Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de initiatiefnota van de leden Omtzigt, Van Vroonhoven, Wilders en Tony van Dijck over minder inflatie, meer bestaanszekerheid (Kamerstuk 36720-2)
2025D19936 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen aan
de initiatiefnemer voorgelegd over haar initiatiefnota over minder inflatie, meer
bestaanszekerheid.
De voorzitter van de commissie,
Michon-Derkzen
Griffier van de commissie,
Coco Martin
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen vanuit de GroenLinks-PvdA-fractie
Vragen vanuit de VVD-fractie
Vragen vanuit de NSC-fractie
Vragen vanuit de D66-fractie
Vragen vanuit de CDA-fractie
II Antwoord / Reactie van de initiatiefnemers
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen vanuit de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de
initiatiefnota «Minder inflatie, meer bestaanszekerheid». Deze leden hebben hierover
nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de initiatiefnemers Nederland zien
als «één van de duurste landen van Europa». Kunnen de initiatiefnemers dit cijfermatig
onderbouwen? Deze leden zijn benieuwd of de initiatiefnemers bekend zijn met het onderzoek
van het Europees statistiekbureau, Eurostat, naar prijzen van levensmiddelen in Europa.
Daaruit blijkt immers dat de prijzen van levensmiddelen in Nederland goedkoper zijn
dan gemiddeld. Kunnen de initiatiefnemers aangeven of zij dit anders zien, en zo ja,
waarom? Kunnen de initiatiefnemers ook aangeven hoe hoog de kosten van boodschappen
in relatie tot het gemiddeld huishoudinkomen in Nederland zijn, in vergelijking met
andere Europese landen?
Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of de initiatiefnemers specifieker
kunnen zijn in welke kosten van levensonderhoud zij duur vinden. Gaat het hen om levensmiddelen
of andere dagelijkse boodschappen, of om energie, of woonlasten? Deze leden vragen
ook of de initiatiefnemers deze kosten ook in historisch perspectief hebben bekeken.
Weten zij welk deel van een gemiddeld, modaal en mediaan (netto) huishoudinkomen nu
naar respectievelijk woonlasten en boodschappen gaat, en hoe dat zich in de afgelopen
decennia heeft ontwikkeld? Deze leden vragen de initiatiefnemers of zij deze gegevens
in een tabel kunnen weergeven.
Voorts lezen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie dat de initiatiefnemers lagere
prijzen in verband brengen met het bevorderen van bestaanszekerheid in Nederland.
De initiatiefnemers zien hoge prijzen als een «structurele oorzaak» van bestaansonzekerheid.
Over welke prijzen hebben zij het dan? Hoe hebben deze prijzen zich de afgelopen decennia
volgens de initiatiefnemers ontwikkeld? Kunnen zij dit in een tabel of grafiek weergeven,
en afzetten tegen de ontwikkeling van de lonen? Kunnen zij daarbij in ieder geval
ook woonlasten meenemen? Is de bestaansonzekerheid wat hen betreft toegenomen of afgenomen
in de afgelopen decennia?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen ook dat het probleem «niet alleen in
de hoogte van lonen» zit. De initiatiefnemers onderbouwen dit met absolute bedragen
van het minimumloon. Weten zij misschien ook wat de hoogte van het minimumloon is
in relatie tot het mediane loon in Nederland, en hoe zich dit verhoudt tot de hoogte
in andere Europese landen? Kunnen de initiatiefnemers ook inzichtelijk maken wat de
ontwikkeling van het besteedbaar inkomen is geweest de afgelopen decennia voor elk
van de tien inkomensdecielen? Hoe is deze ontwikkeling geweest in vergelijking met
het gemiddelde en in vergelijking met de economische ontwikkeling in Nederland? Is
volgens de initiatiefnemers Nederland in deze periode collectief rijker geworden of
is Nederland armer geworden? Hoe is die toename of afname in rijkdom terechtgekomen
over de verschillende inkomensdecielen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn ook benieuwd in hoeverre de initiatiefnemers
het probleem van bestaansonzekerheid zien als een verdelingskwestie, is het probleem
wellicht dat de welvaart in Nederland oneerlijk verdeeld is, of is het wat hen betreft
vooral een probleem van te weinig welvaart? Kunnen zij in de beantwoording van deze
vragen ook meenemen hoe de welvaart en bestaansonzekerheid zich in Nederland de afgelopen
decennia hebben ontwikkeld?
