Lijst van vragen : Lijst van vragen inzake beleidsreactie Staat van het Onderwijs 2025 (Kamerstuk 36600-VIII-171)
2025D22431 LIJST VAN VRAGEN
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief
d.d. 16 april 2025 inzake de Staat van het Onderwijs 2025 met beleidsreactie (Kamerstuk
36 600 VIII, nr. 171). De daarop door de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
gegeven antwoorden zijn hierbij afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Bromet
Adjunct-griffier van de commissie,
Easton
Nr
Vraag
1
In welke mate is het gebruikelijk – en transparant – om vakantiegeld en eindejaarsuitkering
op te tellen bij het bruto maandsalaris, wanneer men het salarisniveau van een beroep
presenteert?
2
Hoe verenigt u de «bemoedigende uitwerking» van uw inzet op het verbeteren van de
kwaliteit van het funderend onderwijs, waarover u schrijft, met de constatering dat
in de onderbouw van het voortgezet onderwijs de gemiddelde rekenvaardigheid in het
schooljaar 2023–2024 verder is afgenomen ten opzichte van 2022–2023 en dat gegevens
uit het leerlingvolgsysteem van Cito voor het voortgezet onderwijs aantonen dat leesvaardigheid
in elk geval sinds 2018 afneemt?1
3
Hoe rijmt u het dat u enerzijds stelt dat het nodig blijft de basisvaardigheden te
verbeteren, maar dat u anderzijds via de Voorjaarsnota bekend maakt geen loon- en
prijsbijstelling toe te passen op het Masterplan basisvaardigen?
4
Hoe gaat u nu verder richting geven aan het Herstelplan kwaliteit funderend onderwijs,
gezien alle partijen uit het onderwijsveld zich hebben teruggetrokken?
5
Hoe denkt u de gedragen langetermijnvisie voor het onderwijs, die blijkens de onderhavige
beleidsreactie noodzakelijk is, wel te ontwikkelen in de huidige context?
6
Hoeveel bekostiging per jaar krijgen praktijkscholen gemiddeld vanuit het masterplan
basisvaardigheden?
7
Hoeveel bekostiging per jaar krijgen vmbo-scholen gemiddeld vanuit het masterplan
basisvaardigheden?
8
Hoe verhoudt de bezuiniging op de Onderwijskansenregeling, die vooral vmbo-scholen
raakt, zich tot uw zin: «Vooral onder vmbo-basis- en vmbo-kaderleerlingen blijven
de reken- en taalprestaties onder het verwachte niveau»?
9
Als het gemiddelde bedrag per vmbo-school vanuit de Onderwijskansenregeling wordt
wegstreept tegen het gemiddelde bedrag per vmbo-school vanuit het Masterplan basisvaardigheden,
hoeveel blijft er dan over?
10
Op welke manier werkt u, naast de inzet voor de kwaliteit van het funderend onderwijs,
aan gelijkwaardige kansen voor elk kind om zich optimaal te ontwikkelen, met inachtneming
dat de Inspectie van het Onderwijs2 constateert dat leerlingen die gelijk geschikt zijn niet altijd gelijke kansen krijgen
op verschillende selectie- en schakelmomenten tijdens hun schoolloopbaan?
11
Wat voor maatregelen staan u voor ogen om het probleem van hoge werkdruk onder leraren
en onvoldoende zeggenschap bij onderwijsprofessionals, zoals de Staat van het Onderwijs
concludeert, aan te pakken, en hoe ziet u dit in relatie tot autonomie en zeggenschap
van leraren?
12
Hoe verhoudt het gebrek aan vertrouwen van de gehele onderwijssector in het Herstelplan
kwaliteit funderend onderwijs zich tot de motie van de leden Van Zanten en Rooderkerk?3
13
Gaat u door met het Herstelplan kwaliteit funderend onderwijs zonder de steun van
leraren, scholen en scholieren?
14
Hoeveel scholen uit sociaaleconomisch minder sterke gebieden zijn betrokken bij het
Herstelplan kwaliteit funderend onderwijs en hoe wordt voorkomen dat scholen met een
relatief hoog aandeel leerlingen uit deze kwetsbare sociaaleconomische milieus achterblijven
bij deze kwaliteitsverbetering?
15
Wat is volgens u de reden dat leerlingen in het vmbo-basis en vmbo-kader structureel
onder het niveau voor rekenen en taal scoren, en welke specifieke ondersteuning wordt
hen op dit moment geboden?
16
In welke regio’s is de werkdruk onder leraren het hoogst, en hoe verhouden deze regio’s
zich tot gebieden met sociaaleconomische achterstanden?
