Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over zwemmen in Nederland en overige beleidsontwikkelingen (Kamerstuk 30234-402)
2025D24412 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties
behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Staatssecretaris van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Karremans) over zwemmen in Nederland en overige
beleidsontwikkelingen1.
De voorzitter van de commissie,
Mohandis
Adjunct-griffier van de commissie,
Heller
Inhoudsopgave
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
II. Reactie van de Staatssecretaris
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris
over «zwemmen in Nederland en overige beleidsontwikkelingen» en hebben hier nog enkele
vragen en opmerkingen over.
Het valt genoemde leden op dat vooral gemeenten met «integratie- en inclusieprogramma’s»
extra aandacht krijgen ten aanzien van de kosten van zwemles.
Is de staatsecretaris het met genoemde leden eens dat ook autochtone Nederlandse gezinnen
steeds vaker moeite hebben met zwemleskosten? Hoe gaat de Staatssecretaris ervoor
zorgen dat deze groep autochtone Nederlandse gezinnen niet verdrongen wordt door integratie-
en inclusieprogramma’s van gemeenten op het gebied van zwemles? Hoe wordt dit gecontroleerd
en/ of gewaarborgd?
Ouders zijn nu afhankelijk van ingewikkelde gemeentelijke regelingen om hun kind te
leren zwemmen, indien zij dit zelf financieel niet kunnen opbrengen. Genoemde leden
zijn van mening dat met het herintroduceren van het traditionele schoolzwemmen elk
kind zwemles aangeboden kan krijgen. Waarom is zwemonderwijs nog steeds géén vast
onderdeel van het basisonderwijs, terwijl dat in een waterrijk land als Nederland
levens kan redden? De geluiden van «meer aandacht voor inclusie» in zwemlessen sluit
hier wat genoemde leden betreft mooi op aan. Wanneer men op de basisschool namelijk
zwemonderwijs aanbiedt, doet iedereen uit de klas hieraan mee en wordt er niemand
overgeslagen. Alle kinderen zijn hierin gelijk, ongeacht of je ouders zwemles kunnen
financieren of niet.
Leraren hebben in eerdere reacties op het herintroduceren van zwemlessen gereageerd
met onder andere de opmerking dat zij deze wekelijkse belasting er in hun werkzaamheden
niet bij kunnen hebben. Is de Staatssecretaris bereid om samen met de bewindspersoon
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een meer verplichtende houding richting de leraren
aan te nemen en het basisonderwijs hierin een opdracht te verstrekken? Waarom lukt
het in veel kleine dorpskernen wel om leerlingen wekelijks te laten schoolzwemmen
– zelfs zonder de hulp van ouders in te schakelen? Dit terwijl er in deze dorpskernen
vaak niet eens een zwembad is. Er zijn bij genoemde leden scholen bekend waar de kinderen
met een bus worden opgehaald en die op de route naar het zwembad meerdere scholen
aandoen om de kosten van de bus te delen. Kunnen dit soort initiatieven bij gemeenten
en scholen beter aangeprezen worden om schoolzwemmen te stimuleren? Heeft de staatsecretaris
een overzicht van alle scholen in het land welke wel en welke geen schoolzwemmen aanbieden?
Zo ja, kan deze met de Kamer gedeeld worden?
Vorige maand berichtte het Noordhollands Dagblad over zwemlesverlof aan kleuters,
wat een goed alternatief zou zijn voor schoolzwemmen. Steunt de Staatssecretaris dit
initiatief? Wat de leden van de PVV-fractie betreft is dit juist de omgekeerde wereld!
Genoemde leden zien nog grotere tekorten op de overspannen arbeidsmarkt ontstaan wanneer
ouders massaal verlof gaan opnemen om met hun kroost naar zwemles te gaan. En wat
als je als ouder de hele week moet werken en dit overdag niet kan verzorgen? Of je
ouders geen vervoer hebben om naar het zwembad te kunnen komen? Hiermee wordt juist
een ongewenste tweedeling in de klas gecreëerd. Is de Staatssecretaris het hiermee
eens? Indien niet, waarom niet? Daarnaast zou dit initiatief voor de leraren op school
toch ook een enorme belasting betekenen wanneer er op willekeurige momenten kinderen
niet in de klas zijn vanwege zwemles? Kan de staatsecretaris toezeggen dat dit initiatief
niet landelijk wordt uitgerold?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris.
Genoemde leden constateren dat de Staatssecretaris specifieke doelen heeft betreft
zwemvaardigheid onder kinderen, maar zij vinden de doelen niet ambitieus genoeg. Daarnaast
verwachten ze dat het voorgestelde beleid te mager is om de ambities waar te maken.
Deze leden hebben daar kritische vragen bij.
