk door de Rapid Support Forces (RSF) in Soedan, waarbij honderden burgers
en negen humanitaire hulpverleners om het leven zijn gekomen?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Heeft u zich tijdens de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) op 14 april ingezet om te komen
tot een scherpe publieke veroordeling van aanvallen tegen hulpverleners? Zo nee, hebben
andere landen dit wel gedaan?
Antwoord 2
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van 14 april jl. hebben meerdere lidstaten,
waaronder Nederland, aandacht gevraagd voor de humanitaire situatie in Soedan en de
aanvallen op de vluchtelingenkampen Zamzam en Abu Shouk in Darfoer. Binnen de Raad
was er brede steun voor diplomatieke inspanningen van de EU om een bijdrage te leveren
aan het beëindigen van het geweld en de beschikbare instrumenten hiervoor in te zetten.
Nederland heeft zich hier eveneens voor uitgesproken.
Ook de recente aanval op hulpverleners in de Gazastrook, waarbij onder meer hulpverleners
van de Palestijnse Rode Halve Maan om het leven kwamen, is door Nederland opgebracht
tijdens de RBZ in april. Tijdens de ontbieding van de Israëlische ambassadeur op 9 april
jl. is benadrukt dat het kabinet de aanval op hulpverleners veroordeelt en dat een
grondig en onafhankelijk onderzoek moet worden uitgevoerd. Het Israëlische leger publiceerde
op 20 april jl. een verklaring over het onderzoek dat is uitgevoerd over deze aanval
op hulpverleners. De Israëlische legerleiding heeft op basis van dit onderzoek besloten
de verantwoordelijke brigadecommandant een reprimande te geven en de betrokken bataljonscommandant
uit zijn functie te ontheffen. Dit onderzoek is inmiddels overgedragen aan de militaire
aanklager voor opvolging. Conform de motie Kahraman/Ceder (Kamerstuk 21 501-02, nr. 3107) verzoekt de regering op te roepen tot een internationaal onderzoek. In dat verband
heb ik laten nagaan of deze aanval op hulpverleners wordt onderzocht door de Independent
International Commission of Inquiry on the Occupied Palestinian Territory, including
East Jerusalem, and Israel, opgericht door de VN-Mensenrechtenraad. De Commission
of Inquiry heeft bevestigd dat dit het geval is.
Vraag 3
Heeft u contact gehad met de ambassadeur van de Verenigde Arabische Emiraten (VAE)
over de wapenleveranties aan de RSF?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke reactie heeft u ontvangen?
Antwoord 3
Het kabinet spreekt binnen de brede bilaterale relatie met de Verenigde Arabische
Emiraten (VAE) ook over de situatie in Soedan, zowel op politiek als hoogambtelijk
niveau. Dit gesprek vindt onder meer via de ambassades plaats. In deze gesprekken
wordt de bredere Nederlandse inzet ten aanzien van het conflict in Soedan, gericht
op het bereiken van een staakt-het-vuren, uitgedragen. De Verenigde Arabische Emiraten
is een van de relevante, regionale actoren die invloed hebben om tot een einde aan
het conflict en een vredesovereenkomst te komen. In bilaterale gesprekken worden zorgen
uitgesproken over de humanitaire situatie ter plekke en de negatieve consequenties
van het voortduren van de oorlog voor zowel Soedan, de regio als de EU. Ook zijn de
zorgen over wapenleveranties van derde partijen aan de strijdende partijen in Soedan
overgebracht.
Vraag 4
Wat is de positie van Nederland wat betreft de gesprekken tussen de Europese Unie
(EU) en de VAE over een mogelijk vrijhandelsverdrag?3 Is steun van de VAE aan de RSF hierin een factor? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Commissievoorzitter Von der Leyen heeft op 10 april jl. onderhandelingen over een
mogelijk handelsverdrag (FTA) tussen de EU en de VAE aangekondigd. Volgens de Commissie
zullen de onderhandelingen zich richten op liberalisering van de handel in goederen,
diensten en investeringen, evenals samenwerking in strategische sectoren zoals hernieuwbare
energie, groene waterstof en kritieke grondstoffen. Daarnaast heeft de Commissie onderhandelingen
aangekondigd over strategische partnerschapsakkoorden (SPA) tussen de EU en de individuele
leden van de Samenwerkingsraad van de Arabische Golfstaten (GCC), waaronder de VAE.
