Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van der Burg en Becker over het bericht ‘Hoe Nederlands geld naar radicale kolonisten gaat. De Palestijnen hebben geen macht’
Vragen van de leden Van der Burg en Becker (beiden VVD) aan de Minister van Buitenlandse Zaken over het bericht «Hoe Nederlands geld naar radicale kolonisten gaat. «De Palestijnen hebben geen macht»» (ingezonden 27 maart 2025).
Antwoord van Minister Veldkamp (Buitenlandse Zaken), mede namens de Minister voor
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp (ontvangen 21 mei 2025). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 1911.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Hoe Nederlands geld naar radicale kolonisten gaat.
«De Palestijnen hebben geen macht»»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt de bewering uit het artikel dat middelen van de organisatie Christenen voor
Israël, waarbij door Nederlandse burgers geld gedoneerd is aan een noodfonds, deels
feitelijk zouden terechtkomen bij kolonisten die zich op illegale wijze vestigen op
de Westelijke Jordaanoever en zelfs zouden worden ingezet voor wapens?
Antwoord 2
Het kabinet beschikt niet over de benodigde informatie om deze bewering te bevestigen.
Het kabinet houdt geen algemeen toezicht op financieringsstromen richting het buitenland.
Mocht er met financiering echter bestaande wet- en regelgeving zijn overtreden, dan
kan hier per geval tegen worden opgetreden na verder onderzoek. Dat zou bijvoorbeeld
kunnen als een betaling is verricht aan een persoon of organisatie die op een sanctielijst
staat. In dat geval kan er strafrechtelijk worden gehandhaafd.
Vraag 3
Heeft u contact met de organisatie over deze aantijgingen en bent u bereid te onderzoeken
of deze juist zijn?
Antwoord 3
Het kabinet gaat niet in op individuele gevallen. In zijn algemeenheid is het niet
aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken om onderzoek te doen naar mogelijke strafrechtelijke
overtredingen. Eventuele strafrechtelijke vervolging is aan het Openbaar Ministerie.
Vraag 4 en 5
Acht u deze praktijken, als zij inderdaad aan de orde blijken, verenigbaar met het
Nederlandse beleid, waarin het «ontmoedigingsbeleid» ten aanzien van economische activiteiten
in illegale nederzettingen geldt, en waarin expliciet is gesteld dat deze illegale
nederzettingen niet erkend worden door Nederland en de Europese Unie?
Bestaan er op dit moment mogelijkheden om particuliere financiering van (de uitbreiding
van) illegale nederzettingen te ontmoedigen of te beëindigen? Zo ja, bent u bereid
van deze instrumenten gebruik te maken? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4 en 5
In overeenstemming met het advies van het Internationaal Gerechtshof van 19 juli 2024,
erkent het kabinet dat de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden onrechtmatig
is. Dit komt overeen met de reeds jarenlang bestaande kabinetspositie dat de nederzettingen
en de uitbreiding daarvan, vernielingen of uithuisplaatsingen in de bezette gebieden
in strijd zijn met internationaal recht. Nederland acht het onwenselijk dat individuen
of organisaties bijdragen aan nederzettingen, maar het is Nederlandse private partijen
niet verboden om (ondersteunende) relaties aan te gaan met partijen uit Israëlische
nederzettingen. In het advies wordt geen uitspraak gedaan over de reikwijdte van de
verantwoordelijkheid van derde staten voor de activiteiten van private partijen.
De Nederlandse overheid ontmoedigt economische relaties met bedrijven in Israëlische
nederzettingen in de bezette gebieden. Dit beleid is van toepassing op activiteiten
van Nederlandse bedrijven als die direct bijdragen aan de aanleg en instandhouding
van nederzettingen of die de aanleg of instandhouding direct faciliteren. Het gaat
om activiteiten in nederzettingen, activiteiten met bedrijven gevestigd in nederzettingen,
en activiteiten buiten nederzettingen die ten gunste komen aan nederzettingen. Indien
Nederlandse bedrijven zich melden bij de overheid, worden zij over het ontmoedigingsbeleid
geïnformeerd. De Nederlandse overheid verleent ook geen diensten aan Nederlandse bedrijven
waar het gaat om activiteiten die zij ontplooien in of ten behoeve van Israëlische
nederzettingen in bezet gebied. Het ontmoedigingsbeleid is een aanvulling op de eigen
maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven om mensenrechten te respecteren.
Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van Nederlandse bedrijven – en stichtingen
– zelf om beslissingen te maken binnen de kaders van de wet.
Christenen voor Israël valt als stichting echter buiten bovenstaande kaders van het
ontmoedigingsbeleid. Gezien de Nederlandse positie over de onrechtmatigheid van de
Israëlische bezetting echter, en vanuit de geest van het ontmoedigingsbeleid, achten
wij bijdragen aan nederzettingen, of aan de instandhouding van nederzettingen, onwenselijk
en niet in lijn met het kabinetsbeleid op dit punt.
Vraag 6
Zijn bij u andere gevallen bekend van Nederlandse particuliere financiering van verboden
activiteiten in het buitenland? Hoe staat het met mogelijke financiering vanuit Nederlandse
organisaties richting Hamas?
Antwoord 6
Het kabinet houdt geen algemeen toezicht op financieringsstromen richting het buitenland.
Wat betreft de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme
(Wwft) geldt dat deze wet van toepassing is op poortwachters zoals financiële instellingen,
juridische beroepsgroepen en bepaalde handelaren in goederen. De wet legt verplichtingen
op aan deze instellingen om witwassen en het financieren van terrorisme te voorkomen.
Zo moeten poortwachters op grond van de Wwft cliëntonderzoek uitvoeren en transacties
monitoren. De Wwft bevat geen specifieke bepalingen voor stichtingen ten aanzien van
het vormgeven of verzenden van transacties. Dit neemt niet weg dat er andere regelgeving
van toepassing kan zijn, zoals de sanctieregelgeving.
Hamas werd in 2003 op de Europese sanctielijst terrorisme (GS931) geplaatst. Ook aan
Hamas gelieerde organisaties als Islamic Jihad en Al Qassem brigades staan op deze
sanctielijst. De tegoeden van organisaties (en individuen) op de Europese sanctielijst
terrorisme zijn in de gehele EU bevroren en er bestaat een verbod op het aan hen ter
beschikking stellen van tegoeden, financiële activa of economische middelen. In 2003
is ook de aan Hamas gelieerde Nederlandse stichting Al Aqsa op onze nationale sanctielijst
terrorisme geplaatst.
Vraag 7
Bent u bereid te onderzoeken of betrokken organisaties met een ANBI-status mogelijk
in strijd met de eisen aan die status handelen wanneer zij financiële middelen inzetten
voor doelen die binnen of buiten Israël door de autoriteiten zelf als illegaal of
onwettig zijn bestempeld?
Antwoord 7
De bevoegdheid om een ANBI-status in te trekken ligt bij de inspecteur van de Belastingdienst.
Deze beslissing is gebonden aan een limitatief aantal gronden. Op grond van de fiscale
geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan
geen nadere informatie worden verstrekt over individuele instellingen. Om die reden
kan ook niets gezegd worden over het al dan niet starten van een onderzoek door de
Belastingdienst.
Vraag 8
Is het organisaties met een ANBI-status toegestaan om in strijd met Nederlands buitenlandbeleid
en internationaal recht te handelen?
Antwoord 8
Nederland erkent in lijn met de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof van 19 juli
2024 dat de Israëlische bezetting van de Westelijke Jordaanoever onrechtmatig is.
Het kabinet acht het in dit kader onwenselijk dat individuen of organisaties bijdragen
aan nederzettingen of de instandhouding hiervan, maar het is Nederlandse private partijen
niet verboden om (ondersteunende) relaties aan te gaan met partijen uit Israëlische
nederzettingen. Dit geldt uiteraard ook voor ANBI’s.
Afgezien van het feit dat ook ANBI’s zich te houden hebben aan het internationaal
recht, kan de inspecteur van de Belastingdienst op grond van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen (AWR) een ANBI-status bij beschikking intrekken, indien niet wordt
voldaan aan de voorwaarden van een ANBI-status, waaronder de voorwaarde van het beogen
van algemeen nut en de zogenoemde integriteitstoets.
