Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Dassen, Piri, Boswijk, Teunissen, Paternotte, Dobbe en Van Baarle over het bericht 'No humanitarian aid will enter Gaza, Israel defence Minister says'
Vragen van de leden Dassen (Volt), Piri (GroenLinks-PvdA), Boswijk (CDA), Teunissen (PvdD), Paternotte (D66), Dobbe (SP) en Van Baarle (DENK) aan de Minister van Buitenlandse Zaken over het bericht «No humanitarian aid will enter Gaza, Israel defence Minister says» (ingezonden 17 april 2025).
Antwoord van Minister Veldkamp (Buitenlandse Zaken) (ontvangen 13 mei 2025).
Vraag 1
Bent u bekend met bovenstaand bericht?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Veroordeelt u het ontzeggen van humanitaire hulp in Gaza door Israël?
Antwoord 2
Ja, het kabinet veroordeelt het blokkeren van humanitaire hulp en basisvoorzieningen
zoals elektriciteit. Dit druist in tegen het internationaal recht. De blokkade moet
direct worden opgeheven, en humanitaire toegang moet ongehinderd kunnen plaatsvinden.
Deze positie is zowel publiek als bilateraal richting Israël uitgedragen, onder andere
middels een ontbieding van de Israëlische ambassadeur op 9 april 2025.
Vraag 3
Bent u van mening dat het ontzeggen van humanitaire hulp in Gaza valt onder de collectieve
bestraffing van het Palestijnse volk, en daarmee kwalificeert als oorlogsmisdaad?
Antwoord 3
Het opleggen van collectieve straffen is als zodanig niet apart strafbaar gesteld
als oorlogsmisdrijf in het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (ISH).
Wel is collectieve bestraffing van beschermde personen verboden volgens artikel 33
van het Vierde Verdrag van Genève betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd.
In het Statuut van Rome is het in een internationaal gewapend conflict opzettelijk
gebruikmaken van uithongering van burgers als methode van oorlogvoering als oorlogsmisdrijf
strafbaar gesteld (artikel 8, tweede lid, onder b, sub xxv). In aanvulling daarop
heeft de Vergadering van verdragspartijen (Assembly of States Parties) op 6 december
2019 een amendement op het Statuut van Rome aangenomen, waarin dit ook als oorlogsmisdrijf
strafbaar wordt gesteld in gewapende conflicten die niet internationaal van aard zijn
(artikel 8, tweede lid, onder e, sub xix). Een dergelijk amendement moet door de individuele
verdragspartijen worden geaccepteerd. In het geval van de Palestijnse Gebieden is
het amendement nog niet in werking getreden, hetgeen niet afdoet aan het eerder genoemde
artikel 8, tweede lid, onder b, sub xxv.
Het kabinet heeft meermaals en duidelijk aangegeven dat het door Israël tegenhouden
van humanitaire hulp indruist tegen het humanitair oorlogsrecht en heeft Israël hier
ook op aangesproken.
Vraag 4
Bent u bekend met de aangenomen Verenigde Naties (VN)-resolutie 2417 waarin unaniem
de inzet van uithongering tegen burgers als oorlogsmethode wordt veroordeeld en elke
weigering van humanitaire toegang als een schending van het internationaal recht wordt
verklaard?
Antwoord 4
Ja, het kabinet is bekend met VN-Veiligheidsraadresolutie 2417. In 2018 werd deze
resolutie in de VN-Veiligheidsraad op Nederlands initiatief unaniem aangenomen.
Vraag 5
Bent u van mening dat VN-resolutie 2417 genegeerd wordt in dit geval? Zo ja, welke
actie(s) verbindt u daaraan? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
Resolutie 2417 van de VN-Veiligheidsraad veroordeelt uithongering van de burgerbevolking
als methode van oorlogvoering en wijst op het belang van het naleven van het humanitair
oorlogsrecht. Het verbinden van acties aan de mate van opvolging van deze resolutie
ligt primair bij de VN-Veiligheidsraad. Vanwege de huidige dynamiek binnen de VN-Veiligheidsraad,
waarvan Nederland momenteel geen lid is, levert opvolging van deze en andere resoluties
grote uitdagingen op. Het blijft daarom van belang om de implementatie van Resolutie
2417, en het humanitair oorlogsrecht in den brede, te blijven agenderen, zoals Nederland
ook doet, zowel in multilaterale fora als bilateraal met Israël. In lijn met Resolutie
2417 wijst Nederland Israël consequent op de verplichtingen onder het humanitair oorlogsrecht.
