Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden inzake het Ontwerp Circulair Materialenplan (Kamerstuk 30872-305)
30 872 Landelijk afvalbeheerplan
Nr. 311
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 7 mei 2025
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 8 januari
2025 inzake het ontwerp Circulair Materialenplan (Kamerstuk 30 872, nr. 305).
De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 7 mei 2025. Vragen
en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, P. de Groot
Adjunct-griffier van de commissie, Wiendels
1
Komt er een aparte doelstelling voor hergebruik en reparatie van elektronica, zodat
(gedeeltelijk) hergebruik en reparatie daadwerkelijk gestimuleerd gaan worden, in
lijn met de motie Stoffer c.s. (Kamerstuk 36 600 XII, nr. 48)?
Antwoord:
Dit is niet iets wat met het Circulair Materialenplan kan worden geregeld. Een dergelijke
verplichting voor producenten moet vastgelegd worden in wet- en regelgeving. De Kamer
is 12 december jl. geïnformeerd over de uitvoering van motie Stoffer c.s.1 In deze brief werd gewezen op het voornemen van de Europese Commissie om in 2026
de EU-Richtlijn afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) te herzien.
Dit biedt een kans om Europabreed reparatie en hergebruik te versterken. De inzet
van Nederland zal gericht zijn op ambities en doelen die meer rekening houden met
producten met een langere levensduur en meer ruimte geven voor reparatie en hergebruik.
Daarnaast wordt op nationaal niveau ingezet op het instellen van een afgifteplicht
voor AEEA, het versoepelen van de eisen die van toepassing zijn op reparatie en hergebruik
voor kleine reparatiebedrijven, het reparateursregister, de Lang Leve Elektronica
Coalitie en stimulerende subsidies zoals de Regeling specifieke uitkering circulaire
ambachtscentra en de Regeling circulair implementeren en opschalen.
2
Hoe waardeert u de grote zorgen bij bedrijven die AVI-bodemas verwerken over de voorgenomen
aanscherping van de eisen voor reiniging van dit bodemas, gelet op de economische
(on)haalbaarheid en de terughoudendheid bij decentrale overheden ten aanzien van gereinigde
AVI-bodemas? Waarom acht u de genoemde overgangstermijn voldoende?
Antwoord:
Ik neem de zorgen van bedrijven serieus. Dit geldt ook voor de zorgen bij de verwerkers
die al hebben geïnvesteerd in wasinstallaties voor reiniging van bodemas en op dit
moment een ongelijk speelveld ervaren ten opzichte van aanbieders van ongereinigde
bodemas. Deze partijen geven expliciet aan de voorgestelde beleidslijn in het CMP
te omarmen en deze te zien als een noodzakelijke ondersteuning voor hun business-case.
De voorgestelde overgangstermijn van twee jaar is op basis van gesprekken met partijen
uit de sector tot stand gekomen. Deze termijn wordt door sommige verwerkers als ambitieus
ervaren en daarom blijft het Ministerie van IenW in gesprek over de voortgang van
de noodzakelijke aanpassingen, zoals ook in het CMP staat.
Ik heb ook oog voor de maatschappelijke onrust die is ontstaan ten aanzien van het
toepassen van bodemas. De eisen in het CMP voor toepassing van bodemas als bouwstof
zijn nodig om ook in de toekomst op een veilige, circulaire manier bodemas te kunnen
blijven toepassen als secundaire bouwstof. Daarmee wordt het draagvlak en het vertrouwen
in het toepassen van bodemas vergroot. Dat is ook in het belang van bedrijven die
AVI-bodemas opwerken tot secundaire bouwstof. Door vervanging van primaire grondstoffen
zoals zand en grind kan door het gebruik van schone bodemas worden bijgedragen aan
de circulaire economie.
3
Is de verwachting reëel dat niet alle AVI-bodemas technisch gereinigd kan worden tot
de normen van de Regeling bodemkwaliteit 2022? Wat betekent dit voor het hergebruik
van bodemas?
Antwoord:
Op basis van gesprekken met reinigers komt naar voren dat vrijwel alle bodemas reinigbaar
is tot de kwaliteitseisen van de Regeling bodemkwaliteit 2022. Mogelijk is er een
beperkt aantal stromen waarvoor dit (nog) niet goed mogelijk is. Het CMP geeft aan
dat hiervoor in specifieke en nauw omschreven situaties een uitzondering gemaakt kan
worden op de minimumstandaard van verwerking. Hierover is en blijft IenW in gesprek
met de sector.
4
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het reinigen van AVI-bodemas tot het kwaliteitsniveau
van de Regeling bodemkwaliteit 2022 technisch en economisch haalbaar is, zodat nuttige
toepassing van dit bodemas niet belemmerd wordt?
Antwoord:
Op dit moment ervaren de koplopers onder de reinigers van bodemas nog een economisch
nadeel door de kosten van het reinigingsproces. Dit nadeel wordt opgeheven wanneer
reinigen tot de kwaliteitseisen uit de Regeling bodemkwaliteit (Rbk 2022) de standaardmethode
wordt voor het toepassen van bodemas als bouwstof. Om op de korte termijn geen onoverkomelijke
belemmeringen voor nuttige toepassing van bodemas op te werpen, wordt in het CMP een
overgangstermijn gehanteerd van twee jaar, zodat alle bedrijven uiteindelijk aan de
nieuwe standaard kunnen voldoen. In die periode mag bodemas die nog niet voldoet aan
de kwaliteitseisen uit de Rbk 2022 nog als immobilisaat worden toegepast.
5
Hoe moet worden omgegaan met AVI-bodemas dat niet gereinigd kan worden tot het gestelde
kwaliteitsniveau?
Antwoord:
Gedurende een overgangstermijn van twee jaar na inwerkingtreding van het CMP mag de
niet gereinigde bodemas nog worden toegepast in immobilisaat. Daarna moet het worden
gereinigd tot vrij toepasbare kwaliteit conform de Regeling bodemkwaliteit (Rbk 2022)
of als dat niet kan, worden gestort.
6
Waarom wordt voor gebruik van AVI-bodemas als toeslagmateriaal in beton een andere
overgangstermijn gehanteerd dan voor gebruik in immobilisaten?
Antwoord:
Er wordt begonnen met de toepassing in beton, om zo goed mogelijk aan te sluiten bij
de bestaande circulaire ambities in de betonketen, waarbij ernaar wordt gestreefd
om eventuele verontreinigingen zoveel mogelijk uit de keten te weren. Voor toepassing
van immobilisaat wordt een andere overgangstermijn gehanteerd om opschaling en aanpassing
door de sector mogelijk te maken.
7
Waarom moet gebruik van AVI-bodemas in beton getoetst worden aan de Regeling bodemkwaliteit
2022, terwijl andere secundaire bouwstoffen getoetst mogen worden aan de CROW-CUR
Richtlijn 2:2021?
Antwoord:
Voor het toepassen van alle (secundaire) bouwstoffen gelden algemene rijksregels uit
het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Daarin is onder andere opgenomen dat
de bouwstof moet voldoen aan de kwaliteitseisen van de Regeling bodemkwaliteit 2022.