17
Hoeveel middelen worden binnen het Herstelplan kwaliteit funderend onderwijs vrijgemaakt
voor het terugdringen van de werkdruk en hoe worden deze middelen verdeeld?
18
Op welke termijn worden welke afrekenbare doelen zichtbaar van de derde Onderwijsagenda
waarin de schoolbesturen, de Expertisecentra voor Onderwijszorg, de openbare lichamen
van Bonaire, Saba en Sint-Eustatius en het Ministerie van OCW doelen en prioriteiten
hebben beschreven om gezamenlijk te werken aan een hogere kwaliteit van het onderwijs
in Caribisch Nederland?4
19
Hoe zorgt u ervoor zorgen dat er zicht blijft op de leerachterstand van leerlingen
in het praktijkonderwijs op het gebied van taal en rekenen, aangezien er op dit moment
geen uitspraken kunnen worden gedaan worden over deze leerachterstand?
20
Kunt u kwantificeren in welke mate u, met de Aanpak voortijdig schoolverlaten en de
inzet van mbo-instellingen in de kwaliteitsagenda’s mbo, een verdere daling verwacht
van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters?
21
Hoe beziet u de druk op passend onderwijs, die u in verband brengt met de inrichting
van het stelsel, in het kader van andere factoren zoals onderwijstijd en administratieve
lasten?
22
Hoe ziet u de toegenomen vraag naar plekken in het speciaal onderwijs in het licht
van de voortgang van de 25 maatregelen passend onderwijs?5
23
Hoe beoordeelt u het gegeven dat de enige vo-school op Sint-Eustatius ook in 2024
wederom niet aan de basiskwaliteit voldoet?
24
Welke structurele maatregelen worden overwogen om de situatie op de vo-school op Sint-Eustatius
duurzaam te verbeteren?
25
Uit de Staat van het Onderwijs 2025 komt naar voren dat de uitval onder studenten
sterk samenhangt met het inkomen van hun ouders, hoe duidt u deze cijfers?
26
Hoeveel procent van de meldingen over sociale veiligheid is door instellingen afgehandeld
conform de aanbevelingen van de Arbeidsinspectie?
27
Hoeveel meldingen van stagediscriminatie, sociale onveiligheid of stagemisbruik zijn
de afgelopen drie jaar geregistreerd bij mbo- en ho-instellingen, en hoe wordt deze
informatie landelijk verzameld en gedeeld?
28
In hoeverre is het voeren van gesprekken over pesten, discriminatie en polarisatie
momenteel verankerd in de opleiding en nascholing van leraren in het po, vo en mbo,
mede in het licht van de aanbeveling van leraren uit de Staat van het Onderwijs 2025
om beter toegerust te worden voor het voeren van dergelijke gesprekken?
29
Hoe duidt u de bevinding uit de Staat van het Onderwijs 2025 dat 20 procent van de
mbo-4-studenten en 32 procent van de entreestudenten aangeeft discriminatie te hebben
meegemaakt tijdens hun opleiding?
30
Hoe zorgt u ervoor dat de afspraken uit het Normenkader Informatiebeveiliging en Privacy
voor het Funderend Onderwijs breed wordt nageleefd?
31
Heeft u indicaties dat het Normenkader Informatiebeveiliging en Privacy voor het Funderend
Onderwijs voldoende en breed wordt nageleefd in het onderwijs, en kunt u dit uitdrukken
in het aantal scholen dat de normen heeft geïmplementeerd?
32
Wat voor mechanisme voor het 24/7 bijhouden van (cyber)dreigingen bedoelt u en welke
voorzieningen zijn hiervoor beschikbaar?
33
Wat is het gevolg van thuis-of-kluisbeleid voor smartphones op de sociale en digitale
veiligheid op scholen?
34
Hoeveel scholen hebben inmiddels thuis-of-kluisbeleid voor smartphones ingevoerd en
hoe kunt u dit aandeel vergroten?
35
Wat is de status van de motie van het lid Kathmann en betrekt u deze bij het uitwerken
van plannen voor cyberweerbare scholen?6
36
Hoeveel meldingen van sociale onveiligheid zijn sinds mei 2024 binnengekomen bij hogescholen
en universiteiten?
37
Wat is volgens u de reden achter het ontbreken van een duidelijke definitie van stagediscriminatie,
sociale onveiligheid en stagemisbruik in het vo?
38
Bent u voornemens om alsnog tot een heldere en uniforme definitie van stagediscriminatie,
sociale onveiligheid en stagemisbruik te komen, zodat onderwijsinstellingen, leerbedrijven
en de Inspectie op basis van dezelfde begrippen beleid kunnen voeren en toezicht kunnen
houden? Zo ja, binnen welke termijn?