Vraag 6
Schendt Israël met het ontzeggen van humanitaire hulp aan Gaza volgens u de voorlopige
uitspraak van het Internationaal Gerechtshof (ICJ) (in de genocidezaak van Zuid-Afrika)
dat Israël alles in het werk moet stellen om een genocide te voorkomen? Zo ja, welke
gevolgen verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
In de op 28 maart 2024 door het Internationaal Gerechtshof (IGH) vastgestelde voorlopige
maatregel is onder meer gesteld dat Israël onmiddellijk alle noodzakelijke en effectieve
maatregelen moet nemen om te verzekeren, in samenwerking met de Verenigde Naties,
dat de ongehinderde levering, door alle relevante actoren, van urgent benodigde basisvoorzieningen
en humanitaire hulp wordt toegelaten. Dit is bevestigd in de voorlopige maatregel
van het IGH van 24 mei 2024. De toegang voor humanitaire hulp en basisvoorzieningen
zoals elektriciteit is echter door Israël sinds 2 maart 2025 geblokkeerd. Het kabinet
veroordeelt het blokkeren van humanitaire hulp en basisvoorzieningen zoals elektriciteit.
Dit druist in tegen het internationaal recht. De blokkade moet direct worden opgeheven,
en humanitaire toegang moet ongehinderd kunnen plaatsvinden. Het kabinet respecteert
de voorlopige maatregel van het Hof en roept, ook in bilaterale contacten met Israël,
op de bindende voorlopige maatregel na te leven. Op dit moment loopt deze procedure
tussen Zuid-Afrika en Israël onder het Genocideverdrag nog bij het Internationaal
Gerechtshof waarin het IGH desgevraagd zal oordelen over de naleving van de voorlopige
maatregelen.
Vraag 7
Bent u bereid in Europees verband op te roepen tot sancties tegen de Israëlische regering?
Antwoord 7
Nederland blijft via diplomatieke weg benadrukken dat alle partijen zo snel mogelijk
moeten terugkeren naar de afspraken van het staakt-het-vuren. Nederland weegt continu
af op welke wijze het beste invloed uitgeoefend kan worden om de situatie op de grond
te verbeteren. Dat gebeurt achter de schermen maar ook publiekelijk via verklaringen,
in bilateraal verband of samen met gelijkgezinde landen. De ontbieding van de Israëlische
ambassadeur op 9 april 2025 is hier een voorbeeld van.
Sancties zijn een van de middelen die kunnen worden ingezet. Om sancties binnen de
EU in te stellen is voldoende draagvlak onder EU-lidstaten nodig. In sanctieregimes
worden de criteria vastgesteld op basis waarvan personen en entiteiten op voorstel
van de Hoge Vertegenwoordiger of EU-lidstaten op de bijbehorende sanctielijst kunnen
worden geplaatst. Dit proces dient te voldoen aan enkele randvoorwaarden, waaronder
een gedegen juridische onderbouwing en het algemene uitgangspunt van EU-eenheid.
Naast regimes die zich richten op de politieke situatie in een land, beschikt de EU
over horizontale en thematische sanctieregimes. Zo kunnen personen of entiteiten verantwoordelijk
voor misdaden tegen de menselijkheid op de EU-mensenrechtensanctielijst worden geplaatst.
Mede op initiatief van Nederland zijn onder het EU-mensenrechtensanctieregime twee
sanctiepakketten aangenomen die zich richten op verantwoordelijken voor kolonistengeweld
op de Westelijke Jordaanoever en het blokkeren van humanitaire hulp aan de Gazastrook.
Nederland blijft zich hiervoor inspannen en sluit in dit kader sancties tegen Israëlische
bewindspersonen ook niet uit, in lijn met motie Piri (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2945).
Sinds het verbreken van het staakt-het-vuren op 18 maart jl. is de situatie in de
Gazastrook verder verslechterd. De aanhoudende Israëlische blokkade van humanitaire
hulp en elektriciteit zorgt voor grootschalig leed. Ook de beslissing van het Israëlische
veiligheidskabinet om de operatie in de Gazastrook uit te breiden draagt niet bij
aan het duurzaam beëindigen van het conflict. Daarnaast is de situatie op de Westelijke
Jordaanoever verder verslechterd. Grootschalige Israëlische militaire operaties op
bezette Westelijke Jordaanoever in combinatie met kolonistengeweld zorgen eveneens
voor meer instabiliteit en menselijk leed. Ook de uitspraken van kabinetsleden over
de (permanente) (her)bezetting van (delen van) de Gazastrook, Syrië en Libanon zijn
onacceptabel. Dit samenstel aan ontwikkelingen heeft het kabinet genoodzaakt tot het
zetten van verdere stappen. Ik heb daarom aan Hoge Vertegenwoordiger Kallas laten
weten dat ik een evaluatie van de naleving door Israël van artikel 2 van het EU-Israël
Associatieakkoord noodzakelijk acht. Hierover is op 7 mei een brief naar uw Kamer
gestuurd (uw kenmerk 32 623, nr. 352).
Vraag 8
Bent u bereid deze vragen één voor één en met spoed, binnen een week, te beantwoorden?
Antwoord 8
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.C.J. Veldkamp, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.