Deze kwaliteitseisen gaan in het CMP ook gelden voor bodemas bij toepassing in beton.
Daarmee worden risico’s zoals verspreiding van ingesloten verontreiniging en vervuiling
van de betonketen beperkt.
Hiermee geeft het CMP voor de betonketen een éénduidige kwaliteitseis voor de bodemas
die daarin wordt toegepast. De CROW-CUR Richtlijn 2 geeft deze duidelijkheid onvoldoende
en laat zowel gewassen als ongewassen bodemas toe. Daarnaast heeft een CROW-CUR aanbeveling
geen publiekrechtelijke status en is dus niet wettelijk verplicht. Zie ook het antwoord
op vraag 55.
8
Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat decentrale overheden geen onnodige
belemmeringen opwerpen voor toepassing van gereinigde AVI-bodemas?
Antwoord:
Doordat in het CMP gewassen bodemas de nieuwe minimumstandaard zal worden, is de verwachting
dat dit bijdraagt aan een positief beeld en vertrouwen in het toepassen van bodemas
als secundaire bouwstof. Bovendien is de Speciale Regeringsvertegenwoordiger Circulaire
Economie eind 2024 het gesprek gestart met de toezichthouders, vergunningverleners
en opdrachtgevers over de toepassing van bodemas. Om de mogelijkheden voor het opheffen
van onnodige belemmeringen verder te verkennen, zullen de gesprekken met Omgevingsdienst
NL, VNG en IPO worden voortgezet.
In het CMP is daarnaast opgenomen dat bij eventuele lokale beperkingen voor het toepassen
van secundaire bouwstoffen zoals bodemas, onderscheid moet worden gemaakt tussen vrij
toepasbare bodemas (Rbk 2022) en bodemas die niet aan deze kwaliteitseisen voldoet.
Dit betekent dat bij lokale regelgeving geen generieke beperkingen worden opgenomen
voor materiaal dat voldoet aan de kwaliteitseisen voor niet-vormgegeven bouwstoffen
uit de Regeling bodemkwaliteit 2022.
9
Kunt u de Nederlandse economie voorzien van circulaire grondstoffen uit Europa om
te komen tot (hoogwaardig) recycling in Nederland om op deze manier invulling te geven
aan de Clean Industrial Deal (CID)?
Antwoord:
De Europese Commissie heeft in de Clean Industrial Deal (CID) aangekondigd als Europa
in 2030 wereldwijd koploper te willen zijn op het gebied van circulariteit. Om dit
te realiseren, heeft de EU de benodigde schaalgrootte en één interne markt voor afval,
secundaire grondstoffen en hergebruikbare materialen nodig. Maatregelen moeten dus
bij voorkeur op EU-niveau worden genomen, omdat (Nederlandse) bedrijven in een internationale
context acteren.
Met de voor eind 2026 aangekondigde «Circular Economy Act», beoogt de Europese Commissie
een Europese interne markt voor circulaire producten, afval en secundaire grondstoffen
te creëren, de beschikbaarheid van hoogwaardige gerecyclede materialen te vergroten
en de vraag naar secundaire grondstoffen en circulaire producten te stimuleren. Zodra
de Europese Commissie het voorstel voor een Circular Economy Act presenteert, zal
de Kamer via het gebruikelijke BNC-fiche worden geïnformeerd over de kabinetspositie.
Daarnaast zijn er nationale instrumenten om het gebruik van secundaire grondstoffen
en hoogwaardige recycling te stimuleren. Het Circulair Materialenplan (CMP) is één
van die instrumenten. Het CMP biedt kennis en kaders voor Nederlandse overheden en
bedrijven over het gebruik van grondstoffen, afvalbeheer en vergunningverlening. Binnen
de kaders van het CMP is het instrument minimumstandaard een belangrijke prikkel om
recycling van materiaalstromen te bevorderen. Er zijn verscheidene andere instrumenten
die ook bijdragen aan meer (hoogwaardige) recycling in Nederland, zoals de uitgebreide
producentenverantwoordelijkheid (UPV) die voor verschillende productgroepen bestaat.
Voor het brede pakket van maatregelen die het kabinet neemt op gebied van circulariteit
biedt het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) 2023–2030 een goed overzicht.
Een actualisatie van het NPCE zal in het najaar van 2025 met de Kamer worden gedeeld.
10
Kunt u aangeven wat de achterliggende gedachte is bij het verminderen van verbrandingscapaciteit
in Nederland?
Antwoord:
In Nederland is momenteel meer afvalverbrandingscapaciteit vergund dan strikt genomen
nodig is voor de verwerking van ons binnenlands geproduceerd afval dat in een verbrandingsinstallatie
verwerkt moet worden. Met het vorderende beleid op circulariteit, neemt het overschot
aan afvalverbrandingscapaciteit naar verwachting verder toe. Zo wordt er momenteel
aangestuurd op beter productontwerp, meer hergebruik, betere inzameling en scheiding
en meer recycling.
Op dit moment wordt de ruimte die overblijft bij onze afvalverbrandingsinstallaties
voor een deel opgevuld met buitenlands afval. Nederland draait zo op voor de emissies
en verwerking van reststoffen die hiermee gepaard gaan. Door overcapaciteit wordt
er ook getrokken aan recyclebare stromen. Daarnaast bestaat er hierdoor onvoldoende
prikkel voor andere landen om zelf (meer hoogwaardige) oplossingen te zoeken voor
afvalverwerking zolang de route naar Nederland zo ruim beschikbaar is. Daarom zet
het kabinet richting 2050 in op een geleidelijke afbouw van verbrandingscapaciteit
ten gunste van grondstoffenbehoud. Hierbij wordt gestuurd op een niveau dat beter
past bij de nationale behoefte aan verbrandingscapaciteit, zonder dat daarbij het
nationale afvalbeheer in het geding komt.
11
Kunt u aangeven waarom het verminderen van verbrandingscapaciteit in Nederland niet
zou leiden tot meer CO2-uitstoot in het buitenland?
Antwoord:
Ook andere landen hebben een klimaatopgave te vervullen en verplichtingen op het gebied
van circulariteit die voortvloeien uit Europese regelgeving zoals de Kaderrichtlijn
afvalstoffen. Wanneer de route naar Nederlandse afvalverbranding minder beschikbaar
is in de toekomst, moet door andere landen gekeken worden naar alternatieven. Het
ligt dan voor de hand dat gekeken wordt naar het ontwikkelen van meer eigen verbrandingscapaciteit,
waardoor netto geen tot weinig CO2-effecten optreden, of naar het uitbreiden van recyclingcapaciteit, waardoor netto
een positief effect optreedt vergeleken met verbranding in Nederland.
12
Hoe kan het Circulair Materialen Plan (CMP) bijdragen aan de transitie naar een circulaire
economie als maatregelen hoger op de R-ladder niet als prioritair worden gezien ten
opzichte van maatregelen lager op de R-ladder?
