Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de Stand van zaken rondom het handhavingsverzoek betreffende het gebruik van kraamkooien voor zeugen in de varkenshouderij (Kamerstuk 28286-1386)
28 286 Dierenwelzijn
Nr. 1392
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 21 mei 2025
De vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur heeft een aantal
vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid
en Natuur Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur over de brief van 11 maart
2025 over de Stand van zaken rondom het handhavingsverzoek betreffende het gebruik
van kraamkooien voor zeugen in de varkenshouderij (Kamerstuk 28 286, nr. 1386).
De vragen en opmerkingen zijn op 11 april 2025 aan de Staatssecretaris van Landbouw,
Visserij, Voedselzekerheid en Natuur voorgelegd. Bij brief van 21 mei 2025 zijn de
vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Aardema
De griffier van de commissie, Jansma
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en Reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie en Reactie van de
bewindspersoon
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de
brief over de stand van zaken rondom het handhavingsverzoek betreffende het gebruik
van kraamkooien voor zeugen in de varkenshouderij. Deze leden hebben hierover nog
enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie willen benadrukken dat diverse wetenschappelijke
onderzoeken aantonen dat de kraamkooi een ernstige aantasting van het welzijn van
de zeug veroorzaakt, onder andere door Bureau Risicobeoordeling & onderzoek (Buro),
European Food Safety Authority (EFSA) en Wageningen University & Research (WUR) en
European Reference Center for Animal Welfare (EURCAW). Deze leden vinden het daarom
goed dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) nader onderzoek gaat doen
naar het gebruik van de kraamkooi door varkenshouders en of dit een overtreding oplevert
van artikel 1.6 van het Besluit houders van dieren (Bhd) en de mogelijke handhaving
die daaruit voortvloeit. Deze leden zijn daarom benieuwd naar de uitkomsten van dit
lopende juridische traject.
Vraag
Kan de Staatssecretaris een tijdspad schetsen van de drie fasen die de NVWA doorloopt
tot aan de besluitvorming?
Antwoord
Op 27 augustus 2024 heeft de rechter geoordeeld dat de Minister van LVVN, en daarmee
de NVWA, nader onderzoek moet doen naar het gebruik van de kraamkooi door de varkenshouder
en vervolgens een nieuw besluit op bezwaar moet nemen. Dit onderzoek ten behoeve van
de onderbouwing van een nieuw besluit vergt een zorgvuldig proces. Om de belangen
van de varkenshouder voldoende mee te kunnen wegen, is tijdens de eerste fase een
onderzoek door een sectordeskundige naar de specifieke situatie bij de betreffende
varkenshouder uitgevoerd. Dit onderzoek is inmiddels afgerond. Als de NVWA besluit
tot handhaving over te gaan, wordt eerst een voornemen tot handhaving naar zowel de
houder als de indiener van het handhavingsverzoek (Varkens in Nood) gestuurd. Beiden
krijgen de gelegenheid input te leveren op dit voorgenomen besluit. Na deze 2de fase wordt tenslotte zo spoedig mogelijk een definitief besluit genomen. Zoals ook
in de Kamerbrief d.d. 11 maart 2025 aangegeven (Kamerstuk 28 286, nr. 1386) staat dit definitieve besluit open voor beroep bij de rechter.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en Reactie van de bewindspersoon
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de stand van zaken
rondom het handhavingsverzoek betreffende het gebruik van kraamkooien voor zeugen
in de varkenshouderij.
Deze leden willen in de eerste plaats benadrukken het zeer onwenselijk te vinden dat
een individuele ondernemer in onzekerheid zit vanwege onduidelijkheid over wet- en
regelgeving. Op het bedrijf staan kraamboxen, thans een gangbare vorm van huisvesting
in de varkenshouderij, waarbij de NVWA tijdens een inspectie geen overtreding van
het Bhd heeft geconstateerd. Toch is deze varkenshouder lijdend voorwerp in een juridisch
geschil, met mogelijke consequenties voor de toekomst van het bedrijf.