De ontwikkelingen op het gebied van het aantal kinderen met een zwemdiploma baren
de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie grote zorgen. Steeds minder kinderen halen
een zwemdiploma. Waar in 2018 nog zes procent van de kinderen zonder een zwemdiploma
de basisschool verliet, is dat inmiddels meer dan verdubbeld naar dertien procent.
Genoemde leden lezen dat de Staatssecretaris als doel heeft dat in 2028 maximaal tien
procent en in 2030 maximaal vijf procent van de kinderen de basisschool verlaat zonder
zwemdiploma. Kan de Staatssecretaris nader toelichten hoe hij tot deze specifieke
doelen is gekomen? Deelt de Staatssecretaris de mening dat tien procent in 2028 nog
steeds veel te hoog is?
De laatste cijfers die genoemd zijn in deze brief dateren van 2022. Heeft de Staatssecretaris
ook recentere cijfers van de afgelopen jaren? Deelt de Staatssecretaris de mening
dat het goed voor de monitoring zou zijn dat de cijfers van het aantal kinderen met
een zwemdiploma elk jaar wordt bijgehouden – ook met het oog op de ambities die de
Staatssecretaris heeft gesteld? In dat geval kan beleid worden bijgestuurd als de
trend zich verkeerd ontwikkeld.
Genoemde leden lezen dat de Staatssecretaris vier mogelijke oorzaken als grondslag
van het afnemende aantal kinderen met een zwemdiploma benoemt. De eerste betreft de
betaalbaarheid van zwemles. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien in het houden
van een webinar over armoederegelingen voor wethouders de enige concrete maatregel
wat betreft betaalbaarheid van zwemles. Voor de rest zien ze vooral onderzoeken en
pilots. Vindt de Staatssecretaris dat hij daarmee recht doet aan de urgentie en grootte
van dit probleem? Uit onderzoek van EenVandaag2 blijkt dat veel ouders die op de hoogte zijn van armoederegelingen en er recht op
hebben, hier geen gebruik van maken. Hoe gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat
ook kinderen waarvan de ouders geen gebruik maken van armoederegelingen, en hier wel
recht op hebben, toegang hebben tot zwemles? De leden de GroenLinks-PvdA-fractie verwachten
dat met deze maatregel de tweedeling tussen arm en rijk en geen- en wel een zwemdiploma
blijft bestaan. Wat is volgens de Staatssecretaris de verwachte impact van de webinar?
Oftewel, hoeveel extra kinderen halen als gevolg ervan een zwemdiploma? Erkent de
Staatssecretaris dat om iets aan de betaalbaarheid van zwemmen te doen, de kosten
van zwemles simpelweg omlaag moeten? Kan de Staatssecretaris nader toelichten wat
hij nou concreet gaat doen om zwemlessen betaalbaarder en toegankelijker te maken?
Het tweede probleem dat Staatssecretaris schetst, is dat er te weinig personeel is.
Kan de Staatssecretaris nader toelichten hoe hij de opleiding tot zweminstructeur
aantrekkelijker gaat maken? Hij schrijft in de Kamerbrief over de pilot «Zwemles kort
na schooltijd». Kan de Staatssecretaris nader toelichten hoe het met deze pilot gaat?
De pilot loopt nu een paar jaar. Wat zijn de overwegingen om het al dan niet landelijk
uit te rollen? Heeft de Staatssecretaris hier een voorkeur bij?
Genoemde leden lezen dat Staatssecretaris niet bereid is om een zwembadfonds op te
richten voor publieke zwembaden. Verderop in de brief lezen de leden dat de Staatssecretaris
ook niet bereid is om schoolzwemmen, in welke vorm/scenario dan ook, weer in te voeren.
Deze leden zien de school echter als ideale vindplaats voor zwemmen. Kan de Staatssecretaris
een scenario met school als vindplaats schetsen die volgens hem wel realistisch is?
In andere woorden, wat gaat de Staatssecretaris wel doen? Kan de Staatssecretaris
met de verschillende scenario’s pilots doen, zodat de impact op het aantal behaalde
diploma’s in kaart wordt gebracht?
In de Kamerbrief staat de volgende zin: «Het bouwen en onderhouden van zwembaden is
de verantwoordelijkheid van de gemeenten, die dat via de Algemene Uitkering en/of
de SPUK Stimulering Sport kunnen financieren.» Kan de Staatssecretaris in een tabel
heel specifiek toelichten hoeveel er de komende jaren wordt bezuinigd op regelingen
die gemeentes in kunnen zetten voor het bouwen en onderhouden van zwembaden? Kan de
Staatssecretaris daarnaast toelichten hoeveel er precies per jaar beschikbaar is?