Antwoord:
Het CMP beoogt juist meer te sturen op hoogwaardige verwerking van afvalstoffen. Het
stimuleert dat materialen zodanig verwerkt worden dat ze beter scoren op de afvalhiërarchie,
die van dezelfde logica uitgaat als de R-ladder. Een belangrijk instrument hierbij
is de minimumstandaard, die per afvalstof aangeeft wat de minimale hoogwaardigheid
is voor de verwerking van de afvalstof. Verwerking op een lagere trede van de afvalhiërarchie
dan de minimumstandaard is in principe niet toegestaan. Is de minimumstandaard voor
een afvalstof bijvoorbeeld recycling, dan mag deze niet worden verbrand of gestort.
In de praktijk zien we dat van de minimumstandaard nog weinig stimulans uitgaat om
het beter te doen dan het gestelde minimum. De minimumstandaard werkt goed om achterblijvers
te dwingen stappen te zetten, maar te weinig om koplopers te ondersteunen. Met het
CMP wil het ministerie het voor bedrijven aantrekkelijker maken om materialen op een
meer hoogwaardige manier te verwerken dan de minimumvereisten. Dit gebeurt door te
werken aan de doorontwikkeling van het instrument minimumstandaard. Door de juridische
en technische complexiteit kon deze beleidsontwikkeling nog niet worden opgenomen
in het CMP. De inzet is dat dit kan worden meegenomen in een actualisatie van het
CMP.
13
Waarom blijft het CMP vrijblijvend naar producenten toe in plaats van normstellend?
Antwoord:
Het voorschrijven van bindende regels voor producenten moet gebeuren in wet- en regelgeving
en valt buiten de reikwijdte van het CMP. Het CMP is zelf geen wetgeving, maar werkt
door in vergunningverlening en houdt rekening met wet- en regelgeving waar deze van
toepassing is voor de verwerking van afvalstoffen of voor andere onderdelen in de
materiaalketen bij specifieke materiaalstromen. Zo zijn er de afgelopen jaren in Europees
verband bijvoorbeeld meerdere verordeningen aangenomen die secundair materiaalgebruik
bevorderen in nieuwe producten, bijvoorbeeld door verplichtingen voor de toepassing
van recyclaat onder de Kaderverordening Ecodesign en in de Verpakkingenverordening,
evenals in de Verordening Circulaire Voertuigen die nog in onderhandeling is. Daar
waar wet- en regelgeving leidt tot specifieke eisen aan producten, zijn die ook opgenomen
in het CMP in het kader van de informatiefunctie.
14
Wat zal de concrete bijdrage zijn van het CMP op de circulaire economie doelstelling?
Antwoord:
Het Rijk zet verschillende instrumenten in om de transitie naar een circulaire economie
te maken. Elk instrument heeft zijn eigen functie. De kabinetsvisie voor de transitie
naar een circulaire economie is neergelegd in het Nationaal Programma Circulaire Economie
(NPCE), dat eind 2025 wordt geactualiseerd. In het NPCE is beschreven wat de hoofdlijnen
zijn van het beleid om te komen tot een circulaire economie en het bevat tal van maatregelen
die hier uitwerking aan geven.
Het CMP is één van de instrumenten die hier een bijdrage aan levert. Het CMP heeft
een kaderstellende doorwerking naar bedrijven met milieubelastende activiteiten via
vergunningen van omgevingsdiensten en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)
voor de internationale overbrenging van afvalstoffen. Hier wordt in het CMP naar verwezen
als de «toetsingskaders».
Het CMP voorziet ook in een informatiebehoefte bij met name bedrijven, omgevingsdiensten
en de ILT om vigerende wet- en regelgeving toepasbaar te beschrijven voor de dagelijkse
praktijk. De informatievoorziening is een belangrijke pijler van het CMP. Omdat in
de circulaire economie de focus verschuift naar de voorkant van de keten, voeren we
dat ook door in het CMP. De extra informatie over de voorkant van de keten is met
name neergeslagen in de ketenplannen, het hoofdstuk en bijbehorende handreiking grondstoffengebruik
en afvalpreventie, en het hoofdstuk circulair materialengebruik. Het CMP vormt zo
een belangrijke brug tussen beleid en uitvoering.
15
Hoe wordt via het CMP bepaald welke secundaire grondstoffen wel hergebruikt kunnen
worden en welke niet?
Antwoord:
Binnen het kader van het CMP wordt via de minimumstandaarden voorgeschreven welke
secundaire grondstoffen ten minste gerecycled moeten worden. In hoeverre en op welke
manier secundaire grondstoffen opnieuw toegepast mogen worden, is niet geregeld via
het CMP, maar via wetgeving. Of en hoe grond- en bouwstoffen toegepast mogen worden,
is bijvoorbeeld geregeld in het Besluit bodemkwaliteit en het Besluit activiteiten
leefomgeving.
16
Waarom valt voortgezet gebruik bij milieustraten buiten de inspraakprocedure?
Antwoord:
De mogelijke wet- en regelgeving die in de handreiking «voortgezet gebruik bij milieustraten»
is opgenomen, is niet nieuw en maakte daarom ook geen onderdeel uit van het ontwerp-CMP
en de inspraakprocedure. Dit geldt ook voor de andere handreikingen. De in de handreiking
genoemde wet- en regelgeving heeft ten tijde van de vaststelling ervan een eigen traject
doorlopen.
Handreikingen worden periodiek getoetst of ze nog in lijn zijn met bestaande wetgeving,
jurisprudentie, of ervaringen uit de praktijk. Als nodig worden ze geactualiseerd.
Daar waar partijen via de inspraak op het CMP reageren op een informatieve tekst of
een handreiking, wordt hun inbreng wel bekeken, maar voor het al dan niet meenemen
van de inbreng in de formele reactienota op het ontwerp-CMP maakt het Ministerie van
IenW per geval een afweging. Als er een zienswijze is gegeven op de toetsingskaders
van het ontwerp-CMP, zal in de reactienota altijd worden aangeven of en hoe de zienswijze
is verwerkt.
17
Hoe verhoudt de huidige invulling van het CMP zich tot de nationale doelstelling om
in 2050 een volledig circulaire economie te bereiken?
Antwoord:
De kabinetsvisie voor de transitie naar een circulaire economie is neergelegd in Nationaal
Programma Circulaire Economie (NPCE). Het CMP is één van de instrumenten die hier
een bijdrage aan levert. Zie het antwoord op vraag 14 voor de samenhang tussen het
NPCE en het CMP.
18
Waarom bevat het CMP geen concrete en meetbare doelstellingen voor circulair materiaalgebruik,
zoals verplichte recyclaatpercentages in producten?
Antwoord:
Concrete en meetbare doelstellingen waarvan niet mag worden afgeweken, zoals verplichte
recyclaatpercentages, worden vastgelegd in wetgeving. Het CMP is zelf geen wetgeving,
maar is kaderstellend voor de vergunningverlening. Bevoegd gezag heeft wel de mogelijkheid
om, gemotiveerd, van het CMP af te wijken. Het CMP bevat in het kader van de informatiefunctie
concrete en meetbare doelstellingen als die bijvoorbeeld in wet- en regelgeving zijn
opgenomen. Het CMP verwijst daar dan naar. Als er nieuwe doelen worden gesteld, worden
die in een actualisatie van het CMP opgenomen.
19
Welke structurele financiering wordt beschikbaar gesteld aan gemeenten en omgevingsdiensten
om de extra taken uit het CMP uit te voeren?
