Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het onderzoek Nivel ‘Patiëntenstops bij huisartsenpraktijken’ (Kamerstuk 33578-140) en over de Beleidsreactie op rapport Algemene Rekenkamer ‘Focus op huisartsenzorg’ (Kamerstuk 33578-141)
33 578 Eerstelijnszorg
Nr. 157
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 22 mei 2025
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over
de brieven van 2 april 2025 over het onderzoek Nivel «Patiëntenstops bij huisartsenpraktijken»
(Kamerstuk 33 578, nr. 140) en over de Beleidsreactie op rapport Algemene Rekenkamer «Focus op huisartsenzorg»
(Kamerstuk 33 578, nr. 141).
De vragen en opmerkingen zijn op 24 april 2025 aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 22 mei 2025 zijn de vragen, voorzien van
een inleiding, beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Mohandis
Adjunct-griffier van de commissie, Sjerp
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
7
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
7
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
8
II.
Reactie van de bewindspersoon
9
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsreactie op het rapport
van de Algemene Rekenkamer «Focus op huisartsenzorg» alsmede het Onderzoek van Nivel
over «Patiëntenstops bij huisartsenpraktijken» en hebben hierover nog enkele vragen
en opmerkingen.
Zoals in het regeerprogramma is afgesproken zet dit kabinet in op voldoende praktijkhoudend
huisartsen alsmede het verlagen van de drempels van het praktijkhouderschap om zo
meer mensen toegang tot goede huisartsenzorg te bieden. Kan de Minister aangeven hoe
het met de vorderingen hiervan zit? Hoeveel praktijkhoudend huisartsen zijn er bijgekomen
in het afgelopen jaar? Welke drempels zijn er inmiddels verlaagd om praktijkhouderschap
aantrekkelijker te maken? Welke drempels liggen er nog? Welke knelpunten rondom financiering
van huisvesting bij huisartsen spelen er op dit moment nog? Is hier het afgelopen
jaar iets aan verbeterd? Welke acties hieromtrent kan de Kamer op korte termijn nog
verwachten naast de al ingezette actieplannen die de Minister al benoemd in haar brief?
Eind dit jaar wordt de nieuwe raming van het Capaciteitsorgaan verwacht, waarop het
aantal opleidingsplaatsen in de huisartsenzorg bepaald zal worden. Het vullen van
de opleidingsplekken blijkt helaas echter nu al een uitdaging. Het Capaciteitsorgaan
heeft daarom ook al aangegeven dat het meest recente advies mogelijk niet implementeerbaar
was en dat er actief gekeken zal moeten worden naar een betere organisatie van de
huisartsenzorg. Kan de Minister al aangeven hoe zij hier in het Aanvullend Zorg- en
Welzijnsakkoord (AZWA), invulling aan gaat geven? Wat kunnen de zorgverzekeraars eventueel
nog doen om meer huisartsen in opleiding aan te trekken?
De Algemene Rekenkamer (hierna: Rekenkamer) concludeert dat er een tekort aan huisartsenzorg
is, zeker voor bepaalde regio’s. De Rekenkamer benoemd dat het tekort aan huisartsen
daarvan de oorzaak is, de Minister benoemd dit genuanceerder te zien, omdat er op
dit moment meer huisartsen dan ooit tevoren werkzaam zijn in Nederland. Inmiddels
hebben we in Nederland op ongeveer 1.250 inwoners een werkzame huisarts, waar dit
in 2012 nog 1 huisarts op ongeveer 1.500 inwoners was. Deelt de Minister de mening
dat huisartsenzorg de laatste jaren intensiever geworden is? Zeker gezien het meer
verplaatsen van zorg van de tweede naar de eerstelijns? De leden van de PVV-fractie
vindt het daarom niet relevant om te blijven benoemen dat er meer huisartsen zijn
dan ooit tevoren. Feit blijft dat anno 2025 nog steeds 1 op de 20 Nederlanders een
(nieuwe) huisarts zoekt en dit probleem opgelost dient te worden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van
de beleidsreactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer «Focus op huisartsenzorg»
en op het Nivel-onderzoek «Patiëntenstops bij huisartsenpraktijken». Genoemde leden
hebben grote zorgen over de problemen in de huisartsenzorg en vinden het dan ook van
groot belang dat het kabinet met duurzame oplossingen komt om de huisartsenzorg te
versterken en deze prioriteit geeft.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben meerdere vragen over de beleidsreactie
op het rapport van de Algemene Rekenkamer. De conclusies van het rapport, namelijk
dat ruim 700.000 mensen in Nederland op zoek zijn naar een andere huisarts maar die
vaak niet kunnen vinden vanwege patiëntenstops, baren deze leden grote zorgen. Huisartsen
zijn de poortwachters van ons zorgsysteem. Het hebben van een vaste huisarts leidt
tot minder vervolgzorg en daarmee tot minder zorgkosten en minder onnodige behandelingen
voor patiënten. De conclusie van de Rekenkamer dat op veel plekken in het land niet
meer wordt voldaan aan de regel dat iedereen op een huisarts in de buurt mag rekenen,
onderstreept dat het water de huisartsenzorg aan de lippen staat, met alle gevolgen
van dien voor de patiënt en ons zorgsysteem.
De summiere reactie van de Minister op het 50-pagina tellende rapport stelt de betreffende
leden niet gerust dat het kabinet de urgentie van dit probleem voldoende onderkent
en begrijpt. Allereerst lezen deze leden dat de Minister de conclusie van de Rekenkamer
deelt dat er een tekort is aan huisartsenzorg, maar dat zij niet de conclusie deelt
dat dit veroorzaakt wordt door een tekort aan huisartsen. Tegelijk lezen genoemde
leden dat het beleid van de Minister erop is gericht om ook in de toekomst voldoende
huisartsen te hebben, en dat zij dit doet door maximaal in te zetten op het opleiden
van huisartsen en het verhogen van het aantal opleidingsplaatsen. Hoe rijmt de Minister
dit met elkaar? Vindt de Minister wel of niet dat er sprake is van een huisartsentekort?
En heeft dit wat haar betreft wel of geen invloed op het tekort aan huisartsenzorg?
Hoe kijkt de Minister bijvoorbeeld naar het advies van het Capaciteitsorgaan uit 2023
dat jaarlijks 1.190 meer basisartsen moeten instromen in de huisartsenopleiding vanwege
de groeiende vraag naar huisartsenzorg, de conclusies die het orgaan doet op basis
van inzichten in de ontwikkeling van de zorgvraag, de demografische ontwikkelingen
en de arbeidstijdontwikkeling? Onderstreept zij dit? Wordt hierbij nog onderscheid
gemaakt tussen verschillende regio’s? En kijkt de Minister zelf naar demografische
ontwikkelingen zoals bevolkingsgroei, wanneer zij schrijft dat zij niet de conclusie
deelt dat er een tekort is aan huisartsen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen daarnaast in de kabinetsreactie dat
het aantal werkzame huisartsen per regio verschilt en het daarom belangrijk is om
de bereikbare capaciteit aan huisartsen beter in te zetten. Welke stappen worden hiertoe
gezet? Met welke verschillende uitdagingen hebben huisartsen te maken als zij een
praktijk in de (rand)stad willen overnemen of starten en wanneer zij een praktijk
daarbuiten (in de regio) willen starten? Erkent de Minister dat beide groepen huisartsen
met eigen uitdagingen kampen en voldoende handvatten moeten krijgen om een praktijk
te starten of over te nemen, en dat zij hierin indien nodig ondersteuning verdienen?
In de beslisnota lezen deze leden daarnaast dat de voorstellen van de initiatiefnota
van het lid Bushoff «Stop de commercie, steun de huisarts» worden meegenomen bij de
AZWA-onderhandelingen en dat er na afronding van het AZWA inhoudelijk op wordt gereageerd.
Kan de Minister dit nader toelichten? Betekent dit, met andere woorden, dat de initiatiefnota
nu inzet is van de Minister bij de onderhandelingen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie delen het gewenste uitgangspunt van de Minister dat huisartsen weer standaard met een vaste patiëntenpopulatie
gaan werken. Ook zij achten het van enorm belang dat patiënten weer een vaste, vertrouwde
huisarts hebben, die de patiënt kent en daardoor betere zorg kan leveren dan een arts
die de achtergrond en geschiedenis van een patiënt uit een dossier moet vernemen.
Genoemde leden lezen in de kabinetsreactie dat de verzekeraar een belangrijke rol
heeft om huisartsen te verleiden zich te vestigen in de (tekort)regio(’s). Hoe ziet
de rol van verzekeraars in de huisartsenproblematiek er volgens de Minister uit? Op
welke punten kan die worden verbeterd? Pakken zorgverzekeraars wat de Minister betreft
nu voldoende hun rol als het gaat om de huisartsentekorten?
De Minister schrijft daarnaast in haar reactie dat er meerdere stappen gezet zijn
in het Integraal Zorgakkoord (IZA) om het werken met een vaste patiëntenpopulatie
aantrekkelijker te maken, waaronder het beter organiseren van de avond-, nacht- en
weekenddiensten (ANW-diensten), het invoeren en structureel bekostigen van Meer Tijd
voor de Patiënt, het beschikbaar stellen van extra uren Praktijkondersteuner Huisarts
– Geestelijke Gezondheidszorg (POH-GGZ) in de praktijk en het ontwikkelen van de Handreiking
huisvestingsproblematiek huisartsen en gezondheidscentra. De leden van GroenLinks-PvdA-fractie
onderschrijven het belang hiervan, maar vragen waarom er in de Voorjaarsnota een structurele
bezuiniging is ingeboekt op Meer Tijd voor de Patiënt van cumulatief 96 miljoen van
2026 t/m 2029. Wat zijn de mogelijke gevolgen hiervan? En als er sprake is van onderuitputting,
waarom is er niet gepoogd een ander doel te vinden voor deze middelen op het gebied
van de huisartsenzorg, zeker aangezien de Minister zelf schrijft dat de ambitie van
haar en kabinet op dit vlak om «extra stappen» vraagt? In hoeverre verwacht zij deze
stappen op te kunnen vangen met het AZWA? Zijn deze verwachtingen met de huidige middelen
en de bezuiniging op de VWS-begroting bij de Voorjaarsnota nog realistisch? Hoe gaat
de Minister, met andere woorden, invulling geven aan de afspraak in het regeerprogramma
dat het kabinet inzet op voldoende praktijkhoudend huisartsen en het verlagen van
de drempels van het praktijkhouderschap om zo meer mensen toegang tot goede huisartsen
te bieden?
Tot slot lezen de genoemde leden over het voornemen van het kabinet om in het AZWA
afspraken te maken over het opzetten van een landelijk «ruilsysteem» voor patiënten,
zodat het makkelijker wordt om te wisselen of ruilen van huisarts, bijvoorbeeld na
een verhuizing. Kan de Minister deze plannen nader toelichten? Hoe verwacht de Minister
de problemen hiermee op te lossen, aangezien de ene huisartsenpraktijk populairder
is dan de andere en de meeste mensen binnen eenzelfde regio verhuizen en doorgaans
niet van een regio met een tekort aan huisartsen naar een regio met voldoende huisartsen?
Erkent de Minister dat dit voor patiënten in dunbevolkte regio’s of die in een dorp
wonen met één huisarts geen optie is? Kan de Minister garanderen dat dit niet leidt
tot extra administratieve kosten voor huisartsenpraktijken? Welke rol ziet de Minister
hierin weggelegd voor zorgverzekeraars? Tot slot vragen deze leden hoe wordt omgegaan
met de wensen van (beginnend) huisartsen voor een betere werk-privébalans. Welke oplossingen
draagt de Minister hiervoor aan?
Daarnaast hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie met veel belangstelling kennisgenomen
van het Nivel-rapport «Patiëntenstops bij huisartsenpraktijken». Zij achten het van
groot belang dat hiermee eindelijk systematisch is onderzocht wat het perspectief
van de huisarts op patiëntenstops is en welke redenen zij hebben voor het (gedwongen)
invoeren hiervan. Deze leden vinden het schrikbarend dat 59% van de huisartsenpraktijken
het afgelopen jaar een vorm van een patiëntenstop heeft gehad en dat deze vaak van
langdurige of meer permanente aard zijn. Nivel concludeert dat het voorkomen van patiëntenstops
varieert per regio in Nederland, mede door verschillen in personeelscapaciteit, arbeidsmarktknelpunten,
huisvestingsmogelijkheden en demografische factoren. Hoe wordt dit meegenomen en omgezet
in beleid? De Minister schrijft in reactie op het rapport dat de conclusies duidelijk
laten zien «dat regionaal en zelfs lokaal maatwerk nodig is». Kan de Minister hier
nader op ingaan? Wat bedoelt zij hiermee en hoe wordt hier invulling aan gegeven?
Hoe wordt bijvoorbeeld gestimuleerd dat huisartsen in regio’s of wijken waar een tekort
is praktijken overnemen of beginnen?
Uit het Nivel-onderzoek blijkt daarnaast dat de patiëntpopulatie in de omgeving van
praktijken met patiëntenstops verschilt van de patiëntpopulatie in de omgeving van
praktijken zonder patiëntenstops. Zo komt een duidelijk verband naar voren met een
lagere sociaaleconomische positie. Hoe kijkt de Minister hiernaar, ook omdat hier
mogelijk groepen door geraakt worden die al een hogere zorgvraag hebben of te maken
hebben met grotere onderlinge gezondheidsverschillen? Nivel vindt bijvoorbeeld een
duidelijk verband tussen meer patiëntenstops en meer stedelijke omgevingen, waar achterstandsproblematiek
vaker voorkomt en relatief meer patiënten wonen die een complexe zorgvraag hebben.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vrezen dat de eventuele gezondheidsverschillen
in deze gebieden door een hogere concentratie van patiëntenstops nog verder zullen
toenemen. Hij kijkt de Minister hiernaar? Om nauwkeuriger na te gaan of de toegankelijkheid
voor sommige groepen personen die oververtegenwoordigd zijn in deze gebieden hiermee
daadwerkelijk lager ligt, is volgens Nivel meer onderzoek nodig naar de patiënten-
en zorgvraag-kenmerken in het verzorgingsgebied of de praktijk van huisartsen. Is
de Minister van plan of bereid om dergelijk onderzoek in gang te zetten, en daarbij
specifiek te kijken naar de samenhang tussen patiëntenstops, stedelijkheid en patiëntkenmerken?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in het Nivel-onderzoek bovendien dat
de meest genoemde reden voor een patiëntenstop een hoge zorgdruk binnen de patiëntpopulatie
(59%) is. Dit verwijst naar het aantal contacten/consulten binnen de praktijk. Hoe
kijkt de Minister naar mogelijke oplossingen voor dit probleem? Is zij bijvoorbeeld
bereid te kijken of populatiebekostiging hier een uitkomst kan bieden, waarbij rekening
wordt gehouden met de kenmerken van de betreffende populatie in een wijk of regio?