Vraag
Deelt de Staatssecretaris de mening dat deze situatie onrechtvaardig voelt? Hoe moeten
andere goedwillende varkenshouders met kraamboxen op het bedrijf naar deze zaak kijken?
Antwoord
Ik kan me goed voorstellen dat de huidige onzekerheid voor varkenshouders onrechtvaardig
voelt. Het ligt echter in de systematiek van onze wetgeving besloten dat een belanghebbende,
via het doen van een handhavingsverzoek, een toezichthouder kan verzoeken om in een
concrete situatie te beoordelen of een algemene geldende regel wordt nageleefd. In
deze situatie heeft, zoals ook aangegeven in de Kamerbrief d.d. 11 maart 2025 (Kamerstuk
28 286, nr. 1386), het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) geoordeeld dat de Minister
van LVVN, en daarmee de NVWA, nader onderzoek moet doen naar het gebruik van de kraamkooi
door de varkenshouder en vervolgens een nieuw besluit op bezwaar moet nemen. Meer
specifiek moet de Minister, en daarmee de NVWA als de bevoegde instantie met mandaat
in deze, een standpunt bepalen over de vraag of het gebruik van een kraamkooi in het
algemeen reeds een overtreding oplevert van artikel 1.6, tweede lid, van het Bhd,
en zo ja, waarom hiertegen niet zou kunnen worden opgetreden. De NVWA geeft daarmee
dus uitvoering aan de uitspraak van de rechter. Tegelijkertijd kan en wil ik niet
vooruitlopen op het nieuw te nemen besluit op het handhavingsverzoek en de eventuele
consequenties die dit besluit mogelijk zou kunnen hebben voor de varkenshouderij.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de huidige wetgeving vanwege open normen
in de praktijk leidt tot juridisch getouwtrek over dierenwelzijn en de invulling daarvan
in de veehouderij. Dit leidt tot grote onduidelijkheid voor ondernemers over hun bedrijfsvoering.
Deze leden roepen in herinnering dat de leden van de VVD-fractie een vergelijkbare
situatie vreesden bij het amendement-Vestering (Kamerstuk 35 398, nr. 23).
Vraag
Is de Staatssecretaris met deze leden van mening dat het aan de wetgever is om klaarblijkelijke
onduidelijkheden in wet- en regelgeving weg te nemen, in dit geval door het invullen
van open normen?
Antwoord
Dat hangt van de specifieke situatie af. Wanneer bij de uitvoering van een in wet-
of regelgeving opgenomen voorschrift zich onduidelijkheden voordoen, wordt bezien
of invulling daarvan nodig is en hoe dit kan worden gedaan. Daar is onder andere het
traject om te komen tot invulling van open normen voor ingericht (Kamerstuk 28 286, nr. 1139). Het vergt een afweging hoe die invulling kan worden gedaan en door wie. Zo kan
het binnen de werkruimte van de toezichthouder liggen om de interpretatie van de norm
vast te leggen in een door die toezichthouder op te stellen werkinstructie voor de
inspecteurs. Daarnaast kan bijvoorbeeld een wetsinterpreterende beleidsregel door
de verantwoordelijke bewindspersoon worden vastgesteld zodat duidelijk is hoe het
voorschrift voor de uitvoering ervan wordt geïnterpreteerd. Wanneer geconcludeerd
wordt dat het voorschrift zelf aanpassing behoeft, bijvoorbeeld op basis van signalen
van de toezichthouder, is het inderdaad aan de wet- of regelgever om de nut en noodzaak
daarvan te beoordelen en desgewenst tot aanpassing over te gaan. Daarbij zal ook steeds
moeten worden bezien hoe een voorgenomen invulling zich verhoudt tot de veelal Europese
herkomst van dierenwelzijnsvoorschriften voor de veehouderij en of die Europese regelgeving
ruimte laat voor een voorgenomen invulling.
Om duidelijkheid te verschaffen over dierenwelzijnsregels heeft de Kamer vorig jaar
de Wet Dieren aangepast via het amendement-De Groot/Van Campen, zoals verwerkt in
artikel 2.3a. Deze leden hebben hier een aantal vragen over.
