Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over voortgang kabinetsreactie Capaciteitsplan initiële opleidingen (Kamerstuk 29282-603_
2025D22534 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties
behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de voortgang
van de kabinetsreactie omtrent het Capaciteitsplan initiële opleidingen1.
De voorzitter van de commissie,
Mohandis
Adjunct-griffier van de commissie,
Heller
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
II.
Reactie van het kabinet
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief van het kabinet «Voortgang
kabinetsreactie Capaciteitsplan initiële opleidingen» en hebben hierover nog enkele
vragen en opmerkingen.
De leden van de PVV-fractie lezen dat het aantal opleidingsplaatsen voor Tandheelkunde
zal worden verhoogd met 31 in plaats van 86. Het totaal aantal opleidingsplaatsen
Tandheelkunde komt hiermee jaarlijks op 290. In hoeverre is de verwachting dat deze
plekken allemaal gevuld gaan worden? Kan gesteld worden dat het aantal opleidingsplekken
Geneeskunde hierdoor weer stijgt, aangezien een deel van de uitbreiding opleidingsplaatsen
Tandheelkunde werd bekostigd door middel van een verlaging van het aantal opleidingsplaatsen
Geneeskunde? Indien dit niet zo is, waar is dit geld dan voor geraamd?
De leden van de PVV-fractie kijken uit naar de eerstvolgende raming van het Capaciteitsorgaan
welke eind dit jaar verwacht wordt, om zo een actueel beeld te kunnen vormen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van het
kabinet. Genoemde leden constateren dat het advies van het Capaciteitsorgaan voor
het aantal opleidingsplaatsen Tandheelkunde 345 tot 406 is, met een gemiddelde van
375. Zij lezen dat de Minister hier 290 opleidingsplaatsen tegenover stelt en hebben
daar kritische vragen bij.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het kabinet heeft besloten de bestaande
opleidingsduur Tandheelkunde van zes jaar te handhaven en dus niet te verkorten naar
vijf jaar, zoals het vorige kabinet als uitgangspunt had. Dit naar aanleiding van
de bezwaren vanuit de beroepsvereniging KNMT over het tempo waarmee deze beleidswijziging
tot extra opleidingsplaatsen leidt en kritiek vanuit betrokken rectoren betreft het
in strijd zijn met de academische vrijheid. Waarom neemt het kabinet geen maatregelen
om dit besluit ten goede van het aantal tandartsen te compenseren?
Dit besluit betekent concreet dat het aantal opleidingsplaatsen wordt verhoogd met
31 in plaats van 86 zoals geadviseerd door het Capaciteitsorgaan, dus naar slechts
290 plaatsen in plaats van 345. Dit terwijl de verhoging naar 345 plaatsen al het
minimumadvies is. Immers, de verhoging van het aantal opleidingsplaatsen zou volgens
het Capaciteitsorgaan tussen de 345 en 406 moeten zijn. Dit baart de leden van de
GroenLinks-PvdA-fractie grote zorgen. Zij vrezen een tekort aan tandartsen, zoals
ook uit onderzoek van de ABN Amro blijkt.2 Hoe groot zijn de verwachte tekorten van het aantal tandartsen op zowel korte termijn
als lange termijn? Is het realistisch dat straks grote groepen Nederlanders geen tandarts
meer hebben en tandartspraktijken patiëntenstops moeten invoeren, zoals in de huisartsenzorg?