Antwoord:
De overgang van het LAP naar het CMP leidt niet tot nieuwe taken voor gemeenten en
omgevingsdiensten. Voor deze actualisatie is dan ook geen extra financiering benodigd.
Met het toevoegen van de informatieve functie van het plan naar de voorkant van de
keten (het toevoegen van handreikingen e.d.) worden gemeenten juist ondersteund bij
de uitvoering van hun taken en wordt een uniforme uitvoering van taken gestimuleerd.
20
Hoe wordt voorkomen dat gemeenten door het CMP met extra taken worden opgezadeld zonder
bijbehorende middelen, terwijl de financiële
druk op het gemeentefonds toeneemt?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 19.
21
Hoe gaat de overheid in het CMP afdwingen dat producenten daadwerkelijk meer gerecycled
materiaal in hun producten verwerken?
Antwoord:
Het CMP leent zich niet voor dwingende maatregelen waarvan niet mag worden afweken.
Hiervoor is het niet het juiste instrument. Daarvoor is het vastleggen in wet- en
regelgeving de geëigende route.
22
Wordt overwogen om producenten te verplichten om naast recycling ook hergebruik en
reparatie te bevorderen, bijvoorbeeld door een minimumnorm voor hergebruik? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord:
Het verplichten van hergebruik en reparatie voor producenten valt buiten de reikwijdte
van het CMP (zie het antwoord op vragen 13 en 18). Hiervoor wordt ander instrumentarium
ingezet. Er zijn reeds initiatieven – nationaal en Europees en van stimulerend tot
bindend – om ook bij hergebruik en reparatie stappen te zetten. In beschrijvende zin
gaat het CMP hier in het hoofdstuk Reparatie en hergebruik op in.
Zo maakt de Europese Kaderverordening Ecodesign voor Duurzame Producten het mogelijk
om voor specifieke productgroepen ontwerpeisen te stellen.2 Per productgroep wordt bekeken welke eisen nodig zijn om de milieu-impact te verlagen
en de circulariteit te verbeteren. Het is met deze wetgeving mogelijk om een eis te
stellen aan herbruikbaarheid en repareerbaarheid van producten. Als dergelijke eisen
voor een productgroep worden gesteld, gelden die voor alle betreffende producten die
op de Europese markt worden gebracht. In de Ecodesign eisen voor smartphones en tablets
(EU 2023/1670), die 20 juni a.s. van kracht worden, is bijvoorbeeld al een repareerbaarheidseis
en een reparatie-index opgenomen.3 Dit stimuleert reparatie van deze producten. Het kabinet blijft zich in het kader
van de Ecodesign wetgeving inzetten voor circulaire ontwerpeisen, onder andere voor
hergebruik en reparatie.
23
Wat doet u om bureaucratische drempels, zoals lange vergunningstrajecten en strikte
certificeringseisen, te verlagen voor circulaire innovaties en pilots?
Antwoord:
Om circulaire innovatie mogelijk te maken, is het van belang om ruimte te krijgen
voor experimenten en pilots. Dit wordt ook wel proefnemingen genoemd. Om initiatiefnemers
en bevoegde gezagen te helpen om binnen bestaande wetgeving en beleid te komen tot
proefnemingen in de circulaire economie, heeft het Ministerie van IenW in 2023 een
handreiking opgesteld.4 Deze handreiking is een hulpmiddel voor zowel initiatiefnemers van een proefneming
als voor bevoegde gezagen die moeten besluiten over het al dan niet toestaan van een
proefneming die gevolgen kan hebben voor mens en milieu.
24
Op welke manier gaat u een actievere regierol pakken bij knelpunten in de circulaire
keten, zoals bij uitval van afvalverwerkingscapaciteit of export van afvalstromen?
Antwoord:
We hebben in recente jaren ervaren wat het betekent als er in Nederland substantiële
uitval van afvalverbrandingscapaciteit plaatsvindt. Daarom is in de Beleidsvisie afvalverbranding
een calamiteitenplan aangekondigd om ervoor te zorgen dat afvalbeheer doorgang kan
vinden in geval van grootschalige uitval van verwerkingscapaciteit. Hiertoe heeft
al een eerste bijeenkomst plaatsgevonden met vertegenwoordigers uit de sector en van
medeoverheden. Uiteindelijk moet dit traject leiden tot een stappenplan waarin voor
alle ketenpartijen duidelijk is waar zij voor aan de lat staan bij een grote calamiteit
en wat er moet gebeuren om in ieder geval afvalinzameling bij burgers en bedrijven
te garanderen.
Bedrijven zijn als «afvalstoffenhouder» primair verantwoordelijk voor de correcte
verwerking van hun afval. Als overheid faciliteren we de invulling van die verantwoordelijkheid
door het scheppen van de daartoe noodzakelijke (juridische) kaders. Specifiek voor
internationale transporten van afval heeft Nederland een proactieve rol gespeeld bij
de recente herziening van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen, de EVOA.
Op dit moment wordt gewerkt aan de implementatie van deze geactualiseerde EVOA. Een
belangrijke wijziging is de invoering van een EU-brede digitale administratie van
alle grensoverschrijdende afvalstromen. Deze digitalisering maakt het mogelijk alle
internationale afvalstromen binnen de EU en over de EU-buitengrens te volgen inclusief
de verwerking van al dat getransporteerde afval. Dat maakt proactief opsporen van
mogelijke knelpunten mogelijk en daarmee kan door tijdig bijsturen onnodige escalatie
van ongewenste voorvallen worden voorkomen.
25
Hoe gaat u voorkomen dat Nederland een stort- en verbrandingsland blijft in plaats
van een koploper in hoogwaardige recycling en hergebruik?
Antwoord:
Van het Nederlandse afval (excl. grond en baggerspecie) wordt bijna 80% gerecycled.5 Hiermee hoort Nederland tot de koplopers in Europa. Hoewel Nederland het dus al best
goed doet, blijft het kabinet werken aan nog verdere verbetering. Naast het CMP wordt
ook met andere instrumenten, nationaal en Europees, gestuurd op meer afvalscheiding,
recycling en reparatie en hergebruik. Daarnaast lopen er allerlei andere initiatieven
om storten en verbranden van recyclebare materialen te verminderen (zie hiervoor het
hoofdstuk «Voorkomen verbranden en storten recyclebaar afval» van het CMP).
26
Waarom heeft u ervoor gekozen om in het ontwerp-CMP geen expliciete kwantitatieve
doelstellingen op te nemen voor afvalvermindering en recycling, zoals dat wel het
geval was in het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP3)?
Antwoord:
Er is voor gekozen om in het CMP geen op zichzelf staande kwantitatieve doelen meer
op te nemen, zoals dat in het LAP nog wel het geval was. De status van het LAP en
daarmee van die doelen bleek onduidelijk te zijn, omdat het LAP en ook het CMP de
mogelijkheid biedt er, gemotiveerd, van af te wijken. Wanneer het gaat om bindende
doelstellingen kunnen die beter in wetgeving worden geborgd.
27
Hoe weegt u het argument van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) dat dergelijke
kwantitatieve doelen een motiverende werking hebben op gemeentelijk afvalbeleid?
