Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de voorhang van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving in verband met het regelen van een maatwerkvoorschrift ingebruikname (Kamerstuk 28325-280)
2025D24411 Inbreng verslag van een schriftelijk overleg
Binnen de vaste commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening hebben de
onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister
van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening over de brief inzake Voorhang van het
ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving in verband met
het regelen van een maatwerkvoorschrift ingebruikname (Kamerstuk 28 325, nr. 280).
De voorzitter van de commissie,
Postma
De griffier van de commissie,
De Vos
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
II Antwoord / reactie van de Minister
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Voorhang van
het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving in verband
met het regelen van een maatwerkvoorschrift ingebruikname. Deze leden hebben een aantal
vragen voor de Minister.
Op blz. 13 valt te lezen dat de VNG en Brandweer Nederland hebben gepleit om onder
andere afwijkingen die de brandveiligheid betreffen uit te sluiten van het maatwerkvoorschrift.
De wetgever heeft dit niet gedaan, omdat de gedachte is dat ook bij deze onderwerpen
sprake kan zijn van een geringe afwijking van de regels waarbij herstel disproportioneel
is. Gekozen is daarom om de afweging om al dan niet maatwerk op te leggen voor alle
onderwerpen van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) bij het bevoegd gezag te
laten. De leden van de PVV-fractie willen van de Minister weten of afwijkingen die
onder andere de brandveiligheid raken en in potentie tot ernstig letsel kunnen leiden,
juist niet moeten worden uitgesloten van het maatwerkvoorschrift, zodat het bevoegd
gezag op deze zwaarwegende afwijkingen geen afwegingsruimte krijgt.
Op blz. 14 staat dat niet is gekozen voor het koppelen van een fatale termijn aan
de reactie van het bevoegd gezag na de gereedmelding, omdat handhaving na gereedmelding
dan alleen nog mogelijk is als een bouwwerk niet voldoet aan de regels voor bestaande
bouw. Met betrekking tot duurzaamheid zouden hierdoor de facto geen eisen gesteld
worden aan nieuwbouw. Deze leden vragen aan de Minister een nadere toelichting over
het duurzaamheidsgedeelte.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
Naar aanleiding van de voorhang van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Bbl met
betrekking tot het mogelijk maken van ingebruikname zonder kwaliteitsverklaring, willen
de leden van de NSC-fractie graag enkele vragen en overwegingen meegeven aan de Minister.
Allereerst zien de leden van de NSC-fractie dat de voorgestelde regeling een oplossing
wil bieden voor situaties waarin het strikt handhaven van de verklaringseis bij ingebruikname
leidt tot disproportionele gevolgen. Die analyse herkennen deze leden: in individuele
gevallen kan er sprake zijn van kleine bouwtechnische afwijkingen zonder risico's
voor veiligheid of gezondheid, waarbij een verklaring uitblijft en een bouwwerk onnodig
ongebruikt blijft. Zij onderkennen dat gemeenten in de huidige praktijk klem kunnen
komen te zitten. Tegelijkertijd roept de voorgestelde maatwerkroute wezenlijke vragen
op over rechtsbescherming, consumentenpositie, toezicht en stelselconsistentie.
Ten aanzien van artikel I (Besluit bouwwerken leefomgeving) vragen de leden van de
NSC-fractie de Minister of zij bereid is om aanvullende informatieplichten richting
kopers vast te leggen, bijvoorbeeld een verplichte toelichting bij de koopovereenkomst
als een gebouw op basis van een maatwerkvoorschrift in gebruik is genomen. Deze leden
vragen de Minister hoe zij voorkomt dat deze maatwerkroute structureel gebruikt gaat
worden als uitweg bij onenigheid tussen bouwer en kwaliteitsborger.
Ten aanzien van artikel II (Aanwijzingsbesluit Wet kenbaarheid publiekrechtelijke
beperkingen onroerende zaken) vragen de leden van de NSC-fractie de Minister of opname
op grond van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Wkpb)
(Kadaster) naar haar oordeel voldoende transparant is voor particuliere kopers zonder
juridische bijstand. Deze leden vragen of de positie van de kwaliteitsborger hierdoor
ondergraven wordt en zo ja, hoe de integriteit en onafhankelijkheid van het stelsel
wordt geborgd.
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister of zij kan kwantificeren in hoeveel
gevallen sinds de invoering van de wet Kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) de
ingebruikname van bouwwerken is vertraagd of verhinderd wegens het uitblijven van
een verklaring door de kwaliteitsborger, terwijl het bouwwerk feitelijk wel in gebruik
kon worden genomen.
Deze leden verzoeken de Minister of zij in kan gaan op de verhouding tot consumentenbescherming
en garantieregelingen, bijvoorbeeld onder het Garantie Instituut Woningbouw (GIW)-
of Woningborg-stelsel. Behouden kopers dezelfde rechten bij gebreken als er geen verklaring
is afgegeven, maar wél ingebruikname is toegestaan?
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister wat de extra administratieve lasten
zijn voor gemeenten die deze maatwerkroute moeten hanteren, inclusief besluitvorming,
motivering en registratie op grond van de Wkpb. Deze leden vragen de Minister of zij
een inschatting kan geven van de benodigde capaciteit en kosten die gemeenten hiervoor
moeten vrijmaken.