39
Wat is volgens u de reden dat gevallen van stagediscriminatie in het vo niet actief
worden bijgehouden?
40
Bent u bereid om structurele registratie van dergelijke meldingen verplicht te stellen
voor instellingen in het vo? Zo ja, binnen welke termijn?
41
In hoeverre zijn onderwijsinstellingen verplicht om stageplekken vooraf te screenen
op sociale veiligheid en het voorkomen van discriminatie?
42
Op welke manier wordt studenten met een kwetsbare positie, zoals studenten met een
migratieachtergrond, beperking of lage sociaaleconomische status, actief ondersteuning
geboden bij het melden van onveilige of discriminerende situaties tijdens stages?
43
Hoe wordt geborgd dat opleidingen niet uitsluitend afhankelijk zijn van studentmeldingen
om zicht te houden op sociale veiligheid, gezien de erkende hoge meldingsdrempel onder
studenten?
44
Wordt overwogen om stagediscriminatie en sociale onveiligheid bij stages expliciet
op te nemen in de kwaliteitscriteria voor leerbedrijven en in het toezichtskader van
de Inspectie?
45
Bestaan er momenteel richtlijnen voor studievoorlichting aan aankomende studenten
in het hbo en wo?
46
Zijn er cijfers beschikbaar over het aantal studenten dat zich vóór 1 februari uitschrijft
vanwege een eventueel negatief bsa7?
47
Zijn er cijfers beschikbaar over het aantal studenten dat zich vanwege een eventueel
negatief bsa uitschrijft na 1 februari maar voor 1 maart?
48
Zijn er cijfers beschikbaar over het aantal studenten dat zich vanwege een eventueel
negatief bsa uitschrijft na 1 maart?
49
Hoe groot is in Nederland de onderwijsvrijheid in termen van gelijke bekostiging voor
en vrijheid om de religieuze denkbeelden over te dragen op de scholieren, in vergelijking
met omliggende landen in de Europese Unie?
50
Waarom denkt de Inspectie dat een optimistische toon helpt als 65 procent van de vmbo-b/k
leerlingen voor lezen en schrijven onder het minimumniveau van de basisschool zit?
51
Hoe verklaart u dat bij de steekproefonderzoeken in het funderend onderwijs de meeste
herstelopdrachten werden gegeven voor het burgerschapsonderwijs, dat op veel scholen
niet doelgericht, niet samenhangend en niet herkenbaar is, maar dit burgerschapsonderwijs
ook niet altijd is afgestemd op de kenmerken van de leerlingenpopulatie?
52
Kunt u de herstelopdrachten voor het burgerschapsonderwijs uitsplitsen naar richting
(openbaar, reformatorisch, islamitisch enz.)?
53
Waar en wanneer is de beslissing gevallen om tekortkomingen in het burgerschapsonderwijs
niet in het eindoordeel van de Inspectie mee te laten tellen, maar slechts te laten
leiden tot een herstelopdracht?
54
Kunt u precies uiteenzetten hoe het zit met de representativiteit van de gedane steekproeven
door de Inspectie, gegeven eerdere stellige persberichten van de Inspectie waar geen
enkel woord gewijd is aan (het gebrek aan) representativiteit?
55
Hoeveel herstelopdrachten zijn er gegeven voor onvoldoende burgerschapsonderwijs?
56
Wat zijn de belangrijkste oorzaken van onvoldoende beoordelingen binnen het mbo?
57
Welke overwegingen liggen eraan ten grondslag dat er in de Staat van het Onderwijs
2025 wel sprake is van het eufemisme «ongediplomeerde uitstroom», maar nergens van
de term «voortijdig schoolverlaters»?
58
Hoe verklaart u dat bij het reguliere onderzoek jarenlang slechts zo’n twee procent
van de onderwijsinstellingen het oordeel onvoldoende of zeer zwak kreeg, maar bij
een aselect steekproefonderzoek van de Inspectie in het schooljaar 2023–2024 van de
260 scholen in het primair onderwijs 36 scholen het oordeel onvoldoende en 7 het oordeel
zeer zwak kregen (=17 procent onvoldoende of zeer zwak)?
59
Wat betekent de constatering van de Inspectie dat de kwaliteit op twee van de vijf
scholen verbonden aan Justitiële Jeugdinrichtingen tekortschiet voor de uitvoering
van de motie van het lid Westerveld?8
60
Hoeveel volwassenen worden bereikt met trajecten binnen de volwasseneneducatie en
hoe verhoudt zich dit tot het geschatte aantal laaggeletterden?
61
Hoeveel besturen voldoen niet aan de wettelijke eisen van kwaliteitszorg en wat waren
de redenen dat deze niet voldeden aan de wettelijke eisen van kwaliteitszorg?