Als de initiatiefnemers het eens zijn met de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
dat het hier in ieder geval grotendeels om een verdelingsvraagstuk gaat, kunnen zij
dan onderbouwen in hoeverre zij met deze initiatiefnota naar de juist oplossingsrichting
kijken? Lagere prijzen komen immers ten goede aan iedereen, ook aan diegenen die geen
probleem met bestaansonzekerheid ervaren. Tegelijkertijd is het maar de vraag in hoeverre
bestaansonzekerheid wordt opgelost door lagere prijzen van basisbehoeften. Kunnen
de initiatiefnemers aangeven hoe zij kijken naar het rapport van de Commissie Sociaal
minimum, de analyse daarin van hoeveel mensen met een inkomen rond het sociaal minimum
tekortkomen en in hoeverre dit opgelost kan worden door lagere prijzen van basisbehoeften
af te dwingen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de initiatiefnemers ook te reflecteren
op de essentie van bestaansonzekerheid, namelijk het gebrek aan zekerheid, en de oorzaken
daarvan. Zijn de initiatiefnemers het met deze leden eens dat dit niet alleen een
kwestie is van onvoldoende koopkracht, maar ook onzekerheid over hun inkomen? Vinden
de initiatiefnemers ook dat het voor echte bestaanszekerheid nodig is dat mensen kunnen
rekenen op een inkomen dat niet opeens flink naar beneden gaat? Hoe staan zij in het
licht daarvan tegenover het versterken van de verzorgingsstaat en het tegengaan van
onzeker werk? Vinden zij ook dat vaste contracten de norm zouden moeten zijn? Hoe
kijken zij naar recente maatregelen zoals het verlagen van de algemene heffingskorting,
waardoor veel mensen met een laag inkomen plotseling minder te besteden hebben, en
het aangekondigde inkorten van de Werkloosheidsuitkering (WW), waardoor er weer een
stukje zekerheid verdwijnt? In hoeverre vinden zij een goedkoper potje appelmoes opwegen
tegen deze maatregelen? Deze leden vragen dit ook omdat de Nederlandse (en mondiale)
samenleving in een overgang zit: van fossiel naar schoon, van lineair naar circulair,
van lineair naar natuur inclusief, waarschijnlijk van zeer mondiale handelsstromen
naar meer regionaal, et cetera. Het is waarschijnlijk dat niet alle bedrijven deze
transitie kunnen of zullen meemaken, waardoor mensen hun baan verliezen, terwijl het
voor die mensen, en voor Nederland, belangrijk is dat mensen zoveel mogelijk aan het
werk blijven. Is het volgens de initiatiefnemers een goed idee om te zorgen dat deze
mensen in staat worden gesteld mee te kunnen komen met al deze transities, hetzij
in hun huidige baan, hetzij in een nieuwe baan?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn verheugd te lezen dat de initiatiefnemers
benieuwd zijn naar de oorzaken van inflatie. Deze leden missen in de nota echter een
beschouwing op verschillende theorieën van inflatie: hoe staan de initiatiefnemers
bijvoorbeeld tegen de monetaristische theorie van inflatie (inflatie is altijd en
overal een monetair fenomeen), en tegenover de conflicttheorie (inflatie is het gevolg
van een onopgelost verdelingsconflict tussen kapitaal en arbeid)? Deze leden zijn
benieuwd hoe de beleidsaanbevelingen van de initiatiefnemers volgen op hun theoretische
uitleg van inflatie.
Ook zijn de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie benieuwd in hoeverre de initiatiefnemers
zich daadwerkelijk zorgen maken om de internationale concurrentiepositie van Nederland.