Al met al vinden de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie de brief en maatregelen van
de Staatssecretaris erg summier. Kan de Staatssecretaris alle concrete genomen maatregelen,
dus niet de pilots en onderzoeken, op een rijtje zetten en per genomen maatregel de
verwachte impact omschrijven – dus het aantal extra kinderen wat door deze specifieke
maatregel hun zwemdiploma gaat halen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Staatssecretaris, zoals eerder
aangekondigd, aan een sportwet werkt. Kan de Staatssecretaris nader toelichten wat
er betreft zwemmen in deze wet komt? Genoemde leden moedigen het aan om streefcijfers
voor het aantal kinderen met een zwemdiploma hierin op te nemen. Is de Staatssecretaris
daartoe bereid? Zo nee, waarom niet? Is er ruimte in die wet voor een wettelijke zorgplicht
van gemeentes voor zwembaden?
Tot slot, hoe kijkt de Staatssecretaris tegen het idee aan dat ieder kind dat de basisschool
zonder zwemdiploma verlaat een brief van het Rijk of de gemeente krijgt met een oproep
hiervoor?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris.
Zij hebben nog enkele vragen.
Genoemde leden lezen in de brief dat de Staatssecretaris een webinar gaat houden over
de vindbaarheid en gebruik van ondersteuningsregeling. Zij vragen zich af of dit voldoende
is en wat de Staatssecretaris nog meer gaat doen om de vindbaarheid van ondersteuningsregelingen
te vergroten. Ziet de Staatssecretaris het bijvoorbeeld ook als optie om op locatie
in zwembaden ondersteuningsregelingen breder onder de aandacht te brengen?
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat er nog onvoldoende sprake is van
instroom van arbeidskrachten. Zij zijn benieuwd of de Staatssecretaris in overleg
met het veld bereid is nog te kijken naar andere manieren van opleiden van zweminstructeurs,
zoals het gebruik van zij-instromers.
De Staatssecretaris geeft in de brief aan de mogelijkheden te verkennen om het belang
van zwemvaardigheid onder de aandacht te brengen bij ouders van jonge kinderen en
uit te zoeken welke partijen daar het meest geschikt voor zijn. Kan de Staatssecretaris
hier een concreet tijdspad van geven? Genoemde leden lezen ook in de brief dat de
Staatssecretaris het Mulier Instituut onderzoek laat doen naar de daling in het aantal
zwembaden. Wanneer wordt de uitkomst van dit onderzoek verwacht?
Kan de staatsecretaris een uitgebreidere toelichting geven van het vangnetscenario
binnen het schoolzwemmen?
De leden van de VVD-fractie zien dat buitenspeelruimte niet altijd aangelegd hoeft
te worden, maar dat de bestaande buitenruimte ook aangepast kan worden om buitenspelen
te bevorderen. Denk hierbij aan skateboarden over trapleuningen. Welke mogelijkheden
ziet de Staatssecretaris om de buitenruimte op deze manier aan te passen om buitenspelen
te bevorderen?
Hiernaast lezen de leden van de VVD-fractie dat de Staatssecretaris met de Staatssecretaris
van OCW in gesprek gaat om te kijken welke mogelijkheden er zijn om «natte gymlessen»
meer onder de aandacht te brengen bij scholen. Genoemde leden zien in het veld goede
initiatieven ontstaan. Is de Staatssecretaris bereid om te kijken hoe hij deze initiatieven
waar mogelijk kan helpen opschalen?
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het van groot belang is dat kinderen
ook na het behalen van hun zwemdiploma regelmatig blijven zwemmen. Is de Staatssecretaris
het met hen eens dat dit bevorderlijk is om de zwemvaardigheid en -veiligheid te bewaren?
Heeft de Staatssecretaris inzicht in hoeveel kinderen na het behalen van hun zwemdiploma
structureel blijven zwemmen? In hoeverre hebben sociaaleconomische en geografische
kenmerken hier invloed op?
Hiernaast denken de leden van de VVD-fractie dat er een rol weggelegd is voor zwemverenigingen
in het bevorderen van de zwemvaardigheid van jongeren en volwassenen. Hoe worden zwemverenigingen
betrokken bij de inzet om iedereen op zwemles te krijgen? Hoe worden zij betrokken
bij de inzet om volwassen en ouderen door te zwemmen langer gezond te houden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van
de Staatssecretaris. De afgelopen jaren zijn door verdrinking gemiddeld 88 mensen
om het leven gekomen. Zwemvaardigheid is, zeker in een land omringd door water zoals
Nederland, in elke zin van het woord van levensbelang voor iedereen die zich in of
rondom het water bevindt. Deze leden zien in de praktijk dat steeds minder kinderen,
met name kinderen uit financieel kwetsbare gezinnen en kinderen met een migratieachtergrond,
een zwemdiploma hebben en hierdoor een groter risico lopen op verdrinking. Deze leden
waarderen dan ook dat de Staatssecretaris hier aandacht voor heeft. Zij zijn van mening
dat iedereen in Nederland zwemvaardig en zelfredzaam moet zijn in het water. Dit doel
is echter onhaalbaar wanneer zwemlessen particulier moeten worden bekostigd door ouders/verzorgers.