62
Hoe kwantificeert u digitale weerbaarheid in het onderwijs: wanneer zijn docenten,
scholen en leerlingen wat u betreft «weerbaar»?
63
Welke activiteiten zijn bewezen effectief in het vergroten van de digitale weerbaarheid
en wat doet u om deze activiteiten te stimuleren?
64
Op hoeveel scholen worden leerlingen actief gewezen op veilige meldmogelijkheden voor
online misbruik, zoals de hulplijnen van Offlimits?
65
Op hoeveel scholen worden lessen over digitale weerbaarheid gegeven, bijvoorbeeld
het lesprogramma van HackShield, en wat kunt u doen om het aandeel van gegeven lessen
te vergroten?
66
Wat zijn uw antwoorden op de volgende vragen die aan het onderwijs worden voorgelegd:
«Welke kansen biedt [AI-]technologie en hoe kunnen we zicht krijgen op risico’s en deze beperken?»
67
Doet het grootschalige gebruik van AI in de klas de strategische afhankelijkheid van
slechts enkele (niet-Europese) techleveranciers toenemen?
68
Hoe groot is de invloed van digitale apparaten, zoals een laptop of een telefoon,
op de financiële stress van huishoudens met kinderen die naar school gaan?
69
Wat is de reden dat in alle sectoren, behalve het mbo, de kosten harder stegen dan
de opbrengsten?
70
Waarom stegen de kosten in het mbo minder hard dan de andere sectoren?
71
Wat is de reden dat er een forse stijging is van de huisvestingskosten in het mbo
en wo?
72
Welke maatregelen worden genomen om de financiële reserves in het onderwijs af te
bouwen?
73
Kunt u uiteenzetten of de Inspectie heeft onderzocht of de wettelijke burgerschapsopdracht
met «de wettelijke eis dat sprake is van concrete leerdoelen en een samenhangend aanbod»
voldoende concreet en werkbaar is geformuleerd voor scholen, gelet op het feit dat
scholen volgens de Inspectie op dezelfde onderdelen (doelgerichtheid en samenhangend
aanbod) niet voldoen aan de wettelijke opdracht?
74
Hoeveel scholen scoorden of scoren een voldoende (of beter) op de basisvaardigheden,
maar krijgen alsnog een onvoldoende (of slechter) als eindresultaat?
75
Wat zijn de verschillen in reken- en taalprestaties tussen vmbo-basis/kader en andere
onderwijsniveaus?
76
Kunt u uiteenzetten in hoeverre het eindoordeel op de nieuwe standaard Basisvaardigheden
OP0 vanaf 1 augustus 2025 een valide beeld zal geven over de onderwijskwaliteit van
de basisvaardigheden, gelet op het aantal herstelopdrachten dat nu enkel wordt gegeven
voor burgerschap?
77
Kunt u uiteenzetten in hoeverre scholen kunnen rekenen op een toereikende ondersteuningsstructuur
die hen zal helpen in de gerichte ontwikkeling en verankering van bevordering van
burgerschap in de dagelijkse schoolpraktijk, nu de Inspectie stelt dat de overheid
hierbij kan helpen «door de infrastructuur voor ondersteuning van het burgerschapsonderwijs
te versterken»?
78
Hoe verklaart u dat ondanks de hoge percentages die in het schooljaar 2023–2024 in
het primair onderwijs zijn behaald (99 procent van de leerlingen die voor lezen minimaal
niveau 1F haalt en 75 procent die niveau 2F haalt) en de percentages die in voorgaande
jaren van gelijke omvang zijn, uit diverse onderzoeken blijkt dat het met de leesvaardigheid
van de Nederlandse scholieren slecht is gesteld?
79
In hoeverre is de discrepantie tussen enerzijds de 99 procent die in het schooljaar
2023–2024 minimaal niveau 1F behaalt en de 75 procent die niveau 2F behaalt en anderzijds
de onderzoeken waaruit blijkt dat het met de leesvaardigheid van de Nederlandse scholieren
beroerd is gesteld te verklaren uit de mogelijkheid dat de begrijpend lezen toets
de werkelijke leesvaardigheid slecht toetst?
80
Hoeveel scholen zouden het oordeel «onvoldoende» of «zeer zwak» moeten krijgen op
basis van de standaard Basisvaardigheden OP0, uitgesplitst naar Nederlandse taal,
rekenen-wiskunde en burgerschap?
81
Klopt het dat de doorstroomtoets niet geschikt is om tegelijkertijd aan te tonen of
een leerling referentieniveau 1F én 1S/2F beheerst?