Strategische partnerschapsakkoorden zijn brede overeenkomsten waarin afspraken kunnen
worden gemaakt over een breed palet aan buitenlandpolitieke onderwerpen. Op basis
van de conceptmandaten voor de onderhavige onderhandelingen zal het kabinet een positie
innemen.
Vraag 5 en 6
Wat is de positie van het kabinet over sancties tegen de VAE? Zijn sancties tegenover
de VAE ter sprake gekomen in de RBZ op 14 april? Zo ja, welke positie heeft Nederland
hierbij ingenomen?
Bepleit u strengere sancties tegen de RSF, na de aanval op burgers en hulpverleners
in Zamzam en Abu Shouk? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5 en 6
Nederland heeft bij de Raad Buitenlandse Zaken van 14 april jl.4 bepleit dat de EU zich meer zou moeten inspannen om een eind aan het conflict te
brengen, en dat – indien opportuun – maatregelen moeten worden overwogen om wapentoevoer
en financiële stromen richting de strijdende partijen in te dammen, met als doel een
eind te maken aan het geweld. Dit is in lijn met eerdere oproep van Nederland tijdens
de RBZ van oktober 2024, tot meer diplomatieke druk door middel van een derde sanctiepakket
gericht op leden van de Rapid Support Forces (RSF) en Sudanese Armed Forces (SAF), en op diegenen die zich in strijd met het geldende wapenembargo schuldig maken
aan het bewapenen, financieren of logistieke ondersteuning bieden aan de strijdende
partijen, zowel binnen als buiten Soedan.
Per situatie moet worden overwogen wat het meest effectieve instrument is. Sancties
zijn een van de instrumenten die daarbij kan worden overwogen en zijn geen doel op
zich. Gezien de gevoelige aard van dergelijke overwegingen en besprekingen in Europees
verband kan ik daar geen verdere uitlatingen over doen.
Vraag 7
Vindt u dat geweld tegen humanitaire hulpverleners altijd ferm, duidelijk en niet-selectief
veroordeeld moet worden en concrete consequenties moet hebben? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
Ja. Ik onderschrijf het belang van duidelijke stellingname bij aanvallen gericht op
humanitaire hulpverleners. Dergelijk geweld is onacceptabel en zal door Nederland
nooit worden genormaliseerd.
Hulpverleners moeten hun werk altijd veilig en ongehinderd kunnen uitvoeren. Strijdende
partijen zijn te allen tijde verplicht onderscheid te maken tussen burgers en burgerobjecten
enerzijds en strijders en militaire doelen anderzijds. Aanvallen gericht op burgers,
onder wie humanitaire hulpverleners, zijn in strijd met het humanitair oorlogsrecht.
Humanitaire hulpverlening en humanitaire hulpgoederen moeten door de strijdende partijen
worden ontzien en beschermd.
Vraag 8
Waarom heeft u de aanval op hulpverleners in Zamzam en Abu Shouk direct veroordeeld
als schending van het internationaal humanitair recht, zonder een onderzoek of oordeel
van een rechter af te wachten, maar doet u dat niet bij de aanval van de Israeli Defense
Forces (IDF) op hulpverleners op 23 maart 2025?5
Antwoord 8
Zowel bij de aanval op de kampen ZamZam en Abu Shouk in Darfoer als bij de aanval
op hulpverleners in de Gazastrook is sprake van schending van het humanitair oorlogsrecht.
Hulpverleners mogen nooit het doelwit zijn van een aanval, en het kabinet veroordeelt
dan ook beide aanvallen. Gedegen en onafhankelijk onderzoek zal nodig zijn om feiten
te verzamelen over vermeende schendingen. Daarbij is het in beginsel aan een (internationale)
rechter om op basis van alle feiten na hoor en wederhoor schendingen vast te stellen.
Het is in eerste instantie aan de meest betrokken staat of staten die ter zake rechtsmacht
hebben om internationale misdrijven te onderzoeken en degenen die daarvoor verantwoordelijk
zijn te vervolgen en berechten. Internationale mechanismen – zoals onderzoeksmechanismen,
bewijzenbanken en internationale of hybride tribunalen – zijn complementair aan de
nationale strafrechtelijke procedures.
Vraag 9
Bent u het ermee eens dat het nalaten van consequenties richting Israël na de aanval
van de IDF op medische zorgverleners bijdraagt aan de erosie van het humanitair recht
wereldwijd en een vrijbrief is richting strijdende partijen voor geweld tegen hulpverleners?
