Brief commissie : Brief van de tijdelijke commissie Grondrechten en constitutionele toetsing over een advies over het wetsvoorstel Wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 teneinde gemeenten in staat te stellen voor meer voorzieningen een eigen bijdrage van de cliënt te vragen die afhankelijk is van zijn financiële draagkracht (Wet vervanging abonnementstarief Wmo 2015)
36 713 Wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 teneinde gemeenten in staat te stellen voor meer voorzieningen een eigen bijdrage van de cliënt te vragen die afhankelijk is van zijn financiële draagkracht (Wet vervanging abonnementstarief Wmo 2015)
Nr. 7
BRIEF VAN DE TIJDELIJKE COMMISSIE GRONDRECHTEN EN CONSTITUTIONELE TOETSING
Aan de Leden
Den Haag, 22 mei 2025
De tijdelijke commissie Grondrechten en constitutionele toetsing (hierna: de tijdelijke
commissie) heeft tijdens haar procedurevergadering van 24 april 2025 besloten, gelet
op het dictum en het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, een
adviestraject te starten voor het wetsvoorstel Wet vervanging abonnementstarief Wmo
2015 (Kamerstuk 36 713). De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is hierover geïnformeerd
met een brief van 10 april 2025 (2025Z07075). Hierbij biedt de tijdelijke commissie haar advies aan.
Inhoud wetsvoorstel
De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) kent momenteel een vast abonnementstarief
van 21 euro per maand voor een groot aantal (maatwerk)voorzieningen. Dit abonnementstarief
wordt op basis van het wetsvoorstel vervangen door een inkomens- en vermogensafhankelijke
eigen bijdrage (ivb), die voor burgers met een bijdrageplichtig inkomen oploopt van
minimaal 23,60 euro tot maximaal 328 euro per maand. Blijkens de memorie van toelichting
wordt met de invoering van de ivb beoogd de aanzuigende werking van het abonnementstarief
grotendeels ongedaan te maken – iets wat met name speelt bij huishoudelijke hulp –
en om de financiële houdbaarheid van Wmo-voorzieningen te bevorderen. De maatregelen
in het wetsvoorstel raken aan het rechtszekerheidsbeginsel en aan het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (VN-verdrag handicap).
Het wetsvoorstel zoals voorgelegd aan de Raad van State regelde daarnaast dat gemeenten
een vergoeding van woningeigenaren konden vragen voor de waardevermeerdering van een
woning door een woningaanpassing op basis van de Wmo. De Raad van State stelde dat
dit tot rechtsonzekerheid zou leiden. Zo is het geen vaststaand gegeven dat een woningaanpassing
tot een waardestijging leidt en zou de berekening ervan erg complex zijn. De hoogte
van de vergoeding zou bovendien pas worden vastgesteld wanneer een woning eenmaal
wordt verkocht, waardoor de woningeigenaar lange tijd in onzekerheid zou verkeren
over de verschuldigde vergoeding. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State
heeft de regering de mogelijkheid geschrapt om een financiële vergoeding te vragen
voor de waardevermeerdering van een woning.
Rechtszekerheid
Uit het rechtszekerheidsbeginsel volgt dat regelgeving duidelijk en de toepassing
ervan voorzienbaar moet zijn. Dit is onder meer belangrijk wanneer nieuwe maatregelen
nadelig zijn voor betrokkenen, zodat burgers zich hierop eventueel kunnen voorbereiden.
Zo is het in de context van de Wmo belangrijk dat voor burgers tijdig duidelijk is
welke rechten en plichten verbonden zijn aan de verlening van een maatwerkvoorziening,
zodat een burger – alles overziend – nog kan besluiten van deze voorziening af te
zien.1
De invoering van de ivb heeft financiële gevolgen voor burgers die momenteel al gebruik
maken van een maatwerkvoorziening: als gevolg van de invoering van de ivb kan hun
maandelijkse bijdrage stijgen tot maximaal 328 euro per maand. Om burgers in de gelegenheid
te stellen de hoogte van de ivb te berekenen en zich hierop voor te bereiden, wordt
in aanloop naar de inwerkingtreding van het wetsvoorstel per 1 januari 2027 onder
meer een rekentool beschikbaar gesteld en kan er gebruik worden gemaakt van onafhankelijke
cliëntondersteuning. Dit geeft deze burgers de kans om af te wegen of het voor hen
financieel voordeliger en haalbaar is om voortaan een beroep te doen op hun sociale
netwerk of om particuliere hulp te organiseren. Naar verwachting zullen met name burgers
die momenteel gebruik maken van huishoudelijke hulp – de maatwerkvoorziening waarop
de invoering van het abonnementstarief een aanzuigend effect had – overstappen op
een particulier alternatief, zo blijkt uit de memorie van toelichting.