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister hoe voorkomen wordt dat kopers of huurders
van bouwwerken die zonder kwaliteitsverklaring in gebruik zijn genomen, in onzekerheid
verkeren over de bouwkwaliteit, garanties of hun rechtspositie bij gebreken. Deze
leden vragen of er voorzien is in toezicht op het gebruik van het maatwerkvoorschrift,
bijvoorbeeld via monitoring of meldingsplicht. Daarnaast vragen zij hoe voorkomen
wordt dat ontwikkelaars de route van «toch ingebruikname» gebruiken om verantwoordelijkheid
voor gebreken af te schuiven.
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister of zij signalen van gemeenten, ontwikkelaars
of burgers ontvangen heeft dat dit een veelvoorkomend en dringend probleem is.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het genoemde ontwerpbesluit
en willen de regering nog enkele vragen voorleggen.
De leden van de BBB-fractie constateren dat het ontwerpbesluit de beoordeling van
de disproportionaliteit van herstel van gebreken volledig bij gemeenten legt. Zijn
er volgens de Minister voldoende waarborgen voor een uniforme en consistente toepassing
van de proportionaliteitstoets door gemeenten, gezien het feit dat de VNG-Handreiking
en bestaande jurisprudentie als richtsnoer dienen, maar géén bindende norm stellen?
Is de Minister van mening dat alle gemeenten beschikken over voldoende technische
expertise en personele capaciteit om zelfstandig te beoordelen of herstel van (complexe)
bouwtechnische gebreken disproportioneel is, in situaties waarin de kwaliteitsborger
juist géén goedkeuring heeft gegeven?
Deze leden merken op dat het maatwerkvoorschrift gemeenten de ruimte geeft om af te
wijken van het negatieve oordeel van de kwaliteitsborger. Zij vragen zich af in hoeverre
dit past binnen het uitgangspunt van het Wkb-stelsel waarin de kwaliteitsborger juist
een centrale, onafhankelijke waarborgrol vervult. Deelt de Minister de opvatting dat
het verlenen van een maatwerkvoorschrift zonder verklaring van de kwaliteitsborger
het gezag van de kwaliteitsborger ondermijnt, zeker in situaties waar deze bewust
streng toetst om aan de wettelijke vereisten te voldoen? Hoe ziet de Minister de verhouding
tussen een gemeentelijk maatwerkvoorschrift en de aansprakelijkheid van de kwaliteitsborger
in het privaatrechtelijk contract met de opdrachtgever? In hoeverre kan een kwaliteitsborger
aansprakelijk blijven voor een gebrek dat door de gemeente expliciet is toegestaan
bij ingebruikname? Kan de Minister toelichten welke mechanismen bestaan om de onafhankelijkheid
en kwaliteit van deze nieuwe beroepsgroep van kwaliteitsborgers te waarborgen, nu
signalen klinken over onvoldoende opleiding en bevoegdheid, met name op het gebied
van brandveiligheid?
De leden van de BBB-fractie wijzen op de signalen vanuit de VNG en Brandweer Nederland
dat afwijkingen op het gebied van brandveiligheid, constructieve veiligheid en gezondheid
nadrukkelijk zouden moeten worden uitgesloten van de maatwerkregeling. Deze leden
constateren dat de Minister ervoor kiest dit niet te doen, omdat men verwacht dat
de proportionaliteitstoets zodanige afwijkingen vanzelf zal uitsluiten. Is de Minister
van mening dat een proportionaliteitstoets door gemeenten, waarin ook economische
of praktische factoren worden afgewogen, een voldoende robuuste waarborg biedt tegen
het toestaan van (lichte) afwijkingen die toch grote gevolgen kunnen hebben voor de
veiligheid en gezondheid van gebruikers? Waarom is er niet gekozen voor een verplichting
om, bij disproportioneel herstel, mitigerende maatregelen te eisen in plaats van het
accepteren van het gebrek? Acht de Minister het niet wenselijker om bij ieder maatwerkvoorschrift
ten minste aanvullende waarborgen voor veiligheid te verlangen?
De leden van de BBB-fractie constateren dat de Minister spreekt van een mogelijke
kostenverlaging voor gemeenten als gevolg van de regeling, terwijl tegelijkertijd
nieuwe taken ontstaan zoals beoordeling van aanvragen en registratie in het Kadaster.
Op basis waarvan concludeert de Minister dat er per saldo sprake is van een kostenverlaging,
gezien het risico op extra juridische procedures en bezwaar- en beroepszaken die kunnen
voortvloeien uit een besluit tot maatwerkvoorschrift?
De leden merken op dat in de proefprojecten die ten grondslag liggen aan het besluit,
zich geen gevallen hebben voorgedaan waarin herstel disproportioneel was. Waarom kiest
de Minister er desondanks voor om een formele, potentieel complexe en kostbare regeling
op te tuigen voor een situatie die kennelijk uiterst zeldzaam is? Kan de Minister
nader onderbouwen waarom dit instrument noodzakelijk is?
II Antwoord/reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.L. Postma, voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening -
Mede ondertekenaar
A.C.W. de Vos, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.