Antwoord:
Het stellen van kwantitatieve doelstellingen is inderdaad belangrijk in het nastreven
van een circulaire economie. Het CMP is echter niet het geëigende instrument om kwantitatieve
en afrekenbare doelen vast te leggen, omdat het CMP de mogelijkheid biedt om er vanaf
te kunnen wijken onder omstandigheden. In het kader van de actualisatie van het Nationaal
Programma Circulaire Economie (NPCE) wordt momenteel gewerkt aan het opstellen van
nationale doelen voor de circulaire economie. Hierbij zijn de knoppen van het NPCE
(verminderen van grondstoffen, substitutie van grondstoffen, levensduurverlenging
en hoogwaardige verwerking) als uitgangspunt genomen.
28
Hoe beoordeelt u het risico dat, zonder concrete doelen, de in de Europese Kaderrichtlijn
Afvalstoffen gestelde recyclingdoelstellingen voor 2025, 2030 en 2035 niet gehaald
zullen worden?
Antwoord:
Dit risico is klein, aangezien Nederland goed op schema zit om de doelstellingen te
behalen. Nederland scoorde in 2023 al beter dan de doelstelling in de Kaderrichtlijn
voor 2025. Daarnaast is het belangrijk erop te wijzen dat naast het CMP ook met andere
instrumenten wordt gestuurd op meer afvalscheiding en recycling. Voorbeelden zijn
het programma’s VANG huishoudelijk afval en VANG Buitenshuis, maar ook de inzet van
wettelijke instrumenten zoals uitgebreide producentenverantwoordelijkheid en Europese
productregelgeving.
29
Op welke specifieke onderdelen van het ontwerp-CMP wordt primair input verwacht van
de verschillende stakeholders?
Antwoord:
In de zienswijzenprocedure hebben we stakeholders in de gelegenheid gesteld om feedback
te geven op het gehele CMP. Van deze uitnodiging is breed gebruik gemaakt. Er zijn
158 zienswijzen binnengekomen. Inmiddels is de inzagetermijn gesloten en wordt er
gewerkt aan het verwerken van de reacties in een reactienota. Daarin wordt opgenomen
hoe is omgegaan met alle zienswijzen. Deze nota ontvangt de Kamer eind 2025 samen
met het CMP.
30
Kunt u concrete voorbeelden geven waarbij de resultaten van het milieueffectrapport
direct hebben geleid tot aanpassingen in het ontwerp-CMP?
Antwoord:
Dit is gebeurd op het gebied van immobilisatie. Voor nadere informatie wordt verwezen
naar de Hoofdlijnennotitie ontwerp Circulair Materialenplan, paragraaf 3.2.5.6
31
Hoe zal de definitie van hoogwaardige recycling in de praktijk concreet worden toegepast
en gehandhaafd bij de beoordeling van recyclingprocessen en -initiatieven?
Antwoord:
De definitie in het ontwerp-CMP is algemeen geformuleerd. Deze is nog niet concreet
ingevuld, omdat dit afhankelijk is van het materiaal en het recyclingproces. De toepassing
van de definitie van hoogwaardige recycling zal dus per geval beoordeeld moet worden.
Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor de vergunningverlening en daarmee ook voor
het toepassen van de definitie hoogwaardige recycling in concrete gevallen. Een mLCA
uitgevoerd door de initiatiefnemer aan de hand van de definitie zou hierbij kunnen
helpen.7
32
Hoe wordt de voorgenomen afgifteplicht voor afgedankte elektrische en elektronische
apparatuur zodanig afgebakend dat er, zoals toegezegd, alle ruimte blijft voor reparatie
en hergebruik?
Antwoord:
De voorziene afgifteplicht heeft tot doel zo veel mogelijk afgedankte elektrische
en elektronische apparaten (AEEA) in te zamelen en bij de passende verwerking terecht
te laten komen. De afgifteplicht is noodzakelijk om te voorkomen dat AEEA weglekken
uit de keten via een andere verwerkingswijze die niet geschikt is voor AEEA, zoals
bijvoorbeeld die voor metalen. Met de afgifteplicht worden bedrijven verplicht hun
AEEA af te geven aan de correcte inzamelfaciliteiten. De afgifteplicht heeft alleen
betrekking op apparaten die de afvalstatus bereikt hebben en geldt niet voor apparaten
die worden aangeboden voor reparatie of hergebruik gedurende de gebruiksfase. De afgifteplicht
gaat vooraf aan het voorbereiden voor hergebruik wanneer het een apparaat betreft
dat de afvalstatus bereikt heeft. Degene waaraan dit afval wordt afgegeven kan in
principe verwerkingshandelingen verrichten, waaronder voorbereiden voor hergebruik,
zolang voldaan wordt aan de Regeling AEEA. Na de inzameling op basis van de afgifteplicht
kan een apparaat dus weer voor hergebruik beschikbaar komen indien het daarvoor gereed
is gemaakt. Daarmee vormt de afgifteplicht dus geen belemmering voor hergebruik.
33
Wordt ervoor gezorgd dat reparateurs die opgenomen zijn in het (aanstaande) Nationale
Reparateursregister vrijgesteld worden van de certificeringsplicht voor verwerking
van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur?
Antwoord:
Kleine reparatiebedrijven zullen worden vrijgesteld van de Cenelec certificeringsplicht
maar moeten daarna nog wel voldoen aan technische voorschriften die zullen worden
toegevoegd aan de bestaande wetgeving over AEEA. Dit is nodig om de gezondheid van
de mens en bescherming van het milieu te waarborgen. Er wordt geen directe koppeling
gemaakt tussen het Nationale Reparateursregister en de vrijstelling van de Cenelec
certificeringsplicht voor verwerking van AEEA voor kleinere reparatiebedrijven. Er
kan mogelijk wel overlap zijn tussen de bedrijven in het reparateursregister en de
bedrijven die in aanmerking komen voor vrijstelling.
34
In het CMP staan expliciet fosforslakken en staalslakken genoemd, waar komt deze informatie
vandaan?
Antwoord:
In het CMP worden fosforslakken en staalslakken in het afvalplan «asfalt» genoemd
als incidenteel bestanddeel van PAK-arm asfalt. Dit staat ook al zo in LAP3 en is
ongewijzigd overgenomen in het ontwerp-CMP. In het afvalplan «procesafhankelijk industrieel
afval» worden LD staalslakken genoemd als voorbeeld van deze categorie afval. Ook
in het vergelijkbare onderdeel van LAP3 staan «slakken» genoemd in een lijst met voorbeelden.
35
Hoe is zeker te stellen dat het toepassen van fosforslakken en staalslakken bij asfalt
enkel incidenteel toegepast wordt?
Antwoord:
Het bevoegd gezag dat vergunning verleent voor projecten waarin asfalt wordt aangelegd,
controleert op het voldoen aan normen en andere regelgeving die op het asfalt van
toepassing zijn. De schaal waarop slakken in asfalt toegepast kunnen worden, hangt
behalve van civieltechnische afwegingen, af van de geldende normen en eventuele andere
voorwaarden.