Vraag
Beaamt de Staatssecretaris dat de aankomende algemene maatregel van bestuur (AMvB)
moet leiden tot het uiterlijk in 2040 bewerkstelligen van een dierwaardige veehouderij
zoals gedefinieerd in artikel 2.3a lid 2?
Antwoord
De Minister van LVVN beaamt dat deze passage is opgenomen in de Wet dieren. Artikel 2.3a
kent daarbij wel een uitzondering op die tijdshorizon, namelijk als het noodzakelijk
is voor bepaalde situaties een langere en redelijke (overgangs)termijn te stellen
vanwege de terugverdientijd van noodzakelijke investeringen (artikel 2.3a, vierde
lid). De Minister van LVVN werkt aan een algemene maatregel van bestuur dierwaardige
veehouderij 2040 voor melkvee, kalveren, pluimvee (alleen kippen) en varkens.
Vraag
Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat deze AMvB een einde moet maken
aan de open normen in onze dierenwelzijnswetgeving, niet alleen in de varkenshouderij
maar ook in andere diersectoren? Denkt de Staatssecretaris dat daarmee onduidelijkheden
voor ondernemers, zoals in het voorliggende juridische geschil, voorkomen kunnen worden?
Antwoord
De Minister van LVVN zal regels in de AMvB waar mogelijk vormgeven als doelvoorschriften
zodat enerzijds het te bereiken dierenwelzijnsdoel helder is, maar er anderzijds handelingsruimte
is voor de veehouder om dat doel zo te bereiken dat het best past binnen de eigen
bedrijfsvoering. Veehouderijen verschillen namelijk sterk van elkaar in omvang, inrichting,
bedrijfsvoering et cetera, waardoor het niet altijd mogelijk en niet wenselijk is
om een generieke aanpak of voorschrift voor te schrijven. Bovendien bieden doelvoorschriften,
die bovendien techniekonafhankelijk zijn omschreven, ruimte voor innovatie en de mogelijkheid
om met nieuwe toekomstige geschikte manieren aan een gedragsbehoefte invulling te
geven. Dit laat onverlet dat de doelvoorschriften in deze AMvB uit oogpunt van rechtszekerheid
en rechtsgelijkheid voldoende duidelijkheid moeten bieden welk dierenwelzijnsdoel
veehouders moeten realiseren en per wanneer. Het doel moet daarvoor voldoende concreet
zijn zodat objectief door de toezichthouder kan worden vastgesteld of een houder het
gestelde doel heeft behaald.
Vraag
Kan de Staatssecretaris bevestigen dat de vast te stellen AMvB voor 1 juli 2025 wordt
voorgehangen bij de Kamer conform de wettelijke deadline van artikel 10.10? Indien
de Staatssecretaris een van bovenstaande vragen niet instemmend kan beantwoorden,
kan de Staatssecretaris dan uitvoerig uiteenzetten waarom niet?
Antwoord
De Minister van LVVN streeft ernaar om de AMvB zo spoedig mogelijk voor te hangen
bij de Kamer. Het gaat om een complexe en veelomvattende AMvB voor vier veehouderijsectoren
en dat vergt een zorgvuldige voorbereiding.
Vraag
Deze leden vragen wat de stand van zaken is van het convenant dierwaardige veehouderij.
In welke fase bevinden de gesprekken zich?
Antwoord
De Minister van LVVN is samen met convenantpartijen ver gevorderd in besprekingen
over het convenant dierwaardige veehouderij. Zij streven ernaar om op korte termijn
over te gaan tot ondertekening van het convenant. De Minister van LVVN zal u daar
nader over informeren.
Tot slot willen de leden van de VVD-fractie een en ander vragen over de uitspraak
van het College van Beroep.
Vraag
Ten eerste, waarom is de gemachtigde van de Minister tijdens de zitting niet ingegaan
op de stelling van Varkens in Nood (ViN) dat niet vaststaat dat het gebruik van kraamkooien
biggensterfte beperkt? Kan de Staatssecretaris dat hierbij alsnog doen, en kan de
Staatssecretaris daarbij ook ingaan op het standpunt van ViN dat daarvoor langer gebruik
dan drie of vier dagen nodig zou zijn?