Een argument tegen het verkorten van de opleiding tandheelkunde is het tempo waarmee
deze beleidswijziging tot extra opleidingsplaatsen zou leiden. Echter zou daarmee
wel het tandartsentekort op de lange termijn verholpen kunnen worden. Met het huidige
beleid van dit kabinet wordt het tandartsentekort zowel op korte als op lange termijn
niet opgelost. Hoe reflecteert het kabinet hierop?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het advies van het Capaciteitsorgaan
voor de opleiding Tandheelkunde een jaarlijkse gemiddelde instroom van 375 studenten
is. Kan het kabinet toelichten op basis van welke parameters het Capaciteitsorgaan
tot dit aantal is gekomen? Kan het kabinet ook toelichten hoe zij tot het aantal van
290 is gekomen? Is er een realistisch scenario uitgewerkt waarbij dit tot voldoende
tandartsen in de toekomst leidt? Hoe komt het kabinet tot andere inschattingen dan
het Capaciteitsorgaan? Neemt het kabinet het aantal tandartsen dat met pensioen gaat
ook in ogenschouw?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de uitbreiding van het aantal opleidingsplaatsen
tandheelkunde ten dele wordt bekostigd door middel van een verlaging van het aantal
opleidingsplaatsen Geneeskunde. Kan het kabinet nader toelichten hoe groot de verschuiving
van het budget is en met hoeveel het aantal opleidingsplaatsen Geneeskunde afneemt?
Wat is de impact voor het aantal artsen in Nederland?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de 86 extra plekken 23 miljoen euro
kosten.3 Is het kabinet bereid om met een voorstel te komen waarbij budget wordt vrij gemaakt
om snel meer tandartsen op te leiden, gezien de urgentie van het probleem en het feit
dat de budgettair neutrale optie van het verkorten van de opleiding Tandheelkunde
wordt uitgesloten?
In het verslag van een schriftelijk overleg over de Minister haar reactie op de petitie
«Mondzorg terug in het basispakket» lezen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
dat «het instrument «gemeentepolis» wordt betrokken bij de uitwerking van alternatieve
regelingen om de financiële toegankelijkheid van de mondzorg voor minima te verbeteren.»4 Genoemde leden zijn voor toegankelijke mondzorg voor iedereen. Deze leden vragen
echter hoe het kabinet haar ambitie rijmt met het aankomende tandartsentekort die
niet wordt opgelost met slechts een verhoging van 31 opleidingsplaatsen voor Tandheelkunde.
Erkent het kabinet dat naast het financieel toegankelijker maken van mondzorg er in
de toekomst ook voldoende tandartsen dienen te zijn om mondzorg daadwerkelijk toegankelijker
te maken?
Tot slot hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie nog enkele vragen over herschikken
van taken tussen de tandarts en de mondhygiënist. Genoemde leden lezen in genoemd verslag van het schriftelijk overleg «dat
het herschikken van taken in de mondzorg een van de mogelijke oplossingsrichtingen
is.» Kan het kabinet deze oplossingsrichting nader toelichten? Welke taken kan de
mondhygiënist volgens het kabinet op termijn overnemen? In hoeverre draagt dit bij
aan het ontlasten van tandartsen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van het kabinet. Zij
hebben naar aanleiding van de brief nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie lazen het Rapport kostenonderzoek naar (medisch-) specialistische
vervolgopleidingen5 van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De leden vragen waarom in het rapport geen
vergelijking met hbo-opleidingen is opgenomen. Een dergelijke vergelijking kan wat
de leden betreft bijdragen aan het maken van beleidskeuzes over de inrichting en bekostiging
van zorgopleidingen. Is het kabinet het daarmee eens en is het kabinet bereid om deze
vergelijking in kaart te laten brengen?
De leden van de VVD-fractie zijn enigszins verbaasd over het besluit om voor de opleiding
Tandheelkunde vast te houden aan de bestaande opleidingsduur van zes jaar, mede door
bezwaren tegen verkorting door partijen uit het veld en bevindingen van de Commissie
Onderzoek Verkorting Opleiding Tandheelkunde (COVOT). Hoe verhouden deze besluiten
zich tot de urgentie om snel meer tandartsen op te leiden, zoals het uitgangspunt
van het vorige en huidige kabinet beschrijft? En waarom hebben het advies van het
Capaciteitsorgaan en het uitgangspunt van urgentie niet zwaarder gewogen bij de besluitvorming?