Op welke andere manieren kan worden gestimuleerd dat een hoge zorgdruk binnen de patiëntpopulatie
niet tot meer patiëntenstops leidt?
Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat de oorzaken van patiëntenstops, waaronder een
relatief hoge zorgzwaarte van de patiëntenpopulatie ten opzichte van de beschikbare
personele capaciteit maar ook huisvestingsproblemen waardoor niet kan worden uitgebreid,
elkaar versterken. Daarom gaven huisartsen aan dat zij weinig maatregelen zien die
zij zelf kunnen nemen om patiëntenstops te voorkomen of op te heffen. Hoe kijkt de
Minister hiernaar? Deelt zij deze analyse? En zo ja, betekent dit dat het nemen van
verlichtende maatregelen of het aanreiken van oplossingen voor een groot deel bij
de (zowel lokale als regionale) politiek ligt en dat dit dus vooral knoppen zijn waar
de politiek aan kan draaien? Wat doet de Minister specifiek om het huisvestingsprobleem
aan te pakken, met name in de stedelijke gebieden waar de problemen hieromtrent nog
groter zijn vanwege schaarse beschikbaarheid en hoge kosten? Hoe kijkt de Minister
naar de voorstellen hierover, zoals het verantwoordelijk maken van zorgverzekeraars
en huisartsenorganisaties voor het opzetten van netwerken die startende en stoppende
praktijkhouders begeleiden en aan elkaar koppelen of om de administratieve lasten
voor praktijkhouders omlaag te brengen, bijvoorbeeld door de hulpmiddelenzorg weer
onder te brengen bij de apotheker en simpele knoppen aan het patiëntendossier toe
te voegen voor handelingen die nu onnodig veel tijd kosten? Onderschrijft de Minister
de doelen van deze voorstellen en deelt zij de mening dat deze ten goede kunnen komen
aan het oplossen van de problemen in de huisartsenproblematiek?
Hoe beziet de Minister tot slot de rol van private equity en commerciële partijen
in de huisartsenproblematiek? Op welke manier neemt zij dit mee in de probleemanalyse?
Is zij bereid (meer) drempels op te werpen voor private equity en commerciële partijen
die de zorg voor de patiënt ten goede moeten komen, zodat niet het maken van winst
maar het leveren van goede zorg voorop blijft staan? We hebben immers gezien dat het
overnemen van huisartsenpraktijken door private equity of commerciële partijen meermaals
tot aantoonbaar veel slechtere zorg heeft geleid, denk aan de grote misstanden die
ontstonden bij Co-Med of Quin Dokters. Terwijl zij pretendeerden efficiëntere zorg
te kunnen leveren door bijvoorbeeld schaalvergroting en digitalisering, werd er in
de praktijk vooral beknibbeld op de kwaliteit van zorg en de bereikbaarheid. Hoe gaat
de Minister voorkomen dat deze partijen in het gat springen dat ontstaat door de problemen
waar reguliere huisartsen tegenaan lopen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van (de reactie op) het rapport van
de Algemene Rekenkamer en Nivel over huisartsentekort en patiëntenstops. Zij hebben
hierbij nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie merken op dat veel informatie ontbreekt of niet duidelijk
is, denk aan de aantallen fte’s en productiviteit. Op basis van welke cijfers maakt
en evalueert het kabinet beleid voor de eerstelijnszorg en afspraken in huidige en
toekomstige zorgakkoorden? Hoe denkt de Minister effectieve afspraken te kunnen maken
als essentiële informatie over het aantal fte’s en productiviteit ontbreekt?
Uit onderzoek van SiRM1 bleek al dat een uur extra werken in de zorg een zeer positieve bijdrage kan leveren
aan het oplossen van het personeelstekort. Dat geldt zeker ook voor huisartsen, maar
ook in dat deel van de zorgsector lijkt de wens om deeltijd te werken te domineren.
De leden van de VVD-fractie vragen een reactie van de Minister op deze constatering.
Op welke manier gaat zij het meer uren werken in de huisartsenzorg stimuleren?
Volgens Nivel zijn 45 tot 230 huisartsenpraktijken overgenomen door commerciële investeerders,
een ruime schatting. De leden van de VVD-fractie vinden het jammer dat negatieve voorbeelden,
zoals Co-Med, ook de kwalitatief goede en goed bereikbare ketens van huisartsen in
een kwaad daglicht zetten. Deelt de Minister de visie dat ketens van meerwaarde kunnen
zijn om huisartsenzorg toegankelijk te houden?
De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over de manier waarop omgegaan wordt
met zzp’ers in de zorg en hun opdrachtgevers.2 Klopt het dat het kabinet nog niet heeft gereageerd op de door de Landelijke Huisartsen
Vereniging (LHV) opgestelde casuïstiek? Zo ja, wanneer wordt deze reactie naar de
Kamer gestuurd? Wat is uw verwachting van de wetgeving tegen schijnzelfstandigheid
op de problemen die geschetst worden in zowel het Algemene Rekenkamer-rapport als
het Nivel-rapport?
Tot slot vinden de leden van de VVD-fractie het opvallend dat in het Nivel-rapport
de oplossingsrichtingen digitalisering en meer hybride zorg zeer laag scoren. Zo heeft
de commerciële aanbieder Arts en Zorg het aantal praktijkbezoeken en de werkdruk aanzienlijk
weten te verlagen door de inzet van digitale consulten zonder aan kwaliteit in te
boeten. Hierdoor kunnen huisartsen meer tijd besteden aan patiënten die een fysiek
bezoek nodig hebben. Welke potentie ziet de Minister in digitale en hybride huisartsenzorg
in de aanpak van de geschetste problematiek? Hoe wil zij stimuleren dat deze oplossingsrichtingen
worden aangeboden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de stukken over huisartsenzorg.
Zij hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de Minister zich maximaal gaat inzetten op het
opleiden van huisartsen, maar tegelijkertijd erkent dat dit uitdagend is en dat er
gewerkt moet worden aan een betere organisatie van de huisartsenzorg. In hoeverre
wordt er in de huidige plannen voldoende rekening gehouden met de regionale verschillen
in tekorten? Zijn er concrete acties die gericht zijn op het versterken van de aantrekkelijkheid
van het huisartsenvak in de onderbevoorrechte regio’s?
De leden van de NSC-fractie zijn van mening dat het verlagen van de werkdruk een cruciale
factor is voor het behoud van huisartsen. Deelt de Minister deze visie en zo ja, welke
concrete maatregelen is zij bereid te nemen om de werkdruk voor huisartsen te verlagen?
De leden van de NSC-fractie lezen dat het aantal huisartsen dat werkt met een vaste
patiëntenpopulatie al jaren achterblijft en dat het aantal huisartsen dat als praktijkhouder
werkt is gedaald. Deze leden merken op dat veel huisartsen drempels ervaren bij het
oprichten van een eigen praktijk. Welke concrete stappen onderneemt de Minister om
de dalende trend te keren en de drempels te verlagen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Met interesse hebben de leden van de D66-fractie kennisgenomen van de brief van de
Minister met de beleidsreactie op het rapport Algemene Rekenkamer «Focus op huisartsenzorg».
Daartoe hebben deze leden verdere vragen.
De Minister geeft in deze brief aan dat de Rekenkamer geconcludeerd heeft dat er een
tekort aan huisartsen is, en dat dit tekort in de toekomst nog verder zal toenemen.
Voorts vragen de leden van de D66-fractie aan de Minister welke structurele oorzaken
de Minister ziet voor het aanhoudende huisartsentekort, en hoe worden deze aangepakt
in de plannen van de Minister. Deze leden vragen op welke wijze de Minister zich inspant
om het beroep van huisartsen toekomstbestendig te maken, ook gezien de toenemende
werkdruk. Kan de Minister hierbij ingaan op het gegeven dat er nu meer huisartsen
dan ooit zijn? En of zij net als de leden van D66-fractie ziet dat er kansen liggen
in het breder inzetten van andere zorgverleners in de eerstelijnszorg en hulpverleners
uit het sociaal domein? Zo ja, op welke wijze is de Minister van plan om deze kansen
te benutten? Voorts vragen deze leden, wat zijn de plannen van de Minister ten aanzien
van het beter spreiden van huisartsen over regio’s met een tekort?
De leden van de D66-fractie hebben zorgen omtrent de huisvesting voor huisartsenpraktijken.
Erkent de Minister dat een tekort aan passende praktijkruimten een belemmering vormt
voor huisartsen om zich te vestigen? Op welke wijze wil de Minister gemeenten stimuleren
of ondersteunen om in bestemmingsplannen in nieuwbouwwijken voldoende ruimte te reserveren
voor huisartsenpraktijken? Ook vragen deze leden of de Minister bereid is te onderzoeken
of er (tijdelijke) financieringsinstrumenten nodig zijn om praktijkruimten te realiseren
in gebieden waar dit financieel gezien lastig is.
Tot slot, deze leden vinden het belangrijk dat er op korte termijn plannen bekend
zullen worden gemaakt om deze problemen aan te pakken. Daartoe vragen de leden van
de D66-fractie of de Minister kan aangeven wat haar overkoepelende inzet is om ervoor
te zorgen dat de toegang tot de huisartsenzorg verbeterd wordt. Kan de Minister daarbij
toelichten welke stappen zij al heeft ondernomen en wat de Kamer verder kan verwachten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben de recente onderzoeken over de huisartsenzorg gelezen.
Ze hebben hierover een aantal vragen aan de Minister.
Genoemde leden vinden de rol van de huisarts als poortwachter heel belangrijk. Toch
zien zij dat deze rol in sommige regio’s niet goed werkt. In deze regio’s willen weinig
huisartsen een praktijk starten. Dat is een probleem, zeker omdat er straks meer ouderen
bijkomen in die gebieden. De Minister zegt dat zorgverzekeraars een belangrijke taak
hebben: ze moeten huisartsen helpen om zich in deze regio’s te vestigen. Welke instrumenten
geeft de Minister aan zorgverzekeraars om huisartsen te stimuleren om naar deze regio’s
te komen?
Daarnaast lezen genoemde leden dat de Minister eind dit jaar opnieuw kijkt naar het
aantal opleidingsplekken voor huisartsen, op basis van nieuwe cijfers. Deze leden
vinden dat de opleiding tot basisarts ook meer aandacht moet geven aan het praktijkhouderschap.
Is de Minister bereid om, samen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
te verkennen hoe het praktijkhouderschap meer structureel opgenomen kan worden in
de coschappen van de opleiding tot basisarts? Bijvoorbeeld door het als leerdoel op
te nemen in het raamplan voor de coschappen?
Verder horen de leden van de BBB-fractie dat huisartsen moeite hebben om zich ergens
te vestigen. Door de krappe woningmarkt is er vaak te weinig ruimte of zijn de panden
te duur. Kan de Minister toezeggen om samen met gemeenten te zorgen voor voldoende
betaalbare en geschikte plekken voor huisartsen, in elk dorp en elke wijk?
Tot slot ZZP huisartsen, genoemde leden zijn op de hoogte gebracht van het feit dat
de LHV uitgebreide casuïstiek heeft aangeleverd bij de Minister van VWS, de Minister
van SZW en de Belastingdienst. Tot op heden heeft dit echter niet geleid tot duidelijkheid.
Sterker nog, de situatie is alleen maar onduidelijker geworden door het onverwachte
besluit om alle geldige modelovereenkomsten te verlengen tot 1 januari 2029. Kan de
Minister toezeggen om bij de Minister van SZW en de Staatssecretaris van Financiën
er op aan te dringen dat de Belastingdienst geen sancties met terugwerkende kracht
oplegt tot 1 januari 2025, zo lang er geen duidelijkheid is over de ingediende casuïstiek
van huisartsen en over de status van modelovereenkomsten in relatie tot de criteria
die de Belastingdienst hanteert bij handhaving?
II. Reactie van de bewindspersoon
Inleiding
Op 2 april jl. heeft de Algemene Rekenkamer het focusonderzoek «Focus op huisartsentekort»
aangeboden aan de Tweede Kamer. Diezelfde dag heeft u mijn reactie op dit rapport
ontvangen3. Daarnaast heb ik uw Kamer het rapport van het Nivel over patiëntenstops bij huisartsenpraktijken
toegestuurd4. Naar aanleiding van deze twee rapporten en mijn beleidsreactie daarop hebben verschillende
fracties vragen gesteld in een Schriftelijke Overleg. Met deze brief stuur ik u de
antwoorden op deze vragen.
In deze antwoorden ga ik in op de afspraken die ik beoog te maken met veldpartijen
in het «aanvullend zorg- en welzijnsakkoord» (AZWA). Omdat uw Kamer mij heeft verzocht
de vragen uit het Schriftelijke Overleg te beantwoorden voor het notaoverleg over
de initiatiefnota Bushoff (26 mei 2025), acht ik het van belang om u te informeren
over mijn inzet. Hierbij moet ik natuurlijk een voorbehoud maken. Het onderhandelaarsakkoord
is nog niet gesloten en, nadat dit is gebeurd, vindt een achterbanraadpleging plaats.
De toelichting over het AZWA in deze brief betreft dus uitdrukkelijk mijn inzet.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsreactie op het rapport
van de Algemene Rekenkamer «Focus op huisartsenzorg» alsmede het Onderzoek van Nivel
over «Patiëntenstops bij huisartsenpraktijken» en hebben hierover nog enkele vragen
en opmerkingen.
Zoals in het regeerprogramma is afgesproken zet dit kabinet in op voldoende praktijkhoudend
huisartsen alsmede het verlagen van de drempels van het praktijkhouderschap om zo
meer mensen toegang tot goede huisartsenzorg te bieden. Kan de Minister aangeven hoe
het met de vorderingen hiervan zit?
Net zoals de leden van de PVV-fractie vind ik het belangrijk dat er voldoende praktijkhoudend
huisartsen zijn. Om te zorgen dat iedere inwoner van Nederland zich kan inschrijven
bij een huisarts in de buurt, is het van belang dat het aantal huisartsen dat werkt
met een vaste patiëntenpopulatie toeneemt. Landelijk gezien hebben we op dit moment
meer huisartsen dan ooit en daarmee voldoende werkzame huisartsen om dit doel te bereiken.