Daarnaast spreken genoemde leden waardering uit voor het delen van de voortgang van
andere beleidsontwikkelingen van de Staatssecretaris. Echter, er bestaat nog onduidelijkheid
over ontwikkelingen die tevens door deze leden zijn voorgesteld. In dit licht hebben
zij de volgende vragen/opmerkingen.
De leden van de NSC-fractie lezen in de brief dat de Staatssecretaris aangeeft het
schoolzwemmen op dit momenteel niet terug te willen invoeren, vanwege een combinatie
van een te hoog prijskaartje en praktische bezwaren. Hoe verhoudt deze conclusie zich
tot de conclusie uit het rapport «schoolslag in perspectief» (p.37) dat de maatschappelijke
baten opwegen tegen de gemaakte kosten van het schoolzwemmen? Waar komt dit verschil
in inzicht vandaan en waarom volgt de staatsecretaris niet de conclusie van dit rapport?
De leden van de NSC-fractie begrijpen de zorg van de staatsecretaris en het onderwijs
dat het schoolzwemmen in oude of nieuwe stijl ten koste zou gaan van onderwijstijd
die anders wellicht besteed zou worden op het versterken van basisvaardigheden. Tevens
geldt sinds het schooljaar 2023–2024 de wettelijke verplichting voor scholen om tenminste
twee uur per week bewegingsonderwijs aan te bieden. Zou de zorg van de Staatssecretaris
en de vertegenwoordigers van het onderwijs ontnomen kunnen worden wanneer schoolzwemmen
in oude of nieuwe stijl onder de uren bewegingsonderwijs zou komen te vallen?
In vervolg op deze vorige vraag hebben de leden van de NSC-fractie vernomen dat schoolzwemmen
momenteel niet valt onder bewegingsonderwijs. Kan de Staatssecretaris in gesprek gaan
om de twaalf leerlijnen en de kerndoelen van het bewegingsonderwijs uit te breiden,
zodat schoolzwemmen wel onder het bewegingsonderwijs komt te vallen en daardoor onder
onderwijstijd kan worden aangeboden zonder ten koste te gaan van de aandacht voor
basisvaardigheden? Zo niet, waarom niet?
De leden van de NSC-fractie lezen in scenario 6 van het rapport dat zwemmomenten tijdens
uren voor bewegingsonderwijs mogen vallen en dat in de scenario’s 1–3 schoolzwemmen
in aanvulling op het bewegingsonderwijs wordt aangeboden. Waarom wordt in het ene
scenario schoolzwemmen wél en in andere scenario’s niet in de uren bewegingsonderwijs
ondergebracht? Onder welke omstandigheden zou het schoolzwemmen in scenario 1–3 wél
onder de uren bewegingsonderwijs kunnen vallen?
Het rapport «schoolslag in perspectief» concludeert dat de gemaakte kosten van het
schoolzwemmen opwegen tegen de besparingen van ouders en verzorgers. De leden van
de NSC-fractie zijn benieuwd of de Staatssecretaris ook rekening gehouden heeft met
de maatschappelijke winst in de vorm van minder verdrinkingen en minder gebruik van
speciale zwemsubsidies? Heeft de Staatssecretaris hier de aangekondigde investeringsmodellen
voor investeringen in preventie voor kunnen gebruiken? Zou gebruik van deze investeringsmodellen
de Staatssecretaris nog naar scenario 1 of 2 van het rapport kunnen bewegen? Zo niet,
waarom niet?
De leden van de NSC-fractie waarderen het dat de staatsecretaris zich bij het verbeteren
van de zwemvaardigheid ook specifiek richt op het vergroten van het bewustzijn rondom
het belang van zwemvaardigheid onder mensen waar dat bewustzijn nu nog onvoldoende
heerst. Deze leden zijn echter sceptisch over de toegevoegde waarde van uitsluitend
blijven voorlichten. Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat het groepseffect,
wanneer deze kinderen met leeftijdsgenoten in een veilige en leerzame omgeving zoals
in het schoolzwemmen of de initiatieven onder het «schoolzwemmen 2.0» leren zelfredzaam
te zijn in het water, een grotere rol kan spelen in het vergroten van de zwemvaardigheid
onder alle kinderen in Nederland dan uitsluitend te blijven voorlichten? Zo niet,
waarom niet? Zo ja, waarom kiest de Staatssecretaris dan toch voor de huidige aanpak
zoals beschreven in de brief?
