Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bruyning over de werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming in de regio Den Haag
Vragen van het lid Bruyning (Nieuw Sociaal Contract) aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming in de regio Den Haag. (ingezonden 27 maart 2025).
Antwoord van Staatssecretaris Coenradie (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 26 mei
2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 2021.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel in het NRC van 26 maart 2025 met de titel «Raad voor
de Kinderbescherming komt in regio Den Haag al jaren onvoorbereid bij de rechter»?
Antwoord 1
Ja, ik heb kennis genomen van dit artikel.
Vraag 2
Kunt u bevestigen dat de Raad voor de Kinderbescherming in de regio Den Haag zich
voorafgaand aan zittingen niet inleest in de dossiers maar desondanks adviezen verstrekt
aan de rechtbank over zaken betreffende ouderlijk gezag, omgangsregelingen en zelfs
ingrijpende besluiten als een ondertoezichtstelling of een uithuisplaatsing?
Antwoord 2
De wijze en mate van voorbereiding kan verschillen afhankelijk van welke taak wordt
uitgeoefend. De Raad heeft drie taken: de consulttaak, de adviestaak en tot slot nog
de onafhankelijke adviserende taak op basis van eigen onderzoek.1
Bij de consulttaak fungeert de Raad voor de Kinderbescherming als wegwijzer in het
hulplandschap. De Raad geeft een algemeen pedagogisch-juridisch advies waarmee de
consultvrager, in dit geval de rechter, verder kan. Dit advies is op basis van algemene
gegevens over de ontwikkeling van een kind en gericht op de inzet van een hulptraject.
Hiertoe ontvangt de Raad voor de Kinderbescherming, gezien de aard van deze taak,
geen uitgebreide inhoudelijke informatie over een specifieke casus.
Specifiek in Den Haag komt de Raad voor de Kinderbescherming op verzoek van de rechtbank
naar zitting voor het uitoefenen van deze taak. Deze werkwijze, waarbij de Raad voor
de Kinderbescherming voor de uitoefening van de consulttaak naar de zitting kom, betreft
een afspraak tussen de Raad voor de Kinderbescherming, de rechtbank Den Haag en de
gemeenten in het arrondissement van de rechtbank Den Haag.
Zoals ook aangegeven in de Kamerbrief van 26 mei 2025, heeft deze werkwijze geleid
tot rolonduidelijkheid van onderzoekers van de Raad voor de Kinderbescherming op zittingen
in de rechtbank Den Haag. Dit heeft bij de Raad voor de Kinderbescherming geleid tot
herbezinning van deze afspraken. Als gevolg daarvan hebben de Raad voor de Kinderbescherming
en de rechtbank Den Haag hun werkwijze aangepast. Sinds 1 mei 2025 ontvangt de Raad
voor de Kinderbescherming voorafgaand aan iedere zitting de relevante stukken.
De adviestaak is gericht op een advies over het belang van het kind ten opzichte van
de door ouders ingebrachte beslispunten bij gezag- en omgangszaken. De Raad voor de
Kinderbescherming adviseert in deze gevallen inhoudelijk over de inzet van een raadsonderzoek.
De Raad voor de Kinderbescherming ontvangt daartoe alle beschikbare relevante informatie.
Daarnaast heeft de Raad voor de Kinderbescherming ook een onafhankelijke, adviserende
taak aan de rechter op basis van het door de Raad verrichte onafhankelijke onderzoek.
Dit behelst vanzelfsprekend ook inhoudelijke verdieping in de specifieke situatie.
In het geval van zittingen aangaande ondertoezichtstellingen of uithuisplaatsingen
verschijnt de Raad voor de Kinderbescherming altijd goed voorbereid op de zitting.
Vraag 3
Klopt het aantal van enkele honderden zaken, waar in het artikel over gesproken wordt,
wel als we beseffen dat dit al zes jaar zou spelen?
Antwoord 3
De Raad voor de Kinderbescherming heeft aangegeven dat er geen exacte cijfers van
het aantal zaken zijn, maar dat het naar schatting gaat om enkele honderden zaken
die in het kader van de consulttaak zijn behandeld sinds aanvang van het Uniform Hulpaanbod
in regio Den Haag. Dit zijn dus enkele honderden zaken sinds 2019 tot mei 2025.
