Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bamenga over het bericht dat 15 hulpverleners zijn vermoord door het Israëlische leger
Vragen van het lid Bamenga (D66) aan de Ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp en van Buitenlandse Zaken over het bericht dat 15 hulpverleners zijn vermoord door het Israëlische leger (ingezonden 9 april 2025).
Antwoord van Minister Veldkamp (Buitenlandse Zaken), mede namens de Minister voor
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp (ontvangen 20 mei 2025).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Door Israël gedode hulpverleners waren wel herkenbaar,
blijkt uit video»1, en de reactie op dit nieuws van het Rode Kruis?2
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat is uw reactie op dit nieuws, en deelt u met de vragenstellers dat het in koele
bloeden doden van hulpverleners een oorlogsmisdaad is?
Antwoord 2
Strijdende partijen zijn te allen tijde verplicht onderscheid te maken tussen burgers
en burgerobjecten enerzijds en strijders en militaire doelen anderzijds. Rechtstreekse
aanvallen op burgers, onder wie humanitaire hulpverleners, zijn in strijd met het
humanitair oorlogsrecht. Humanitaire hulpverlening en humanitaire hulpgoederen moeten
door de strijdende partijen worden ontzien en beschermd.
Nederland veroordeelt de Israëlische aanval op het medische hulpkonvooi op 23 maart
jl. in het zuiden van de Gazastrook. Hulpverleners mogen nooit een doelwit zijn van
aanvallen. Dit standpunt van het kabinet is onderstreept tijdens de ontbieding van
de Israëlische ambassadeur op 9 april 2025. Ook is toen benadrukt dat een grondig
en onafhankelijk onderzoek moet plaatsvinden.
Vraag 3
Wat heeft u gedaan om uw stelling in Buitenhof van 6 april jongstleden dat snel onderzoek
nodig is naar deze aanval op hulpverleners kracht bij te zetten? Welk onderzoek kan
wanneer verwacht worden?
Antwoord 3
Tijdens de ontbieding van de Israëlische ambassadeur op 9 april 2025 is benadrukt
dat het kabinet de aanval op hulpverleners veroordeelt en dat een grondig en onafhankelijk
onderzoek moet worden uitgevoerd. Het Israëlische leger publiceerde op 20 april jl.
een verklaring over het onderzoek dat is uitgevoerd over deze aanval op hulpverleners.
De Israëlische legerleiding heeft op basis van dit onderzoek besloten de verantwoordelijke
brigadecommandant een reprimande te geven en de betrokken bataljonscommandant uit
zijn functie te ontheffen. Dit onderzoek is inmiddels overgedragen aan de militaire
aanklager voor opvolging. Nederland zal conform de motie Kahraman/Ceder (21 501-02, nr. 3107) in Europees verband oproepen tot een internationaal onderzoek.
Vraag 4
Onderschrijft u de noodzaak om consequenties in te stellen voor Israël, zodat soortgelijke
aanvallen op hulpverleners in de toekomst niet onbestraft blijven? Zo ja, welke concrete
maatregelen of sancties overweegt u ten aanzien van Israël?
Antwoord 4
Sinds het verbreken van het staakt-het-vuren op 18 maart jl. is de situatie in de
Gazastrook verder verslechterd. De aanhoudende Israëlische blokkade van humanitaire
hulp en elektriciteit zorgt voor grootschalig leed. Ook de beslissing van het Israëlische
veiligheidskabinet om de operatie in de Gazastrook uit te breiden draagt niet bij
aan het duurzaam beëindigen van het conflict. Daarnaast is de situatie op de Westelijke
Jordaanoever verder verslechterd. Grootschalige Israëlische militaire operaties op
bezette Westelijke Jordaanoever in combinatie met kolonistengeweld zorgen eveneens
voormeer instabiliteit en menselijk leed. Ook de uitspraken van kabinetsleden over
de (permanente) (her)bezetting van (delen van) de Gazastrook, Westelijke Jordaanoever,
Syrië en Libanon zijn onacceptabel. Dit samenstel aan ontwikkelingen heeft het kabinet
genoodzaakt tot het zetten van verdere stappen. Ik heb daarom aan Hoge Vertegenwoordiger
Kallas laten weten dat ik een evaluatie van de naleving door Israël van artikel 2
van het EU-Israël Associatieakkoord noodzakelijk acht. Hierover is op 7 mei een brief
naar uw Kamer gestuurd (uw kenmerk 32 623, nr. 352).
Vraag 5
Overweegt u in het licht van deze aanval aanvullende beperkingen op wapenexport of
andere (militaire) samenwerking met Israël?
Antwoord 5
Het kabinet toetst iedere aanvraag voor de uitvoer van militaire goederen per geval
en zorgvuldig aan de Europese wapenexportcriteria. Daar waar een duidelijk risico
wordt geconstateerd dat uit te voeren goederen kunnen worden gebruikt voor ernstige
schendingen van de mensenrechten of het humanitair oorlogsrecht, wordt een vergunningaanvraag
afgewezen.
Sinds 7 oktober 2023 zijn er acht vergunningen met eindgebruik in Israël goedgekeurd.