Op dit moment is er circa één werkzame huisarts op 1.250 inwoners, terwijl dit in
2012 nog één huisarts op de circa 1.500 inwoners was. Echter, relatief neem het aantal
praktijkhoudend huisartsen af (zie figuur 1). Daarom beoog ik met de partijen in het
Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord (hierna: AZWA) de afspraak te maken dat het werken
met een vaste patiëntenpopulatie weer de norm wordt voor huisartsen. Dat is niet eenvoudig
omdat er verschillende factoren hieraan in de weg staan. Ik wil hiervoor meerdere
acties tegelijk in gang zetten. Enerzijds werk ik met partijen aan een set landelijke
maatregelen (de «werkagenda»). Anderzijds beoog ik afspraken te maken over regionaal
maatwerk via de contractering door zorgverzekeraars.
Mijn inzet voor de landelijke afspraken betreft onder andere:
• Om te zorgen dat mensen makkelijker kunnen wisselen van huisarts dient er een landelijk
functionerend ruil- en inschrijfsysteem te komen. Hiermee moet ook het inschrijfproces
bij een huisartsenpraktijk eenvoudiger worden. Verschillende regio’s, zoals Haaglanden
en Oost-Brabant, hebben op regionale schaal al hierin initiatief genomen. De ervaringen
uit deze initiatieven wil ik met de partijen meenemen in het opzetten en uitrollen
van een landelijk werkend systeem.
• Er is een extra stap nodig in de aanpak van huisvestingsproblematiek onder huisartsen.
Ik beoog afspraken te maken hoe financiële knelpunten opgelost kunnen worden. Enerzijds
met een nieuwe versie van de handreiking huisvesting en anderzijds met maatwerk per
regio (zoals hieronder wordt beschreven onder de tweede beoogde afspraak). Ook wil
ik rollen en verantwoordelijkheden van onder meer huisartsen zelf, gemeenten en zorgverzekeraars
verder aanscherpen.
• Ik ga met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in gesprek over toekomstbestendige bekostiging
van huisartsenzorg. Ik wil namelijk dat de bekostiging maximaal bijdraagt aan de toegankelijkheid
van de huisartsenzorg. Bovendien ben ik voornemens de NZa vragen per 2027 de bekostiging
in de huisartsenzorg aan te passen om maatwerkafspraken over de continuïteit van de
huisartsenzorg te stimuleren. Met maatwerk kunnen de drempels van het praktijkhouderschap
in elke regio verlaagd worden.
• Samen met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), InEen, Zorgverzekeraars Nederland
(ZN), opleidingen en experts uit het veld en de wetenschap wil ik onderzoeken welke
mogelijkheden er zijn om actiever te sturen op spreiding van huisartsen over het land.
• Tot slot werken huisartsen zelf onder leiding van het Zorginstituut aan het vertalen
van de kernwaarden van de huisartsenzorg naar werkbare en toetsbare uitgangspunten
of normen. Zo kunnen deze kernwaarden, waaronder continuïteit, beter worden geborgd
bij de inkoop door zorgverzekeraars en door het toezicht van de toezichthouders.
Het doel van de afspraken die ik beoog te maken over regionaal maatwerk is om de toegankelijkheid
van huisartsenzorg in elke regio te garanderen. De stappen die hiervoor nodig zijn
kunnen per regio verschillen. Daarom wil ik in het AZWA af spreken dat huisartsen,
regionale huisartsenorganisaties (RHO’s) en zorgverzekeraars gezamenlijk de verantwoordelijkheid
nemen om de toegankelijkheid en continuïteit van huisartsenzorg in elke regio duurzaam
te borgen. Ik zie dit als de gezamenlijke topprioriteit. Er zijn al verschillende
goede voorbeelden van regio’s die hierin hun verantwoordelijkheid nemen. Zo lukt het
bijvoorbeeld Zeeland en Twente om jonge huisartsen te verleiden om zich te vestigen
als praktijkhouder. Dit soort goede voorbeelden gaan we opschalen. Zorgverzekeraars
spelen hierin een belangrijke rol, omdat zij zorgplicht hebben voor hun verzekerden.
Mijn inzet is dat zij, in nauwe samenwerking met huisartsen in de regio, met maatwerk
in de contractering investeren in werven, behouden of ondersteunen van praktijkhoudend
huisartsen, het starten, overnemen of uitbreiden van praktijken of het introduceren
van innovatieve vormen van werken in de regio.
Het budgettair kader huisartsenzorg dient voor deze afspraken uiteraard voldoende
ruimte te bieden. Zoals afgesproken in het Hoofdlijnenakkoord groeit dit kader 2027
en 2028 met hetzelfde percentage als het laatste jaar Integraal Zorgakkoord (IZA)
(3,5% per jaar).
Hoeveel praktijkhoudend huisartsen zijn er bijgekomen in het afgelopen jaar?
Het Nivel publiceert jaarlijks gegevens over de arbeidsmarkt in de huisartsenzorg.
De meest recente rapportage5 laat zien dat er in 2023 7.561 praktijkhoudend huisartsen waren. Dit is een afname
van 24 praktijkhoudend huisartsen ten opzichte van 2022. In totaliteit nam het aantal huisartsen
in 2023 toe met 195 huisartsen ten opzichte van 2022 (zie figuur 1).
Figuur 1 Aantal huisartsen in Nederland naar functie in de periode 2013–2023
Bron: Nivel (2025), Huisartsen en praktijken in kaart Cijfers uit Nivel Beroepenregistraties
in de Zorg 2023–20241
1 https://www.nivel.nl/nl/publicatie/huisartsen-en-praktijken-kaart-cijfe…
Welke drempels zijn er inmiddels verlaagd om praktijkhouderschap aantrekkelijker te
maken? Welke drempels liggen er nog?
Met het Integraal Zorgakkoord zijn al flink wat drempels verlaagd om het praktijkhouderschap
voor huisartsen aantrekkelijker te maken. Op dit moment heeft iedere huisartsenpraktijk
toegang tot (structurele bekostiging van) Meer Tijd voor de Patiënt (MTVP). MTVP leidt
tot kwalitatief betere zorg, verlaging van de werkdruk én meer werkplezier onder de
huisartsen. Ook is de organisatie van de avond-, nacht-, en weekenduren (ANW-uren)
aangepast zodat de verantwoordelijkheid voor deze diensten eerlijker verdeeld is over
de praktijkhoudend huisartsen en de niet-praktijkhoudend huisartsen. Daarnaast is het aantal uren poh-ggz in de huisartsenpraktijk
verhoogd én zijn er afspraken gemaakt over hoe huisvestingsproblematiek voor huisartsenpraktijken
moet worden aangepakt.
Met het AZWA wil ik een volgende stap zetten. Mijn doel is om met de partijen voort
te bouwen op de vele goede voorbeelden die de laatste jaren zijn ontstaan in verschillende
regio’s om (jonge) huisartsen te helpen bij de stap naar het praktijkhouderschap.
Welke knelpunten rondom financiering van huisvesting bij huisartsen spelen er op dit
moment nog? Is hier het afgelopen jaar iets aan verbeterd? Welke acties hieromtrent
kan de Kamer op korte termijn nog verwachten naast de al ingezette actieplannen die
de Minister al benoemd in haar brief?
Een belangrijk deel van het aantrekkelijker maken van het praktijkhouderschap én een
voorwaarde voor toegankelijke huisartsenzorg is betaalbare en passende huisvesting
voor huisartsenpraktijken en gezondheidscentra. Mijn uitgangspunt daarbij is dat het
organiseren van huisvesting hoort bij het ondernemerschap van een praktijkhoudend
huisarts. Huisvestingsproblematiek wordt een probleem als daarmee de toegankelijkheid
van de huisartsenzorg onder druk komt te staan. In dat geval hebben ook zorgverzekeraars,
RHO’s en gemeenten een belangrijke rol.
De tarieven voor huisvesting zijn verdisconteerd in de gemiddeld kostendekkende tarieven
van de huisartsenzorg. Toch komt het soms voor dat huisartsen bij een uitbreiding
of verhuizing naar een nieuw pand te maken krijgen met kosten die niet volledig gedekt
kunnen worden uit de tarieven. Deze incidentele kosten kunnen daarmee drukken op de
toegankelijkheid van de huisartsenzorg omdat het een huisarts kan belemmeren om uit
te breiden. Zoals toegelicht in mijn antwoord op de vraag van de PVV-fractie over
mijn ambities in het regeerprogramma, beoog ik met de partijen af te spreken dat huisartsen,
RHO’s en zorgverzekeraars gezamenlijk de verantwoordelijkheid van een toegankelijke
huisartsenzorg in de regio dragen. Het is mijn inzet dat zorgverzekeraars, in nauwe
samenwerking met RHO’s, hiervan een prioriteit maken door middel van maatwerk in hun
inkoopbeleid. Maatwerk kan ook worden ingezet voor huisvestingsproblematiek, wanneer
er in een regio sprake is van toegankelijkheidsproblematiek die daardoor (mede) wordt
veroorzaakt. Om te voorkomen dat regio’s zelf het wiel moeten uitvinden, beoog ik
landelijke afspraken te maken over de kaders voor het inzet van maatwerk.
Naast de afspraak over regionaal maatwerk, werk ik ook met de partijen aan een hernieuwde
versie van de Handreiking Huisvestingsproblematiek (hierna: Handreiking). Ik wil met
de landelijke partijen de afspraak maken dat hun leden werken volgens het principe
«pas toe, of leg uit». Hiermee wordt de status van de Handreiking verder verstevigd
met als doel de continuïteit van huisartsenzorg – nu en in de toekomst – te borgen.
De nieuwe versie van de handreiking gaat ook in op oplossingen voor financiële knelpunten,
waaronder het genoemde maatwerk.
Eind dit jaar wordt de nieuwe raming van het Capaciteitsorgaan verwacht, waarop het
aantal opleidingsplaatsen in de huisartsenzorg bepaald zal worden. Het vullen van
de opleidingsplekken blijkt helaas echter nu al een uitdaging. Het Capaciteitsorgaan
heeft daarom ook al aangegeven dat het meest recente advies mogelijk niet implementeerbaar
was en dat er actief gekeken zal moeten worden naar een betere organisatie van de
huisartsenzorg. Kan de Minister al aangeven hoe zij hier in het Aanvullend Zorg- en
Welzijnsakkoord (AZWA), invulling aan gaat geven?
Zoals aangegeven in mijn reactie op de eerste vraag van de PVV-fractie ben ik met
de huisartsenpartijen en zorgverzekeraars in gesprek om stevige afspraken te maken
om het praktijkhouderschap aantrekkelijker te maken. Als meer huisartsen met een vaste
patiëntenpopulatie werken, wordt de huisartsenzorg effectiever en kunnen meer mensen
zich bij een huisartsenpraktijk inschrijven.
Daarnaast is mijn inzet in het AZWA de versterking van de eerstelijnszorg structureel
te borgen, zoals in de visie eerstelijnszorg 2030 beoogd is. Hierdoor wordt in de
wijk de samenwerking verbeterd door het inrichten van een hecht wijkverband. Zo’n
verband bestaat ten minste uit een huisarts, wijkverpleging, apotheekzorg en sociaal
domein professional. Dit zorgt ervoor dat de huisarts niet alleen staat in het wijkmanagement
maar dit samen doet. Daarnaast versterken we de «achterkant» van de eerstelijnszorg
door regionale eerstelijnssamenwerkingsverbanden in te richten. Dit moet er onder
andere voor zorgen dat er heldere samenwerkingsafspraken komen in de regio en zorgverleners
worden ontzorgd en ondersteund zodat zij meer tijd hebben voor hun patiënten.
Wat kunnen de zorgverzekeraars eventueel nog doen om meer huisartsen in opleiding
aan te trekken?
Ik zie een belangrijke rol voor zorgverzekeraars bij het komen tot een gezamenlijke
regionale aanpak om de toegankelijkheid en continuïteit van de huisartsenzorg in elke
regio te borgen. Met de beoogde afspraak over maatwerk in de regio kunnen zorgverzekeraars
via de contractering (financiële en inhoudelijke) afspraken hierover maken in nauwe
samenwerking met RHO’s en huisartsen. Ik verwacht dat alle zorgverzekeraars deze rol
in de toekomst ook pakken.
Een goed voorbeeld van regionale initiatieven waarbij de zorgverzekeraar een rol speelt,
is Polderdokter6: een initiatief van de gemeente Noordoostpolder in samenwerking met Zilveren Kruis
en de RHO waarbij huisartsen richting de Noordoostpolder worden getrokken en gebonden.
Polderdokter doet dit onder andere door huisartsen in opleiding (haio’s) hun hele
opleiding in Noordoostpolder/Urk te laten volgen. Hierdoor kunnen haio’s de gemeente
beter leren kennen én alvast aan hun toekomst bouwen. Daarnaast biedt Polderdokter
in samenwerking met de zorgverzekeraar ook voordelen voor (net afgestudeerde) huisartsen
door hen te ondersteunen in de opzet of overname van een praktijk, bijvoorbeeld met
praktijkmanagement of de ICT. Ook zijn er afspraken door de gemeente gemaakt waardoor
huisartsen voorrang krijgen bij de kinderopvang. Dit sluit aan bij de bevindingen
van het Nivel dat ook de privésituatie van jonge huisartsen bepalend is voor de keuze
waar zij zich vestigen7. Door deze samenhangende aanpak lukt het deze regio jonge huisartsen aan te trekken.
Mijn inzet in het AZWA is, zoals toegelicht, om afspraken te maken dat zorgverzekeraars
in elke regio hun verantwoordelijkheid voor de toegankelijkheid en continuïteit van
de huisartsenzorg nemen.
De Algemene Rekenkamer (hierna: Rekenkamer) concludeert dat er een tekort aan huisartsenzorg
is, zeker voor bepaalde regio’s. De Rekenkamer benoemd dat het tekort aan huisartsen
daarvan de oorzaak is, de Minister benoemd dit genuanceerder te zien, omdat er op
dit moment meer huisartsen dan ooit tevoren werkzaam zijn in Nederland. Inmiddels
hebben we in Nederland op ongeveer 1.250 inwoners een werkzame huisarts, waar dit
in 2012 nog 1 huisarts op ongeveer 1.500 inwoners was. Deelt de Minister de mening
dat huisartsenzorg de laatste jaren intensiever geworden is? Zeker gezien het meer
verplaatsen van zorg van de tweede naar de eerstelijns? De leden van de PVV-fractie
vindt het daarom niet relevant om te blijven benoemen dat er meer huisartsen zijn
dan ooit tevoren. Feit blijft dat anno 2025 nog steeds 1 op de 20 Nederlanders een
(nieuwe) huisarts zoekt en dit probleem opgelost dient te worden.