In hoeverre is onderzocht of een (gedeeltelijke) verkorting van de opleiding toch
mogelijk zou zijn, zonder in te leveren op kwaliteit? Ook vragen genoemde leden het
kabinet hoe met deze beperkte uitbreiding tegemoet wordt gekomen aan de regionale
tekorten. Wat gaat het kabinet concreet doen om het tekort aan tandartsen aan te pakken
en welk tijdspad kan daarbij worden gegeven?
In het Capaciteitsplan 2024–2027 komen ook de GZ-psychologen aan bod. De leden van
de VVD-fractie vragen in dat licht naar de stand van zaken omtrent de uitvoering van
de motie Bushoff/Van den Hil6. Hoe reageert het kabinet op de roep om een overgangsregeling nadat het wetsvoorstel
voor de nieuwe ggz-beroepenstructuur is ingetrokken?7
Tot slot gebruiken de leden van de VVD-fractie hun inbreng om te vragen naar een reactie
van de Minister op het onderzoek van de landelijke belangenorganisatie van geneeskundestudenten
waaruit blijkt dat geneeskundestudenten niet voldoende worden voorbereid op het toekomstige
werkveld.8 Zij doelen dan op de bevinding dat de helft van de studenten door coschappen kiest
voor een toekomst als medisch specialist in het ziekenhuis, terwijl slechts veertien
procent nadenkt over een loopbaan buiten het ziekenhuis. Deze leden vragen of het
huidige curriculum van de opleidingen voldoende inspeelt op de veranderende zorgvraag
en in het verlengde het veranderende zorglandschap. In hoeverre worden studenten gestimuleerd
en gemotiveerd om hun loopbaanperspectief in de zorg anders dan als medisch specialist
in een ziekenhuis te overwegen? En is het kabinet bereid om daar gestructureerder
over in gesprek te gaan met de opleidingen, zowel de universitaire als de hbo-opleidingen
(waar gelijksoortige trends zijn)?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Met interesse hebben de leden van de D66-fractie kennisgenomen van de brief van het
kabinet. Daartoe hebben deze leden verdere vragen.
In de brief benoemt het kabinet dat er ingezet wordt op 31 extra opleidingsplaatsen
in plaats van de eerder besloten 86 voor de opleiding Tandheelkunde. Wat is de verwachte
impact van deze beperkte uitbreiding op de toegankelijkheid van mondzorg voor de komende
vijf jaar, zo vragen de leden van de D66-fractie.
Daarnaast geeft het kabinet aan dat het niet mogelijk is gebleken om de opleidingsduur
voor tandartsen te verkorten van zes naar vijf jaar. De leden van de D66-fractie vragen
of onderzocht is of specifieke doelgroepen, zoals zij-instromers (bijvoorbeeld geneeskundestudenten) of tandartsen die
hun opleiding in het buitenland gevolgd hebben, versneld opgeleid kunnen worden?
Verder is de spreiding van tandartsen onder verschillende regio’s ongelijk.9 Dit zorgt ervoor dat er lokale tekorten kunnen zijn, waardoor niet iedereen gelijke
toegang heeft tot mondzorg. Daartoe vragen de leden van de D66-fractie of er plannen
zijn die bijdragen aan een betere regionale spreiding van tandartsen. Voorts vragen
deze leden op welke wijze en binnen welk tijdspad deze plannen uitgevoerd zullen worden.
Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie of er plannen bestaan om de mogelijkheden
voor meer taakdifferentiatie te verkennen, zoals het toekennen van meer bevoegdheden
aan de mondhygiënist om de druk op tandartsen te verlichten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de brief van het kabinet. Zij
hebben de volgende vragen aan het kabinet.
De leden van de BBB-fractie hebben met verbazing kennisgenomen van de reactie op de
motie-Van der Plas/Pouw-Verweij over het werven van extra artsen voor de regio’s buiten
de grote steden. Zij constateren dat het kabinet vooral aangeeft waarom uitvoering
van de motie niet mogelijk zou zijn, zonder dat serieus gekeken is naar alternatieven
of creatieve oplossingen.