Antwoord
De inbreng tijdens een zitting wordt mede bepaald door de standpunten van partijen
die zijn ingebracht tot dan toe, het verloop van de zitting, vragen van en regievoering
door de rechter en de bedrijfsspecifieke situatie. In algemene zin kan ik aangeven
dat huisvesting voor zeugen in hun kraamperiode waarbij de zeug zich vrij kan bewegen
(zogenaamde «vrijloopkraamhokken»), de zeug de gelegenheid kan bieden om haar gedragsbehoeftes,
waaronder maternale zorg in voldoende mate te uiten. De Minister van LVVN zal in het
traject naar een meer dierwaardige veehouderij een voorstel voor wijziging overwegen
ten aanzien van het nu geldende juridische kader voor het gebruik van kraamkooien
bij zeugen.
Vraag
Waarom is de gestelde termijn van acht weken overschreden, wanneer verwacht de Staatssecretaris
een nieuwe beslissing te kunnen nemen en kan de Staatssecretaris toezeggen zijn beslissing
inclusief onderbouwing ook aan de Kamer te doen toekomen?
Antwoord
Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag van GroenLinks-PvdA vergt het nemen
van een nieuw besluit een zorgvuldig proces. De NVWA verwacht op korte termijn een
besluit in deze concrete zaak te kunnen nemen. Ik zal uw Kamer daarna informeren over
de strekking van het genomen besluit.
Vraag
Voorziet de Staatssecretaris dat op basis van artikel 1.6 voor allerlei huisvestingstypen
handhavingsverzoeken zullen worden gedaan?
Antwoord
De NVWA zag de afgelopen jaren een stijgende lijn in het aantal handhavingsverzoeken
dat jaarlijks wordt ontvangen: van 15 in 2021 naar 57 in 20231. En alhoewel handhavingsverzoeken over uiteenlopende onderwerpen worden ingediend,
heeft het grootste deel van de verzoeken betrekking op dierenwelzijn.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie en Reactie van de bewindspersoon
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de stand van zaken
rondom het handhavingsverzoek betreffende het gebruik van kraamboxen voor zeugen in
de varkenshouderij. Deze leden hebben daar een aantal vragen over.
Het gebruik van kraamboxen is op dit moment in Nederland gangbaar in de zeugenhouderij.
Hoewel het Bhd (artikel 1.6) bepaalt dat een dier voldoende ruimte wordt gelaten voor
zijn fysiologische en ethologische behoeften, wordt niet gesteld dat het gebruik van
kraamboxen (of kraamkooien) verboden is. Sterker nog, in artikel 2.19, lid 6 staat
dat in een stal waarin een zogende zeug met biggen zich niet vrij kan bewegen of omdraaien,
beschikken de biggen over voldoende ruimte om ongehinderd te kunnen worden gezoogd.
Daarnaast staat in artikel 2.3 van datzelfde besluit wanneer een dier permanent of
geregeld wordt aangebonden, vastgeketend of geïmmobiliseerd, het voldoende ruimte
gelaten wordt voor zijn fysiologische en ethologische behoeften. Daarmee is wat de
leden van de BBB-fractie betreft voldoende duidelijk gemaakt dat het gebruik van kraamboxen
is toegestaan onder het Bhd.
Vraag
Als het gebruik niet expliciet verboden is, maar feitelijk expliciet toegestaan, en
het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) op 27 augustus 2024 heeft geoordeeld
dat de NVWA nader onderzoek moet doen naar het gebruik van de kraambox en moet aangeven
waarom tegen het gebruik niet hoeft te worden opgetreden, willen de leden van de BBB-fractie
vragen waarom de NVWA niet aan dat verzoek van het CBb heeft voldaan en waarom kennelijk
wordt overwogen om dat ook in de toekomst niet te doen.
Hoe ziet de Staatssecretaris dit besluit van de NVWA in het licht van artikel 2.3
en 2.19 van het Bhd, waarin expliciet wordt gesproken over de fixatie van dieren?