De leden van de NSC-fractie zijn positief over de inzet van de staatsecretaris om
de zichtbaarheid van (financiële) ondersteuning bij zwemlessen te verbeteren. Deze
leden vragen zich echter af of zelfs met deze ondersteuning, particuliere zwemlessen
wél betaalbaar zijn of voor sommige mensen nog steeds een financiële drempel kunnen
vormen? Is het huidige budget van ondersteuning van de gemeenten voldoende om iedereen
die voldoet aan de eisen ook daadwerkelijk ondersteuning te bieden mochten zij hier
een beroep op willen doen? Zo niet, hoeveel zou de extra ondersteuning van het Rijk
moeten bedragen om dit wel mogelijk te maken en hoe verhoudt dit bedrag zich tot de
kosten van de uitgewerkte scenario’s 1–6 uit het onderzoeksrapport?
De leden van de NSC-fractie kijken met belangstelling naar het onderzoek rondom de
kosten van de sportpas. Tegelijkertijd zei de Staatssecretaris tijdens het afgelopen
Wetgevingsoverleg welwillend te willen kijken naar een sport- en beweegwet. Hoe verhouden
deze twee initiatieven zich tot elkaar? Kan de Staatssecretaris deze twee initiatieven
met elkaar combineren? Zo ja, in welke vorm hoopt hij dit te realiseren?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Met interesse hebben de leden van de D66-fractie kennisgenomen van de brief van de
Staatssecretaris. Daartoe hebben deze leden verdere vragen.
De leden van de D66-fractie waarderen de uitgebreide inzet van de Staatssecretaris
voor het verbeteren van zwemvaardigheid en het behouden van toegankelijke zwemvoorzieningen
in Nederland. De erkenning dat zwemvaardigheid niet vanzelfsprekend is én dat hier
collectieve verantwoordelijkheid bij hoort, onderschrijven deze leden.
Daarnaast vinden de leden van de D66-fractie het zorgwekkend dat het aantal kinderen
zonder zwemdiploma is toegenomen van zes procent tot dertien procent, waarbij er uitschieters
zijn onder kinderen met een migratieachtergrond, kinderen met een handicap en kinderen
die opgroeien in armoede. Daartoe vragen de leden van de D66-fractie of de Staatssecretaris
mogelijkheden ziet in een structurele financiële dekking voor zwemlessen via het Jeugdfonds
Sport & Cultuur. Daarnaast vragen deze leden of de Staatssecretaris meer mogelijkheden
ziet om ondersteuning voor vervoer te verzorgen, zeker in gebieden met beperkte toegang
tot zwembaden.
Verder achten de leden van de D66-fractie het van groot belang dat de communicatie
omtrent zwemmen en het belang hiervan effectief moeten zijn. Zo moeten taal en beeld
omtrent zwemmen aansluiten bij de belevingswereld van mensen, zeker bij de belevingswereld
van mensen die zelf niet kunnen zwemmen of hier niet mee opgevoed zijn. Daartoe vragen
de leden van de D66-fractie of de Staatssecretaris mogelijkheden verkend voor effectievere
communicatie. Ook vragen zij hem op welke termijn de Kamer geïnformeerd zal worden
over de door de Staatssecretaris genoemde publiekscampagnes. Op welke wijze worden
deze vormgegeven? En zullen de effecten van deze campagne gemonitord worden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de Kamerbrief over zwemmen in
Nederland en overige beleidsontwikkelingen. Deze leden hebben de volgende vragen aan
de Staatssecretaris.
Uit de cijfers blijkt dat het aantal kinderen zonder zwemdiploma tussen 2018 en 2022
bijna verdubbelde (van zes procent naar dertien procent). Vooral onder kinderen uit
gezinnen met een lager inkomen, kinderen met een migratieachtergrond en kinderen met
een handicap is het diploma-aandeel laag. Wat is de reden dat de beleidsambitie pas
in 2028 inzet op het terugdringen van het aandeel kinderen zonder diploma naar tien
procent? Is de Staatssecretaris bereid om in overleg met gemeenten en koepelorganisaties
tussentijdse doelen te formuleren voor het terugdringen van het aandeel kinderen zonder
zwemdiploma, bijvoorbeeld met een jaarlijkse streefwaarde, zodat sneller kan worden
bijgestuurd?
Daarnaast geeft de Staatssecretaris in de brief aan dat niet alle ouders het belang
van zwemvaardigheid inzien, vaak doordat zij zelf niet met zwemmen zijn opgegroeid
of door praktische belemmeringen. Is de Staatssecretaris bereid om cultuursensitieve
voorlichting over zwemvaardigheid structureel op te nemen in de richtlijnen van de
jeugdgezondheidszorg (JGZ) en te verspreiden via lokale oudernetwerken, zoals buurthuizen
en oudergroepen?