Het kabinet stelt dat het Beierse model juridisch en bestuurlijk niet inpasbaar is
in het Nederlandse systeem van lumpsumfinanciering en decentrale toewijzing van studieplaatsen.
Waarom is er niet onderzocht of met een wetswijziging, pilot of uitzonderingsregeling
alsnog uitvoering gegeven kan worden aan de motie-Van der Plas/Pouw-Verweij, zoals
dat in Beieren wel mogelijk blijkt?
De motie beoogt gemotiveerde studenten die net buiten de selectie vallen, alsnog een
plek te geven op voorwaarde dat zij zich verbinden aan regio’s met artsentekorten.
Waarom wordt deze maatschappelijke behoefte ondergeschikt gemaakt aan juridische systeemlogica?
Acht het kabinet dit verantwoord gezien de urgente tekorten aan artsen in grote delen
van Nederland buiten de Randstad?
Volgens het kabinet is het niet mogelijk om voorwaarden aan studenten op te leggen
via een contract zoals in Beieren. Waarom is er niet onderzocht of het mogelijk is
om op andere manieren afspraken te maken met studenten of instellingen, bijvoorbeeld
via een regionaal opleidingsfonds of extra bekostiging voor specifieke regio’s?
Het kabinet verwijst verder naar de eerstvolgende raming van het Capaciteitsorgaan
eind 2025 om eventueel opnieuw naar uitbreiding te kijken. Waarom wordt niet proactief
gehandeld nu al duidelijk is dat er ernstige tekorten bestaan in specifieke regio’s?
Is wachten op een volgende raming geen uitstel van noodzakelijk beleid?
De leden van de BBB-fractie constateren dat regionale spreiding van artsencapaciteit
opnieuw afhankelijk wordt gemaakt van vrijwillige inzet van instellingen. Waarom kiest
het kabinet niet voor sturend beleid, bijvoorbeeld door middel van gerichte incentives
of plaatsingsverplichtingen in onderbediende regio’s?
Verder constateren de leden van BBB-fractie dat er in de brief van het kabinet veel
aandacht is voor wat juridisch en systeemtechnisch niet kan, en weinig voor de inhoudelijke
noodzaak om het zorgaanbod in de regio op peil te houden. Wat gaat het kabinet concreet
doen om alsnog met een voorstel te komen dat recht doet aan de geest van de motie
en dat daadwerkelijk bijdraagt aan extra artsen in regio’s buiten de grote steden?
Tot slot willen de leden van de BBB-fractie stilstaan bij het specialisme van de ziekenhuisarts.
Zij constateren dat het aantal patiënten met meerdere aandoeningen toeneemt. Juist
deze groep patiënten vraagt om overzicht, regie en continuïteit van zorg. De ziekenhuisarts,
als generalistisch werkende arts in het ziekenhuis, is bij uitstek in staat deze rol
op zich te nemen. Het College Geneeskundige Specialismen heeft het belang van generalisme
onderstreept in de houtskoolschet voor het specialismenlandschap 2035. Toch is er
op dit moment geen structurele bekostiging voor de opleiding tot ziekenhuisarts, terwijl
de behoefte aan deze rol binnen ziekenhuizen groeit. De leden van de BBB-fractie achten
het van belang dat deze ontwikkeling wordt ondersteund en goed wordt ingebed binnen
het zorglandschap. Kan het kabinet toezeggen om, aanvullend op eerder onderzoek naar
medisch generalisten, concreet te verkennen hoe de ziekenhuisarts als profielarts
structureel kan worden ingebed binnen het ziekenhuiszorglandschap? En kan het kabinet
toezeggen te komen tot structurele bekostiging van de opleiding tot ziekenhuisarts,
vergelijkbaar met andere medische vervolgopleidingen? En zo niet, kan de Minister
dan toezeggen om een werkbezoek af te leggen aan een afdeling met ziekenhuisartsen,
zodat zij met eigen ogen de kansen van dit specialisme kan zien?
II. Reactie van het kabinet
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Mohandis, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.