36
Wat is de invloed op de emissie tijdens asfaltproductie als je asfalt recyclet dat
staalslak bevat?
Antwoord:
Er is bij het ministerie geen onderzoek bekend naar de invloed van staalslak in asfalt
op emissies van schadelijke stoffen tijdens recycling van dit asfalt. De producenten
van asfalt («asfaltcentrales») waar de recycling plaatsvindt, worden door hun bevoegd
gezag gehouden aan maximale emissies die ze niet mogen overschrijden. Hierop wordt
de laatste jaren verscherpt toegezien.
37
Er wordt gesproken over Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen-arm asfalt. Is
er een grenswaarde of kwaliteitscriterium van staalslak nodig voor gerecycled asfalt
waarmee asfalt als afvalstof gelabeld wordt?
Antwoord:
Gerecycled asfalt moet zoals alle bouwstoffen voldoen aan de normen die de Regeling
bodemkwaliteit 2022 stelt voor maximale gehalten van schadelijke stoffen (onder andere
polycyclische aromatische koolwaterstoffen, afgekort PAK’s) of maximale uitloging
van schadelijke stoffen (met name zware metalen). Als een asfaltproducent een partij
opgebroken asfalt met staalslak aangeboden krijgt voor recycling, is het aannemelijk
dat hij die partij alleen accepteert als hij zeker is dat hij er nieuw asfalt van
kan maken dat aan de normen voldoet. Want anders krijgt hij het asfalt niet verkocht.
De Regeling bodemkwaliteit 2022 stelt normen aan alle bouwstoffen die als eindproduct
toepassing vinden, waaronder zowel nieuw als gerecycled asfalt. In dit licht zijn
er voor bodembescherming geen aparte wettelijke grenswaarden of kwaliteitscriteria
nodig voor de individuele bestanddelen waaruit asfalt gemaakt wordt, zoals eventueel
toegepaste staalslak.
Het CMP spreekt over PAK-arm en PAK-rijk asfalt. Dit heeft niet te maken met de afwezigheid
of aanwezigheid van staalslak, maar met afwezigheid of aanwezigheid van teer. Teer
is een product verkregen uit steenkool dat tot in de jaren ’80 als bindmiddel in asfalt
werd gebruikt. Teer is mede door zijn hoge gehalte PAK’s kankerverwekkend. Daarom
is het gebruik gestopt. Oude teerhoudende asfaltlagen die teer bevatten moeten bij
wegonderhoud vooraf in kaart gebracht worden en apart verwijderd en afgevoerd worden,
naar speciale installaties die de teer vernietigen (thermische reiniging). Zo staat
het ook in het CMP. Asfaltproducenten accepteren geen teerhoudend (dat wil zeggen
PAK-rijk) asfalt voor recycling.
38
Waarom is staalslak door Euroslag als gezamenlijke of geharmoniseerde melding aan
REACH en ECHA als ongevaarlijke stof goedgekeurd?
Antwoord:
Er is geen sprake van goedkeuring. Staalslak is bij het Europese agentschap voor chemische
stoffen (ECHA) geregistreerd, zoals verplicht is onder de Europese verordening REACH.
Een bedrijf moet voorafgaand aan productie van een stof of import van een stof van
buiten de EU, informatie over de eigenschappen registeren bij het ECHA. REACH bepaalt
dat degene die de stof registreert, verantwoordelijk is voor de juistheid van de registratie.
ECHA accepteert alleen volledig ingevulde registraties maar er vindt bij indiening
geen goedkeuring of beoordeling van de inhoud plaats.
Naast de REACH-registratie hebben bedrijven die stoffen in de handel brengen in het
kader van de CLP Verordening8 de plicht een melding te doen van de gevaarclassificatie van de door hen in de handel
gebrachte stof. Deze zogenaamde zelfclassificatie wordt vervolgens opgenomen in de
openbare inventaris van classificatie en labelling. De informatie in REACH registraties
en meldingen van zelfclassificaties dragen geen stempel van goedkeuring door autoriteiten.
Indien er twijfels zijn over de juistheid van de registratie, zijn er binnen REACH
verschillende mogelijkheden om aanvullende informatie te vragen, bijvoorbeeld via
zogenoemde compliance checks door ECHA of stofevaluaties door bevoegde instanties
van lidstaten. Daarnaast kunnen autoriteiten een voorstel doen voor een wettelijk
bindende gevaarclassificatie als hiertoe aanleiding is. Ook kan een nationale handhavingsautoriteit
nader onderzoek doen.
39
In hoeverre kan de nadruk op deze specifieke definitie van hoogwaardige recycling
bijdragen aan of conflicteren met de noodzaak voor geharmoniseerde EU-criteria en
standaarden?
Antwoord:
Het ontwerp-CMP geeft een uitgebreide toelichting op de definitie. Dit is te vinden
in het hoofdstuk «Vormen van recycling beoordelen». De definitie van hoogwaardige
recycling zoals hierin gedefinieerd sluit aan bij de filosofie van de afvalhiërarchie,
die ook als basis dient voor de Europese Kaderrichtlijn Afvalstoffen.
40
Op welke manier is in Nederland geproduceerd te verbranden afval gedefinieerd?
Antwoord:
In algemene zin is het begrip «Verbranden» toegelicht in de CMP-begrippenlijst. De
terminologie «in Nederland geproduceerd te verbranden afval» wordt met name gebuikt
in het hoofdstuk «Beoordelen thermische afvalverwerking». Het gaat dan om afval dat
is ontstaan in Nederland (dus niet als afval geïmporteerd) en op basis van de minimumstandaard
in het CMP mag worden verbrand. Het betreffende hoofdstuk focust dan op die afvalstoffen
die op dit moment een substantieel deel van de voeding van de Nederlandse AVI’s vormen,
zoals huishoudelijk restafval, met huishoudelijk afval vergelijkbaar restafval van
bedrijven en residu van sorteren van bouw- en sloopafval of gemengd stedelijk afval.
41
Wat betekent het CMP voor afvalstromen die uit het buitenland worden geïmporteerd
om te worden voorbewerkt, maar waarbij residustromen kunnen ontstaan die moeten worden
verbrand?
Antwoord:
Deze afvalstoffen moeten worden verwerkt volgens de voor die afvalstof geldende minimumstandaard.
Een eventueel te storten residu wordt in de meeste gevallen in Nederland gestort.
Slechts in enkele gevallen moet dit residu worden teruggevoerd naar het land van herkomst.
Op basis van de Milieueffectrapportage die voor het ontwikkelen van het beleid in
het CMP is opgesteld, is besloten dit terugvoerbeleid niet voor nog meer afvalstoffen
in te voeren dan dat nu al het geval is. Dit is ook toegelicht in de hoofdlijnennotitie
ontwerp Circulair Materialenplan in paragraaf 3.2.8.9
42
Kunt u nader duiden wat in de context van hoogwaardige recycling wordt verstaan onder
«kwaliteit»?