Antwoord
Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op de eerste vraag van de VVD, geeft de NVWA
op dit moment uitvoering aan de opdracht van de rechter en verwacht ik dat er binnenkort
een besluit in deze concrete zaak kan worden genomen. Tegen deze beslissing staat
vervolgens voor zowel de ondernemer als voor de verzoeker beroep open bij de rechter.
Omdat het definitieve besluit nog niet is genomen, wil en kan ik hier niet verder
op voor uit lopen.
De leden van de BBB-fractie willen benadrukken dat artikel 1.6 van het Bhd een implementatie
is van richtlijn 98/58/EG, waarmee het houden van zeugen in kraamboxen ook op Europees
niveau toegestaan is. Het niet indienen van een goede onderbouwing van het afwijzen
van het handhavingsverzoek leidt daarmee volgens deze leden tot het implementeren
van een nationale kop op Europees beleid. De leden van de BBB-fractie willen benadrukken
dat een interventie bovendien evenredig en proportioneel moet zijn.
Vraag
Ziet de Staatssecretaris het optreden tegen het gebruik van kraamboxen in de gehele
sector als evenredig en proportioneel? Wordt bij die overweging ook rekening gehouden
met het lopende traject voor meer dierwaardige veehouderij?
Antwoord
In deze kwestie wordt de toezichthouder verzocht om te handhaven in een concrete situatie.
Daarbij worden de feiten en omstandigheden van het individuele geval getoetst aan
relevante regelgeving en de beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder proportionaliteit.
Zoals ook al eerder aangegeven is het definitieve besluit nog niet genomen en kan
ik niet vooruit lopen op de eventuele consequenties die dit besluit mogelijk zou kunnen
hebben voor de varkenshouderij. Het juridische traject waarin de NVWA uitvoering geeft
aan de opdracht van de rechter loopt parallel aan het traject van de Minister van
LVVN waarin gewerkt wordt aan een algemene maatregel van bestuur dierwaardige veehouderij
2040 voor melkvee, kalveren, pluimvee (alleen kippen) en varkens. In algemene zin
kan pas rekening gehouden worden met het traject naar een nog meer dierwaardige veehouderij,
als concreet zicht is op het wel of niet toestaan van het gebruik van kraamkooien
hierin.
Vraag
Wat betekent dit in termen van financiële lastenverzwaring voor ondernemers en hoe
verhoudt zich dit ten opzichte van het convenant dierwaardige veehouderij waarin de
kosten voor dierenwelzijn verwacht worden te verhogen? Worden deze kosten alleen op
ondernemers verhaald of landen deze ergens anders in de keten?
Antwoord
Stappen naar een nog meer dierwaardige veehouderij vergen in de periode 2025–2040
forse investeringen, zo heeft u eerder kunnen lezen in de sociaal economische impactanalyse2 van WSER/CAF die mede op verzoek van de convenantpartijen dierwaardige veehouderij
is opgesteld. De Minister van LVVN is van mening dat te stellen nadere regels op gebied
van dierwaardige veehouderij handhaafbaar, uitvoerbaar en proportioneel moeten zijn.
Dat betekent ook dat het noodzakelijk is dat veehouderijbedrijven de kosten kunnen
dragen en zij de kans hebben om investeringen te kunnen terugverdienen en een redelijk
inkomen kunnen verwerven.
Vraag
In hoeverre wordt verwacht dat de houding van de NVWA in dit geval een belemmering
vormt voor een goed verloop van het traject voor een meer dierwaardige veehouderij,
waar ook een convenant aan verbonden is waarin alle afspraken rondom de randvoorwaarden
(markt, vergunning, onderzoek) worden afgesproken?
Antwoord
In deze kwestie wordt de toezichthouder verzocht om te handhaven in een concrete situatie.
Daarbij worden de feiten en omstandigheden van het individuele geval getoetst aan
relevante regelgeving en de beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder proportionaliteit.