Het klopt dat er in de afgelopen decennia veel zorg verschoven is van de tweede naar
de eerste lijn. Vaak met positieve effecten. Zo hoeven mensen met een chronische aandoening
veel minder vaak naar het ziekenhuis omdat hun eigen huisarts een groot deel van de
zorg op zich neemt. Eenzelfde beweging hebben we gezien met de introductie van de
poh-ggz, waardoor mensen met psychische klachten vaker in de huisartsenpraktijk geholpen
kunnen worden. Tegelijkertijd leidt dit inderdaad tot een stijging van de zorgvraag
in de huisartsenzorg. Verplaatsing van zorg kan dus alleen in goed overleg tussen
de domeinen en als we daarbij oog houden voor de werkdruk van huisartsen.
Mijn inzet in het AZWA is daarom het versterken van de eerstelijnszorg en een betere
samenwerking tussen domeinen. Zo weten we dat niet elk consult bij de huisarts gaat
over een zorgvraag. Als mensen op een andere plek, of met digitale ondersteuning,
beter geholpen kunnen worden, kunnen we de druk op de huisartsenzorg verminderen.
Zoals aangegeven doe ik er alles aan om te zorgen dat iedere inwoners zich kan inschrijven
bij een huisarts in de buurt. Ik beoog daarover in het AZWA een samenhangend pakket
van maatregelen af te spreken. Mijn inzet daarbij is niet alleen maar dat er méér
huisartsen komen, maar dat een groter deel van de huisartsen gaat werken met een vaste
patiëntenpopulatie. Dat is belangrijk omdat het werken met een vaste patiëntenpopulatie
voor de patiënt leidt tot de beste zorg, een hogere levensverwachting en minder doorverwijzingen
naar de tweedelijnszorg. Tegelijkertijd leidt het werken met een vaste populatie voor
de huisarts tot een efficiënter inzet van personeel en meer werkplezier.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie en reactie van de
bewindspersoon
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van
de beleidsreactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer «Focus op huisartsenzorg»
en op het Nivel-onderzoek «Patiëntenstops bij huisartsenpraktijken». Genoemde leden
hebben grote zorgen over de problemen in de huisartsenzorg en vinden het dan ook van
groot belang dat het kabinet met duurzame oplossingen komt om de huisartsenzorg te
versterken en deze prioriteit geeft.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben meerdere vragen over de beleidsreactie
op het rapport van de Algemene Rekenkamer. De conclusies van het rapport, namelijk
dat ruim 700.000 mensen in Nederland op zoek zijn naar een andere huisarts maar die
vaak niet kunnen vinden vanwege patiëntenstops, baren deze leden grote zorgen. Huisartsen
zijn de poortwachters van ons zorgsysteem. Het hebben van een vaste huisarts leidt
tot minder vervolgzorg en daarmee tot minder zorgkosten en minder onnodige behandelingen
voor patiënten. De conclusie van de Rekenkamer dat op veel plekken in het land niet
meer wordt voldaan aan de regel dat iedereen op een huisarts in de buurt mag rekenen,
onderstreept dat het water de huisartsenzorg aan de lippen staat, met alle gevolgen
van dien voor de patiënt en ons zorgsysteem.
De summiere reactie van de Minister op het 50-pagina tellende rapport stelt de betreffende
leden niet gerust dat het kabinet de urgentie van dit probleem voldoende onderkent
en begrijpt. Allereerst lezen deze leden dat de Minister de conclusie van de Rekenkamer
deelt dat er een tekort is aan huisartsenzorg, maar dat zij niet de conclusie deelt
dat dit veroorzaakt wordt door een tekort aan huisartsen. Tegelijk lezen genoemde
leden dat het beleid van de Minister erop is gericht om ook in de toekomst voldoende
huisartsen te hebben, en dat zij dit doet door maximaal in te zetten op het opleiden
van huisartsen en het verhogen van het aantal opleidingsplaatsen. Hoe rijmt de Minister
dit met elkaar? Vindt de Minister wel of niet dat er sprake is van een huisartsentekort?
En heeft dit wat haar betreft wel of geen invloed op het tekort aan huisartsenzorg?
Net als de leden van de GroenLinks-PvdA fractie zie ik de toegankelijkheid van de
huisartsenzorg als een zeer urgent vraagstuk. Met mijn inzet in het AZWA laat ik zien
dat de toegankelijkheid van de huisartsenzorg een van mijn prioriteiten is. Dat was
het ook al zo voor het rapport van de Algemene Rekenkamer (hierna: Rekenkamer) werd
gepubliceerd. Om beter in beeld te krijgen hoe groot het toegankelijkheidsvraagstuk
is heb ik de afgelopen periode zelf verschillende onderzoeken door het Nivel laten
doen. De Rekenkamer heeft voor het onderzoek gebruik gemaakt van bestaande rapporten,
waaronder die van het Nivel, die vrijwel allemaal reeds met een beleidsreactie met
uw Kamer waren gedeeld.
Bij de toegankelijkheid van de huisartsenzorg kijk ik naar twee sporen. Ten eerste
kijk ik naar het aantal beschikbare huisartsen, nu en in de toekomst. Er zijn op dit
moment meer huisartsen dan ooit, maar dat biedt geen garanties voor de toekomst. Mijn
inzet is om maximaal in te zetten op het beschikbare aantal opleidingsplekken. Op
basis van de adviezen van het Capaciteitsorgaan stel ik opleidingsplaatsen beschikbaar.
Tegelijkertijd geeft het Capaciteitsorgaan ook aan dat de meest recente raming mogelijk
niet uitvoerbaar zou zijn.
Daarom is mijn tweede spoor zo belangrijk: het zo effectief mogelijk inzetten van
beschikbare huisartsen. Ik constateer dat het hoge aantal beschikbare huisartsen dat
we hebben nog niet leidt tot een goed toegankelijke huisartsenzorg voor iedereen.
Mijn inzet is daarom om te zorgen dat meer huisartsen met een vaste patiëntenpopulatie
gaan werken. Dat leidt tot een betere toegankelijkheid, onder meer omdat er minder
zorgverlening nodig is als huisartsen hun patiënten goed kennen. Daarnaast moeten
huisartsen beter over het land verspreid worden, omdat er regio’s met tekorten zijn.
In het AZWA zet ik in op concrete afspraken hierover die ik ook in bovenstaande antwoorden
heb toegelicht.
Hoe kijkt de Minister bijvoorbeeld naar het advies van het Capaciteitsorgaan uit 2023
dat jaarlijks 1.190 meer basisartsen moeten instromen in de huisartsenopleiding vanwege
de groeiende vraag naar huisartsenzorg, de conclusies die het orgaan doet op basis
van inzichten in de ontwikkeling van de zorgvraag, de demografische ontwikkelingen
en de arbeidstijdontwikkeling? Onderstreept zij dit? Wordt hierbij nog onderscheid
gemaakt tussen verschillende regio’s?
Ik zet maximaal in op het opleiden van meer huisartsen in Nederland. Op basis van
het advies van het Capaciteitsorgaan uit 2023 en samenwerking met de opleidingsinstituten
is er een ingroeipad vormgegeven. Hierbij zijn er de afgelopen jaren stapsgewijs meer
huisartsenopleidingsplaatsen beschikbaar gekomen. In het huidige advies van het Capaciteitsorgaan
is gekeken wat landelijk nodig is. Daarbij is dus geen onderscheid tussen regio’s
gemaakt. Op basis van dit advies stel ik het landelijke aantal opleidingsplaatsen
vast. De opleidingsinstituten verdelen de opleidingsplekken vervolgens over het land,
waarbij er volgens de opleidingsinstituten op dit moment sprake is van een optimale
spreiding.
En kijkt de Minister zelf naar demografische ontwikkelingen zoals bevolkingsgroei,
wanneer zij schrijft dat zij niet de conclusie deelt dat er een tekort is aan huisartsen?
Ja, ik neem hierbij demografische ontwikkelingen mee. De afgelopen jaren is het aantal
huisartsen ten opzichte van de bevolking toegenomen. In 2024 was er 1 huisarts op
circa 1250 inwoners, terwijl dit in 2012 nog 1 huisarts op circa 1.500 inwoners was.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen daarnaast in de kabinetsreactie dat
het aantal werkzame huisartsen per regio verschilt en het daarom belangrijk is om
de bereikbare capaciteit aan huisartsen beter in te zetten. Welke stappen worden hiertoe
gezet?
Ik ben het eens met de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie dat de huisartsen capaciteit
beter verspreid moet worden over de regio’s. Daarom zet ik in op afspraken met partijen
in het AZWA om te zorgen dat de continuïteit en toegankelijkheid van huisartsenzorg
in elke regio wordt geborgd. Om dit te bereiken wil ik afspreken dat het werken met
een vaste patiëntenpopulatie weer de norm wordt voor huisartsen. Hiervoor beoog ik
meerdere acties. Enerzijds werk ik met partijen aan een set landelijke maatregelen
(de «werkagenda») waarin onder andere aandacht is voor huisvestingsproblematiek, toekomstbestendige
bekostiging van de huisartsenzorg en het verkennen van welk effectief beleid kan worden
ingezet om huisartsen beter over het land te verspreiden.
Anderzijds zet ik in op afspraken over regionaal maatwerk via de contractering door
zorgverzekeraars. Mijn inzet is dat, via de contractering, zorgverzekeraars de continuïteit
en toegankelijkheid van huisartsenzorg zullen borgen in nauwe samenwerking met huisartsen
en RHO’s. Ik wil met hen afspreken dat zij dat doen door met maatwerk te investeren
in werven, behouden of ondersteunen van praktijkhoudend huisartsen, het starten, overnemen
of uitbreiden van praktijken of het introduceren van innovatieve vormen van werken
in de regio.
Met welke verschillende uitdagingen hebben huisartsen te maken als zij een praktijk
in de (rand)stad willen overnemen of starten en wanneer zij een praktijk daarbuiten
(in de regio) willen starten?
Naast generieke uitdagingen bij het starten of overnemen van een praktijk (zoals de
start als ondernemer, de administratieve stappen die daarbij komen kijken en de stap
van loondienst of waarnemerschap naar eindverantwoordelijke en werkgever) verschillen
uitdagingen ook per regio of per wijk. Zo verschilt het aantal huisartsen per inwoner
per regio. In regio’s met minder huisartsen is het voor praktijkhouders bijvoorbeeld
moelijker een waarnemer of huisarts in loondienst te vinden. Ook het vinden van geschikte
huisvesting is in de ene regio lastiger dan in de andere. Uit onderzoek van het Nivel
blijkt dat huisartsen meer huisvestingsproblematiek ervaren in «sterk stedelijke»
gebieden. Sterk stedelijke gebieden bevinden zich overigens ook buiten de randstad8.
Erkent de Minister dat beide groepen huisartsen met eigen uitdagingen kampen en voldoende
handvatten moeten krijgen om een praktijk te starten of over te nemen, en dat zij
hierin indien nodig ondersteuning verdienen?
Ja, ik erken dat elke beginnend praktijkhouder heeft te maken met eigen uitdagingen.
Om het praktijkhouderschap aantrekkelijker te maken, moeten alle huisartsen die deze
stap overwegen een beroep kunnen doen op ondersteuning bij het starten of overnemen
van een praktijk. Deels is dat generieke ondersteuning, zoals bij- en nascholing over
het praktijkhouderschap. Maar deels is dat ook maatwerk dat precies moet aansluiten
op de situatie waarin de huisarts zit. Daarom zet ik in op afspraken met de huisartsenpartijen
en zorgverzekeraars over maatwerk in elke regio via de contractering. Middels dit
maatwerk kunnen zorgverzekeraars in de toegankelijkheid en continuïteit van de huisartsenzorg
investeren, passend bij de uitdagingen van elke regio.
In de beslisnota lezen deze leden daarnaast dat de voorstellen van de initiatiefnota
van het lid Bushoff «Stop de commercie, steun de huisarts» worden meegenomen bij de
AZWA-onderhandelingen en dat er na afronding van het AZWA inhoudelijk op wordt gereageerd.
Kan de Minister dit nader toelichten? Betekent dit, met andere woorden, dat de initiatiefnota
nu inzet is van de Minister bij de onderhandelingen?
Het lid Bushoff heeft zestien voorstellen gedaan in zijn initiatiefnota «Stop de commercie,
steun de huisarts». Ik heb zijn initiatiefnota met veel interesse gelezen en het bevestigde
voor mij dat het lid Bushoff en ik hetzelfde doel delen: een toekomstbestendige huisartsenzorg
voor iedereen in Nederland. Ik wil hem nogmaals bedanken voor de concrete voorstellen
in zijn initiatiefnota. Voor een groot deel van deze voorstellen geldt dat ik deze
– of de richting ervan – steun en dat ze in lijn zijn met de afspraken die ik momenteel
maak over de huisartsenzorg in het AZWA.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie delen het gewenste uitgangspunt van de Minister dat huisartsen weer standaard met een vaste patiëntenpopulatie
gaan werken. Ook zij achten het van enorm belang dat patiënten weer een vaste, vertrouwde
huisarts hebben, die de patiënt kent en daardoor betere zorg kan leveren dan een arts
die de achtergrond en geschiedenis van een patiënt uit een dossier moet vernemen.
Genoemde leden lezen in de kabinetsreactie dat de verzekeraar een belangrijke rol
heeft om huisartsen te verleiden zich te vestigen in de (tekort)regio(’s). Hoe ziet
de rol van verzekeraars in de huisartsenproblematiek er volgens de Minister uit? Op
welke punten kan die worden verbeterd? Pakken zorgverzekeraars wat de Minister betreft
nu voldoende hun rol als het gaat om de huisartsentekorten?
De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht en moet ervoor zorgen dat zijn verzekerden
toegang hebben tot huisartsenzorg. De NZa ziet toe op de invulling van de zorgverzekeraars
van de zorgplicht. In mijn antwoord op vragen van de PVV-fractie heb ik toegelicht
welke instrumenten de zorgverzekeraar daarvoor heeft. In de praktijk zie ik dat zorgverzekeraars
die instrumenten steeds beter en vaker inzetten. Zo nemen steeds meer zorgverzekeraars
modules in het inkoopbeleid op voor de begeleiding en ondersteuning van beginnende
praktijkhouders.