Antwoord:
Het gaat hier in grote mate over de zuiverheid van het recyclaat (zo min mogelijk
verontreinigingen). Ook andere aspecten zoals kleur, vezellengte of de vraag of het
een monostroom of een mengsel betreft kunnen een rol spelen. Waar het vooral om gaat,
is dat recyclaat van hoge kwaliteit voor meer toepassingen kan worden gebruikt en
zuiverder primair materiaal kan vervangen. Een zuivere schone batch van één specifieke
soort kunststof geeft meer recycle-mogelijkheden dan een mengsel van verschillende
soorten en kleuren kunststof door elkaar.
43
Hoe kunnen partijen die willen investeren in specifieke vormen van recycling vooraf
voldoende duidelijkheid en zekerheid krijgen dat die vorm kwalificeert als hoogwaardig?
Antwoord:
Een generieke definitie van hoogwaardige recycling die in alle gevallen eenduidig
uitsluitsel geeft, is niet te geven. Om die reden stelt het CMP expliciet dat sprake
moet zijn van maatwerk (case-by-case). Voor de beoordeling van de hoogwaardigheid
van een product of proces kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van de elementen
uit het hoofdstuk «Circulair materiaalgebruik» of van de methodiek uit de Leidraad
«Maken van een mLCA».
44
Wat is het beleidskader voor AVI-bodemas dat technisch niet gereinigd kan worden tot
de gestelde of toekomstige normen?
Antwoord:
Dat zal worden gestort. Zie ook het antwoord op vraag 5.
45
Hoe verhouden de uitgangspunten in het CMP zich tot de noodzaak om Europees te komen
tot een vereenvoudiging en harmonisatie van regels voor grensoverschrijdend afvaltransport?
Antwoord:
De Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen, de EVOA, is een verordening, die
direct doorwerkt in alle lidstaten van de Unie en waarin de hele administratieve afhandeling
tot in detail is vastgelegd.
Het CMP stelt geen nieuwe regels aan de EVOA, maar geeft weer hoe de EVOA van toepassing
is voor specifieke afvalstoffen en geeft daarmee meer duidelijkheid voor bedrijven
die te maken krijgen met grensoverschrijdend afvaltransport.
46
Hoe draagt het CMP bij aan minder procedurele vereisten en een snellere afhandeling
van kennisgevingen voor de import van afvalstromen?
Antwoord:
Het CMP werkt de wijze waarop kennisgevingen door ons bevoegd gezag dienen te worden
getoetst in meer detail uit voor specifieke afvalstoffen. Dat vergroot de voorspelbaarheid
van deze toetsing en verkleint daarmee de kans op bijvoorbeeld het moeten vragen om
en aanleveren van aanvullende informatie en voorkomt daardoor een onnodig trage afhandeling.
47
Bent u nog steeds voornemens tot het invoeren van het Besluit Melden waarbij afvalbedrijven
aan afnemers van (gerecyclede) afvalstromen moeten melden of de stroom afkomstig is
van een locatie die vergund is voor de ontvangst/verwerking van Zeer Zorgwekkende
Stoffen (zoals bijvoorbeeld PFAS) en leidt dit proces niet tot een extra administratieve
last?
Antwoord:
De nieuwe informatieverplichting voor ontdoeners van afvalstoffen die bij besluit
van 11 april 2024 is opgenomen in het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke
afvalstoffen, treedt 1 juli aanstaande in werking. De nieuwe verplichting houdt in
dat een afvalbedrijf van zijn klanten (ontdoeners) in bepaalde gevallen een aantal
namen van zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) gemeld krijgt die in de afvalstof aanwezig
kunnen zijn en dat het afvalbedrijf die ZZS-namen moet doorgeven aan een volgend afvalbedrijf
waaraan de afvalstof wordt doorgezet. Er is geen sprake van een verplichting zoals
die in de vraag wordt genoemd (melden of de afvalstroom afkomstig is van een locatie
die vergund is voor de ontvangst/verwerking van ZZS).
De administratieve last die de nieuwe verplichting voor het afvalbedrijf oplevert,
beperkt zich tot het administreren en doorgeven van de ZZS-namen die het bedrijf krijgt.
De doorgifte is van belang om alle afvalbedrijven die een afvalstof achtereenvolgens
verwerken te informeren over aanwezige ZZS. Zo kunnen ze blootstelling van werknemers
en emissie naar de leefomgeving voorkomen.
48
Hoe verhoudt de visie uit het Nationaal Plan Energiesystemen (NPE) voor koolstof in
de chemie zich met de afwijkende visie uit het CMP?
Antwoord:
Het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE) is de kabinetsvisie voor het energiesysteem
tot 2050. Het kabinet schetst in zijn visie op de koolstofketen dat koolstof nodig
blijft en dat de inzet van fossiele koolstof geminimaliseerd moet worden richting
2050. Het NPE geeft aan dat er vanwege verwachte schaarste aan duurzame koolstof gestuurd
moet worden op het zoveel mogelijk beperken van het gebruik van koolstof (inzet voor
essentiële en hoogwaardige toepassingen) en het maximaliseren van het aanbod aan duurzame
koolstof, waaronder secundaire grondstoffen.
Het CMP is een instrument dat bijdraagt aan de transitie naar een circulaire economie.
Het CMP stuurt op een meer hoogwaardige verwerking van afvalstromen en hiermee ook
aan het in de keten houden van koolstof. Het sturen op hoogwaardige verwerking van
afvalstromen past binnen de visie van het kabinet op de koolstofketen zoals neergelegd
in het NPE.
49
Wordt de afvalstoffenstatus van elektronica zodanig aangepast dat ingenomen kapotte
elektronica pas de afvalstoffenstatus krijgt nadat de installateur of retailer de
elektronica ingenomen en beoordeeld heeft op mogelijkheden voor reparatie of hergebruik?
Antwoord:
Dit is niet mogelijk. De afvalstatusbeoordeling moet per geval plaatsvinden, er kunnen
geen generieke uitspraken gedaan worden over de afvalstatus van materialen. Ook kan
het moment van toetsen niet worden verschoven in de keten. Alle bedrijven waar afvalstoffen
vrijkomen, worden afgegeven of verwerkt en weer afgegeven, vormen samen de afvalketen.
Op elk moment in de keten kan een beoordeling worden gemaakt over de afvalstatus van
een materiaal. Op verschillende momenten in de keten kan deze beoordeling anders uitpakken.
Steeds moeten alle feiten en omstandigheden van dat moment bij de beoordeling worden
meegenomen. Het moment van toetsen is daarom van groot belang voor de uitkomst van
de beoordeling van de afvalstatus. Kapotte elektronica met de afvalstatus kan na inname
en kwaliteitscontrole (handeling van nuttige toepassing) deze afvalstatus weer kwijtraken
wanneer het materiaal aan de vier einde-afvalvoorwaarden voldoet uit artikel 1.1 lid
6 van de Wet milieubeheer. Om de uitvoeringspraktijk te begeleiden in het vaststellen
van de afvalstatus van een apparaat en de route naar hergebruik te vergemakkelijken,
is recent de handreiking «hergebruik en voorbereiden voor hergebruik van (afgedankte)
elektrische en elektronische apparaten» opgesteld.10
50
Kan worden verduidelijkt hoe vanuit het perspectief van vergunningverlening en de
recyclingstandaard wordt omgegaan met processen waarbij een deel van de producten
van vergassing en pyrolyse worden ingezet als brandstof en een deel als recycling?