Dit betreft onderdelen voor het Iron Dome luchtafweersysteem (twee vergunningen),
schokdempers ten behoeve van containers op marineschepen, testresultaten (op het vlak
van brandstofgebruik) en reserveonderdelen (zoals deurpinnen) voor marineschepen (vier
vergunningen) en demonstratiematerieel dat na beursdeelname in Nederland weer is geretourneerd
naar Israël en waarvan het eindgebruik niet bij de Israëlische krijgsmacht ligt.
Voor de zeven afgewezen vergunningen is na een zorgvuldige toets aan de acht criteria
uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportcontrole (EUGS) geconstateerd
dat er een duidelijk risico bestaat dat de goederen kunnen worden gebruikt bij het
begaan van ernstige schendingen van de mensenrechten of het humanitair oorlogsrecht,
of dat het risico op omleiding naar ongewenste eindgebruikers te groot is.
Gelet op deze zorgvuldige individuele toetsing van vergunningaanvragen voor de uitvoer
van militaire goederen, ziet het kabinet geen reden voor aanvullende beperkingen op
wapenexport naar Israël.
De militaire samenwerking met Israël is eveneens aan strikte voorwaarden verbonden.
Deze dient altijd plaats te vinden binnen de internationaal erkende grenzen van voor
4 juni 1967. Dat wil zeggen dat op geen enkele manier wordt samengewerkt in de door
Israël bezette gebieden. Daarnaast zijn gezamenlijke Nederlands-Israëlische trainingen
in gevechtshandelingen expliciet uitgesloten. Dit is vastgelegd in verschillende Kamerstukken
aangaande de defensiesamenwerking met Israël (Kamerstukken II 2021/22, 36 021, nr.6; I 2022/23, 36021). Toekomstige militaire samenwerkingsactiviteiten worden, zoals
te doen gebruikelijk, per activiteit zorgvuldig en afzonderlijk bezien.
Vraag 6
Deelt u de zorgen over de groeiende wereldwijde dreiging voor hulpverleners, en het
feit dat alleen in 2024 al 382 van hen zijn omgebracht? Welke stappen bent u bereid
te zetten in reactie hierop?
Antwoord 6
Berichten over dodelijk geweld tegen hulpverleners, onder meer in de Gazastrook en
Soedan, gingen in afgelopen weken de wereld rond. Er lijkt sprake te zijn van een
trend van geweld tegen hulpverleners, en dit baart het kabinet ernstig zorgen. Het
kabinet maakt de veiligheid van humanitaire hulpverleners daarom tot een prioriteit,
zoals beschreven in de Beleidsbrief Ontwikkelingshulp en verder toegelicht in de Kamerbrief
Humanitaire Hulp. Hulpverleners moeten hun werk veilig en ongehinderd kunnen uitvoeren
en mogen, zoals gezegd, nooit het doelwit zijn van aanvallen.
Vraag 7
Welke inzet pleegt Nederland momenteel, bilateraal of internationaal, om de bescherming
van hulpverleners in conflictgebieden te versterken?
Antwoord 7
Het kabinet spant zich in om naleving van het humanitair oorlogsrecht te versterken.
Daarnaast zet Nederland zich diplomatiek en programmatisch in voor de bescherming
van hulpverleners.
In het verleden droeg Nederland reeds bij aan de totstandkoming van VN-resoluties
en resoluties van de Rode Kruis- en Halve Maanbeweging die betrekking hadden op de
veiligheid van hulpverleners. Ook in de komende periode zal Nederland op multilateraal
gebied aandacht blijven besteden aan het belang van naleving van het humanitair oorlogsrecht,
zowel in algemene zin als in relatie tot specifieke contexten zoals de Gazastrook.
Ook op programmatisch gebied werkt Nederland aan de veiligheid van hulpverleners.
Zo draagt het kabinet in 2025 extra bij aan het werk van de International NGO-Safety Organisation (INSO). Deze organisatie verzorgt veiligheidstrainingen voor hulpverleners en voorziet
hen van actuele informatie over veiligheidsincidenten wereldwijd. Daarnaast steunt
Nederland de trainingsprogramma’s van Clingendael die zijn gericht op het versterken
van onderhandelingsvaardigheden met oog op humanitaire toegang. In dit kader is ook
de Nederlandse financiële en politieke steun voor het Internationale Comité van het
Rode Kruis (ICRC) relevant. ICRC is de hoeder van het humanitair oorlogsrecht en onderwijst
jaarlijks duizenden militairen en strijders in het humanitair oorlogsrecht. Recent
lanceerde ICRC het Global Initiative to Galvanize Political Commitment to International Humanitarian
Law dat werd gesteund door Nederland. Dit initiatief beoogt politieke toewijding aan
het humanitair oorlogsrecht te vergroten, de naleving ervan te versterken, en concrete
aanbevelingen te ontwikkelen voor onder meer de bescherming van civiele infrastructuur
en medische voorzieningen.
Vraag 8
Kunt u deze antwoorden elk afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Antwoord 8
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.C.J. Veldkamp, minister van Buitenlandse Zaken -
Mede namens
R.J. Klever, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.