Hoewel er veel goede voorbeelden zijn, kan nog niet iedereen zich bij een huisartsenpraktijk
in de buurt inschrijven en verschilt het nog sterk per regio van welke ondersteuning
een beginnend huisarts gebruik kan maken. Ik wil dus dat de succesvolle aanpak uit
een aantal regio’s ook op andere plekken wordt toegepast en dat dit niet vrijblijvend
is. Mijn inzet in het AZWA is daarom dat zorgverzekeraars, samen met de RHO’s, topprioriteit
maken van de toegankelijkheid en continuïteit van de huisartsenzorg in elke regio.
Ik wil dat zorgverzekeraars via hun contractering (financieel) maatwerk toepassen
waarmee zij in elke regio doen wat nodig is voor de toegankelijkheid van de huisartsenzorg.
Dit vraagt om landelijke afspraken die kaders bieden hoe maatwerk effectief kan worden
ingezet, zodat niet elke regio het eigen wiel hoeft uit te vinden. Zorgverzekeraars
kunnen deze afspraken vervolgens vertalen naar het inkoopbeleid.
De Minister schrijft daarnaast in haar reactie dat er meerdere stappen gezet zijn
in het Integraal Zorgakkoord (IZA) om het werken met een vaste patiëntenpopulatie
aantrekkelijker te maken, waaronder het beter organiseren van de avond-, nacht- en
weekenddiensten (ANW-diensten), het invoeren en structureel bekostigen van Meer Tijd
voor de Patiënt, het beschikbaar stellen van extra uren Praktijkondersteuner Huisarts
– Geestelijke Gezondheidszorg (POH-GGZ) in de praktijk en het ontwikkelen van de Handreiking
huisvestingsproblematiek huisartsen en gezondheidscentra. De leden van GroenLinks-PvdA-fractie
onderschrijven het belang hiervan, maar vragen waarom er in de Voorjaarsnota een structurele
bezuiniging is ingeboekt op Meer Tijd voor de Patiënt van cumulatief 96 miljoen van
2026 t/m 2029. Wat zijn de mogelijke gevolgen hiervan?
Dit betreft geen structurele bezuiniging op Meer tijd Voor de Patiënt (MTVP). Het
budgettair kader huisartsenzorg, inclusief de 220 mln. voor MTVP, blijft ongewijzigd
(inclusief jaarlijkse loon- en prijsbijstelling en in IZA en AZWA afgesproken groei).
De huidige inzet op MTVP blijft gelijk.
De min op MTVP in de voorjaarsnota is geen onderdeel van het budgettair kader huisartsenzorg.
Het betreft een gedeelte van een reeks voor MTVP op de post «nominaal en onverdeeld».
Deze middelen uit het coalitieakkoord Rutte IV zouden pas vanaf 2026 beschikbaar komen.
Het onderliggende idee bij deze reeks was dat voor MTVP extra huisartsen nodig zijn,
waardoor dat op z’n vroegst in het vierde jaar na het starten van de reeks (2026)
gerealiseerd kan worden. Dit vanwege de 3-jarige huisartsenopleiding.
LHV, InEen en ZN hebben rondom het IZA afgesproken om veel sneller dan in het coalitieakkoord
was voorgenomen MTVP in te voeren. Al in 2024 konden alle praktijken daar gebruik
van maken. Inschatting was dat dit zo’n € 220 mln. structureel zou kosten, met een
snelle oploop in 2023 en 2024. De middelen uit het coalitieakkoord Rutte IV waren
hiervoor dus te weinig en kwamen te laat beschikbaar. Daarom is een andere oplossing
gevonden in het IZA, waarmee voldoende groeiruimte beschikbaar is gesteld in het budgettair
kader huisartsenzorg om deze versnelde opschaling te financieren.
De resterende middelen uit de coalitieakkoordreeks worden ingezet om knelpunten op
de VWS-begroting op te vangen.
En als er sprake is van onderuitputting, waarom is er niet gepoogd een ander doel
te vinden voor deze middelen op het gebied van de huisartsenzorg, zeker aangezien
de Minister zelf schrijft dat de ambitie van haar en kabinet op dit vlak om «extra
stappen» vraagt?
Zoals toegelicht is er geen sprake van onderuitputting binnen het budgettair kader
huisartsenzorg. De landelijke opschaling van MTVP is op een andere wijze gefinancierd
om dit versneld mogelijk te maken. Deze versnelde opschaling zien we ook terug in
een overschrijding van het budgettair kader huisartsenzorg in 2024. Naar verwachting
zal deze overschrijding niet structureel van aard zijn, omdat het budgettair kader
jaarlijks verder doorgroeit met 3,5% per jaar.
In hoeverre verwacht zij deze stappen op te kunnen vangen met het AZWA? Zijn deze
verwachtingen met de huidige middelen en de bezuiniging op de VWS-begroting bij de
Voorjaarsnota nog realistisch?
Zoals ik reeds heb toegelicht is er geen sprake van bezuinigingen op Meer Tijd voor
de Patiënt. Het budgettaire kader huisartsenzorg wordt niet verlaagd. Sterker nog:
er is sprake van een forse groei. In de «IZA-jaren» (2023–2026) betreft dit een totale
volumegroei van € 520 mln. Daar bovenop vindt een indexatie plaats op basis van de
loon- en prijsontwikkeling. Zoals afgesproken in het hoofdlijnenakkoord groeit dit
kader ook in 2027 en 2028 met 3,5% per jaar. Hiermee kunnen de ambitieuze afspraken
die ik met partijen in het AZWA beoog te maken zeker worden gerealiseerd.
Hoe gaat de Minister, met andere woorden, invulling geven aan de afspraak in het regeerprogramma
dat het kabinet inzet op voldoende praktijkhoudend huisartsen en het verlagen van
de drempels van het praktijkhouderschap om zo meer mensen toegang tot goede huisartsen
te bieden?
Mijn inzet is om via twee sporen in te zetten op het verlagen van de drempels van
het praktijkhouderschap. Enerzijds beoog ik in het AZWA landelijke afspraken te maken
over het ruil- en inschrijfsysteem voor patiënten, het verkennen van een toekomstbestendige
bekostiging, het onderzoeken van de mogelijkheden om huisartsen beter te spreiden
over het land en het vertalen van de kernwaarden in toetsbare uitgangspunten of normen
voor de toezichthouders en zorgverzekeraars. Daarnaast zet ik in op een afspraak over
financieel maatwerk in de regio om de continuïteit en toegankelijkheid van de huisartsenzorg
te borgen. Via dit maatwerk moeten de drempels van het praktijkhouderschap lager worden,
bijvoorbeeld door het ondersteunen van jonge huisartsen die de stap naar het praktijkhouderschap
willen maken.
Tot slot lezen de genoemde leden over het voornemen van het kabinet om in het AZWA
afspraken te maken over het opzetten van een landelijk «ruilsysteem» voor patiënten,
zodat het makkelijker wordt om te wisselen of ruilen van huisarts, bijvoorbeeld na
een verhuizing. Kan de Minister deze plannen nader toelichten?
Uit onderzoek dat Nivel in mijn opdracht heeft uitgevoerd, kwam naar voren dat er
een grote groep mensen is die wil ruilen van huisarts, bijvoorbeeld omdat zij verhuisd
zijn9. Door (gedeeltelijke) patiëntenstops wordt het ruilen van huisarts op dit moment
bemoeilijkt. Dit betreft deels een «logistiek» vraagstuk: zolang mensen niet kunnen
wisselen van huisarts, houden zij ook een plek bezet bij hun huidige huisarts. Het
«ruilen» van huisarts is dus onderdeel van de oplossing. Op lokaal niveau zijn er
al verschillende initiatieven met (periodieke) regionale ruilsystemen zoals in de
regio Haaglanden en Brabant-Oost. Daar zijn in korte tijd veel mensen aan een nieuwe
huisarts geholpen. Geïnspireerd door deze regionale initiatieven werk ik met de partijen
in het AZWA aan de afspraak dat er eind 2025 een landelijk werkend ruilsystem beschikbaar
is voor elke RHO. Zo kunnen mensen niet alleen in hun regio ruilen van huisarts, maar
ook over regio’s heen. Deelname aan het ruilen is zowel voor de patiënt als voor de
huisartsenpraktijk altijd vrijwillig.
Hoe verwacht de Minister de problemen hiermee op te lossen, aangezien de ene huisartsenpraktijk
populairder is dan de andere en de meeste mensen binnen eenzelfde regio verhuizen
en doorgaans niet van een regio met een tekort aan huisartsen naar een regio met voldoende
huisartsen? Erkent de Minister dat dit voor patiënten in dunbevolkte regio’s of die
in een dorp wonen met één huisarts geen optie is? Kan de Minister garanderen dat dit
niet leidt tot extra administratieve kosten voor huisartsenpraktijken? Welke rol ziet
de Minister hierin weggelegd voor zorgverzekeraars?
Het ruil- en inschrijfsysteem wordt opgezet om vraag en aanbod van de inschrijfplekken
in de huisartsenzorg beter bij elkaar te brengen. Zoals aangegeven, laten regionale
voorbeelden zien dat dit goed werkt. Uiteraard zal zo’n systeem niet voor alle mensen
die een nieuwe huisarts zoeken een oplossing zijn, maar wel voor een deel van hen.
Daarnaast is dit slechts een van de afspraken die ik beoog te maken met partijen in
het AZWA. Enerzijds breng ik met het ruilsysteem meer lucht in de huisartsenzorg door
vraag en aanbod van inschrijfplekken bij elkaar te brengen. Anderzijds is mijn inzet
dat met de overige afspraken het aanbod van inschrijfplekken ook vergroot wordt.
Mijn inzet bij deze afspraak is dat het systeem niet leidt tot extra administratieve
lasten bij de huisarts. Ik verwacht zelfs dat het kan leiden tot een afname van de
administratieve lasten. Het eerder aangehaalde voorbeeld in de regio Haaglanden laat
zien dat dit kan. Door een samenwerking tussen RHO Hadoks en Buurtdokters was het
voor patiënten op de website van Hadoks direct zichtbaar welke praktijken open waren
voor nieuwe patiënten. Inschrijven bij deze praktijken ging geautomatiseerd via de
website van Hadoks, waardoor er minder administratieve lasten waren voor de huisarts10. Bij de landelijke implementatie van dit systeem zie ik een belangrijke rol voor
zorgverzekeraars en regionale huisartsenorganisaties.
Tot slot vragen deze leden hoe wordt omgegaan met de wensen van (beginnend) huisartsen
voor een betere werk-privébalans. Welke oplossingen draagt de Minister hiervoor aan?
Ik vind het belangrijk dat het huisartsenvak aantrekkelijk blijft. Een goede werk-privébalans
maakt daar deel vanuit. Op dit moment kiezen jonge huisartsen vanuit dit oogpunt vaak
voor het waarnemerschap. Vanuit het oogpunt van toegankelijke huisartsenzorg vind
ik dat onwenselijk en ook niet nodig. Ook in loondienst of als (beginnend) praktijkhouder
is het goed mogelijk om werk en privé op een goede manier te combineren. Bovendien
zal de druk bij de huidige groep praktijkhoudend huisartsen verlaagd worden als meer
huisartsen de stap richting het praktijkhouderschap zetten. Dit komt ook ten goede
van een goede werk-privébalans onder (praktijkhoudend) huisartsen. Daarom is mijn
inzet in het AZWA om, zoals eerder aangegeven, jonge huisartsen beter te ondersteunen
bij het zetten van de stap naar het praktijkhouderschap of naar andere vormen van
het werken met een vaste patiëntenpopulatie.
Daarnaast hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie met veel belangstelling kennisgenomen
van het Nivel-rapport «Patiëntenstops bij huisartsenpraktijken». Zij achten het van
groot belang dat hiermee eindelijk systematisch is onderzocht wat het perspectief
van de huisarts op patiëntenstops is en welke redenen zij hebben voor het (gedwongen)
invoeren hiervan. Deze leden vinden het schrikbarend dat 59% van de huisartsenpraktijken
het afgelopen jaar een vorm van een patiëntenstop heeft gehad en dat deze vaak van
langdurige of meer permanente aard zijn. Nivel concludeert dat het voorkomen van patiëntenstops
varieert per regio in Nederland, mede door verschillen in personeelscapaciteit, arbeidsmarktknelpunten,
huisvestingsmogelijkheden en demografische factoren. Hoe wordt dit meegenomen en omgezet
in beleid?
De kern van mijn inzet in de afspraken in AZWA over de huisartsenzorg is dat de toegankelijkheid
en continuïteit in élke regio geborgd moet worden. Dat vraagt landelijk beleid – bijvoorbeeld
op het gebied van huisvesting en spreiding van huisartsen – en maatwerk per regio.
Om overal tot goede en gelijkwaardige toegang tot zorg te komen is per regio iets
anders nodig. Maatwerk is niet vrijblijvend. Op landelijk niveau wil ik daarom afspraken
maken met de partijen over de kaders van dit maatwerk, om ongewenste verschillen tussen
regio’s te voorkomen.
De Minister schrijft in reactie op het rapport dat de conclusies duidelijk laten zien
«dat regionaal en zelfs lokaal maatwerk nodig is». Kan de Minister hier nader op ingaan?
Wat bedoelt zij hiermee en hoe wordt hier invulling aan gegeven? Hoe wordt bijvoorbeeld
gestimuleerd dat huisartsen in regio’s of wijken waar een tekort is praktijken overnemen
of beginnen?
Zoals aangegeven in mijn reactie op de vorige vraag van de GroenLinks-PvdA-fractie
verschillen de knelpunten in de huisartsenzorg per regio en binnen regio’s. Zo kan
huisvestingsproblematiek in een specifieke wijk leiden tot een lokaal knelpunt. Het
is belangrijk om deze knelpunten regionaal of lokaal aan te pakken. Daarom wil ik
met de partijen landelijke afspraken maken over het toepassen van regionaal maatwerk
zodat de continuïteit van de huisartsenzorg geborgd wordt. Onderdeel van mijn inzet
is dat huisartsen, RHO’s en zorgverzekeraars in elke regio een plan ontwikkelen voor
continue en toegankelijke huisartsenzorg. Via de contractering kunnen zorgverzekeraars
vervolgens (financieel) maatwerk bieden. Mijn inzet is dat dat gebeurt in die regio’s
en wijken waar de (verwachte) tekorten aan huisartsenzorg het grootst zijn en waar
gerichte investeringen de meeste impact hebben.