De Raad voor de Rechtspraak (RvdR) merkt op dat ervoor is gekozen om het wetsvoorstel
voor alle soorten voorzieningen onmiddellijke werking te geven, waaronder voor woningaanpassingen.
Burgers hebben destijds voor een woningaanpassing gekozen in de veronderstelling dat
van hen een maandelijkse eigen bijdrage ter hoogte van het abonnementstarief zou worden
gevraagd. Zoals in de memorie van toelichting wordt genoemd, is het doorgaans niet
eenvoudig om woningaanpassingen ongedaan te maken. Hierdoor is er voor deze burgers
weinig tot geen mogelijkheid om over te stappen op een alternatief, terwijl de invoering
van de ivb wel financiële gevolgen heeft voor hun maandlasten. De RvdR vraagt in dit
verband aandacht voor rechtspraak2 waarin tot uitdrukking komt dat burgers op grond van het rechtszekerheidsbeginsel
uiterlijk bij het besluit tot verstrekking van een maatwerkvoorziening volledig moeten
worden geïnformeerd over onder andere de eigen bijdrage die zij daarvoor verschuldigd
zijn. De RvdR vraagt zich af hoe het ontbreken van overgangsrecht zich verhoudt tot
deze rechtspraak.
In de memorie van toelichting geeft de regering aan dat ervoor is gekozen geen overgangsregeling
te treffen voor woningaanpassingen. De regering wil hiermee voorkomen dat er verschillen
tussen groepen ontstaan. Zo kunnen er ook andere burgers zijn die in de praktijk moeilijk
afstand kunnen doen van hun maatwerkvoorziening, bijvoorbeeld vanwege persoonlijke
omstandigheden. Ook onderstreept de regering dat er zowel in de huidige als in de
nieuwe situatie sprake is van kostprijsbewaking. Dit betekent dat het maandbedrag
als gevolg van de invoering van de ivb weliswaar hoger kan worden, maar dat het totaalbedrag
dat burgers voor hun woningaanpassing verschuldigd zijn – ten hoogste de kostprijs
– gelijk blijft. De regering gaat hierbij niet concreet in op de rechtszekerheid,
of op de rechtspraak die de RvdR in dit verband aanhaalt.
Gezien het bovenstaande, vraagt de tijdelijke commissie bij de leden aandacht voor
de rechtszekerheid in relatie tot de keuze voor de onmiddellijke werking van de ivb
bij woningaanpassingen.
VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap
De invoering van de ivb heeft een (financiële) impact op burgers met een beperking.
Uit de toelichting volgt dat deze burgers vaker en langer dan andere groepen in de
samenleving aanspraak moeten maken op Wmo-voorzieningen. Het VN-verdrag handicap beoogt
de fundamentele rechten en vrijheden van deze burgers op voet van gelijkheid te bevorderen,
beschermen en waarborgen. Hiertoe bevat het verdrag, kort samengevat, verschillende
bepalingen met een opdracht aan de staat om maatregelen te nemen met als doel de rechten
van personen met een handicap te verzekeren.3 Uit het verdrag volgt dat de verwezenlijking van deze rechten geleidelijk mag gebeuren.4 Ook bevat het verdrag grondbeginselen die dienen als richtsnoer voor de overheid
bij de uitleg en uitvoering van het verdrag. In de context van het onderhavige wetsvoorstel zijn onder meer het recht op toegankelijkheid (artikel 9), het recht op zelfstandig
wonen en deel uitmaken van de maatschappij (artikel 19) en het recht op persoonlijke
mobiliteit (artikel 20) van belang. Ook het beginsel van autonomie en het beginsel
van daadwerkelijke participatie in de samenleving spelen een rol (artikel 3, onder
a en c, VN-verdrag handicap).5
Het College voor de Rechten van de Mens (het College) – de onafhankelijke toezichthouder
op het verdrag – merkt op dat uit de toelichting bij het wetsvoorstel niet blijkt
of en hoe het verdrag is betrokken bij de totstandkoming van het wetsvoorstel. Het
College adviseert onder meer om een expliciete beoordeling van het wetsvoorstel in
het licht van het verdrag op te nemen en om in te gaan op de verhouding van het wetsvoorstel
tot de relevante grondbeginselen. Omdat uit het verdrag voortvloeit dat de overheid
moet toewerken naar de realisatie van de verschillende rechten uit het verdrag, merkt
het College tevens op dat een eventuele verslechtering in de positie van mensen met
een beperking goed moet worden gemotiveerd. Het College wijst erop dat de invoering
van de ivb resulteert in meer complexiteit en negatieve financiële gevolgen heeft
voor mensen met een beperking. In dit kader adviseert het College om in te gaan op
een mogelijke achteruitgang in de positie van mensen met een beperking als gevolg
van de ivb en zo nodig te motiveren of de desbetreffende maatregel noodzakelijk en
proportioneel is.