De beoordeling van dit handhavingsverzoek waarbij de NVWA uitvoering geeft aan de
opdracht van de rechter is geen belemmering voor het traject van de Minister van LVVN
waarin gewerkt wordt aan een aanpassing van de normen via de algemene maatregel van
bestuur (AMvB) dierwaardige veehouderij 2040. Zoals te doen gebruikelijk bij nieuwe
regelgeving voert de NVWA op deze voorgenomen AMvB een handhaafbaarheids, uitvoerbaarheids-
en fraudebestendigheids-toets uit.
De leden van de BBB-fractie maken zich zeer grote zorgen over de opstelling van de
NVWA, die gezien kan worden als het afdwingen van het ontstaan van jurisprudentie,
regels en wetten door een instantie die slechts als controlerende instantie zou moeten
optreden. Deze leden vragen of de Staatssecretaris deze zorgen deelt.
Vraag
Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat de NVWA op deze wijze veel invloed
heeft op het ontstaan van jurisprudentie?
Antwoord
De wetgever heeft de NVWA belast met de handhaving van de Wet Dieren en de NVWA voert
deze taak uit met inachtneming van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
De rechter toetst de besluiten van de NVWA aan de in Nederland geldende voorschriften
en aan deze beginselen en vormt zo jurisprudentie. Het staat de wetgever vrij om door
nieuwe wetgeving bepaalde wetsuitleg en jurisprudentie bij te sturen.
Vraag
Deelt de Staatssecretaris de mening dat de NVWA zo het beleid maakt, waar dat feitelijk
overgelaten zou moeten worden aan het Kabinet en de Staten-Generaal?
Antwoord
Nee, de NVWA houdt toezicht op door de wetgever vastgelegde, geldende algemene voorschriften.
En zie voor een verdere toelichting ook het antwoord op de vraag van de VVD betreft
de invulling van open normen en het antwoord op de vraag hiervoor.
Vraag
Deze leden willen daarom van de Staatssecretaris weten hoe het heeft kunnen gebeuren
dat een varkenshouder die voldoet aan wettelijke eisen toch naar aanleiding van een
handhavingsverzoek het risico loopt te worden gehandhaafd of zelfs gesanctioneerd.
Wie heeft de beslissing om geen onderbouwing van de afwijzing van het handhavingsverzoek
in te dienen genomen en op basis van welke argumenten is dat gedaan?
Antwoord
Zoals aangeven in mijn antwoord op de eerste vraag van de VVD kan een belanghebbende,
via het doen van een handhavingsverzoek, een toezichthouder verzoeken om in een concrete
situatie te beoordelen of een algemene geldende regel wordt nageleefd. Op dit moment
geeft de NVWA uitvoering aan de opdracht van de rechter. Zoals ook aangegeven in de
Kamerbrief d.d. 11 maart 2025 (Kamerstuk 28 286, nr. 1386), heeft de NVWA het handhavingsverzoek in eerste instantie onderbouwd afgewezen.
Vraag
Deelt de Staatssecretaris bovendien de mening dat de NVWA nu zonder onderbouwing een
eigen invulling geeft van de open normen in artikel 1.6 van het Bhd waarin fysiologische
en ethologische behoeften niet gedefinieerd worden?
Antwoord
Nee en zie voor een nadere toelichting mijn antwoorden op de eerste en tweede vraag
van de VVD betreft de toelichting op het juridisch traject en de wijze waarop open
normen kunnen worden ingevuld.
Vraag
Ook willen deze leden weten of de NVWA gedwongen kan worden om het afwijzen van dergelijke
handhavingsverzoeken, die gericht zijn op een gangbare houderijvorm in Nederland,
die niet expliciet verboden is, altijd op alle mogelijke manieren te verdedigen in
juridische procedures.