Deze leden lezen dat de initiatiefnemers van mening zijn dat buitenlandse bedrijven
marktaandeel zullen overnemen als Nederlandse bedrijven structureel hogere prijzen
rekenen, maar zien tegelijkertijd dat Nederland een structureel handelsoverschot van
bijna 10 procent heeft. Wat vinden de initiatiefnemers van dit handelsoverschot en
de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven? Zijn de initiatiefnemers
van mening dat het handelsoverschot laat zien dat het Nederlandse bedrijfsleven al
lange tijd zeer concurrerend is, en zo nee, waarom niet? Verwachten zij dat het handelsoverschot
na enkele decennia zal omslaan, en zo ja, wat is er nu anders dan bijvoorbeeld tien
jaar geleden?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn ook benieuwd hoe de tekst over pensioenen
in de nota zich verhoudt tot de genoemde voorstellen op pensioengebied van het lid
Joseph (NSC). In deze voorstellen is immers vaker sprake van een vast pensioen – dat
wil zeggen een pensioen dat nominaal vaststaat, en dus in veel gevallen helemaal niet
geïndexeerd wordt, waardoor inflatie inderdaad direct leidt tot het uithollen van
de koopkracht van gepensioneerden, zoals de initiatiefnemers schrijven. Deze leden
merken op dat het nieuwe pensioenstelsel verschillende waarborgen bevat om gepensioneerden
te beschermen tegen inflatie en de pensioenuitkeringen te verhogen, terwijl het lid
Joseph (en de fracties van NSC en PVV) juist voorstellen heeft gedaan die als doel
hebben om het invaren in het nieuwe stelsel tegen te gaan en daarmee verhogingen van
de pensioenuitkeringen in gevaar brengen. Kunnen de initiatiefnemers aangeven of zij
daar nog steeds achterstaan, en of zij, net als het lid Joseph, het principiële punt
rondom instemmingsrecht inderdaad belangrijker vinden dan het daadwerkelijk beschermen
van gepensioneerden tegen «het uitblijven van inflatiecompensatie»? Zo ja, waarom
hebben zij deze passage dan in hun initiatiefnota opgenomen? Zo nee, wat gaan zij
doen om wél te zorgen voor een koopkrachtiger pensioen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met enige verbazing moeten lezen dat
de initiatiefnemers besloten hebben het onderdeel «wonen» helemaal weg te laten uit
hun nota. Deze leden merken op dat juist de kosten van wonen flink zijn gestegen in
de afgelopen decennia, en dat juist het gebrek aan betaalbare woonruimte één van de
belangrijkste redenen voor bestaansonzekerheid is in Nederland. Ook zijn het juist
de woonlasten die ontzettend verschillen tussen huishoudens en daarmee voor veel
ongelijkheid zorgen. Deze leden vragen of de initiatiefnemers het hiermee eens zijn.
Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom hebben zij niks over wonen opgenomen in deze nota?
Kunnen de initiatiefnemers uitleggen wat hun positie is ten opzichte van het plan
van het kabinet om het woningwaarderingsstelsel zodanig aan te passen dat verhuurders
weer hogere huren mogen vragen voor veel woningen met een middelhoge huur? Hoe draagt
dit volgens hen bij aan stabiliteit en aan bestaanszekerheid?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie onderschrijven de noodzaak voor beter toezicht
en handhaving op de markt. Op dit moment is de ACM (Autoriteit Consument en Markt)
voor een aantal bevoegdheden onvoldoende geëquipeerd om adequaat toezicht te houden
en bij overtredingen te handhaven. Hoe gaan de initiatiefnemers ervoor zorgen dat
de ACM de taken die zij dienen uit te voeren goed kunnen uitvoeren? Hoe willen de
initiatiefnemers ervoor zorgen dat de ACM de aanvullende taken die hen met deze nota
worden toegeschreven goed kunnen gaan uitvoeren? Hoe verhouden deze voorstellen zich
tot de bezuinigingen op de ACM die dit kabinet doorvoert en het feit dat de initiatiefnemers
van deze nota tegen een motie hebben gestemd om niet te bezuinigen op de ACM (Kamerstuk
36 600-XIII-16)?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen dat de initiatiefnemers maximumtarieven
willen voor sectoren met «bewezen en niet te voorkomen marktfalen». De initiatiefnemers
noemen hierbij specifiek de kinderopvang, dierenartsen en de taximarkt. De leden horen
graag meer over de nadere uitwerking van dit voorstel. Zijn dit de enige sectoren
die de initiatiefnemers voor ogen hebben als het gaat om maximumtarieven? Kunnen zij
toelichten hoe zal worden gekozen voor specifieke sectoren, wie deze selectie zal
maken en hoe de prijzen per product zullen worden vastgesteld? In welke sectoren willen
de initiatiefnemers niet ingrijpen? Is dat omdat de marktwerking in die sectoren wel
goed werkt en leidt tot een goede balans tussen prijs en kwaliteit? Hoe stellen initiatiefnemers
dit vast? Wie zal dit in de toekomst doen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn het met initiatiefnemers eens dat er
iets moet gebeuren tegen inkooprestricties voor supermarktproducten. De leden lezen
hierover in de nota dat de initiatiefnemers «EU-proof etiketten» verplicht willen
maken «zodat producten door de gehele EU-markt verkocht kunnen worden, met inachtneming
van respect voor de lokale taal». Kunnen de initiatiefnemers dit voorstel nader toelichten?
De taalvereiste van etikettering vormt op dit moment juist vaak een inkooprestrictie.
Zijn de initiatiefnemers voorstander van het toelaten van andere talen zoals Engels
of Duits op etiketten?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de initiatiefnemers verwachten dat
de financiële consequenties van de voorstellen «beperkt» zijn. Deze leden vragen in
hoeverre de initiatiefnemers verwachten dat het opleggen van maximumprijzen tot weerstand
zal leiden bij bedrijven of beleggers die hopen veel winst te kunnen maken in de kinderopvangsector.