82
Wat maakt dat de Inspectie op basis van de doorstroomtoetsen het volgende concludeert:
«Uit de doorstroomtoetsen blijkt dat 99% van de basisschoolleerlingen minstens het
fundamentele niveau 1F voor lezen beheerst aan het einde van de basisschool (figuur 2.2.1a).
Driekwart behaalt ook het streefniveau 2F. De meeste leerlingen (96%) beheersen aan
het eind van de basisschool ook het fundamentele niveau 1F voor taalverzorging. Ruim
de helft van de leerlingen behaalt streefniveau 2F bij taalverzorging», en betekent dat dat de relativerende woorden over de centrale examens Nederlands
hierop niet van toepassing zijn?
83
Klopt het dat de Inspectie de doorstroomtoets gebruikt om te meten of leerlingen de
referentieniveaus beheersen?
84
Vindt u het aannemelijk dat vmbo-b/k-scholieren in minder dan twee jaar tijd een sprong
maken van 65 procent die onder 1F-niveau presteert naar een situatie waarin vrijwel
alle scholieren slagen voor Nederlands op 2F-niveau?
85
Wanneer heeft de Inspectie in het verleden gesignaleerd dat de leesvaardigheid in
primair en voortgezet onderwijs niet goed werd getoetst, aangezien er nog steeds kritiek
klinkt van deskundigen op de manier waarop leesvaardigheid wordt getoetst, waarbij
deze deskundige menen dat de begrijpend lezen-toets geen goede graadmeter vormt voor
de leesvaardigheid van de leerlingen en daardoor zelfs goed leesonderwijs in een verkeerde
richting stuurt?
86
Welke consequenties verbindt u aan de constatering: «Al met al kunnen we in elk geval
voor Nederlandse taal aan de hand van de resultaten op de centrale examens Nederlands
niet goed vaststellen of leerlingen aan het einde van het vo de beoogde referentieniveaus
taal beheersen», mede in het licht van de motie van het lid Jadnanansing9?
87
Wat gaat u doen met de bevinding dat «de resultaten op de centrale examens Nederlands
niet goed vaststellen of leerlingen aan het einde van het vo de beoogde referentieniveaus
taal beheersen»?
88
Kunt u uiteenzetten hoe bij het gericht nastreven van heldere leerdoelen het stimulerend
toezicht op de (definitieve) kerndoelen van burgerschap zich verhoudt tot het handhavend
toezicht op de nieuwe standaard Basisvaardigheden OP0 dat per 1 augustus 2025 zal
gelden?
89
Kunt u uiteenzetten of en hoe leraren en leraren in opleiding voldoende worden toegerust
in kennis en middelen om burgerschap doelgericht en samenhangend te integreren in
het curriculum, aangezien de Inspectie erop wijst dat leraren het lastig vinden om
concrete leerdoelen te formuleren en vooral denken vanuit lesactiviteiten?
90
Zijn er prestatiestandaarden waarmee u het niveau van digitale geletterdheid in het
Nederlandse onderwijs kan afmeten tegen dat van andere landen?
91
Waaruit blijkt dat leerlingen met een wo-advies gemiddeld hoger digitaal geletterd
zijn dan leerlingen met een advies voor vmbo-k?
92
Hoe komt het dat leerlingen met een vwo-advies gemiddeld hoger digitaal geletterd
zijn dan leerlingen met een advies voor vmbo-k en hoe kan dit verschil worden overbrugd?
93
Hoe verklaart u dat Nederland internationaal gezien laag scoort op computer- en informatiegeletterdheid
van leerlingen?
94
Hoe verklaart u het succes van de ICILS10 landen die het hoogst scoren op computer- en informatiegeletterdheid?
95
Hoe verklaart u dat ondanks de grote betrokkenheid van onderwijzers bij digitale geletterdheid
het slechts de helft van scholen lukt om hun visie om te zetten in concrete activiteiten?
96
Wat kunt u doen om scholen te helpen om hun visie op digitale geletterdheid om te
zetten in actie?
97
Waaruit blijkt dat Nederland in de aandacht voor digitale geletterdheid negatief afwijkt
van andere landen?
98
Hoe verklaart u dat de Nederlandse Staat de kwaliteit van nieuwkomersonderwijs niet
garandeert en het recht op onderwijs voor nieuwkomers niet waarborgt, zoals is geconcludeerd
in de Staat van het Onderwijs 2025, mede in het licht van het recht op onderwijs (artikel
28 van het Verdrag inzake de rechten van het kind)?
99
Gaat u komen met specifiek nader beleid dat zich richt op het vergroten van kansen,
zoals de Inspectie suggereert, opdat dit het eraan bijdraagt dat leerlingen en studenten
meer mogelijkheden hebben om het onderwijs te verlaten met een diploma dat past bij
hun leerpotentieel?