In haar reactie in de memorie van toelichting merkt de regering in algemene zin op
dat de effecten van het wetsvoorstel voor personen met een beperking in de kern niet
afwijken van de effecten die worden voorzien voor andere burgers die voor ondersteuning
een (langdurig) beroep doen op de Wmo. Ten aanzien van de financiële gevolgen geeft
de regering – kort samengevat – aan dat de ivb in zijn algemeenheid zo is ingericht
dat rekening wordt gehouden met financiële draagkracht en dat er maatregelen worden
getroffen om een stapeling van eigen bijdragen zoveel mogelijk te beperken. De regering
gaat niet concreet in op de vraag hoe het wetsvoorstel zich verhoudt tot de grondbeginselen
van het VN-verdrag handicap. Evenmin motiveert de regering de noodzaak en proportionaliteit
van de invoering van de ivb in het licht van de mogelijke achteruitgang in de positie
van mensen met een beperking.
Opmerking verdient dat op 25 april 2025 het Ontwerpbesluit vervanging abonnementstarief
Wmo 2015 (Kamerstuk 36 713, nr. 5) ter informatie aan de Kamer is toegezonden. Dit ontwerpbesluit bevat de (technische)
uitwerking van de ivb. Het College heeft ook ten aanzien van dit ontwerpbesluit een
advies uitgebracht. In dit advies herhaalt het College de zorgen die zij heeft geuit
in haar eerdere advies over het onderhavige wetsvoorstel en geeft zij aan dat deze zorgen niet zijn weggenomen in het ontwerpbesluit.
Het College adviseert om (ook) in de toelichting op het ontwerpbesluit een expliciete
beoordeling in het licht van het VN-verdrag handicap op te nemen. In reactie op dit
advies, gaat de regering in de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit in op de
verhouding van het ontwerpbesluit tot het VN-verdrag handicap. De regering benadrukt
hierbij dat het besluit een technische uitwerking van het wetsvoorstel betreft en
onderstreept dat in de nota van toelichting aan de orde is of deze uitwerking de toets
aan het verdrag kan doorstaan. Hoewel de regering bij de uitwerking van het besluit
aandacht besteedt aan de verhouding met het VN-verdrag handicap, wordt hiermee niet
voorzien in een beoordeling van het wetsvoorstel – waarin de meer fundamentele keuzes
worden gemaakt – in het licht van het VN-verdrag handicap. In een brief aan de Kamer
van 9 mei 2025 signaleert het College bovendien dat de regering niet alle gesignaleerde
aandachtspunten ten aanzien van het wetsvoorstel heeft behandeld.6
Gelet op het bovenstaande, geeft de tijdelijke commissie de leden mee om bij de regering
aandacht te vragen voor een meer expliciete behandeling van het VN-verdrag handicap
– in het bijzonder een toets van het wetsvoorstel aan de relevante grondbeginselen
– en de onderbouwing van de noodzaak en proportionaliteit van de voorgestelde maatregelen
in het licht van de mogelijke achteruitgang in de positie van mensen met een beperking.
De hiervoor genoemde punten kunnen betrokken worden bij de verdere behandeling van
het wetsvoorstel.
De voorzitter van de tijdelijke commissie, Van Nispen
De griffier van de tijdelijke commissie, Kling
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. van Nispen, voorzitter van de tijdelijke commissie Grondrechten en constitutionele toetsing -
Mede ondertekenaar
Y.C. Kling, griffier