Verwachten de initiatiefnemers ook dat dit tot claims en rechtszaken zal leiden? Zo
nee, waarom niet? Zo ja, welke budgettaire gevolgen zullen deze claims naar verwachting
van de initiatiefnemers hebben? Welk bedrag vinden de initiatiefnemers acceptabel
om hiervoor te reserveren, en welke budgettaire dekking zouden zij hiervoor voorstellen?
Wat voor capaciteiten zal een organisatie als de ACM nodig hebben om verschillende
sectoren voldoende te kunnen analyseren om te bepalen of er marktfalen is, de juiste
prijzen te bepalen en daar toezicht en handhaving op te houden? Gezien de geplande
bezuinigingen op de ACM, lijkt deze toename van extra taken voor de ACM niet beperkt,
maar de initiatiefnemers lijken dat wel te vinden. Kunnen zij aangeven waarom?
Vragen vanuit de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de initiatiefnota en danken de
leden Omtzigt, Van Vroonhoven, Wilders en Van Dijck voor dit initiatief. De leden
van de VVD hebben nog enkele vragen over de initiatiefnota.
De leden van de VVD-fractie vinden het positief dat ook NSC en PVV het belang van
minder ofwel lage inflatie inzien. De leden van de VVD-fractie hebben daarvoor zelf
ook eerder al voorstellen gedaan in de Agenda voor Werkend Nederland. Inflatie is
de sluipmoordenaar van de koopkracht. Het is mooi om te lezen dat NSC en PVV op pagina
5 van hun initiatiefnota inflatie ook bestempelen als sluipmoordenaar. Spaargeld verdampt
bijvoorbeeld door hoge inflatie. Je kan met je spaargeld gewoon minder doen door inflatie.
De overheid moet helpen de inflatie te verlagen. De inflatie in Nederland blijft structureel
te hoog en dat is een groot gevaar voor de portemonnee van werkend Nederland. Daar
moet iets aan gebeuren. De afgelopen jaren was de overheid zelf een aanjager van de
inflatie omdat zij veel extra geld heeft uitgegeven en specifieke belastingen heeft
verhoogd. Hoe kijken de initiatiefnemers van het initiatiefvoorstel daar naar? Graag
een uitgebreide toelichting op beide elementen. Kunnen de initiatiefnemers ook reflecteren
op de invloed van een hoger minimumloon en hoger jeugdminimumloon op de inflatie en
daarbij met name ook aandacht besteden aan de gevolgen voor supermarkten vanwege deze
zaken? Hoe wegen de initiatiefnemers de wens voor minder inflatie versus meer bestaanszekerheid,
want het kan soms tegen elkaar in werken. De initiatiefnemers constateren zelf al
dat de realiteit is dat Nederland met een minimumloon van 14,06 euro per uur (21+),
na Luxemburg, het hoogste binnen de eurozone heeft. Welke gevolgen heeft de hoogte
van het minimumloon op de inflatie?
De leden van de VVD-fractie willen om grip te krijgen op inflatie vastleggen dat de
overheid in tijden van hoge inflatie voortaan de inflatie moet helpen beteugelen,
door minder geld uit te (laten) geven. Dit geld willen deze leden teruggeven via lagere
belastingen die de gestegen rekeningen compenseren.
De leden van de VVD-fractie lezen dat initiatiefnemers internetabonnementen als voorbeeld
nemen. Denken de initiatiefnemers dat maximumtarieven, in een sector die al onder
toezicht staat van de ACM, ten koste gaan van de kwaliteit van het netwerk of innovaties?
Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie lezen dat consumenten op de hoogte gebracht moeten worden
een maand voordat hun abonnement afloopt. Deze leden vragen op welke manieren dit
volgens de initiatiefnemers gedaan mag worden.
De leden van de VVD-fractie lezen dat initiatiefnemers etiketten «EU-proof» willen
maken zodat producten in de gehele EU verkocht kunnen worden, met respect voor de
lokale taal. De fracties van GroenLinks-PvdA en de VVD hebben aangekondigd te werken
aan een initiatiefvoorstel om Duits-, Frans- en Engelstalige labels toe te staan op
verpakkingen, in aanvulling op uiteraard Nederlandstalige labels. Belangrijke allergie
informatie kan dan bijvoorbeeld worden ondervangen met figuurtjes. Bovendien kan belangrijke
productinformatie worden teruggevonden in de app of op de website van de winkel. Zijn
initiatiefnemers van mening dat dit voorstel, al dan niet tijdelijk totdat er afdoende
Europese regelgeving is, niet beter is dan wachten op een «EU-proof» label uit Brussel?