Vraag 4
Klopt het dat het hier om onderlinge afspraken gaat tussen de Raad voor de Kinderbescherming
en de Rechtbank Den Haag?
Antwoord 4
Ja, dat klopt. Het betreft hier een afspraak tussen de Raad voor de Kinderbescherming,
de rechtbank Den Haag en de gemeenten in het arrondissement van de rechtbank Den Haag.
Deze afspraak moet bezien worden in het licht van het Uniforme Hulpaanbod. Het Uniforme
Hulpaanbod is een samenwerking tussen de rechtbanken en gemeenten. Het voorzien in
passende en tijdige hulp voor ouders en kinderen is een verantwoordelijkheid die decentraal,
bij gemeenten, is belegd. Iedere gemeente maakt eigen keuzes in de wijze waarop zij
hun taak uitvoeren in de vrijwillige jeugdhulpverlening op basis van de Jeugdwet.
Dit heeft geleid tot verschillen tussen de arrondissementen in de manier waarop de
rechter de ouders en kinderen kan verwijzen naar een hulpverleningstraject dat door
de gemeenten moet worden gefinancierd. In Den Haag hebben de rechtbank Den Haag, de
Raad voor de Kinderbescherming en de gemeenten in het arrondissement van de rechtbank
Den Haag in gezamenlijkheid besloten dat de Raad voor alle zittingen uitgenodigd zou
worden waar sprake kan zijn van een doorverwijzing naar het Uniforme Hulpaanbod.
De Raad voor de Kinderbescherming kan dan op zitting informeren en adviseren over
de verwijzing naar hulpverlening binnen het Uniforme Hulpaanbod. Hiervan is alleen
sprake in het geval van gezag- en omgangszaken bij de initiële zitting.
Vraag 5
Hoe verhoudt deze werkwijze zich tot de wettelijke verplichtingen en kwaliteitsnormen
die gelden voor de Raad voor de Kinderbescherming?
Antwoord 5
De Raad voor de Kinderbescherming heeft mij verzekerd altijd inhoudelijk voorbereid
naar zittingen aangaande ondertoezichtstelling, een uithuisplaatsing of een onderzoek
in het kader van gezag- en omgangzaken te komen. Zoals aangegeven in het antwoord
op vraag 2, kunnen de wijze en mate van voorbereiding verschillen afhankelijk van
welke taak wordt uitgeoefend. De advisering van de Raad voldoet in deze zaken aan
de wettelijke verplichtingen en het eigen kwaliteitskader.2
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, ontving de Raad voor de Kinderbescherming,
in het specifieke geval dat de rechtbank Den Haag een algemeen pedagogisch-juridisch
advies vraagt, vooraf geen uitgebreide informatie voor het uitvoeren van de consulttaak.
Omdat dit voor de uitvoering van deze taak niet nodig is, is deze werkwijze niet strijdig
met de wettelijke verplichtingen die gelden voor de Raad voor de Kinderbescherming.
Evenmin is dit strijdig met het kwaliteitskader van de Raad voor de Kinderbescherming.
Desondanks heeft de Raad voor de Kinderbescherming zich herbezonnen over deze werkwijze
en is in overleg met de rechtbank Den Haag de werkwijze per 1 mei jl. aangepast.
Vraag 6
Hoe beoordeelt u deze werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming in het licht
van de rechtsbescherming van kinderen en ouders? Deelt u de mening dat dit het vertrouwen
in een eerlijks rechtsgang, en daarmee dus ook de rechtsbescherming, zoals vastgelegd
in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in gevaar
brengt?
Antwoord 6
In het geval van de consulttaak bij de rechtbank Den Haag geeft de Raad voor de Kinderbescherming
een algemeen pedagogisch-juridisch advies waarmee de consultvrager verder kan. Hiertoe
ontving de Raad voor de Kinderbescherming tot voor kort, gezien de aard van deze taak,
geen uitgebreide inhoudelijke informatie. Ik betreur dat dit heeft geleid tot de indruk
dat het advies van de Raad voor de Kinderbescherming onzorgvuldig is. Vanwege de onduidelijkheid
over de rol van de raadsonderzoekers op zittingen in de rechtbank Den Haag hebben
de Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank Den Haag besloten om de werkwijze
van de Raad in de regio Den Haag per 1 mei jl. is herzien, zoals ook aangegeven in
de Kamerbrief van 26 mei 2025.