Antwoord 9
Zie ook het antwoord op vraag 8. Het kabinet veroordeelt alle aanvallen gericht op
humanitaire hulpverleners. Zij moeten altijd veilig en ongehinderd hun werk kunnen
doen. Het kabinet roept voortdurend strijdende partijen op zich aan het humanitair
oorlogsrecht te houden en maakt zich grote zorgen over tekortschietende naleving daarvan
in gewapende conflicten wereldwijd. Het kabinet vindt dat strijdende partrijen zich
te allen tijde houden aan het humanitair oorlogsrecht moeten houden. Dit is ook onderstreept
tijdens de ontbieding van de Israëlische ambassadeur op 9 april jl. Nederland was
op dat moment overigens de enige EU-lidstaat die tot een dergelijke ontbieding overging.
Sinds het uitbreken van de oorlog in de Gazastrook heeft Nederland partijen opgeroepen
zich aan het humanitair oorlogsrecht te houden. Dit heeft het kabinet zowel voor als
achter de schermen gedaan. Het kabinet heeft daarbij meermaals en duidelijk aangegeven
dat het door Israël tegenhouden van humanitaire hulp indruist tegen het humanitair
oorlogsrecht. Het kabinet heeft Israël hier ook meermaals op aangesproken. Naar aanleiding
van het Nederlandse verzoek daartoe, heeft de EU Hoge Vertegenwoordiger op 20 mei
jl. aangekondigd onderzoek in te stellen naar de naleving door Israël van Artikel 2
van het Associatieakkoord.
Vraag 10
Hoe duidt u de cijfers van het Werelgezondheidsorganisatie (WHO)-dashboard, waaruit
blijkt dat in 2024 een recordaantal van 937 medische zorgverleners is gedood?6
Antwoord 10
De cijfers van de Wereldgezondheidsorganisatie geven blijk van de zeer zorgwekkende
wereldwijde trend van geweld tegen hulpverleners. Huidige conflicten laten zien dat
het humanitair oorlogsrecht en daarbinnen het beschermen van hulpverleners onder druk
staat. Het kabinet deelt de zorgen van uw Kamer over de groeiende onveiligheid van
hulpverleners en zet zich hiervoor in, zie ook het antwoord op vraag 11.
Vraag 11
Hoe gaat u zich inzetten voor de veiligheid van hulpverleners wereldwijd?
Antwoord 11
De veiligheid van hulpverleners blijft voor dit kabinet een prioriteit, zoals beschreven
in de Beleidsbrief Ontwikkelingshulp en verder toegelicht in de Kamerbrief Humanitaire
Hulp. Hulpverleners moeten hun werk veilig en ongehinderd kunnen uitvoeren en mogen,
zoals gezegd, nooit het doelwit zijn van aanvallen.
In het verleden droeg Nederland reeds bij aan de totstandkoming van VN-resoluties
en resoluties van de Rode Kruis- en Halve Maanbeweging die betrekking hadden op de
veiligheid van hulpverleners. Ook in komende periode zal Nederland op multilateraal
gebied aandacht blijven besteden aan het belang van naleving van het humanitair oorlogsrecht,
zowel in algemene zin als in relatie tot specifieke, zorgwekkende contexten zoals
de Gazastrook.
Ook op programmatisch gebied werkt Nederland aan de veiligheid van hulpverleners.
Zo draagt het kabinet in 2025 extra bij aan het werk van de International NGO-Safety Organisation (INSO). Deze organisatie verzorgt veiligheidstrainingen voor hulpverleners en voorziet
hen van actuele informatie over veiligheidsincidenten wereldwijd. Daarnaast steunt
Nederland de trainingsprogramma’s van Clingendael die zijn gericht op het versterken
van onderhandelingsvaardigheden met oog op humanitaire toegang. In dit kader is ook
de Nederlandse financiële en politieke steun voor het Internationale Comité van het
Rode Kruis (ICRC) relevant. ICRC is de hoeder van het humanitair oorlogsrecht en onderwijst
jaarlijks duizenden soldaten en strijders in het humanitair oorlogsrecht. Recent lanceerde
ICRC het Global Initiative to Galvanize Political Commitment to International Humanitarian
Law dat werd gesteund door Nederland. Dit initiatief beoogt politieke toewijding aan
het humanitair oorlogsrecht te vergroten, de naleving ervan te versterken en concrete
aanbevelingen te ontwikkelen voor onder meer de bescherming van civiele infrastructuur
en medische voorzieningen.