Zo nee, waarom niet?
De leden van de fractie van de VVD ondersteunen een geoblocking-verordening, zoals
de initiatiefnemers bepleiten. De VVD-fractie schreef hier ook al over in haar Agenda
voor Werkend Nederland.
De leden van de VVD-fractie steunen al met al de inzet van de initiatiefnemers om
te komen met concrete maatregelen tegen te hoge prijzen voor Nederlandse consumenten.
Deze leden zijn echter wel kritisch op enkele voorstellen om dit te bewerkstelligen,
bijvoorbeeld ten aanzien van maximumprijzen: dit leidt tot schaarste, lagere kwaliteit,
minder innovatie en grotere wachttijden.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe initiatiefnemers denken over de vrijheid van
ondernemen en de markt als de ACM steeds meer mogelijkheden gaat krijgen. Zijn de
initiatiefnemers niet bang dat economische cyclussen als schaalvergroting hierdoor
in de weg worden gezeten? Zo nee, waarom niet? Hoe kijken de initiatiefnemers aan
tegen de notie dat marktconcentratie in sommige gevallen nodig is om tegenwicht te
kunnen bieden aan grote concurrenten uit China of de Verenigde Staten? Er kan dan
weliswaar sprake zijn van marktconcentratie op Nederlands niveau, maar geenszins op
Europees of mondiaal niveau.
In het bijzonder ontvangen de leden van de VVD-fractie een advies van de DNB (De Nederlandsche
Bank), AFM (Autoriteit Financiële Markten) en ACM bij beslispunt 5: de regering breekt
kartelvorming in de bankensector open en bevordert markttoetreding.
De leden van de VVD-fractie willen van de initiatiefnemers graag weten wat de gevolgen
zijn van een verbod op koppelverzoek door banken. Deze leden hebben eerder zelf ook
gevraagd naar de mogelijkheden van een dergelijk verbod om de concurrentie tussen
banken te stimuleren. De minister van Financiën heeft in zijn brief van 25 januari
2025 (Kamerstuk 32 013, nr. 302) met zijn visie op de financiële sector ook al aangekondigd om onderzoek te doen
naar de impact van een verbod op zogenoemde koppelverkoop van een betaal- en spaarrekening.
Afhankelijk van de uitkomsten daarvan, zal de minister van Financiën met een wetsvoorstel
komen. Waarom willen de initiatiefnemers van het initiatiefvoorstel daar niet op wachten?
De leden van de VVD-fractie lezen dat initiatiefnemers nieuwe toetreders in de bankensector
versnelde toegang tot vergunningstrajecten willen verlenen, vergelijkbaar met FinTech-regelgeving
in het Verenigd Koninkrijk. Deze leden hebben eerder in een actieplan FinTech (maart
2016) al voorgesteld om meer ruimte te bieden aan nieuwe toetreders. Welke concrete
maatregelen en wijzigingen stellen de initiatiefnemers precies voor?
De leden van de VVD-fractie lezen dat initiatiefnemers willen dat Nederland de toetreding
bevordert van buitenlandse hypotheekverstrekkers. Deze leden willen graag een reactie
van de initiatiefnemers van het initiatiefvoorstel op de passage in het initiatiefvoorstel
«Nederland en Portugal behoren tot de landen met de hoogste hypotheekrentes voor langlopende
leningen (>10 jaar), terwijl Frankrijk en Duitsland, waar de bankensector minder geconcentreerd
is, juist lagere rentes bieden». Deze leden willen ook graag een reactie op de grafiek
«Loans, Composite cost of borrowing – Households» cost of borrowing for house purchase»
van de Europese Centrale Bank.1
De leden van de VVD-fractie willen verder graag weten hoe de initiatiefnemers de toetreding
van buitenlandse hypotheekverstrekkers tot de Nederlandse markt willen bevorderen.
De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemers toe te lichten wat de meerwaarde
is van particulieren direct toegang geven tot de Nederlandse staatsobligaties ten
opzichte van de indirecte toegang die er nu natuurlijk al is. Wat zijn de voor- en
nadelen? Wat zijn de ervaringen in België en Italië?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de initiatiefnemers aangeven dat de financiële
consequenties van de beslispunten uit deze initiatiefnota naar verwachting beperkt
zijn. Kunnen de initiatiefnemers daar een nadere onderbouwing van geven? Mochten de
voorstellen doorgaan, is er bijvoorbeeld een veel grotere rol voor de ACM weggelegd.
Is de ACM hier voldoende toe geëquipeerd? Zo nee, wat is de dekking van de initiatiefnemers
van dit voorstel voor deze extra kosten?
