Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Uppelschoten en Wilders over signalen van islamisering in het Nederlandse onderwijs
Vragen van de leden Uppelschoten en Wilders (beiden PVV) aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over signalen van islamisering in het Nederlandse onderwijs (ingezonden 1 april 2025).
Antwoord van Staatssecretaris Paul (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 13 mei
2025)
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Het gemuilkorfde onderwijs», waarin leraren melding
maken van toenemende spanningen en beïnvloeding binnen scholen door leerlingen en
ouders met veelal een islamitische achtergrond?1
Antwoord 1
Ja daar ben ik mee bekend.
Vraag 2
Wat is uw reactie op de in het artikel beschreven praktijken, zoals religieus gemotiveerde
groepsdruk, intimidatie van docenten, verstoring van lessen en toenemende eisen aan
het onderwijs, waardoor het gezag van de leraar onder druk staat en het leerklimaat
wordt aangetast?
Antwoord 2
Het moge duidelijk zijn dat ik elke vorm van groepsdruk, intimidatie en verstoring
van lessen sterk afkeur. Ook als ouders zich onfatsoenlijk opstellen richting docenten
is dat onacceptabel. Daarbij is het van het grootste belang dat schoolleiders en bestuurders
zich pal achter hun docenten scharen als dit soort praktijken zich voordoen.
Waar het leerlingen betreft, onderstrepen dit soort praktijken het belang van de wettelijke
burgerschapsopdracht onderstreept. De burgerschapsopdracht vraagt van scholen dat
ze kennis van en respect voor de basiswaarden van de democratische rechtsstaat onder
leerlingen bevorderen en dat ze hen de sociale en maatschappelijke competenties bijbrengen
die hieraan invulling geven, zoals verdraagzaamheid, begrip en verantwoordelijkheidsbesef.
De burgerschapsopdracht vraagt van scholen ook dat ze zorg dragen voor een schoolcultuur
die in overeenstemming is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.
Vraag 3
Hoe beoordeelt u de signalen dat vrouwelijke docenten stelselmatig worden genegeerd
of verbaal gedegradeerd, dat Joodse en homoseksuele collega’s uit angst hun identiteit
verzwijgen, en dat schoolbesturen hier niet tegen optreden?
Antwoord 3
Elk signaal is één te veel. Laat ik heel helder zijn: in het onderwijs mag absoluut
geen ruimte zijn voor het negeren of denigreren van personen vanwege hun geslacht,
hun seksuele geaardheid, hun geloofsovertuiging of om welke reden dan ook. Ik roep
schoolleiders en bestuurders op om hier scherp op te zijn en om zich pal achter hun
docenten te scharen als dit soort praktijken zich voordoen.
Als er sprake is van incidenten, treedt de inspectie handhavend op. Die handhaving
kan op uiteenlopende zaken betrekking hebben, waaronder het optreden van de school
tegen uitingen die in strijd zijn met de basiswaarden van de democratische rechtstaat
en de bevordering van burgerschap in bredere zin. De handhaving kan ook betrekking
hebben op het bredere beleid van de school. Denk aan beleid ten aanzien van de veiligheid
of aan beleid ten aanzien van de borging van de professionele ruimte van docenten
en de ondersteuning van docenten, in geval van dit soort incidenten. Bij ernstige
incidenten worden scholen en betrokkenen bovendien gestimuleerd om aangifte te doen
van strafbare feiten.
Vraag 4
Erkent u het risico dat scholen structureel ruimte bieden aan religieus gemotiveerde
uitzonderingen – bijvoorbeeld rond sportdeelname, excursies, kledingvoorschriften,
lessen over seksuele diversiteit of de Holocaust – met als gevolg dat het seculiere
fundament van het openbaar onderwijs onder druk komt te staan?
Antwoord 4
Het openbaar onderwijs dient neutraal te zijn ten aanzien van elke godsdienst of levensovertuiging.
Dat is het openbare karakter van deze scholen en daar sta ik voor. Ik heb op dit moment
geen reden om aan te nemen dat deze neutraliteit op openbare scholen onder druk staat
door religieus gemotiveerde uitzonderingen.
Wettelijk is vastgelegd dat openbaar onderwijs wordt gegeven met eerbiediging van
ieders godsdienst of levensovertuiging. Ten aanzien van de neutraliteit van het openbaar
onderwijs betekent dit twee dingen: dat er geen enkele religie of levensbeschouwing
aan de basis van het openbaar onderwijs ligt (passieve neutraliteit) én dat in het
openbaar onderwijs aandacht is voor de pluriformiteit van de in de samenleving levende
overtuigingen (actieve neutraliteit). Het is daarbij van belang dat het onderwijs
niet doorslaat in de richting van één bepaalde religie en dat aan leerlingen geen
religieuze handelingen worden opgelegd. Gebeurt dat toch, dan handelt de school in
strijd met de wettelijke eisen ten aanzien van passieve neutraliteit en zal de inspectie
de school hierop aanspreken.
Vraag 5
Deelt u de opvatting dat het agressieve en eisende gedrag van ouders en leerlingen,
zoals in het artikel geschetst, afbreuk doet aan de veiligheid, het gezag en de aantrekkelijkheid
van het lerarenberoep?
Antwoord 5
Ja, deze opvatting deel ik. Elke vorm van agressie, intimidatie, of respectloosheid
richting leraren veroordeel ik.
Vraag 6
Bent u bereid om onafhankelijk te laten onderzoeken in hoeverre religieuze druk, antisemitisme
en bestuurlijk wegkijken de onderwijsvrijheid, de veiligheid van leerlingen en docenten
en de gelijkwaardigheid binnen de school aantasten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
Gedrag zoals geschetst in het artikel is onacceptabel. Het spreekt voor zich dat ik
enorm hecht aan de veiligheid van leerlingen en docenten en aan gelijkwaardigheid
binnen de school. Om die reden werk ik momenteel aan het Wetsvoorstel vrij en veilig
onderwijs, waarin verschillende maatregelen zijn opgenomen om de veiligheid in het
onderwijs te waarborgen.
In dit wetsvoorstel worden onder andere een meldplicht voor ernstige veiligheidsincidenten
bij de inspectie en de aanstelling van interne en externe vertrouwenspersonen opgenomen.
Deze maatregelen zorgen ervoor dat problemen eerder kunnen worden gesignaleerd. Daarnaast
gelden er al wettelijke verplichtingen voor scholen, zoals de zorgplicht voor de veiligheid
op school en de plicht om actief burgerschap te bevorderen.
De taak om toezicht te houden op de veiligheid in het onderwijs is belegd bij de inspectie.
Als er sprake is van incidenten, doet de inspectie nader onderzoek en treedt de inspectie
waar nodig handhavend op. Die handhaving kan op uiteenlopende zaken betrekking hebben:
op het veiligheidsbeleid van de school, op de bevordering van burgerschap of op het
beleid van de school ten aanzien van de borging van de professionele ruimte van docenten
en de ondersteuning van docenten in geval van dit soort incidenten.
De aanpak van sociale veiligheid op school is voortdurend in ontwikkeling. Als blijkt
dat extra maatregelen nodig zijn om die veiligheid verder te versterken, ben ik bereid
die te nemen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.J. Paul, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.