100
In hoeverre ziet u in de constateringen van de Inspectie dat ongelijke kansen en de
verschillen tussen leerlingen hardnekkig zijn, redenen om meer gerichte acties te
ondernemen dan de activiteiten die u onderneemt in het kader van het Masterplan basisvaardigheden?
101
Ziet u mogelijkheden om de niveaus van basisvaardigheden aan het begin, tijdens en
aan het einde van de basisschoolperiode beter in beeld te brengen zonder dat dit de
toetsdruk voor basisscholieren verder opvoert?
102
Hoeveel geld zijn huishoudens gemiddeld kwijt aan digitale apparaten en softwarepakketten
voor een schoolgaand kind?
103
Wat klopt er van het beeld dat de recente daling in leerprestaties het sterkst is
onder leerlingen van wie de ouders geen startkwalificatie hebben en onder leerlingen
uit gezinnen met een relatief laag inkomen11, en dat het, om tot kansrijk beleid te komen teneinde de leerprestaties in het basisonderwijs
te verbeteren en gelijke kansen te bevorderen, van belang is om een goed beeld te
krijgen van de leerprestaties van verschillende groepen leerlingen tijdens de basisschoolperiode?12
104
Welke rol ziet u voor zichzelf weggelegd nu de Inspectie signaleert dat het leerlingenvervoer,
waarvoor gemeenten verantwoordelijk zijn, steeds meer in de knel komt vanwege personeelstekorten
en aanbestedingsproblemen?13
105
In hoeverre verbindt u voor uw beleid consequenties aan de constatering van de Inspectie
dat juist op scholen waar veel leerlingen zitten met een kans op onderwijsachterstanden
(in de Randstad en vooral de grote steden) het lerarentekort het grootst is?
106
Hoeveel leraren in het primair en in het voortgezet onderwijs zitten er dit moment
in de WW14 en wat is het aantal leraren in de WW door de jaren heen?
107
Kunt u per provincie, leeftijd en duur van de WW het aantal leraren (primair en voortgezet
onderwijs) die een WW ontvangen inzichtelijk maken?
108
In hoeverre worden WW-gerechtigden (financieel) gestimuleerd om aan de slag te gaan
in het onderwijs door bijvoorbeeld (gedurende de WW) een onderwijsbevoegdheid te halen?
109
In hoeverre bent u bereid om de aanvullende maatregelen die de Staat van het Onderwijs
2025 vermeldt, te faciliteren, zoals het extra stimuleren van brede en langjarige
brugklassen, het verder ontwikkelen van interne differentiatie in de onderbouw van
het vo en het ontwikkelen van objectieve en betrouwbare toetsing in voortgezet onderwijs?
110
Hoe beoordeelt u de conclusies en aanbevelingen van de Inspectie in het hoofdstuk
«De inzet van tijdelijke versus structurele middelen»?
111
Welke maatregelen overweegt u om de versnippering in het beleid rond kansengelijkheid
in het onderwijs effectief tegen te gaan?
112
Deelt u de opvatting van de Inspectie dat een fundamenteel probleem als kansenongelijkheid
ook vraagt om een structurele beleidsaanpak?
113
Hoe beoordeelt u de voorgenomen bezuiniging op de Onderwijskansenregeling in het licht
van de aanbeveling om structurele middelen in te zetten voor kansengelijkheid, en
bent u bereid deze bezuiniging te heroverwegen?
114
Bent u voornemens om, conform de aanbevelingen van de Inspectie, meer structurele
en directe financiering beschikbaar te stellen aan maatschappelijke organisaties die
actief bijdragen aan het vergroten van kansengelijkheid?
115
Wordt de reden tot uitschrijving dan wel uitval door onderwijsinstellingen gevraagd
en geregistreerd?
116
In hoeverre monitoren onderwijsinstellingen sociale binding en het welbevinden van
studenten?
117
Hoeveel instellingen bieden hun studenten (buiten de introductieweek) structureel
extracurriculaire activiteiten aan die gericht zijn op sociale binding, zoals excursies
of interdisciplinaire projecten?
118
Is er sprake van minder studieuitval- of studiewissel bij instellingen die een verplicht
matchingproces voor eerstejaarsstudenten kennen?
119
Op welke manier is de studiekeuzecheck op dit moment vormgegeven voor aankomende studenten
in het hoger onderwijs?
120
Hoe beweegt u scholen richting bewezen effectieve programma’s tegen pesten?
121
Welke rol kan de STORM-aanpak hier spelen?15
122
Hoe voorkomt u de steeds ernstiger wordende vorm van fysieke geweld in pestgedrag?