In hoeverre achten de initiatiefnemers hun voorstellen effectief, als killer aquisitions
plaatsvinden buiten het bereik van Nederlandse of Europese toezichthouders, maar deze
bedrijven wel actief zijn op de Nederlandse markt? De initiatiefnemers stellen voor
de ACM de bevoegdheid te geven fusies en overnames onder haar toezicht te kunnen trekken
als zij problemen vermoedt. De mededingingsautoriteiten in Zweden, Denemarken, Italië
en Ierland hebben deze bevoegdheid al, zo stellen de initiatiefnemers. Wat zijn de
bevindingen aldaar? De initiatiefnemers stellen voor dat vergelijkingssites verplicht
worden om volledige kostenstructuren weer te geven, inclusief verborgen kosten en
toeslagen en hun eigen verdiensten aan de vergelijking of advisering. Graag ontvangen
de leden van de VVD-fractie een toelichting waarom zij menen dat er een rol voor de
overheid is weggelegd dit af te dwingen.
De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier het maximeren van het tarief kinderopvang
wordt voorzien in de groeiende vraag.
De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat er ook een kabinetsreactie komt
bij de voorstellen uit het initiatiefvoorstel. Deze leden vinden het daarom fijn om
te lezen dat om deze kabinetsreactie is verzocht. Kan deze kabinetsreactie op korte
termijn worden verwacht?
De leden van de VVD-fractie zouden een kabinetsreactie alsmede een advies van de betrokken
instanties graag voor de inhoudelijke behandeling van dit initiatiefvoorstel in een
notaoverleg willen ontvangen.
De leden van de VVD-fractie zijn ook benieuwd naar de uitvoerbaarheid van de verschillende
voorstellen en de gevolgen daarvan. Zijn de initiatiefnemers bereid om de verschillende
uitvoerende en betrokken instanties om advies te vragen over de voorstellen? In het
kader van goed bestuur lijkt dit wenselijk. Te denken valt aan de ACM, DNB, AFM en
NZa (Nederlandse Zorgautoriteit). Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de gevolgen van de voorstellen van
de initiatiefnemers voor de regeldruk en de administratieve lasten. Kunnen de initiatiefnemers
per maatregel daar een inschatting voor geven? Het voorstel waaronder energiebedrijven,
banken en telecomaanbieders verplicht worden periodiek hun prijsopbouw en winstmarges
te publiceren in een gestandaardiseerd format, kan bijvoorbeeld regeldruk met zich
meebrengen, menen de leden van de VVD-fractie. Zijn de initiatiefnemers bereid om
de voorstellen voor te leggen aan de ATR (Adviescollege Toetsing Regeldruk)?
Vragen vanuit de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling en instemming kennisgenomen
van de Initiatiefnota «Minder inflatie, meer bestaanszekerheid». Deze leden constateren
dat de initiatiefnemers een indrukwekkende bijdrage hebben geleverd aan het maatschappelijk
debat over bestaanszekerheid en inflatie. Deze leden willen daarvoor de initiatiefnemers
Pieter Omtzigt, Nicolien van Vroonhoven, Geert Wilders en Tony van Dijck bedanken,
en in het bijzonder Danielle Ruiter, beleidsmedewerker Economische Zaken voor Nieuw
Sociaal Contract, voor het opstellen van deze Initiatiefnota. Deze leden hebben over
de Initiatiefnota nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de NSC-fractie delen de mening van de initiatiefnemers dat het neoliberale
beleid bewust te weinig regie nam en kaders stelde en zo onvoldoende in staat was
om mensen te beschermen. De NSC-fractie heeft zich eerder in september 2024 uitgesproken
voor een sociale markteconomie. Delen de initiatiefnemers dat prijsstabiliteit en
bestaanszekerheid belangrijke pijlers zijn onder een sociale markteconomie?
Op 30 april 2025 werd bekend dat de economie in het eerste kwartaal van 2025 met slechts
0,1 procent gegroeid is. In het vierde kwartaal van 2024 was dit nog 0,4 procent.
De oorzaak van de lagere groei zou volgens het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek)
de aanhoudende inflatie zijn, die onzekerheid bij de consument veroorzaakt. Zien de
initiatiefnemers dit ook zo? Zal de lagere economische groei leiden tot lagere prijsstijgingen
of is er in Nederland momenteel sprake van stagflatie? De initiatiefnemers pleiten
ervoor om in bepaalde gevallen maximumprijzen toe te passen. Welke rol zou de Prijzenwet
hierin kunnen spelen? Welke rol zouden de Distributiewet en de Vorderingswet kunnen
spelen in de bestrijding van inflatie? Klopt het dat in de VS in 1973 onder de regering-Nixon
een succesvol anti-inflatiebeleid is gevoerd met maximumprijzen? In welke gevallen
kan de overheid invloed uitoefenen op het prijsniveau als prijszetter in de markt?