Uit het Nivel-onderzoek blijkt daarnaast dat de patiëntpopulatie in de omgeving van
praktijken met patiëntenstops verschilt van de patiëntpopulatie in de omgeving van
praktijken zonder patiëntenstops. Zo komt een duidelijk verband naar voren met een
lagere sociaaleconomische positie. Hoe kijkt de Minister hiernaar, ook omdat hier
mogelijk groepen door geraakt worden die al een hogere zorgvraag hebben of te maken
hebben met grotere onderlinge gezondheidsverschillen? Nivel vindt bijvoorbeeld een
duidelijk verband tussen meer patiëntenstops en meer stedelijke omgevingen, waar achterstandsproblematiek
vaker voorkomt en relatief meer patiënten wonen die een complexe zorgvraag hebben.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vrezen dat de eventuele gezondheidsverschillen
in deze gebieden door een hogere concentratie van patiëntenstops nog verder zullen
toenemen. Hij kijkt de Minister hiernaar? Om nauwkeuriger na te gaan of de toegankelijkheid
voor sommige groepen personen die oververtegenwoordigd zijn in deze gebieden hiermee
daadwerkelijk lager ligt, is volgens Nivel meer onderzoek nodig naar de patiënten-
en zorgvraag-kenmerken in het verzorgingsgebied of de praktijk van huisartsen. Is
de Minister van plan of bereid om dergelijk onderzoek in gang te zetten, en daarbij
specifiek te kijken naar de samenhang tussen patiëntenstops, stedelijkheid en patiëntkenmerken?
Net zoals de leden van de fractie GroenLinks-PvdA, vind ik het belangrijk dat iedereen
een gelijke toegang heeft tot de huisartsenzorg. Huisartsenzorg is juist van groot
belang in de gebieden waar relatief meer mensen wonen met een lagere sociaaleconomische
positie. Met de afspraak die ik beoog te maken over regionaal maatwerk krijgen zorgverzekeraars
de mogelijkheid om in te spelen op de knelpunten van regio’s en wijken waar de huisartsenzorg
onder druk staat. Op lokaal niveau kunnen zorgverzekeraars afhankelijk van de lokale
context (incidentele) investeringen doen om de toegankelijkheid te borgen. Het rapport
over patiëntenstops vraagt om verdere verdieping. Hierover ga ik met het Nivel in
gesprek.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in het Nivel-onderzoek bovendien dat
de meest genoemde reden voor een patiëntenstop een hoge zorgdruk binnen de patiëntpopulatie
(59%) is. Dit verwijst naar het aantal contacten/consulten binnen de praktijk. Hoe
kijkt de Minister naar mogelijke oplossingen voor dit probleem? Is zij bijvoorbeeld
bereid te kijken of populatiebekostiging hier een uitkomst kan bieden, waarbij rekening
wordt gehouden met de kenmerken van de betreffende populatie in een wijk of regio?
Op welke andere manieren kan worden gestimuleerd dat een hoge zorgdruk binnen de patiëntpopulatie
niet tot meer patiëntenstops leidt?
Met het AZWA zet ik in op het verlagen van de drempels van het praktijkhouderschap.
Een toename van het aantal praktijkhoudend huisartsen vergroot enerzijds de inschrijfcapaciteit
voor patiënten en verlaagt anderzijds de werkdruk voor huisartsen.
Met een goede praktijkvoering kunnen praktijken – eventueel met ondersteuning – de
werkdruk verlagen. Ook daarom is het van belang dat praktijkhouders ondersteuning
krijgen vanuit de RHO en zorgverzekeraar, om samen te kijken welke knelpunten leiden
tot een patiëntenstop en hoe die kunnen worden opgelost.
Ik ga in gesprek met de NZa over de wijze waarop de bekostiging kan bijdragen aan
de gezamenlijke beleidsdoelen. Hierbij wil ik wel benadrukken dat de bekostiging op dit moment al gedeeltelijk populatiebekostiging is:
huisartsen krijgen per patiënt een inschrijftarief. De NZa houdt daarbij ook al rekening
met demografie. Huisartsen ontvangen bijvoorbeeld een toeslag op het inschrijftarief
voor patiënten ouder 65 jaar en voor patiënten in postcodegebieden met een lage sociaaleconomische
status.
Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat de oorzaken van patiëntenstops, waaronder een
relatief hoge zorgzwaarte van de patiëntenpopulatie ten opzichte van de beschikbare
personele capaciteit maar ook huisvestingsproblemen waardoor niet kan worden uitgebreid,
elkaar versterken. Daarom gaven huisartsen aan dat zij weinig maatregelen zien die
zij zelf kunnen nemen om patiëntenstops te voorkomen of op te heffen. Hoe kijkt de
Minister hiernaar? Deelt zij deze analyse? En zo ja, betekent dit dat het nemen van
verlichtende maatregelen of het aanreiken van oplossingen voor een groot deel bij
de (zowel lokale als regionale) politiek ligt en dat dit dus vooral knoppen zijn waar
de politiek aan kan draaien? Wat doet de Minister specifiek om het huisvestingsprobleem
aan te pakken, met name in de stedelijke gebieden waar de problemen hieromtrent nog
groter zijn vanwege schaarse beschikbaarheid en hoge kosten?
Geschikte en voldoende ruimte voor een huisartsenpraktijk is essentieel om goede zorg
te kunnen leveren en de zorgvraag uit te omgeving van de praktijk op te kunnen vangen.
Indien een praktijk niet kan uitbreiden om de toenemende zorgvraag op te kunnen vangen
dan kan de toegankelijkheid van huisartsenzorg in de knel komen. Daarom zet ik in
het AZWA in op een extra stap in de aanpak van huisvestingsproblematiek onder huisartsen.
Hierbij hebben partijen en ik aandacht voor de financiële knelpunten die huisartsen
kunnen ervaren en werken we aan aanscherping van de afspraken over rollen en verantwoordelijkheden van onder meer huisartsen
zelf, gemeenten en zorgverzekeraars.
Hoe kijkt de Minister naar de voorstellen hierover, zoals het verantwoordelijk maken
van zorgverzekeraars en huisartsenorganisaties voor het opzetten van netwerken die
startende en stoppende praktijkhouders begeleiden en aan elkaar koppelen of om de
administratieve lasten voor praktijkhouders omlaag te brengen, bijvoorbeeld door de
hulpmiddelenzorg weer onder te brengen bij de apotheker en simpele knoppen aan het
patiëntendossier toe te voegen voor handelingen die nu onnodig veel tijd kosten? Onderschrijft
de Minister de doelen van deze voorstellen en deelt zij de mening dat deze ten goede
kunnen komen aan het oplossen van de problemen in de huisartsenproblematiek?
De bovenstaande voorstellen herken ik uit de initiatiefnota «Stop de commercie, steun de huisarts» van het lid Bushoff. De initiatiefnota ervaar ik als steun in de rug tijdens mijn
gesprekken over de huisartsenzorg met de AZWA-partijen. Voor een groot deel van de
voorstellen uit initiatiefnota geldt dat ik ze – of de richting daarvan – steun en
dat ze in lijn zijn met mijn inzet in het AZWA. Voor mijn specifieke reactie op bovenstaande
voorstellen verwijs ik u naar de parallel verzonden brief waarin ik uitgebreid reageer
op deze initiatiefnota.
Hoe beziet de Minister tot slot de rol van private equity en commerciële partijen
in de huisartsenproblematiek? Op welke manier neemt zij dit mee in de probleemanalyse?
Ik zie de rol van private equity en commerciële partijen in de huisartsenzorg met
zorg, maar ook met nuance. De opkomst van (bedrijfs)ketens is op zichzelf niet per
definitie een probleem. Er zijn ook goede voorbeelden van (bedrijfs)keten waar wordt bijgedragen aan toegankelijke en kwalitatief
goede huisartsenzorg. Niet alle vormen van private equity en commerciële betrokkenheid
zijn problematisch, maar het is van belang dat de kernwaarden van de beroepsgroep
en de geldende wet- en regelgeving altijd leidend blijven in het verlenen van zorg.
De essentie van goede huisartsenzorg blijft voor mij de langdurige, toegankelijke
relatie tussen huisarts en patiënt. Die mag nooit ondergeschikt raken aan financiële
belangen. Daarom zie ik het als mijn verantwoordelijkheid om, samen met partijen in
het veld, te waarborgen dat iedereen in Nederland toegang heeft tot een vaste huisarts
die werkt volgens de geldende wet- en regelgeving en de kernwaarden van het vak.
Is zij bereid (meer) drempels op te werpen voor private equity en commerciële partijen
die de zorg voor de patiënt ten goede moeten komen, zodat niet het maken van winst
maar het leveren van goede zorg voorop blijft staan?
Ik ben al bezig om deze drempels concreet vorm te geven en heb de volgende stappen
genomen. Allereerst heb ik op 29 januari jl. het Wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering
zorg- en jeugdhulpaanbieders (de Wibz) naar de Kamer gestuurd11. Daarmee wil ik de mogelijkheid creëren om voorwaarden aan winstuitkering te stellen
voor die categorieën van zorgaanbieders die zijn uitgezonderd van het verbod op winstuitkering.
En daarnaast zet ik in op aanscherping van het instrumentarium van de Nederlandse
Zorgautoriteit (NZa) om onwenselijke fusies en overnames te kunnen tegenhouden. Eind
januari het ik uw Kamer hierover geïnformeerd12. Momenteel werk ik met de NZa en IGJ aan het wetsvoorstel en verwacht ik dit eind
2025 naar uw Kamer te sturen.
We hebben immers gezien dat het overnemen van huisartsenpraktijken door private equity
of commerciële partijen meermaals tot aantoonbaar veel slechtere zorg heeft geleid,
denk aan de grote misstanden die ontstonden bij Co-Med of Quin Dokters. Terwijl zij
pretendeerden efficiëntere zorg te kunnen leveren door bijvoorbeeld schaalvergroting
en digitalisering, werd er in de praktijk vooral beknibbeld op de kwaliteit van zorg
en de bereikbaarheid. Hoe gaat de Minister voorkomen dat deze partijen in het gat
springen dat ontstaat door de problemen waar reguliere huisartsen tegenaan lopen?
Ik zie dat commerciële partijen zoals Co-Med en Quin Dokters zijn ontstaan in reactie
op knelpunten in de huisartsenzorg, zoals het arbeidsmarkttekort en het stoppen van
gevestigde praktijken. Toch hebben deze voorbeelden ook laten zien dat dergelijke
initiatieven, wanneer zij niet aansluiten bij de kernwaarden van de huisartsenzorg
en meedoen in de regio, kunnen leiden tot ondermaatse zorg en onwenselijke situaties
voor patiënten en zorgverleners.
Samen met landelijke en regionale partijen, verken ik hoe en op welke termijn de huisartsenkernwaarden
(het fundament van de huisartsenzorg) geconcretiseerd kunnen worden zodat toezichthouders
goed kunnen handhaven en zorgverzekeraars hierop kunnen sturen in hun inkoopbeleid.
Ik zet met de Wet integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) en via verscherpt
toezicht in op het voorkomen van excessen. Toezichthouders krijgen meer mogelijkheden
om in te grijpen wanneer de continuïteit, kwaliteit of toegankelijkheid van de huisartsenzorg
in gevaar komt. Zo voorkom ik dat partijen met een primair financieel motief ongecontroleerd
ruimte krijgen in een domein dat draait om langdurige, persoonlijke zorgrelaties.
Ook werk ik samen met de beroepsgroepen, huisartsen, zorgverzekeraars en gemeenten
aan structurele oplossingen voor praktijkovernames en huisvestingsproblematiek.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van (de reactie op) het rapport van
de Algemene Rekenkamer en Nivel over huisartsentekort en patiëntenstops. Zij hebben
hierbij nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie merken op dat veel informatie ontbreekt of niet duidelijk
is, denk aan de aantallen fte’s en productiviteit. Op basis van welke cijfers maakt
en evalueert het kabinet beleid voor de eerstelijnszorg en afspraken in huidige en
toekomstige zorgakkoorden? Hoe denkt de Minister effectieve afspraken te kunnen maken
als essentiële informatie over het aantal fte’s en productiviteit ontbreekt?
Net als de VVD-fractie vind ik goede informatie en cijfers belangrijk voor beleid
en afspraken over de eerstelijnszorg. Ik wil graag het beeld wegnemen dat er een tekort
aan informatie is in de huisartsenzorg. Het onderzoek van de Algemene Rekenkamer laat
juist zien dat er veel beschikbare data is over de huisartsenzorg. Zo houdt het Nivel
al decennia het aantal huisartsen bij, hun werkvormen en de gewerkte uren. De NZa
geeft door middel van het kostprijsonderzoek huisartsenzorg ook een representatief
inzicht in het gemiddeld aantal gewerkte uren van praktijkhoudend huisartsen én de
hoeveelheid ingeschreven patiënten per huisartsenpraktijk en per gewerkte fte. Omdat
praktijkhouders over het algemeen ondernemer zijn, is er geen eenduidige definitie
van een «fte». Nivel en NZa beschrijven in genoemde rapporten hoe zij daarmee omgaan
en welke aannames zij daarbij doen. Ik concludeer dus dat er voldoende informatie
beschikbaar is om stevige afspraken te maken in zorgakkoorden over de toekomst van
de huisartsenzorg en om de effecten hiervan te monitoren.
Uit onderzoek van SiRM13 bleek al dat een uur extra werken in de zorg een zeer positieve bijdrage kan leveren
aan het oplossen van het personeelstekort. Dat geldt zeker ook voor huisartsen, maar
ook in dat deel van de zorgsector lijkt de wens om deeltijd te werken te domineren.
De leden van de VVD-fractie vragen een reactie van de Minister op deze constatering.
Op welke manier gaat zij het meer uren werken in de huisartsenzorg stimuleren?
Het is niet mijn ambitie om huisartsen meer uren te laten werken. Uit recent onderzoek
van Nivel blijkt dat huisartsen in 2024 gemiddeld 48 uur per week werkten (inclusief
avond-, nacht- en weekendzorg)14. Uit onderzoek van de NZa blijkt dat de gemiddelde praktijkhouder 46,5 uur per week
werkt in de dagpraktijk, dus exclusief de avond-, nacht- en weekenddiensten. Kortom:
huisartsen werken gemiddeld meer dan genoeg uren. Mijn inzet is het beter organiseren
van de huisartsenzorg: meer huisartsen die met een vaste patiëntenpopulatie werken,
betere ondersteuning van huisartsen en minder administratie. Zo kunnen we met dezelfde
hoeveelheid huisartsen zorgen dat meer mensen zich bij een huisarts kunnen inschrijven,
zonder dat huisartsen daarvoor meer hoeven te werken.