Ook vormen voor gezinnen in dorpen of wijken zonder zwembad de reiskosten een extra
barrière. Zeker voor gezinnen met lage inkomens kunnen OV- of brandstofkosten ervoor
zorgen dat kinderen simpelweg niet naar zwemles kunnen gaan, ook als die les zelf
wel vergoed wordt. Is de Staatssecretaris bereid om, in samenwerking met provincies
en vervoersregio’s, een richtlijn of stimuleringsregeling op te stellen voor gemeenten
zodat vervoer naar zwemles structureel wordt ondersteund?
Daarnaast zijn kinderen met een handicap extra kwetsbaar als zij niet leren zwemmen.
Tegelijkertijd is aangepaste zwemles duurder, bijvoorbeeld vanwege kleinere groepen
of gespecialiseerde instructeurs. Deze meerkosten vormen een drempel voor ouders,
waardoor deze kinderen een nog groter risico lopen geen zwemdiploma te halen. In hoeverre
zijn gemeenten verplicht om de meerkosten van aangepaste zwemles via de Jeugdwet te
vergoeden? En is de Staatssecretaris bereid om landelijke minimumnormen op te stellen
voor de vergoeding van aangepaste zwemles, zodat kinderen met een beperking gelijke
kansen hebben op zwemveiligheid? Is het bijvoorbeeld voor speciaal onderwijs een idee
om schoolzwemmen in te voeren?
Verder sluiten in landelijke regio’s steeds vaker zwembaden vanwege stijgende energiekosten
en personeelstekorten. Kinderen zijn daardoor afhankelijk van vervoer naar grotere
steden, waardoor zwemles minder toegankelijk wordt. Dit treft juist regio’s waar zwemvaardigheid
extra belangrijk is door de vele sloten, vaarten en plassen. Is de Staatssecretaris
bereid om samen met provincies en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een landelijk
overzicht te laten maken van regio’s zonder zwembad en daarbij ook de sociaaleconomische
impact van sluitingen (zoals lagere deelname aan zwemles) mee te nemen in het toekomstig
spreidingsbeleid van sportvoorzieningen?
Naast het sluiten van zwembaden is er ook sprake van een tekort aan bevoegde zwemdocenten,
met name buiten de Randstad. Hierdoor ontstaan wachtlijsten voor zwemles, wat leidt
tot verdere vertraging in het behalen van zwemdiploma’s. Is de Staatssecretaris bereid
samen met sportopleidingen en ROC’s in de regio structurele stageplekken en leer-werkbanen
voor zwemdocenten op te zetten in provincies waar de wachtlijsten voor zwemles het
langst zijn en deze tekorten regionaal te monitoren?
Ook zijn in waterrijke provincies kinderen steeds vaker in de buurt van open water.
Daar is zwemvaardigheid letterlijk van levensbelang. Toch zijn ook in deze gebieden
signalen dat steeds minder kinderen zwemles volgen vanwege sluiting van voorzieningen
en kosten. Is de Staatssecretaris bereid om bij het vaststellen van landelijk zwemveiligheidsbeleid
regionaal maatwerk toe te passen, waarbij in waterrijke regio’s extra preventiemaatregelen
en middelen beschikbaar worden gesteld, gezien de verhoogde verdrinkingsrisico’s voor
kinderen?
Tot slot zijn veel gemeentelijke zwemregelingen afhankelijk van lokaal beleid en draagkracht.
Gemeenten met beperkte financiële middelen, vaak in krimpregio’s, kunnen hierdoor
minder doen voor zwemveiligheid dan grotere steden met meer ambtelijke capaciteit
en rijksbijdragen. Is de Staatssecretaris bereid bij de verdeling van rijksmiddelen
voor zwemveiligheid een vast percentage toe te kennen aan gemeenten met beperkte uitvoeringskracht
(zoals krimpregio’s of gemeenten met lage draagkracht), zodat ook daar structureel
kan worden geïnvesteerd in zwemles, vervoer en voorlichting?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris
over zwemmen in Nederland en overige beleidsontwikkelingen. Deze leden hebben hier
enkele vragen bij.
Het aandeel kinderen dat geen zwemdiploma’s heeft is tussen 2018 en 2022 ruim verdubbeld
(van zes procent naar dertien procent). De Staatssecretaris heeft daarom als doel
gesteld in 2028 alle kinderen zonder diploma lokaal in beeld te hebben en dat in datzelfde
jaar maximaal tien procent van de kinderen geen diploma heeft. De leden van de CDA-fractie
vragen de Staatssecretaris waarom pas in 2028 alle kinderen zonder zwemdiploma lokaal
in beeld moeten zijn. Waarom kan dat niet al veel eerder in beeld zijn? Als de doelstelling
is om in datzelfde jaar (2028) al een forse daling in het percentage kinderen zonder
diploma bewerkstelligd moet zijn en je daar dan ook beleid op wil inzetten, dan moet
je toch veel eerder al in beeld hebben om wie het gaat?