Vraag 7
Hoe wordt met deze werkwijze gewaarborgd dat de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming
in lijn zijn met de belangen van het kind, zoals vastgelegd in het Internationaal
Verdrag inzake de Rechten van het Kind?
Antwoord 7
De belangen van het kind staan altijd voorop in het werk en de adviezen van de Raad
voor de Kinderbescherming. Dit blijkt onder andere uit het Kwaliteitskader van de
Raad, waarin is vastgelegd dat het belang van het kind doorslaggevend is.3 Dit maakt dat het pedagogisch-juridisch advies van de Raad voor de Kinderbescherming
toeziet op het belang van het kind bij de zorg die nodig is voor het welzijn van het
kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft aangegeven dat zij bij het geven van
pedagogisch-juridisch advies rekening houdt met de rechten en belangen van het kind,
zoals belastbaarheid (gezondheid), schoolgang en contact met familie om enkele voorbeelden
te noemen.
Vraag 8
Hoe wordt de kwaliteit van de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming momenteel
gemonitord en geëvalueerd? Zijn er recente evaluaties uitgevoerd naar de effectiviteit
en betrouwbaarheid van deze adviezen?
Antwoord 8
Er zijn geen evaluaties uitgevoerd naar de effectiviteit en betrouwbaarheid van de
adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming. In de verschillende regio’s zijn er
samenwerkingsafspraken tussen de Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbanken
waarin de kwaliteit van de adviezen wordt besproken. Daarnaast leert de Raad voor
de Kinderbescherming van klachten, ketenpartners, jurisprudentie en bijvoorbeeld inspectierapporten.
Ook wordt met het Ministerie van Justitie en Veiligheid gesproken over de kwaliteit
van het werk van de Raad voor de Kinderbescherming. Daarnaast houden de Inspectie
Justitie en Veiligheid en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd toezicht op de Raad
voor de Kinderbescherming.
Vraag 9
Op welke wijze worden kinderen en ouders geïnformeerd over de rol en werkwijze van
de Raad voor de Kinderbescherming tijdens juridische procedures? Wordt hierbij expliciet
vermeld hoe de Raad zich (niet) voorbereidt op zittingen en op basis waarvan verstrekkende
adviezen worden uitgebracht?
Antwoord 9
Vooropgesteld dient te worden dat de Raad voor de Kinderbescherming bij uithuisplaatsingen
en ondertoezichtstellingen te allen tijde voorbereid naar de zitting komt.
In het geval van algemeen juridisch-pedagogisch advies (consulttaak) kwam de Raad
tot 1 mei 2025 zonder voorbereiding naar de zitting. Vanuit de Rechtspraak is aangegeven
dat de rechtbank Den Haag deze werkwijze bij de invoering van het Uniforme hulpaanbod
in 2019 en ook daarna herhaaldelijk en uitgebreid heeft besproken met de advocatuur.
In de rechtbank Den Haag legt de rechter op de zitting in het geval van een zaak waarin
de Raad een consulttaak verricht aan de ouders uit wat de rol van de Raad voor de
Kinderbescherming is op de zitting en dat de Raad voor de Kinderbescherming geen advies
zal geven over wat ter beslissing voorligt, maar een algemeen pedagogisch-juridisch
advies zal geven.
Naar aanleiding van de eerder aangegeven onduidelijkheid, zijn de vereniging van Familierecht
Advocaten Scheidingsmediators, Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank Den
Haag hierover in gesprek gegaan. De afspraak is gemaakt dat de familierechters op
de zitting duidelijker de rol van de raadsmedewerker zouden benoemen en daarbij duidelijk
maken dat de Raad voor de Kinderbescherming op de zitting geen specifiek advies kan
geven over wat ter beslissing voorligt. Desondanks bleef deze werkwijze voor rolonduidelijkheid
zorgen, waardoor inmiddels is besloten om de werkwijze aanpassen. De werkwijze is
per 1 mei 2025 aangepast (zie antwoord op vraag 6).