Volgens Nivel zijn 45 tot 230 huisartsenpraktijken overgenomen door commerciële investeerders,
een ruime schatting. De leden van de VVD-fractie vinden het jammer dat negatieve voorbeelden,
zoals Co-Med, ook de kwalitatief goede en goed bereikbare ketens van huisartsen in
een kwaad daglicht zetten. Deelt de Minister de visie dat ketens van meerwaarde kunnen
zijn om huisartsenzorg toegankelijk te houden?
Ja, ik deel de mening van de leden van de VVD-fractie dat ketens kunnen bijdragen
aan het toegankelijk houden van de huisartsenzorg, zeker in een tijd van toenemende
druk op de arbeidsmarkt. Zoals ik heb aangegeven in mijn reactie op vraag van de leden
van de GroenLinks-PvdA-fractie, zie ik goede voorbeelden van ketens die huisartsen
ondersteunen bij de organisatie van hun praktijk en bijdragen aan innovatie. Tegelijkertijd
is het cruciaal dat alle aanbieders van huisartsenzorg – groot of klein, commercieel
of niet – voldoen aan de vier kernwaarden van de huisartsenzorg en aan de wettelijke
eisen rond kwaliteit en toegankelijkheid.
De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over de manier waarop omgegaan wordt
met zzp’ers in de zorg en hun opdrachtgevers.15 Klopt het dat het kabinet nog niet heeft gereageerd op de door de Landelijke Huisartsen
Vereniging (LHV) opgestelde casuïstiek? Zo ja, wanneer wordt deze reactie naar de
Kamer gestuurd?
Er is veel casuïstiek ingediend met een grote diversiteit. De afgelopen maanden hebben
het Ministerie van SZW en Financiën/Belastingdienst een groot deel van deze casuïstiek
beoordeeld. Het betreft een arbeidsrechtelijke duiding op basis van de bestaande wet-
en regelgeving, aan de hand van de aangeleverde informatie. De beoordelingen worden
gedeeld met de indieners. De reactie op de door de LHV opgestelde casuïstiek is inmiddels
gedeeld met de LHV. Op 6 mei hebben de Ministeries van VWS, SZW en Financiën/Belastingdienst
tijdens een gesprek de beoordeling van de casusposities nader toegelicht aan de LHV.
Op een later moment, als ik een breed beeld heb van de beoordelingen van alle ingediende
casusposities, kan ik uw Kamer desgewenst in algemene zin nader informeren over dit
traject.
Wat is uw verwachting van de wetgeving tegen schijnzelfstandigheid op de problemen
die geschetst worden in zowel het Algemene Rekenkamer-rapport als het Nivel-rapport?
Allereerst wil ik benadrukken dat het opheffen van het handhavingsmoratorium niets
heeft veranderd aan de wet- en regelgeving. Dit betekent dat het werken buiten dienstbetrekking
dat voor 1 januari 2025 mogelijk was op basis van wet- en regelgeving ook nu nog mogelijk
is. De opheffing van het handhavingsmoratorium per 1 januari 2025 betekent dat er
weer volledig gehandhaafd wordt op de kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen.
Zoals ook aangegeven tijdens het Commissiedebat arbeidsmarkt van 19 december 2024
en in mijn brief van 17 december jl.16, kan het gebeuren dat er op bepaalde plekken (tijdelijk) gaten vallen doordat schijnzelfstandigen
niet meer ingezet worden. Dit kan ook in delen van de huisartsenzorg het geval zijn.
Tot slot vind ik het belangrijk om te benoemen dat 2025 een overgangsjaar is, waarin
voorzien wordt in een zachte landing. Samen met SZW ondersteun ik zorgorganisaties
ook door in samenwerking met het veld te komen tot alternatieven voor de inzet van
zzp’ers. Het gaat hierbij om het organisatie overstijgend opzetten van een flexibele
schil in loondienst. Hiermee beoog ik de regionale samenwerking te stimuleren en te
faciliteren.
Tot slot vinden de leden van de VVD-fractie het opvallend dat in het Nivel-rapport
de oplossingsrichtingen digitalisering en meer hybride zorg zeer laag scoren. Zo heeft
de commerciële aanbieder Arts en Zorg het aantal praktijkbezoeken en de werkdruk aanzienlijk
weten te verlagen door de inzet van digitale consulten zonder aan kwaliteit in te
boeten. Hierdoor kunnen huisartsen meer tijd besteden aan patiënten die een fysiek
bezoek nodig hebben. Welke potentie ziet de Minister in digitale en hybride huisartsenzorg
in de aanpak van de geschetste problematiek? Hoe wil zij stimuleren dat deze oplossingsrichtingen
worden aangeboden?
Ik vind het belangrijk dat in de huisartsenzorg ingezet wordt op digitale en hybride
zorg en ondersteuning waar dit van meerwaarde is voor burgers, patiënten en professionals.
Dit is ook in lijn met de afspraken in de visie eerstelijnszorg 2030 en in het IZA.
Daarin zetten we in op zelf, thuis, dichtbij en digitaal als het kan, op basis van
samen beslissen. Passende inzet van digitale en hybride zorg kan de dienstverlening
richting patiënten verbeteren en vergemakkelijken, maar ook de druk op de huisarts
verlichten, zeker bij laagcomplexe zorgvragen. Ook kan daarbij nog beter ingespeeld
worden op de voorkeuren en mogelijkheden van individuele burgers en patiënten. Het
gaat hierbij niet om implementatie en opschaling van losse digitale en technische
toepassingen, maar om anders werken en organiseren met passende inzet van digitale/technische
toepassingen. Daarbij is het van belang dat de voorwaarden en kaders op orde zijn,
zoals benodigde vaardigheden, gebruiksgemak, databeschikbaarheid en veiligheid. Aan
deze voorwaarden werk ik met veldpartijen, ook voor de huisartsenzorg, onder andere
vanuit IZA-afspraken en initiatieven als Digizo.nu.
Er zijn ook al veel huisartsenpraktijken die hier vol op inzetten en patiënten die
er naar tevredenheid gebruik van maken: van mogelijkheden om digitaal een afspraak
te maken of een zorgvraag te stellen tot het aanvragen van een herhaalrecept of een
digitale triage. Tegelijkertijd vind ik de mogelijkheden van fysieke consulten en
het telefonisch kunnen benaderen van een huisartsenpraktijk in de huisartsenzorg een
groot goed dat altijd gewaarborgd moet blijven voor mensen die daar behoefte aan hebben.
Dit is ook belangrijk voor toegankelijkheid voor mensen die niet digitaal vaardig
zijn of onvoldoende taalbeheersing hebben. Maar simpelweg ook omdat een fysiek consult
noodzakelijk kan zijn.
Tot slot werk ik, naar aanleiding van het rapport van de IGJ en NZa over de opkomst
van bedrijfsketen in de huisartsenzorg, samen met veldpartijen aan een afwegingskader
voor gepaste inzet van digitale huisartsenzorg. Dit is van belang omdat ook bij digitale
en hybride toepassingen de kernwaarden van de huisartsenzorg geborgd moeten zijn.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de stukken over huisartsenzorg.
Zij hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de Minister zich maximaal gaat inzetten op het
opleiden van huisartsen, maar tegelijkertijd erkent dat dit uitdagend is en dat er
gewerkt moet worden aan een betere organisatie van de huisartsenzorg. In hoeverre
wordt er in de huidige plannen voldoende rekening gehouden met de regionale verschillen
in tekorten? Zijn er concrete acties die gericht zijn op het versterken van de aantrekkelijkheid
van het huisartsenvak in de onderbevoorrechte regio’s?
Net als de leden van de NSC-fractie vind ik het belangrijk dat de huisartsenzorg toegankelijk
en continu is in elke regio van Nederland. Daarom wil ik in het AZWA met partijen
afspreken dat zorgverzekeraars via hun contractering maatwerk in de regio toepassen.
Het is mijn inzet dat zij middels dit maatwerk samen met de betrokken huisartsen en
RHO’s de toegankelijkheid en continuïteit van huisartsenzorg in elke regio topprioriteit
maken. Daarmee houd ik juist rekening met regionale verschillen. Zodra de landelijke
afspraken hierover zijn gemaakt, kunnen zorgverzekeraars deze vertalen naar inkoopbeleid.
Daarnaast zijn er mogelijkheden om huisartsen tijdens hun opleiding richting de regio
te trekken. Uit onderzoek van het Nivel blijkt dat huisartsen vooral aan het begin
van hun loopbaan openstaan voor regionale wervingsinitiatieven17. In verschillende regio’s worden er op dit moment huisartsen regionaal opgeleid waardoor
haio’s tijdens hun opleiding al naar (tekort)-regio’s trekken zoals Zeeland, Twente
en de Noordoostpolder. Ik ben in gesprek met de opleiders over de resultaten van deze
vorm van opleiden.
De leden van de NSC-fractie zijn van mening dat het verlagen van de werkdruk een cruciale
factor is voor het behoud van huisartsen. Deelt de Minister deze visie en zo ja, welke
concrete maatregelen is zij bereid te nemen om de werkdruk voor huisartsen te verlagen?
De leden van de NSC-fractie lezen dat het aantal huisartsen dat werkt met een vaste
patiëntenpopulatie al jaren achterblijft en dat het aantal huisartsen dat als praktijkhouder
werkt is gedaald. Deze leden merken op dat veel huisartsen drempels ervaren bij het
oprichten van een eigen praktijk. Welke concrete stappen onderneemt de Minister om
de dalende trend te keren en de drempels te verlagen?
In het AZWA zet ik in op concrete afspraken met de partijen om de werkdruk te verminderen
en de drempels voor het praktijkhouderschap te verlagen. Op hoofdlijnen betreft mijn
inzet:
• Landelijke activiteiten, om te komen tot een landelijk werkend ruil- en inschrijfsysteem
voor patiënten, aanpak van de huisvestingsproblematiek, toekomstbestendige bekostiging,
betere spreiding van huisartsen over het land en de vertaling van de kernwaarden naar
werkbare en toetsbare uitgangspunten of normen.
• Regionaal maatwerk waarbij zorgverzekeraars via de contractering samen met huisartsen
en RHO’s maatwerk bieden om de continuïteit en toegankelijkheid van de huisartsenzorg
in elke regio te borgen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie en reactie van de bewindspersoon
Met interesse hebben de leden van de D66-fractie kennisgenomen van de brief van de
Minister met de beleidsreactie op het rapport Algemene Rekenkamer «Focus op huisartsenzorg».
Daartoe hebben deze leden verdere vragen.
De Minister geeft in deze brief aan dat de Rekenkamer geconcludeerd heeft dat er een
tekort aan huisartsen is, en dat dit tekort in de toekomst nog verder zal toenemen.
Voorts vragen de leden van de D66-fractie aan de Minister welke structurele oorzaken
de Minister ziet voor het aanhoudende huisartsentekort, en hoe worden deze aangepakt
in de plannen van de Minister.
De knelpunten in de huisartsenzorg verschillen per regio. Voorbeelden van knelpunten
zijn arbeidsmarktfactoren zoals opleidingsplekken, het aantal beschikbare huisartsen
in een regio, huisvestingsmogelijkheden, demografische factoren of de werkgelegenheid
in de regio voor de partner van de huisarts.
Met de afspraken die ik in het AZWA beoog te maken wil ik via twee sporen inzetten
op het borgen van een toegankelijke en continue huisartsenzorg in elke regio. Op hoofdlijnen
betreft dit:
• Landelijke activiteiten, om te komen tot een landelijk werkend ruil- en inschrijfsysteem
voor patiënten, aanpak van de huisvestingsproblematiek, toekomstbestendige bekostiging,
betere spreiding van huisartsen over het land en de vertaling van de kernwaarden naar
werkbare en toetsbare uitgangspunten of normen.
• Regionaal maatwerk waarbij zorgverzekeraars via de contractering samen met huisartsen
en RHO’s maatwerk bieden om de continuïteit en toegankelijkheid van de huisartsenzorg
in elke regio te borgen.
Deze leden vragen op welke wijze de Minister zich inspant om het beroep van huisartsen
toekomstbestendig te maken, ook gezien de toenemende werkdruk. Kan de Minister hierbij
ingaan op het gegeven dat er nu meer huisartsen dan ooit zijn?
De afgelopen jaren zijn er al veel stappen gezet om de werkdruk van huisartsen te
verminderen. Met de Visie Eerstelijnszorg 2030 zetten we breed in op het verminderen
van de druk op de eerstelijnszorg en het ondersteunen van zorgverleners. Daarnaast
is Meer Tijd Voor de Patiënt voor iedere huisarts beschikbaar en zet ik in op het
verminderen van de administratieve lasten van huisartsen. In het AZWA zet ik in op
afspraken over betere samenwerking tussen domeinen, het verminderen van administratieve
lasten en het beter organiseren van de huisartsenzorg door het verlagen van de drempels
voor het praktijkhouderschap. Hierbij beoog ik enerzijds landelijke acties af te spreken
in een «werkagenda» huisartsenzorg. Anderzijds beoog ik afspraken te maken over regionaal
maatwerk via de contractering van zorgverzekeraars. Hiermee is mijn inzet om de beschikbare
capaciteit aan huisartsen, die hoger is dan ooit, beter te benutten.
En of zij net als de leden van D66-fractie ziet dat er kansen liggen in het breder
inzetten van andere zorgverleners in de eerstelijnszorg en hulpverleners uit het sociaal
domein? Zo ja, op welke wijze is de Minister van plan om deze kansen te benutten?
Net als de leden van de D66-fractie zie ik ook kansen in het breder benutten van professionals
in de eerstelijnszorg en uit het sociaal domein.
Ik zet daarvoor, samen met partijen uit het zorgveld en het sociaal domein, in op
het versterken van de brede eerstelijnszorg en de sociale basis. In de visie eerstelijnszorg
is afgesproken dat er in de wijk gewerkt wordt aan het inrichten van hechte wijkverbanden
waar in ieder geval de huisarts, wijkverpleging, apotheekzorg en sociaal domein professional
samen komen. In dit verband maken zorgverleners afspraken over hoe in de wijk met
elkaar samengewerkt wordt om de inwoners goede zorg en hulp te bieden. Ook de paramedische
beroepen, specialist ouderengeneeskunde en artsen verstandelijk gehandicapten zijn
onderdeel van de visie eerstelijnszorg en worden bij de samenwerking in de wijk betrokken
om zo de huisartsenzorg te ontlasten.