Het onderzoek van Mulier Instituut laat zien dat in vrijwel alle gemeenten ondersteuningsregelingen
bestaan voor het volgen van zwemles, zo schrijft de Staatssecretaris. De leden van
de CDA-fractie vragen welke gemeente(n) volgens dit onderzoek geen ondersteuningsregelingen
hebben.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de concrete stappen en tijdslijn zijn voor
het verbeteren van de vindbaarheid van deze regelingen op gemeentelijke websites.
De Staatssecretaris kiest er voor om geen zwembadfonds in te stellen, omdat er momenteel
geen financiële mogelijkheden zijn om een dergelijk fonds te organiseren. De leden
van de CDA-fractie snappen dat, maar vragen welke concrete stappen de Staatssecretaris
dan wel zet om bijvoorbeeld de verduurzaming van zwembaden te stimuleren.
De Staatssecretaris onderzoekt een mogelijke gemeentelijke zorgplicht voor zwembaden
in het kader van een mogelijke sport- en beweegwet. De leden van de CDA-fractie vragen
of bij deze verkenning ook wordt meegenomen dat als er een dergelijke zorgplicht voor
gemeenten komt, daar ook adequate financiële middelen voor gemeenten tegenover moeten
staan.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de stand van zaken is van het openstellen van
de DUMAVA-regeling voor sportaccommodaties om daarmee onder andere verduurzaming te
stimuleren.
Op dit moment wordt in sommige gemeenten op vrijwillige wijze schoolzwemmen gefaciliteerd.
De leden van de CDA-fractie vragen of scholen die schoolzwemmen faciliteren, de tijd
die hieraan gespendeerd wordt ook (deels) mogen meerekenen in de normen voor het minimale
aantal uren bewegingsonderwijs.
Naar aanleiding van de motie-Inge van Dijk/Mohandis heeft de Staatssecretaris onderzoek
laten doen naar welke elementen speeltuinen moeten bevatten om kinderen uit te dagen
om te gaan met buitenspelen. De motie wordt afgedaan met het aanbieden van dit onderzoek
aan de Kamer. De leden van de CDA-fractie vragen echter of dit onderzoek niet beter
aan gemeenten en/of organisaties als Jantje Beton aangeboden kan worden, of in ieder
geval daar onder de aandacht gebracht kan worden. Op welke wijze wordt er vervolg
gegeven aan dit onderzoek?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris.
Zij vinden het positief dat er met deze brief uitgebreid aandacht wordt besteed aan
de problematiek rondom zwemmen, maar zien daarbij wel onvoldoende concrete acties
om deze problemen aan te pakken. Zij hebben daarom nog een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie constateren dat er bij de verschillende knelpunten als
het gaat om de zwemvaardigheid van mensen en de toegankelijkheid van zwemwater een
terugkoppeling wordt gegeven op moties, maar dat daarbij nergens echt wordt doorgepakt.
Daardoor valt de Staatssecretaris in praktijk terug op de bestaande aanpak van de
problemen, die aantoonbaar onvoldoende werkt. Waarom verwacht de Staatssecretaris
dat deze aanpak nu wel voldoende gaat werken? Waarom voert hij de voorstellen uit
de verschillende moties niet daadwerkelijk in of neemt hij geen andere concrete acties
om de problemen aan te pakken?
De leden van de SP-fractie zien bijvoorbeeld als het gaat om het verbeteren van de
betaalbaarheid van zwemlessen dat de meest concrete actie het organiseren van een
webinar is. Verwacht de Staatssecretaris echt dat dit soort maatregelen voldoende
zullen zijn om ervoor te zorgen dat mensen de zwemles van hun kinderen wel kunnen
betalen?
Ook als het gaat om de beschikbaarheid van zwemwater zien de leden van de SP-fractie
nog weinig concrete actie. Er wordt enerzijds vooral verwezen naar onderzoek dat reeds
gedaan is, zonder duidelijke opvolging en anderzijds naar onderzoeken en verkenningen
die nog gedaan zullen worden. Is de Staatssecretaris als de resultaten daarvan beschikbaar
zijn wel van plan echt actie te ondernemen om het verdwijnen van zwemwater te voorkomen?
De leden van de SP-fractie benadrukken het belang van zwemvaardigheid in Nederland.