Klopt het dat de overheid in België staatsobligaties heeft uitgegeven met een hogere
rente dan op spaarrekeningen en dat de rente op spaarrekeningen in België daardoor
is gestegen? Delen de initianemers de mening dat inflatie, in aanvulling op EZ (ministerie
van Economische Zaken)-instrumenten, ook bestreden dient te worden met monetair beleid?
Volgens de verkeersvergelijking van Fisher (M*V=P*T) is inflatie afhankelijk van de
geldhoeveelheid in omloop vermenigvuldigd met de omloopsnelheid van het geld. Delen
de initiatiefnemers de mening dat de geldhoeveelheid in omloop kan worden verminderd
door het obligatie-opkoopprogramma van de ECB (Europese Centrale Bank) versneld af
te bouwen, zoals de leden van de NSC-fractie eerder in december 2024 hebben betoogd?
De leden van de NSC-fractie vragen de initiatiefnemers of zij de mening delen dat
er, behalve de sectoren die op blz. 6 t/m 13 worden genoemd, nog meer sectoren zijn
waarin de consument zich in een verzwakte positie bevindt, waarin hij of zij kan worden
benadeeld? Kan hierbij bijvoorbeeld gedacht worden aan rijscholen en uitvaartondernemingen,
maar ook aan bedrijven zoals de meubelwinkel Velderhof, die in het Tv-programma TROS
Radar op 28 april 2025 ontmaskerd werd met oneerlijke handelspraktijken, die consumenten
op hoge kosten jagen? Kunnen deze sectoren terugkomen in de jaarlijkse Staat van de
Marktordening?
Delen de initiatiefnemers de mening dat de handelsbarrières in de Europese interne
markt ook leiden tot onnodige prijsverschillen en inflatie? Klopt het dat de president
van DNB, Klaas Knot, heeft gezegd dat deze handelsbarrières gelijk staan aan importtarieven
van 45 procent en dat het Nederlandse bbp (Bruto Binnenlands Product) 7 miljard euro
hoger zou zijn zonder deze handelsbarrières?
De leden van de NSC-fractie lezen dat de bedrijfswinsten in 2023 stegen tot 358 miljard
euro. Klopt het dus dat er naast vraaginflatie en kosteninflatie dus ook winstinflatie
bestaat? Kan gezegd worden dat de gemiddelde Nederlander in 2023 20.000 euro alleen
aan bedrijfswinsten betaalde?
Kunnen de leden van de NSC-fractie het gestelde op blz. 5 zo interpreteren dat de
maatschappelijke kosten van marktfalen in Nederland 25 miljard euro bedragen? Zou
dit ook het resultaat zijn van een maatschappelijke kosten-baten analyse over marktfalen?
Kan overwogen worden om het Centraal Planbureau (CPB) om een dergelijke MKBA (maatschappelijke
kosten-batenanalyse) te vragen?
Het weigeren van grensoverschrijdende inkooporders is nu al verboden onder de geoblocking
verordening. Klopt het dat dit alleen voor consumenten geldt en niet voor bedrijven?
Op welke manier kan de geoblocking verordening verruimd worden naar bedrijven, om
zo de interne markt beter te kunnen laten functioneren? Kan hierin ook een verbod
worden opgenomen op verpakkings- en etiketteringsmanipulatie?
Is te overwegen dat de overheid (de ACM) zelf een prijsvergelijkingssite opzet? Klopt
het dat de OPTA (Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit, een voorloper
van de ACM) dit eerder ook al gedaan heeft met prijzen in de telecomsector?
Vragen vanuit de D66-fractie
De leden van de D66-fractie danken de initiatiefnemers voor deze initiatiefnota. In
algemene zin onderschrijven deze leden de noodzaak om markten beter te laten werken.
Met meer concurrentie kan worden gezorgd voor lagere prijzen en meer innovatie. Daarmee
versterken we de portemonnee én ons verdienvermogen. Daarom hebben deze leden het
afgelopen jaar meerdere voorstellen gedaan om de werking van markten te verbeteren.
Wel hebben deze leden nog vragen voor de initiatiefnemers.