123
Wat gaat u doen om de handelingsverlegenheid aan te pakken?
124
Hoeveel kinderen met extra ondersteuningsbehoefte dan wel hoogbegaafdheid staan op
wachtlijsten of zitten thuis zonder onderwijs?
125
Hoe ziet u de conclusie van de Inspectie en aanbeveling aan de overheid om meer te
sturen op inclusief onderwijs in het licht van de huidige situatie zoals beschreven
in het rapport «Behoeften bij leraren en docenten aan ondersteuning en professionalisering
bij passend en meer inclusief onderwijs» van augustus 2024?16
126
Hoeveel studenten maken gebruik van aanvullende studiebegeleiding of voorzieningen
voor studenten met een ondersteuningsbehoefte?
127
Wat is de gemiddelde wachttijd voor gespecialiseerde begeleiding (zoals studentenpsychologen)
in het hbo en wo?
128
Hoe beoordeelt u de mogelijke rol van het maatschappelijk middenveld bij het verlichten
van de druk op het onderwijsveld, en op welke wijze zou deze bijdrage vorm kunnen
krijgen?
129
Welke concrete maatregelen bent u bereid te treffen om de samenwerking tussen het
onderwijsveld en het maatschappelijk middenveld te bevorderen en te versterken?
130
Hoe beoordeelt u de mogelijke rol van het maatschappelijk middenveld bij het verlichten
van de druk op het onderwijsveld, en op welke wijze zou deze bijdrage vorm kunnen
krijgen?
131
Welke concrete maatregelen bent u bereid te treffen om de samenwerking tussen het
onderwijsveld en het maatschappelijk middenveld te bevorderen en te versterken?
132
Wat gaat u ondernemen tegen de veel hogere werkdruk voor leraren in vergelijking met
andere sectoren, nu 65 procent van de leraren in het primair onderwijs en 59 procent
in het voortgezet onderwijs vindt dat ze vaak heel veel werk moeten doen, terwijl
dit in heel Nederland geldt voor slechts 40 procent van de werknemers?
133
Welke gegevens en berekeningen onderbouwen de bewering dat het gemiddelde bruto maandsalaris
van een voltijdsleraar in het po 6.100 euro bedraagt en dat van een voltijdsleraar
in het vo 6.200 euro?
134
Wat is het resultaat van de maatregelen die in landen als Ierland en België worden
genomen om de werkdruklast in het onderwijs te verlagen?
135
Hoeveel scholen hebben op dit moment (nog) geen professioneel statuut en welke maatregelen
neemt u om het aantal scholen met een professioneel statuut, conform de motie van
de leden Pijpelink en Soepboer, te verhogen?17
136
Hoe vaak heeft de Inspectie handhavend opgetreden bij scholen die niet voldoen aan
het hebben van een professioneel statuut?
137
Wat voor conclusies trekt u over het aantal onbevoegd gegeven lessen uit de gevolgen
die de Inspectie signaleert voor de onderwijskwaliteit op scholen met een lerarentekort?
138
Hoe beoordeelt de Inspectie de kwaliteit van bekwaamheid van de afstudeerders van
de educatieve minoren, nu blijkt dat vooral de kwantiteit centraal (aantal mensen
dat start, doorstroomt etc.) staat?
139
In hoeverre wilt u vervolg geven aan de uitkomsten van het onderzoek naar het pdg18, nu de Inspectie signaleert dat taalvaardigheid voor pdg’ers een struikelblok is
en dat vakdidactiek in het traject nog onvoldoende aan bod komen?
140
Hoe verklaart u dat de regelingen voor zijinstromers die aan de slag gaan als docent
in het mbo ongunstiger zijn dan voor zijinstromers in het hbo?
141
Hoeveel studenten ontvangen jaarlijks een negatief bindend studieadvies, uitgesplitst
naar hbo en wo?
142
Hoeveel studenten ontvangen jaarlijks een negatief bindend studieadvies en vallen
uit?
143
Hoeveel studenten ontvangen jaarlijks een negatief bsa en switchen binnen de instelling?
144
Hoeveel studenten ontvangen jaarlijks een negatief bsa en switchen naar een andere
instelling?
145
Welke instellingen hebben het bsa (gedeeltelijk) afgeschaft, versoepeld of vervangen
door een niet-bindend studieadvies, en wat zijn de effecten hiervan op studierendement,
uitval en switch?
146
Wat zijn de financiële gevolgen bij een onderwijsinstelling van uitval wegens een
negatief bsa ten opzichte van een vertraagde studieduur?
147
Wat is de reden dat zij-instromers niet tevreden zijn over begeleiding op de werkplek?