Vraag 10
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de werkwijze van de Raad
voor de Kinderbescherming in de regio Den Haag en de mogelijke gevolgen hiervan voor
de rechtsbescherming van kinderen en ouders?
Antwoord 10
De Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank Den Haag hebben de gemaakte afspraken
over de werkwijze herzien. Per 1 mei 2025 is het werkproces omtrent het Uniforme Hulpaanbod
aangepast. Dat houdt in dat de Raad voor de Kinderbescherming voortaan ook voor zittingen
die de Raad specifiek in Den Haag bijwoont vanuit de consulttaak de relevante stukken
ontvangt en bestudeert. Ik acht het daarom niet nodig om een onafhankelijk onderzoek
in te stellen naar de werkwijze van de Raad in relatie tot de rechtbank Den Haag.
Vraag 11
Zijn er signalen dat deze werkwijze ook in andere regio's voorkomt? Zo ja, welke stappen
worden ondernomen om dit landelijk te adresseren?
Antwoord 11
Nee, die signalen zijn er niet. Deze werkwijze betreft een afspraak tussen de Raad
voor de Kinderbescherming en de rechtbank Den Haag, die per 1 mei 2025 in overleg
tussen de Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank Den Haag is herzien.
Vraag 12, 13 en 14
Welke maatregelen bent u voornemens te nemen om ervoor te zorgen dat de Raad voor
de Kinderbescherming in de regio Den Haag zich voortaan adequaat voorbereidt op zittingen,
conform de geldende kwaliteitsnormen?
Welke stappen worden ondernomen om de transparantie en verantwoording van de Raad
voor de Kinderbescherming richting betrokkenen te verbeteren, zodat het vertrouwen
in de jeugdzorg en de rechtsbescherming van kinderen en ouders wordt versterkt?
Bent u bereid om in overleg te treden met de Raad voor de Kinderbescherming en de
Rechtspraak om te waarborgen dat de voorbereiding en advisering door de Raad in de
toekomst op een adequate en uniforme wijze plaatsvinden?
Antwoord 12, 13 en 14
Hierover hebben reeds gesprekken tussen de Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank
Den Haag plaatsgevonden. Deze gesprekken hebben ertoe geleid dat de werkwijze per
1 mei 2025 zodanig is aangepast dat de Raad voor de Kinderbescherming voortaan ook
voor zittingen die de Raad specifiek in Den Haag bijwoont vanuit de consulttaak alle
relevante stukken ontvangt en bestudeert. Het is van belang dat voor betrokkenen duidelijk
is wat de rol van de Raad voor de Kinderbescherming is, zodat het vertrouwen van betrokkenen
in hun procedure wordt versterkt.
Vraag 15
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Raad dat het «ondoenlijk» en ook «niet nodig»
is om in al die zaken het dossier te lezen; «Naar die zittingen komt de Raad ongeïnformeerd.»?
Bent u het met deze uitspraak eens?
Antwoord 15
Deze uitspraak uit het betreffende artikel in het NRC van 26 maart 2025 heeft betrekking
op de zaken waarin de Raad voor de Kinderbescherming zijn consulttaak uitvoert bij
de rechtbank Den Haag. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven wat deze taak
inhoudt. Van belang hierbij is dat de consulttaak over de inzet van het Uniforme Hulpaanbod
een wezenlijk andere is dan een adviserende taak vanuit een raadsonderzoek of een
eerste advies over een inhoudelijke rechtsvraag.
Vraag 16
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de woordvoerder van de Raad voor de Kinderbescherming:
«Desgevraagd zegt de Raad dat indien zulke zware zaken, bijv. Huiselijk Geweld, ex-partner,
geweld en stalking, in eerste instantie bij de rechtbank niet naar boven komen, ze
later alsnog bij de rechter en Raad zullen terugkeren omdat zal blijken dat het ingezette
hulpverleningstraject ongeschikt is»? Is deze uitspraak in uw ogen correct? Is het
niet zo dat als de Raad voor de Kinderbescherming in beeld komt dat dan juist alle
zaken aan bod moeten komen, ook in de eerste zitting, zodat direct juist passende
hulp kan worden ingezet in het belang van het kind?