Vraag 12
Bent u bereid om lokale organisaties en netwerken te betrekken bij het opsporen van
personen die zich schuldig hebben gemaakt aan gericht geweld tegen hulpverleners?
Antwoord 12
Bestaande, lopende onderzoeken betrekken reeds lokale organisaties en netwerken bij
hun werkzaamheden en onderzoek. Bijvoorbeeld de Fact-Finding Mission for the Sudan, die als hoofdtaak heeft om de feiten, omstandigheden en grondoorzaken van alle vermeende
mensenrechtenschendingen en schendingen van het humanitair oorlogsrecht te onderzoeken
en vast te stellen. Maar ook het landenkantoor van de VN Hoge Commissaris voor de
Mensenrechten (OHCHR) in Soedan, dat als primaire taak het registeren en documenteren
van mensenrechtenschendingen heeft, heeft een uitgebreid lokaal netwerk waarin deze
informatie wordt verzameld. Daarnaast steunt Nederland in Soedan lokale mensenrechtenorganisaties
op het gebied van het monitoren en documenteren van mensenrechtenschendingen.
Vraag 13
Bent u bereid om extra middelen vrij te maken voor opsporing en vervolging van de
daders en accountability ten aanzien van vergelijkbare schendingen van het humanitair
recht wereldwijd? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 13
Gerechtigheid voor slachtoffers en het tegengaan van straffeloosheid is van groot
belang voor een duurzame vrede op de lange termijn. Nederland blijft zich daarom inzetten
voor accountability en draagt in de bredere context direct bij aan onafhankelijk onderzoek naar schendingen
van het internationaal recht. Zo heeft Nederland in de afgelopen jaren EUR 6 miljoen
aan vrijwillige bijdragen overgemaakt aan het Internationaal Strafhof om de onderzoekscapaciteit
van het Hof te versterken. Daarnaast maakt Nederland financiering voor accountability beschikbaar via algemene bijdragen aan het kantoor van de VN Hoge Commissaris voor
de mensenrechten (OHCHR) en via bijdragen aan OHCHR-landenkantoren in onder meer Oekraïne,
Soedan en de Palestijnse Gebieden. Zo heeft Nederland in 2024 een financiële bijdrage
van EUR 2 miljoen gegeven aan het OHCHR-landenkantoor in Soedan voor de registratie
en documentatie van mensenrechtenschendingen. Daarnaast steunt Nederland in Soedan
andere organisaties op het gebied van het monitoren en documenteren van mensenrechtenschendingen.
Gezien de bezuinigingsopdracht, zoals afgesproken in het Hoofdlijnenakkoord, is er
weinig ruimte om bovenop bestaande financiering voor accountability nog extra middelen vrij te maken.
Vraag 14
Bent u bereid om ook staten aansprakelijk te stellen voor geweld tegen hulpverleners?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 14
Een aansprakelijkstelling is pas aan de orde als aan drie voorwaarden is voldaan.
Ten eerste moet er voldoende en overtuigend bewijs zijn van een schending dat overeind
blijft voor een internationale rechter. Ten tweede moet een internationaal hof of
tribunaal bevoegd zijn om over deze schending te oordelen in de vorm van een voor
partijen bindende uitspraak op basis van regels die gelden voor de partijen bij het
geschil. Dat is het geval wanneer tussen Nederland en het desbetreffende land een
verdrag van toepassing is dat geweld tegen hulpverleners verbiedt en voorziet in bindende
geschillenbeslechting in geval van een schending, of wanneer zowel Nederland als het
desbetreffende land bindende geschillenbeslechting op een andere wijze aanvaard hebben.
Ten derde zou het bij geweld tegen hulpverleners gaan om een aansprakelijkstelling
in het algemeen belang (indien het geweld betreft buiten Nederlands grondgebied en
geen Nederlanders daarbij betrokken zijn). Nederland initieert een aansprakelijkstelling
in het algemeen belang bij voorkeur niet alleen, maar samen met een gelijkgezinde
partner. Het hangt derhalve van de feiten en omstandigheden van een specifieke gebeurtenis
af of een aansprakelijkstelling mogelijk is. Ook geldt dat aansprakelijkstellingen
in het algemeen belang tijdrovend en langdurig zijn en in het licht van de taakstelling
die het Kabinet de Rijksoverheid heeft opgelegd, is de capaciteit beperkt om in de
toekomst namens Nederland dergelijke procedures te initiëren. Daarom wordt dit op
dit moment niet zonder meer overwogen.