In het AZWA wil ik gaan afspreken dat we de samenwerking versterken tussen het zorg
en het sociaal domein, zodat mensen de zorg en ondersteuning krijgen die zij daadwerkelijk
nodig hebben. Dit kan onder andere door landelijke afspraken te maken tussen o.a.
zorgverzekeraars, gemeenten en VWS over concrete basisfunctionaliteiten op het snijvlak
sociaal en medisch domein. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld de aanpak Sociaal
Verwijzen, waarbij eerstelijnszorgverleners door kunnen verwijzen naar het sociaal
domein, wanneer een oplossing uit het sociaal domein passender is. Daarnaast willen
we afspraken maken over een basisinfrastructuur ter ondersteuning van die basisfunctionaliteiten
die zorgzame gemeenschappen faciliteert, die bestaat uit voldoende voorzieningen in
de wijk, waar een goede verbinding tussen formele en informele zorg is, en waar gemeentelijke
lokale teams goed verbonden zijn met de hechte wijkverbanden.
Voorts vragen deze leden, wat zijn de plannen van de Minister ten aanzien van het
beter spreiden van huisartsen over regio’s met een tekort?
Mijn inzet is om in het AZWA met de partijen de afspraak te maken dat huisartsen,
RHO’s en zorgverzekeraars gezamenlijk de verantwoordelijkheid nemen om de toegankelijkheid
en continuïteit van huisartsenzorg in elke regio duurzaam te borgen. Zorgverzekeraars
kunnen in hun contractering maatwerk per regio bieden om continuïteit en toegankelijkheid
van huisartsenzorg te borgen. Zorgverzekeraars kunnen dit maatwerk inzetten om bepaalde
regio’s aantrekkelijk(er) te maken voor (beginnende) huisartsen. Daarnaast onderzoek
ik hoe landelijk beleid kan bijdragen aan een betere spreiding van huisartsen over
het land zodat er ook voldoende huisartsen komen in zogenoemde «tekort»-regio’s.
De leden van de D66-fractie hebben zorgen omtrent de huisvesting voor huisartsenpraktijken.
Erkent de Minister dat een tekort aan passende praktijkruimten een belemmering vormt
voor huisartsen om zich te vestigen? Op welke wijze wil de Minister gemeenten stimuleren
of ondersteunen om in bestemmingsplannen in nieuwbouwwijken voldoende ruimte te reserveren
voor huisartsenpraktijken?
Ik deel de zorgen van de leden van de D66-fractie, want een tekort aan passende praktijkruimte
kan een drempel vormen voor een huisarts om zich te kunnen vestigen. Deze drempel
kan de toegankelijkheid van de huisartsenzorg in regio’s onder druk zetten. Om deze
drempel zoveel mogelijk te verlagen, zet ik in het AZWA in op afspraken over huisvestingsproblematiek.
Enerzijds werk ik met partijen aan een hernieuwde Handreiking Huisvesting waarbij
mijn inzet is dat partijen gaan werken volgens het «pas toe of leg uit»-principe.
Anderzijds is er ook de mogelijkheid van regionaal maatwerk mits de huisvestingsproblematiek
(mede) een oorzaak is van de verminderde toegankelijkheid van de huisartsenzorg in
de regio.
Daarnaast wil ik benadrukken dat het belangrijk is dat huisartsen op tijd bij hun
RHO, gemeente en zorgverzekeraar aan de bel trekken als zij verwachten op de korte
of langere termijn te maken krijgen met huisvestingsproblematiek. Ik verwacht van
deze partijen dat zij dan ook de rollen en handelingsperspectieven zoals beschreven
in de Handreiking toepassen. Omdat het opstellen van referentienormen voor maatschappelijke-, zorg-, en sportvoorzieningen een onderdeel is van de handelingsopties van
gemeenten, verwacht ik dat gemeenten rekening zullen houden met eerstelijnszorg of
huisartsenzorg bij nieuwbouw.
Ook vragen deze leden of de Minister bereid is te onderzoeken of er (tijdelijke) financieringsinstrumenten
nodig zijn om praktijkruimten te realiseren in gebieden waar dit financieel gezien
lastig is.
Net als de D66-fractie vind ik dit een belangrijk punt. Daarom werk ik in het AZWA
aan een afspraak over regionaal maatwerk dat wordt ingezet als de toegankelijkheid
van de huisartsenzorg in een regio onder druk staat. Zorgverzekeraars hebben zo de
mogelijkheid tot (incidentele en/of tijdelijke) financiering bij huisvestingsproblematiek.
Tot slot, deze leden vinden het belangrijk dat er op korte termijn plannen bekend
zullen worden gemaakt om deze problemen aan te pakken. Daartoe vragen de leden van
de D66-fractie of de Minister kan aangeven wat haar overkoepelende inzet is om ervoor
te zorgen dat de toegang tot de huisartsenzorg verbeterd wordt. Kan de Minister daarbij
toelichten welke stappen zij al heeft ondernomen en wat de Kamer verder kan verwachten?
Met de afspraken die ik in het AZWA beoog te maken wil ik via twee sporen inzetten
op het borgen van een toegankelijke en continue huisartsenzorg in elke regio. Op hoofdlijnen
betreft dit:
• Landelijke activiteiten, om te komen tot een landelijk werkend ruil- en inschrijfsysteem
voor patiënten, aanpak van de huisvestingsproblematiek, toekomstbestendige bekostiging,
betere spreiding van huisartsen over het land en de vertaling van de kernwaarden naar
werkbare en toetsbare uitgangspunten of normen.
• Regionaal maatwerk waarbij zorgverzekeraars via de contractering samen met huisartsen
en RHO’s maatwerk bieden om de continuïteit en toegankelijkheid van de huisartsenzorg
in elke regio te borgen.
Zodra het AZWA is afgerond ga ik met de partijen aan de slag om de gemaakte afspraken
uit te voeren. Over de voortgang houd ik uw Kamer op de hoogte.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de BBB-fractie hebben de recente onderzoeken over de huisartsenzorg gelezen.
Ze hebben hierover een aantal vragen aan de Minister.
Genoemde leden vinden de rol van de huisarts als poortwachter heel belangrijk. Toch
zien zij dat deze rol in sommige regio’s niet goed werkt. In deze regio’s willen weinig
huisartsen een praktijk starten. Dat is een probleem, zeker omdat er straks meer ouderen
bijkomen in die gebieden. De Minister zegt dat zorgverzekeraars een belangrijke taak
hebben: ze moeten huisartsen helpen om zich in deze regio’s te vestigen. Welke instrumenten
geeft de Minister aan zorgverzekeraars om huisartsen te stimuleren om naar deze regio’s
te komen?
Net als de BBB-fractie, zie ik dat de toegankelijkheid van de huisartsenzorg niet
in elke regio optimaal is. De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht en moet ervoor
zorgen dat zijn verzekerden toegang hebben tot huisartsenzorg. De zorgverzekeraar
heeft al voldoende instrumenten om dit te doen. Dit laten succesvolle voorbeelden
uit de regio’s ook zien. Deze voorbeelden zijn nu nog de koplopers, maar ik wil dat
deze overal waar dat nodig is toegepast worden. Het is mijn inzet om daarover afspraken
te maken in het AZWA.
Daarnaast lezen genoemde leden dat de Minister eind dit jaar opnieuw kijkt naar het
aantal opleidingsplekken voor huisartsen, op basis van nieuwe cijfers. Deze leden
vinden dat de opleiding tot basisarts ook meer aandacht moet geven aan het praktijkhouderschap.
Is de Minister bereid om, samen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
te verkennen hoe het praktijkhouderschap meer structureel opgenomen kan worden in
de coschappen van de opleiding tot basisarts? Bijvoorbeeld door het als leerdoel op
te nemen in het raamplan voor de coschappen?
Ik ga niet over de inhoud van de opleiding. In opdracht van De Nederlandse Federatie
van Universitair Medische Centra en Artsenfederatie KNMG is de werkgroep «Meer extramurale
artsen» aan de slag om de opleidingsinhoud beter aan te laten sluiten op de zorgvraag
van de toekomst, waarbij er meer aandacht is voor het extramurale werkveld. De huisartsenopleiders
hebben mij laten weten dat in 2021 reeds de urgentie voor meer praktijkmanagement
in de huisartsopleiding werd vastgesteld. Dat heeft geleid tot een landelijk onderwijsprogramma
praktijkmanagement waarin het onderwerp praktijkhouderschap, naast andere organisatievormen, een
nadrukkelijke plaats heeft. Dit voorstel is dus al staande praktijk.
Verder horen de leden van de BBB-fractie dat huisartsen moeite hebben om zich ergens
te vestigen. Door de krappe woningmarkt is er vaak te weinig ruimte of zijn de panden
te duur. Kan de Minister toezeggen om samen met gemeenten te zorgen voor voldoende
betaalbare en geschikte plekken voor huisartsen, in elk dorp en elke wijk?
Ik deel de zorgen van de vragensteller en tegelijkertijd moet ik vaststellen dat krapte
op de woningmarkt en bij ander vastgoed breder in de samenleving speelt. Huisartsen
zijn een van de partijen die hier last van hebben. Toch is huisvesting wel een essentieel
onderdeel van kwalitatief goede en toegankelijke huisartsenzorg. Daarom beschouw ik
huisvestingsproblematiek als een probleem als daarmee de toegankelijkheid van de huisartsenzorg
onder druk komt te staan. In het AZWA heb ik specifiek aandacht voor huisvestingsproblematiek.
Enerzijds werk ik met partijen aan een hernieuwde Handreiking Huisvesting en beoog
ik de positie hiervan te verstevigen. Anderzijds is het mijn inzet om af te spreken
dat, wanneer huisvestingsproblematiek (mede) een oorzaak is van discontinue huisartsenzorg
in de regio, er mogelijkheden zijn voor maatwerk vanuit de zorgverzekeraar.
Tot slot ZZP huisartsen, genoemde leden zijn op de hoogte gebracht van het feit dat
de LHV uitgebreide casuïstiek heeft aangeleverd bij de Minister van VWS, de Minister
van SZW en de Belastingdienst. Tot op heden heeft dit echter niet geleid tot duidelijkheid.
Sterker nog, de situatie is alleen maar onduidelijker geworden door het onverwachte
besluit om alle geldige modelovereenkomsten te verlengen tot 1 januari 2029. Kan de
Minister toezeggen om bij de Minister van SZW en de Staatssecretaris van Financiën
er op aan te dringen dat de Belastingdienst geen sancties met terugwerkende kracht
oplegt tot 1 januari 2025, zo lang er geen duidelijkheid is over de ingediende casuïstiek
van huisartsen en over de status van modelovereenkomsten in relatie tot de criteria
die de Belastingdienst hanteert bij handhaving?
Samen met de Minister van SZW en de Staatssecretaris van Financiën realiseer ik mij
dat het voldoen aan wet- en regelgeving en de opheffing van het handhavingsmoratorium
inspanning vergt en een spannend moment kan zijn voor werkgevenden en werkenden. Dit
geldt niet alleen voor de huisartsen, maar voor alle sectoren. Wij vinden het hierbij
belangrijk dat alle sectoren gelijk behandeld worden. Werken met een uitzondering
op de handhaving voor een bepaalde sector achten wij juridisch onhoudbaar, voor de
uitvoering onhaalbaar en beleidsmatig onwenselijk, zeker uit oogpunt van rechtsgelijkheid
tussen sectoren. Ik heb dit ook in mijn Kamerbrief van 17 december jl.18 inzake de opheffing handhavingsmoratorium aangegeven. Aan uw wens om er bij de Minister
van SZW en de Staatssecretaris van Financiën op aan te dringen dat de Belastingdienst
geen sancties met terugwerkende kracht oplegt tot 1 januari 2025, kan ik daarom geen
gehoor geven. Overigens legt de Belastingdienst, in het kader van de zachte landing,
over 2025 geen bestuurlijke boetes op met betrekking tot de kwalificatie van de arbeidsrelatie
voor de loonheffingen. Voor zover het gaat om correcties van de loonheffingen kunnen
deze wel met terugwerkende kracht tot 1 januari 2025 worden opgelegd.
De wetgeving is niet nieuw en de opheffing van het handhavingsmoratorium per 1 januari
2025 is al in 2022 aangekondigd. Ook in het Integraal Zorgakkoord (september 2022)
is opgenomen dat partijen schijnzelfstandigheid vermijden. In veel gevallen is voor
de zorg al langere tijd voorspelbaar geweest dat er sprake zou zijn van schijnzelfstandigheid.
Dit geldt ook voor een aantal situaties binnen de huisartsenzorg, zoals bijvoorbeeld
«langdurige dagwaarnemingen». De inmiddels met de LHV gedeelde beoordeling van de
casusposities zal nog meer duidelijkheid geven. Tijdens een gesprek op 6 mei 2025
hebben de Ministeries van VWS, SZW en Financiën/Belastingdienst de beoordelingen toegelicht.
Aanvullend zal er op korte termijn een overleg plaatsvinden tussen VWS, de Belastingdienst
en de LHV over de binnen de huisartsenzorg geldende modelovereenkomsten.
Zoals in de Kamerbrief van 18 december 202419 van de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane toegezegd,
heeft de Belastingdienst in 2025 aandacht voor een «zachte landing». In 2025 start
het risicogerichte toezicht op schijnzelfstandigheid in beginsel met een bedrijfsbezoek.
Bij een bedrijfsbezoek gaat de inspecteur in gesprek over de inhuur van zelfstandigen.
In dit stadium is nog niet vastgesteld of daadwerkelijk sprake is van schijnzelfstandigheid.
De opdrachtgever wordt er zo nodig op gewezen dat van hem wordt verwacht dat schijnzelfstandigheid
wordt voorkomen in diens organisatie. Hierdoor krijgt een ondernemer de kans om zijn
bedrijfsvoering te verbeteren en te voldoen aan wet- en regelgeving.
In enkele gevallen kan schijnzelfstandigheid direct via een boekenonderzoek aan de
orde komen, bijvoorbeeld bij concrete risicosignalen die duiden op evidente schijnzelfstandigheid
of als er bij controle op een ander belastingmiddel, bijvoorbeeld BTW, door de inspecteur
schijnzelfstandigheid wordt geconstateerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Mohandis, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
E.M. Sjerp, adjunct-griffier