Antwoord 16
Helaas ontstaat niet altijd direct duidelijkheid over de vraag of er sprake is van
onveiligheid. Wanneer informatie hierover door geen van de partijen kenbaar gemaakt
wordt, is het (zonder nadere hulp of zonder nader onderzoek) vaak niet mogelijk hier
ter zitting zicht op te krijgen. Hier is binnen een hulpverleningstraject eerder ruimte
en gelegenheid voor, waardoor op een volgende rechtszitting meer passende keuzes en
beslissingen kunnen worden genomen. Echter, als bekend is dat dergelijke onderwerpen
spelen, worden deze onderwerpen op de eerste zitting door de rechter met de ouders
in aanwezigheid van de Raad voor de Kinderbescherming besproken. Als op basis van
de stukken en hetgeen ter zitting is besproken ernstige zorgen zijn, kan de rechter
de Raad voor de Kinderbescherming direct vragen onderzoek te doen en zijn bevindingen
aan de rechter te rapporteren en te adviseren over de voorliggende geschilpunten.
Vraag 17 en 19
Deelt u de mening dat het niet aan de Raad voor de Kinderbescherming en de Rechtspraak
is om hier onderling afspraken over te maken omdat beiden een andere rol hebben in
deze procesgang? Deelt u de mening dat de wet leidend moet zijn en niet eventueel
onderling gemaakte ketenafspraken?
Hoe beoordeelt u de rol van de Rechtbank Den Haag als zij ingestemd heeft met deze
werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming?
Antwoord 17 en 19
In voorgaande antwoorden is reeds toegelicht dat de afspraak voortkomt uit een samenspraak
tussen de Raad voor de Kinderbescherming, de rechtbank Den Haag en de gemeenten in
het arrondissement van de rechtbank Den Haag om uitvoering te geven aan het Uniforme
Hulpaanbod. De intentie was het zo efficiënt mogelijk ter zitting bespreken van enkel
het Uniforme Hulpaanbod om zo goed mogelijk maatwerk van hulp voor de betrokkenen
te leveren. Deze samenwerking is vanuit dit uitgangspunt tijdens evaluaties door alle
ketenpartners als positief ervaren. Bovendien hebben de Raad voor de Kinderbescherming
en de rechtbank Den Haag met het maken en uitvoeren van deze afspraak niet in strijd
met de wet gehandeld. Ik heb over de rol van rechtbank Den Haag in deze afspraken
daarom geen negatieve mening.
Vraag 18
Hoe verhoudt deze afspraak die gemaakt is zich tot bijvoorbeeld het kwaliteitskader
waar elke medewerker op basis van zijn SKJ-registratie aan moet voldoen? Kan het zo
zijn dat een zittingsvertegenwoordiger, die zich niet voorbereidt op een zitting en
daar adviezen geeft, al dan niet juist, tuchtrechtelijk aansprakelijk is? Is dat in
uw ogen fair als een werkgever afspraken maakt waar een medewerker mee moet werken
maar dat deze medewerker, bij het volgen van de werkinstructies van de werkgever,
tuchtrechtelijk op aangesproken kan worden?
Antwoord 18
Het geven van algemeen-pedagogische adviezen past binnen de wettelijke taken van de
Raad en is op geen enkele wijze strijdig met beroepsregels en de SKJ-registratieregels.
Ik heb geen aanleiding om aan te nemen dat een medewerker tuchtrechtelijk aansprakelijk
gesteld kan worden voor het volgen van deze werkwijze. In het algemeen geldt overigens
dat het volgen van werkinstructies van de werkgever niet snel tot tuchtrechtelijke
aansprakelijkheid zal leiden als professionals zorgvuldige afwegingen maken en die
goed onderbouwen.
Vraag 20
Bent u voornemens om met de Rechtbank Den Haag in gesprek te gaan hierover? En welke
boodschap heeft u dan voor de rechtbank?
Antwoord 20
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 14 reeds heb aangegeven, heb ik van de Raad voor
de Kinderbescherming vernomen dat de Raad en de rechtbank Den Haag per 1 mei jl. hun
werkwijze hebben aangepast.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.