Vraag 15
Wanneer verwacht het kabinet de adviezen van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke
vraagstukken (CAVV) en Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) over de beschikbare
instrumenten om de straffeloosheid voor geweldpleging tegen hulpverleners te bestrijden
te presenteren aan de Kamer, conform motie Dobbe7?
Antwoord 15
In de adviesaanvraag aan de AIV en CAVV is verzocht om het advies conform de motie
Dobbe met spoed te verkrijgen. Omdat de AIV en de CAVV onafhankelijke adviescommissies
zijn van de regering en uw Kamer, is het aan de adviescommissies zelf om te bepalen
wanneer het aangevraagde advies wordt uitgebracht.
Vraag 16
Bent u bekend met de oproep vanuit Artsen zonder Grenzen om de Wet internationale
misdrijven aan te passen, zodat de kans op berechting in Nederland groter wordt?8
Antwoord 16
Ja.
Vraag 17
Bent u het ermee eens dat een uitbreiding van de rechtsmacht van de Wet internationale
misdrijven wenselijk is om een einde te maken aan de straffeloosheid voor geweld tegen
hulpverleners? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 17
Laat ik vooropstellen dat straffeloosheid bij geweld tegen hulpverleners tijdens gewapende
conflicten uiteraard te allen tijde dient te worden tegengegaan. Dat internationale
misdrijven tegen hulpverleners buiten Nederland worden gepleegd, staat er niet aan
in de weg dat deze misdrijven in Nederland vervolgd kunnen worden. Dat is het geval
wanneer de verdachte zich op Nederlands grondgebied bevindt, wanneer een zodanig misdrijf
wordt gepleegd tegen een Nederlander of wanneer de verdachte een Nederlander is, dan
wel een vreemdeling met een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De Wet internationale
misdrijven kent hiermee reeds een ruime mogelijkheid tot vervolging in gevallen waarin
sprake is van een internationaal misdrijf dat buiten Nederland is gepleegd, maar waarbij
er voldoende aanknopingspunten met Nederland zijn. Dat er sprake is van een voldoende
aanknopingspunt met Nederland is van belang, omdat het voor het daadwerkelijk tegengaan
van straffeloosheid niet voldoende is dat een staat beschikt over rechtsmacht, maar
ook vereist is dat in die staat effectieve opsporing en vervolging mogelijk is. Uitbreiding
van de rechtsmacht betekent op zichzelf dan ook niet dat daarmee een einde zou worden
gemaakt aan straffeloosheid. Het ontbreken van een voldoende link met Nederland kan
effectieve opsporing en vervolging ernstig belemmeren dan wel onmogelijk maken. Dat
ziet zowel op het vergaren van voldoende bewijsmateriaal, hetgeen sowieso al zeer
complex is bij onderzoeken naar internationale misdrijven, als op de aanwezigheid
van de verdachte bij berechting. Berechting bij een zaak zonder aanknopingspunten
met de staat van berechting kan ook leiden tot jurisdictieconflicten met staten die
wel een duidelijk aanknopingspunt met de zaak hebben. Wanneer door die berechting
een mogelijk meer kansrijke vervolging in een andere staat onmogelijk wordt gemaakt,
kan dat een effectieve berechting en tenuitvoerlegging van een opgelegde straf belemmeren.
Het belang van het tegengaan van straffeloosheid wordt daarmee niet gediend.
Vraag 18
Is het kabinet bekend met de wetgeving in Duitsland, waaronder de mogelijkheden tot
vervolging van oorlogsmisdadigers groter zijn dan in Nederland? Hoe beoordeelt het
kabinet aanpassingen aan de Wet internationale misdrijven naar Duits voorbeeld?
Antwoord 18
Ja. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 17. Wellicht ten overvloede merk ik op dat
in Duitsland in de praktijk vaak niet wordt overgegaan tot opsporing en vervolging
bij afwezigheid van een link met Duitsland.
Vraag 19
Hoe heeft u tot nu toe al uitvoering gegeven, en blijft u dit doen, aan de motie Dobbe
die vraagt om een leidende rol voor Nederland bij het beschermen van hulpverleners?9
Antwoord 19
Het kabinet blijft een leidende rol voor Nederland zien bij het beschermen van hulpverleners.
Voor de uitvoering van de motie Dobbe verwijst ik naar het antwoord op vragen 11 en
13.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.C.J. Veldkamp, minister van Buitenlandse Zaken -
Mede namens
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
R.J. Klever, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.