148
Hoe wordt begeleiding voor startende leraren op de werkplek in het primair, voortgezet
en middelbaar beroepsonderwijs georganiseerd en in hoeverre is deze begeleiding onafhankelijk?
149
Krijgen scholen of de beroepsgroep financiering voor de begeleiding van starters in
het onderwijs?
150
Wat is de uitstroom van startende leraren (zij-instromers en starters) uit het onderwijs,
in absolute aantallen en percentages, en wat zijn de redenen voor deze uitstroom?
151
Welke consequenties verbindt u aan de constateringen dat naar schatting 2,2 miljoen
volwassenen in Nederland laaggeletterd of laaggecijferd zijn, maar de trajecten die
er zijn om deze mensen, waaronder nieuwkomers, een betere positie op de arbeidsmarkt
te geven, niet voldoende aansluiten op het beroepsonderwijs, waardoor de doorstroom
naar beroepsopleidingen die leiden tot een startkwalificatie wordt beperkt en talent
onbenut blijft?
152
Hoe waardeert u de constatering van de Inspectie dat een breed onderwijsaanbod essentieel
is, omdat de ontwikkeling van leerlingen en studenten verder reikt dan uitsluitend
een sterke kennisbasis?
153
Op welke wijze borgt u dat de nadruk op basisvaardigheden niet ten koste gaat van
andere belangrijke competenties, zoals beroepsgerichte en sociaaleconomische vaardigheden?
154
Kunt u kwantificeren in welke mate de Inspectie de laatste jaren het toezicht op scholen
intensiveerde waardoor deze besturen minder vaak kon bezoeken, mede in vergelijking
met de schoolbezoeken en bestuursbezoeken in de jaren die voorafgingen aan deze intensivering?
155
Kunt u kwantificeren in welke mate de Inspectie de komende jaren binnen de beschikbare
capaciteit meer gaat inzetten op risicogericht bestuurstoezicht en kunt u daarbij
toelichten wat dit gaat betekenen voor het toezicht op scholen?
156
Welke onderzoeken tonen aan dat bestuursgericht onderwijstoezicht leidt tot structureel
beter onderwijs in de leslokalen?
157
Welk deel van de schoolbesturen in respectievelijk primair en voortgezet onderwijs
werd de afgelopen vier jaren bezocht?
158
Hoe reageert u op de zin «Daarom zetten wij als inspectie binnen de beschikbare capaciteit
de komende jaren meer in op risicogericht bestuurstoezicht» in het licht van eerdere
Kamerdebatten waar de Kamer juist vroeg om meer schoolgericht toezicht?
159
Hoeveel individuele, unieke scholen werden er jaarlijks bezocht in de jaren van 2016
tot nu en hoeveel scholen gaan er naar verwachting vanaf nu per jaar worden bezocht?
X Noot
1
Seton, B., Koops, J., Frissen, S., & Feskens, R. Leervertraging in het voortgezet onderwijs 2024. Monitoren van vaardigheden voor het
Nationaal Programma Onderwijs en het Masterplan Basisvaardigheden. Stichting Cito Instituut voor Toetsontwikkeling, Arnhem.
X Noot
2
Hierna: Inspectie.
X Noot
3
Kamerstuk 27 923, nr. 503.
X Noot
4
Kamerstuk 36 410 VIII, nr. 133.
X Noot
5
Kamerstuk 31 497, nr. 371.
X Noot
6
Kamerstuk 32 761, nr. 277.
X Noot
7
Bsa: bindend studieadvies.
X Noot
8
Kamerstuk 35 000 XVI, nr. 81.
X Noot
9
Kamerstuk 33 905, nr. 7.
X Noot
10
ICILS: International Computer and Information Literacy Study
X Noot
11
Wolf, I. de (2023). Kwaliteit basisonderwijs staat onder druk. https://esb.nu/kwaliteit-basisonderwijs-staat-onder-druk/
X Noot
12
Claes, E. e.a. Ongelijkheid tussen leerlingen neemt toe tijdens basisschooltijd. https://esb.nu/ongelijkheid-tussen-leerlingen-neemt-toe-tijdens-basissc…
X Noot
13
De Geus, W., Van den Hurk, A., Van Leeuwen, R., & Van Aarsen, E, (2023). Ouders over leerlingenvervoer. Ervaringen van ouders met leerlingenvervoer. Oberon.
X Noot
14
WW: werkloosheidsuitkering
X Noot
15
Strong Teens and Resilient Minds (STORM), https://stormaanpak.nl/.
X Noot
16
Kamerstuk 31 497, nr. 496.
X Noot
17
Kamerstuk 27 923, nr. 465.
X Noot
18
Pdg: pedagogisch didactisch getuigschrift.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
A.E.W. Easton, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.