De eerstgenoemde voorwaarde houdt in dat op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
een instelling op verzoek aangemerkt kan worden als een ANBI, indien de instelling
(onder meer) uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (ten minste 90%) het algemeen nut
beoogt. Het begrip «algemeen nut» is in de AWR neutraal vormgegeven en wordt, zoals
ook uit de jurisprudentie blijkt, neutraal getoetst. De Belastingdienst kan een ANBI-status
ook bij beschikking intrekken (of een aanvraag weigeren) indien niet wordt voldaan
aan de hiervoor genoemde voorwaarde van de «integriteitstoets». Kortgezegd houdt deze
integriteitstoets in dat de ANBI-status door de inspecteur wordt ingetrokken als het
hem kenbaar is dat de instelling of een bestuurder, feitelijk leidinggever of gezichtsbepalend
persoon van die instelling onherroepelijk is veroordeeld wegens het opzettelijk plegen
van een in de ANBI-regelgeving genoemd misdrijf. De Belastingdienst verkrijgt die
informatie niet automatisch, maar is daarvoor afhankelijk van partijen zoals de FIOD.
Ook wordt de ANBI-status ingetrokken als de inspecteur gerede twijfel heeft over de
integriteit van de instelling of van bovengenoemde betrokken personen én de instelling
of persoon ondanks een verzoek daartoe van de inspecteur niet binnen zestien weken
een verklaring omtrent gedrag (VOG) kan overleggen.
Vraag 9
Neemt u stappen om te voorkomen dat Nederlands (belastingvrij) geld bijdraagt aan
illegale activiteiten in het Midden Oosten? Zo ja, welke?
Antwoord 9
Zie antwoord op vraag 2, 4 en 5.
Vraag 10
Bent u bekend met de signalen uit het artikel dat sommige donateurs niet op de hoogte
waren dat hun geld in illegale nederzettingen terechtkomt? Vindt u dat voorlichting
en transparantie over de besteding van donaties voldoende is? Zo nee, hoe wilt u dit
bevorderen?
Antwoord 10
Ja. Het kabinet vindt het in algemene zin wenselijk dat bij geldstromen zo duidelijk
mogelijk is wie de afzender is en wie de daadwerkelijke ontvanger is. De Wwft bevat
echter geen specifieke bepalingen voor stichtingen over het vormgeven of verzenden
van transacties.
Vraag 11
Kunt u uiteenzetten hoe u de balans ziet tussen de vrijheid van (religieuze) organisaties
om donaties te werven enerzijds en de verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid
om te voorkomen dat deze donaties illegaal of gewelddadig gebruik ondersteunen anderzijds?
Antwoord 11
Uiteraard geldt als uitgangspunt dat organisaties op grond van hun vrijheid van meningsuiting,
vrijheid van religie en vrijheid van vereniging vrij zijn om activiteiten te ontplooien
vanuit hun eigen gedachtegoed. Tegelijkertijd staat het financiële instellingen als
private ondernemingen vrij om in het kader van de contractvrijheid grenzen te stellen
aan wat zij toelaatbaar gebruik van hun diensten vinden. Zie verder het antwoord op
vraag 6.
Vraag 12
Hoe is de financiering vanuit deze organisatie te verenigen met de Nederlandse positie
ten aanzien van de tweestatenoplossing?
Antwoord 12
In overeenstemming met het advies van het Internationaal Gerechtshof van 19 juli 2024,
erkent het kabinet dat de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden onrechtmatig
is. Dit komt overeen met de reeds jarenlang bestaande kabinetspositie dat de nederzettingen
en het uitbreiden daarvan, vernielingen of uithuisplaatsingen in de bezette gebieden
in strijd zijn met internationaal recht en een duurzame en vreedzame tweestatenoplossing
verder op afstand zetten. Financiering van organisaties die hieraan bijdragen is dan
ook onwenselijk.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.C.J. Veldkamp, minister van Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
R.J. Klever, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.