Schriftelijke vragen : De verjaring van schadeclaims bij invaren van pensioenen
Vragen van de leden Joseph en Omtzigt (beiden Nieuw Sociaal Contract) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de verjaring van schadeclaims bij invaren van pensioenen (ingezonden 12 mei 2025).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 10 april
2025, waaruit blijkt dat schadeclaims wegens fouten van pensioenfondsen in beginsel
na 20 jaar verjaren?1
Vraag 2
Deelt u de opvatting dat, gelet op deze uitspraak en het algemene verjaringsleerstuk
uit Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, geconcludeerd kan worden dat een rechtsvordering
tot schadevergoeding wegens rekenfouten bij het invaren, dan wel schade als gevolg
van het invaren ten opzichte van de situatie waarin niet zou zijn ingevaren, in beginsel
na uiterlijk 20 jaar verjaart?
Vraag 3
Acht u het in dat licht niet problematisch dat deelnemers in veel gevallen – bijvoorbeeld
jongere deelnemers zoals veertigers – pas over circa 25 jaar kunnen vaststellen wat
hun feitelijk pensioenresultaat is, terwijl zij bovendien niet zelfstandig kunnen
nagaan of hun transitieaanspraak correct is berekend en geen inzicht hebben in de
verjaringsproblematiek?
Vraag 4
Deelt u de zorg dat dit des te problematischer is nu deelnemers geen bezwaarrecht
hebben bij het invaren, omdat het bezwaarrecht op grond van artikel 83 Pensioenwet
(Pw) door artikel 150l Wet toekomst pensioenen (Wtp) buiten toepassing is verklaard?
Vraag 5
Hoe verhoudt deze uitspraak van de Rechtbank zich tot uw antwoord op eerdere Kamervragen2 waarin aangegeven wordt dat niet gegarandeerd kan worden dat er op een later moment
na invaren nog fouten in administraties aan het licht kunnen komen?
Vraag 6
Bent u bereid om een lex specialis op te nemen in de Pensioenwet waarin wordt bepaald
dat de absolute verjaringstermijn in geval van schade door invaren wordt verlengd
naar 30 jaar, dan wel dat de aanvang van de absolute verjaringstermijn niet begint
bij het schadeveroorzakende moment, maar bij het moment waarop de deelnemer daadwerkelijk
bekend is geworden met het schadeveroorzakend feit?
Vraag 7
Bent u het eens met de conclusie in dit geval niet kan worden aangesloten bij artikel
59 Pw, aangezien het hier een toekenningsvordering en geen uitkeringsvordering betreft?
Vraag 8
Indien u niet bereid bent deze aanvullende rechtsbescherming te bieden, welke concrete
en realistische maatregelen bent u dan wél bereid te steunen om de rechtspositie van
deelnemers in dit opzicht te versterken?
Vraag 9
Bent u het ermee eens dat deelnemers hun pensioenopbouw niet zelfstandig kunnen berekenen
door gebrek aan toegang tot fondsspecifieke gegevens zoals sterftetafels, omrekentabellen
en wisselende loon- en franchisewijzigingen?
Vraag 10
Bent u daarom bereid te regelen dat pensioenfondsen verplicht worden om aan deelnemers
een rechtsgeldig en begrijpelijk document te verstrekken – anders dan het pensioenreglement
– waaraan deelnemers – in tegenstelling tot het uniform pensioenoverzicht (UPO) –
wél rechten kunnen ontlenen?
Vraag 11
Bent u ook bereid om pensioenfondsen te verplichten een disclaimer op te nemen in
het UPO, waarin expliciet wordt gewezen op de toepasselijke verjaringstermijn en de
mogelijke consequenties hiervan voor de rechtspositie van deelnemers?
Vraag 12
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden binnen 3 weken?
Indieners
-
Gericht aan
Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Indiener
Agnes Joseph, Kamerlid -
Medeindiener
P.H. Omtzigt, Tweede Kamerlid