We leven immers in een waterrijk land, dus is het essentieel dat mensen goed kunnen
zwemmen. Daarom pleiten zij al jarenlang voor de herinvoering en/of uitbreiding van
het schoolzwemmen. Uit het SEO-onderzoek «Een slag slaan voor zwemveiligheid» bleek
bovendien dat de kosten hiervan te overzien zijn en er bovendien ook een forse kostendaling
voor ouders tegenover zou staan.3 Voor de leden van de SP-fractie moet een effectieve herinvoering van schoolzwemmen
voldoen aan drie randvoorwaarden: 1. Alle 12-jarigen moeten minimaal één, liefst meer,
zwemdiploma’s hebben; 2. Alle kinderen komen op de basisschool in aanraking met zwemmen.
3. Hiervoor moet geoormerkt geld vanuit het Rijk beschikbaar gesteld worden. Hoe staat
de Staatssecretaris tegenover die punten? Deelt hij het belang daarvan?
De leden van de SP-fractie constateren dat er scenario’s zijn onderzocht waar een
meerderheid van de schoolleiders positief of op zijn minst neutraal tegenover staan
(scenario’s 5 & 6). Toch onderneemt de Staatssecretaris geen enkele stap om schoolzwemmen
weer in te voeren. Waarom onderneemt hij zo weinig actie, ondanks de grote sociaaleconomische
verschillen in zwemvaardigheid en twee rapporten waaruit blijkt dat er mogelijkheden
tot uitbreiding zijn?
De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris in hoeverre hij bereid is om
zelf aan de slag te gaan met het verbeteren van de kwaliteit van zwemdiploma’s, waar
vanuit de Kamer eerder aan is gewerkt via de initiatiefwet zwemvaardigheid. Is de
Staatssecretaris bereid dit belang te verankeren in bestaande wetgeving of in de nog
tot stand te brengen sportwet, als de initiatiefnemers van de aanhangige initiatiefwet
hem dat vragen?
De leden van de SP-fractie onderstrepen het belang van zwemleraren en het aantrekkelijker
maken van hun beroep. Zij lezen dat de Staatssecretaris daarvoor met name verwijst
naar de Human Capital Agenda (HCA) Sport. Het is echter de vraag of daarmee voldoende
stappen kunnen worden gezet om het beroep aantrekkelijker te maken. Daarmee wordt
immers niets verbeterd aan de salarissen, komt daar geen extra geld voor vrij en wordt
het beroep niet beter erkend. Is de Staatssecretaris ook van plan om op die punten
stappen te zetten?
De leden van de SP-fractie lezen dat de Staatssecretaris van plan is om een aantal
lokale initiatieven met een sportpas als een soort proeftuin te behandelen. In het
commissiedebat Leefstijlpreventie gaf hij aan ook te willen kijken of iets dergelijks
ook mogelijk zou kunnen zijn in NPLV-gebieden. Kan hij inmiddels al meer duidelijkheid
geven over hoe hij dit vorm wil gaan geven? Is hij bereid om hier pilots te starten?
De leden van de SP-fractie zien dat de Staatssecretaris in het kader van de motie
Leijten/Van Nispen over onderzoeken hoe een sportnorm kan worden vastgesteld verwijst
naar een uitgebreid onderzoek van Urhahn, Platform 31 en Urban Dynamics, waaruit onder
andere blijkt dat de ruimte voor sport en bewegen onder druk staat. Echter verbindt
de Staatssecretaris hier weinig consequenties aan. Het blijft onduidelijk hoe hij
dit probleem wil aanpakken. Is hij bijvoorbeeld nu dit feit bekend is van plan om
een sportnorm wettelijk te verankeren? Hoe kijkt hij daarnaast naar de aanbevelingen
uit het rapport van Urhahn, Platform 31 en Urban Dynamics en wat is hij van plan daarmee
te doen?
De leden van de SP-fractie merken op dat zwemverenigingen nu vaak onder druk staan
als gevolg van onder andere stijgende kosten voor het badwater, regeldruk en onvoldoende
aandacht vanuit verschillende overheidsniveaus. Hoe kijkt de Staatssecretaris hier
naar? Is hij bereid om de samenwerking met zwemverenigingen te verbeteren, de financiering
van zwemverenigingen te verbeteren en meer in te zetten op de beschikbaarheid en betaalbaarheid
van zwemwater voor zwemverenigingen?
De leden van de SP-fractie krijgen signalen dat het Besluit Activiteiten Leefomgeving
(BAL) belemmerend werkt voor de beschikbaarheid van spetterbadjes in speeltuinen.
Wat speelt hier precies? Welke mogelijkheden zijn er om ervoor te zorgen dat spetterbadjes
in speeltuinen beschikbaar kunnen blijven, zodat kinderen op een jonge leeftijd al
op een verantwoorde manier in aanraking kunnen komen met zwemwater?
II. Reactie van de Staatssecretaris
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Mohandis, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.