Antwoord
De wetgever heeft de handhaving van de algemene voorschriften voor dieren in de veehouderij
in en op grond van de Wet Dieren opgedragen aan de NVWA. De NVWA handelt met mandaat
van in dit geval de Minister van LVVN en beoordeelt bij haar toepassing van de geldende
normen steeds de concrete omstandigheden van het geval. Als de belanghebbende het
niet eens is met een besluit, kan hij tegen het besluit van de NVWA bezwaar indienen
en daarna beroep aantekenen, waarbij de rechter beziet of de overheid de regels rechtmatig
heeft toegepast. In het belang van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en
het voorkomen van politieke willekeur is het handelen van een Minister of Staatssecretaris
aan regels gebonden. In algemene zin en conform de Aanwijzingen inzake de Rijksinspecties
kan de Minister aan de NVWA onder andere een bijzondere aanwijzing geven. Een bijzondere
aanwijzing mag niet zien op: het weerhouden van een rijksinspectie om een specifiek
onderzoek te verrichten of af te ronden; de wijze waarop een rijksinspectie een specifiek
onderzoek verricht, of de bevindingen, oordelen en adviezen van een rijksinspectie.
Gelet hierop kan ik de NVWA niet dwingen om in concrete situaties op een vooraf door
mij voorgeschreven wijze te handelen of te besluiten.
Vraag
Is de Staatssecretaris het met de leden van de BBB-fractie eens dat het niet verdedigen
van de afwijzing van het handhavingsverzoek gezien kan worden als een teken van een
zeer onbetrouwbare overheid?
Antwoord
De NVWA heeft het handhavingsverzoek in eerste instantie onderbouwd afgewezen en voert
op dit moment op basis van de in Nederland geldende regelgeving de opdracht van de
rechter uit.
Het optreden tegen niet verboden, gangbare houderijvormen, kan een opmaat vormen voor
een vloedgolf aan handhavingsverzoeken tegen andere gangbare en toegestane houderijvormen.
Vraag
Hoe gaan de NVWA en de Staatssecretaris zich daarop voorbereiden?
Antwoord
Zoals ook aangeven in antwoord op vragen van de VVD loopt het traject om te komen
tot invulling van open normen (Kamerstuk 28 286, nr. 1139). Ik verwacht dat het aantal handhavingsverzoeken met de invulling hiervan zal afnemen.
Tegelijkertijd is en blijft opvolging geven aan handhavingsverzoeken onderdeel van
het werk van de NVWA.
Vraag
Is de Staatssecretaris het met de leden van BBB-fractie eens dat bovenstaande kan
leiden tot het einde van de varkenshouderij, terwijl de varkenshouderij zich gewoon
houdt aan Europese en Nederlandse regelgeving? Indien dit het geval is, wat gaat de
Staatssecretaris doen om dit te voorkomen?
Antwoord
Ik kan en wil niet vooruitlopen op het nieuw te nemen besluit op het handhavingsverzoek
en de eventuele consequenties die die nieuwe handhavingsverzoeken mogelijk zouden
kunnen hebben voor de varkenshouderij. Zoals in eerdere antwoorden gemeld, werkt de
Minister van LVVN aan de AMvB waarvoor wettelijk opdracht is gegeven. De verplichtingen
die in de AMvB worden opgenomen, zullen varkenshouders duidelijkheid bieden welke
aanpassingen en investeringen zij moeten verrichten ten behoeve van de ontwikkeling
naar een toekomstbestendige, nog meer dierwaardige varkenshouderij. Daarbij is de
Minister van LVVN van mening dat de te stellen verplichtingen handhaafbaar, uitvoerbaar
en proportioneel moeten zijn. Dat betekent dat het noodzakelijk is dat varkenshouders
de kosten kunnen dragen en zij de kans hebben om de investeringen om aan die verplichtingen
te voldoen, kunnen terugverdienen en een redelijk inkomen kunnen verwerven.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie en Reactie van de bewindspersoon
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van de brief over
kraamkooien in de varkenshouderij en hebben hier nog enkele vragen over.
Allereerst wijzen deze leden erop dat dit een lopend juridisch traject betreft en
dat de politiek zich hier afzijdig van zou moeten houden. Het CBb heeft de regering
opgedragen het beleid opnieuw te toetsten aan de wet, gebaseerd op de stand der wetenschap.
Het is niet aan de Kamer om hierover te oordelen en al helemaal niet om de uitspraken
van de rechter ter discussie te stellen.
Vraag
Kan de Staatssecretaris dat bevestigen?
Antwoord
Ja, zie ook mijn antwoord op de eerste vraag van de VVD. De NVWA geeft in dit lopend
juridisch traject uitvoering aan de uitspraak van de rechter.