Welke afwegingen spelen hierbij een rol?
Antwoord:
Het CMP bevat geen minimumstandaard of een recyclingstandaard die expliciet voor vergassen
of pyrolyse beperkingen bevat. Dit betekent dat voor alle afvalstoffen met de minimumstandaard
«verbranden» of «andere nuttige toepassing» ook vergassen en pyrolyse kunnen worden
vergund mits er geen residuen worden gestort. Voor afvalstoffen met een minimumstandaard
«recycling» is vergunningverlening ook mogelijk, maar met als aanvullende voorwaarde
dat de producten uit het proces volledig moeten worden ingezet als grondstof in de
maakindustrie en dus als recycling kunnen worden aangemerkt. In deze gevallen is vergunningverlening
niet toegestaan wanneer de output van het proces wordt ingezet als brandstof, omdat
dan geen sprake is van recycling. Pyrolyse en vergassen worden dus niet anders behandeld
dan andere vormen van nuttige toepassing of recycling, en moeten leiden tot een even
hoogwaardige verwerking.
51
Kunt u een nadere duiding geven van wat wordt verstaan onder een overgangstechnologie
in het CMP, zoals vergassen en pyrolyse? Welke consequenties het heeft als een technologie
als zodanig wordt gekwalificeerd?
Antwoord:
De term overgangstechnologie heeft geen formele status. In het CMP bedoelen we hiermee
dat een technologie een nuttige rol kan hebben in de transitie naar een circulaire economie, maar niet gezien wordt als een ideale technologie als
onderdeel van die uiteindelijke circulaire economie. In het CMP duiden we vergassing
en pyrolyse in hun huidige vorm vooral als overgangstechnologieën. Dit heeft te maken
met het grote energieverbruik en lage rendement van recycling. Het CMP doet verder
geen uitspraak over in hoeverre deze technologieën zich nog verder kunnen ontwikkelen.
Ook sluit het CMP niet uit dat deze technologieën een rol blijven houden voor specifieke
stromen, bijvoorbeeld voor recycling van residuen die niet geschikt zijn voor mechanische
recycling of andere vormen van chemische recycling.
Vanwege de informele status heeft de kwalificatie «overgangstechnologie» geen gevolgen
voor de vergunbaarheid van deze vormen van verwerking. Zie hiervoor ook het antwoord
op vraag 50.
52
Hoe verhoudt het bestempelen van een verwerkingsmethode als overgangstechnologie zich
tot de ambitie voor een overgang naar een circulaire en klimaatneutrale (plastic)industrie
waarvoor alle beschikbare alternatieve koolstofbronnen nodig zullen zijn?
Antwoord:
Om een circulaire plasticketen te realiseren zullen in ieder geval plastics gerecycled
moeten worden met een hoog rendement, een hoge kwaliteit, zo min mogelijk energieverbruik
en tegen acceptabele kosten. Dat kan op dit moment niet met de beschikbare technologieën,
maar hiervoor maken we gebruik van technieken die in het hier en nu het meest hoogwaardig
zijn. Als er door innovaties op termijn weer betere technieken beschikbaar komen die
nog beter passen bij de circulaire economie, zetten we daar op in en ontwikkelen zo
verder in de richting van een circulaire plasticketen. Het bestempelen als overgangstechnologie
betekent dat een technologie een nuttige rol kan hebben in de transitie naar een circulaire
economie, maar niet gezien wordt als een ideale technologie als onderdeel van die
uiteindelijke circulaire economie. Het uitgangspunt voor de circulaire economie is
dat de aanwezige koolstof in de keten blijft en daarmee bijdraagt aan een circulaire
en klimaatneutrale (plastic)industrie.
53
Waarom heeft u bij de ketenplannen windmolens niet toegevoegd?
Antwoord:
Voor het CMP is gestart met materiaalstromen waar maatschappelijke en politieke aandacht
voor is, die een zekere omvang hebben, of die aansluiten bij reeds ingezette beleidsontwikkelingen.
Dit heeft geleid tot de selectie van de materiaalstromen beton, hout, kunstgras, papier
en karton, textiel en zonnepanelen. Zodra het CMP in werking is getreden en ervaringen
met de ketenplannen bij de gebruikers van het CMP zijn opgehaald, wordt bepaald welke
verdere stromen zich lenen voor een ketenplan en wanneer deze uitgewerkt worden. Zie
voor verdere informatie Kamerstuk 30 872, nr. 284, waarin de Kamer is geïnformeerd over de in het CMP opgenomen ketenplannen.
54
U heeft als ambitie om meer te sturen op hoogwaardige verwerking, maar zou (hoogwaardig)
recycling niet de ambitie moeten zijn?
Antwoord:
Het kabinet deelt deze ambitie. Naast inzet op beter ontwerp, reparatie, levensduurverlenging
en hergebruik, is hoogwaardige recycling de ambitie voor materialen die toch in de
afvalfase komen. Echter, ook in een circulaire economie zal er afval zijn dat niet
gerecycled kan worden. Ook voor dit afval wordt gestreefd naar een zo hoogwaardig
mogelijke verwerking.
55
Wat zijn de technische verschillen tussen het toetsen van AVI-bodemas aan de CROW-CUR
Richtlijn 2:2021 versus de Rbk 2022-normen, en wat zijn de kwantificeerbare effecten
van deze verschillende toetsingskaders?
Antwoord:
Het afvalplan AVI-bodemas richt zich op de milieuhygiënische kwaliteitseisen van de
AVI-bodemas (bij toepassing als bouwstof). In de CROW-CUR Richtlijn wordt aangegeven
hoe grondstoffen die gebruikt worden in beton beoordeeld moeten worden op hun milieuhygienische
en materiaaltechnische geschiktheid voor hergebruik en recycling in nieuw beton. Het
gaat daarbij om grof betongranulaat, fijn betongranulaat en poederfractie. Zie ook
het antwoord op vraag 7.
56
Op basis van welke beoordeling of methodologie is de overgangsperiode van twee jaar
bepaald als voldoende voor het ontwikkelen van adequate reinigingscapaciteit voor
AVI-bodemas?
Antwoord:
Hierbij is gekeken naar de bestaande reinigingscapaciteit en de mate waarin die wordt
benut. Daarnaast zijn gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers uit de sector, zowel
de verbranders (AVI’s) als de reinigers van bodemas. Zie ook het antwoord op vraag
2.
57
Welke specifieke factoren of meetbare parameters zullen worden geëvalueerd bij de
beoordeling of de overgangsperiode van twee jaar toereikend is, zoals vermeld in het
onderdeel toekomstplannen?
Antwoord:
De overgangstermijn van twee jaar is in het voortraject gedegen besproken met de sector.
Daarnaast wordt momenteel de ontvangen inspraak op het CMP verwerkt, waaruit mogelijk
nog relevante informatie naar voren komt. Ook na inwerkingtreding blijft IenW in gesprek
met de sector om te bezien of er mogelijk specifieke, nauw omschreven situaties gedefinieerd
moeten worden waarvoor de termijn van twee jaar knellend is.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.C. (Peter) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
N. Wiendels, adjunct-griffier