De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat deze casus alles te maken heeft met het
feit dat moederzeugen nog altijd tussen metalen stangen worden gehouden, waardoor
ze nauwelijks kunnen bewegen, laat staan dat ze op een normale manier voor hun biggetjes
kunnen zorgen. Een aantal dagen voordat zeugen bevallen, worden ze vastgezet. Pas
als de biggetjes vier weken oud zijn, mogen ze de kooi verlaten. De moederzeug heeft
gedurende deze periode geen bewegingsvrijheid en kan niet voor haar biggen zorgen.
De Universiteit Utrecht concludeerde dat varkens de behoefte hebben om maternaal gedrag
te vertonen, waaronder nestbouwgedrag en zooggedrag.3 Deze kooien maken het onmogelijk om het natuurlijke gedrag te vertonen. De EFSA bevestigt
dit en stelt dat de kraamkooi de bewegingsvrijheid van de zeug ernstig beperkt en
haar natuurlijke, intrinsiek gemotiveerde gedrag – zoals het bouwen van een nest –
onmogelijk maakt.4
Vraag
Onderschrijft de Staatssecretaris deze conclusies van de Universiteit Utrecht en de
EFSA? Zo nee, waarom niet en op welke wetenschappelijke onderzoeken baseert de Staatssecretaris
zich dan precies? Onderschrijft de Staatssecretaris de bevinding van Bureau Risicobeoordeling
& Onderzoek van de NVWA dat het fixeren van zeugen in een kraambox één van de grootste
risico’s voor dierenwelzijn is, omdat de emotionele toestand, de beperking van het
natuurlijk gedrag en de lage waardering van de intrinsieke waarde van dieren langdurig
onder druk staat?5 Zo nee, waarom niet en op welke wetenschappelijke onderzoeken baseert de Staatssecretaris
zich dan precies?
Antwoord
Het definitieve besluit is nog niet genomen, dus ik kan en wil hier niet op vooruit
lopen.
Tevens wijzen deze leden erop dat zelfs de Minister in de rechtszaak heeft erkend
dat een kraamkooi zorgt voor het lijden van dieren.6 De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat het wettelijk verboden is om de bewegingsvrijheid
van een dier te beperken zodat het dier daardoor onnodig lijdt of letsel wordt toegebracht.
Ook is het verplicht om dieren voldoende ruimte te bieden voor fysiologische en ethologische
behoeften (artikel 1.6 van het Bhd).
Vraag
Deelt de Staatssecretaris, op basis van bovengenoemde rapporten en inzichten, de conclusie
dat deze kooien niet «dierwaardig» zijn? Zo nee, waarom niet en op welke wetenschappelijke
onderzoeken baseert de Staatssecretaris zich dan precies?
Antwoord
Over het dierenwelzijn van zeugen gehouden in kraamkooien zijn meerdere wetenschappelijke
inzichten beschikbaar. Bij de onderbouwing van een te nemen besluit, zeker in het
geval van open normen, moeten deze wetenschappelijke inzichten ook betrokken worden.
In die beoordeling worden ook eventuele overige bijzondere omstandigheden meegewogen.
Vraag
Is de Staatssecretaris het ermee eens dat, indien wordt geoordeeld dat deze kooien
in strijd zijn met de geldende wet- en regelgeving, de NVWA hoort te handhaven? Zo
nee, waarom niet en waar baseert de Staatssecretaris zich dan op?
Antwoord
Als sprake is van een overtreding, moet het bestuursorgaan dat bevoegd is om handhavend
op te treden, gelet op de beginselplicht tot handhaving, in de regel van deze bevoegdheid
gebruik maken. Dit vanwege het algemeen belang dat gediend is met handhaving. Alleen
onder bijzondere omstandigheden mag hiervan worden afgezien. Daar kan bijvoorbeeld
sprake van zijn wanneer er concreet zicht is op legalisatie van de te beoordelen situatie.
Ook kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee
te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Dit volgt uit vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Aardema, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur -
Mede ondertekenaar
R.P. Jansma, griffier