De leden van de D66-fractie vragen de initiatiefnemers in hoeverre zij menen dat hogere
inflatie in Nederland toe te schrijven is aan de zaken die in deze nota worden aangekaart,
en in hoeverre aan andere oorzaken? Tevens vragen deze leden de initiatiefnemers te
reflecteren op de vraag in hoeverre relevante markten internationaal zijn. Voor zover
dat het geval is: zullen de oplossingen uit deze initiatiefnota niet ook zorgen voor
veranderingen in de inflatiecijfers in andere Europese landen (grafiek p. 4)? Zo ja,
wat vinden de initiatiefnemers daarvan, aangezien zij blijkbaar waarde hechten aan
deze Europese vergelijking? Voorts gaan deze leden in op de concrete beslispunten
die de initiatiefnemers aandragen. Ten eerste vragen deze leden waarom de PVV-fractie
de motie Sneller c.s. over een nieuw instrument op basis van de principes van de New
Competition Tool (Kamerstuk 36 600-XIII-19) niet heeft gesteund, terwijl zij dit instrument in de initiatiefnota «essentieel»
noemen. Met steun van de PVV-fractie was deze motie aangenomen, en had er nu al een
voorstel vanuit het ministerie van Economische Zaken kunnen liggen. Deze leden ontvangen
graag een reactie daarop. Deze leden zijn ook groot voorstander van zo’n instrument,
maar zien wel in dat er een bepaalde vorm van controle op de inzet ervan moet worden
ingesteld. Graag een toelichting hoe een instrument naar voorbeeld van de NCT volgens
de initiatiefnemers goed ingeregeld moet worden, met voldoende waarborgen en controle.
De leden van de D66-fractie herkennen de zorgen om de kosten van essentiële diensten,
zoals de dierenarts en de kinderopvang. Deze leden vinden echter dat de nota hier
niet concreet genoeg wordt. Hoe willen de initiatiefnemers de maximumprijzen gaan
bepalen? Is het de bedoeling dat de overheid hierop gaat bijleggen, zoals bij het
prijsplafond voor energie? Zo ja, hoeveel dan precies? Zo nee, waar moet het gebrek
aan inkomsten dan vandaan komen? Specifiek voor de kinderopvang: hoe waarborgen de
initiatiefnemers dat er voldoende aanbod blijft wanneer een prijsmaximum wordt opgelegd?
Zien zij niet het risico dat locaties de deuren sluiten en dat er een nog groter personeelstekort
ontstaat? Waarom stellen de initiatiefnemers een niet nader gespecificeerde maximumprijs
voor, terwijl zij in hun Hoofdlijnenakkoord afspraken om kinderopvang bijna gratis
te maken (om de invoeringsdatum vervolgens weer te zien worden uitgesteld). Kunnen
de initiatiefnemers nader toelichten welk afwegingskader zij hanteren om te bepalen
dat het bevorderen van marktwerking (blijkbaar) onvoldoende effectief is om de prijs
te verlagen en dus naar het instrument «maximumprijs» dient te worden gegrepen? Deze
leden vragen dit in het bijzonder ten aanzien van dierenartsen waar de call-in bevoegdheid
– maar allicht ook de NCT – nog niet zijn toegepast en daar wel een prijsverlagend
effect van te verwachten is. Wanneer is sprake van – in de woorden van de initiatiefnemers
– «niet te voorkomen» marktfalen en wanneer zijn maximumprijzen vervolgens proportioneel
als vorm van overheidsingrijpen?
De leden van de D66-fractie herkennen ook de zorgen om de inkooprestricties, die de
voordelen van de interne vrije Europese markt ondermijnen. Deze leden onderschrijven
de inzet om de Europese geoblocking-verordeningen op dit punt te verbeteren. Wat betreft
de etikettering hebben deze leden nadere vragen, ook hier missen zij concrete beslispunten.
Wat stellen de initiatiefnemers exact voor qua talen op het etiket? Moet er een verplichting
komen om alles ook in het Frans of Duits te doen? Dat vergt een aanpassing van de
Nederlandse Warenwet en zou een oplossing zijn om Nederlandse producten ook in Frankrijk
of Duitsland te verkopen, maar andersom kan het dan nog steeds zo zijn dat de goedkopere
Franse of Duitse producten geen Nederlandse informatie bevatten. Hoe gaan initiatiefnemers
regelen dat juist de goedkopere producten ook verkrijgbaar zijn in Nederland, met
Nederlandse informatie op het etiket? Kunnen, zo vragen deze leden, de initiatiefnemers
in meer algemene zin duiden hoe zij het belang van breed toegankelijke informatievoorziening
(bijvoorbeeld ten aanzien van informatie over allergenen) wegen ten opzichte van de
mogelijkheid om prijsverlaging te bereiken? Voorts merken deze leden op dat de opdrijvende
invloed van klimaatverandering op de prijs van onder andere koffie (3.2.f) – door
mislukte oogsten, lagere opbrengsten, et cetera – tijdens het rondetafelgesprek voedselprijzen
en in de position papers meermaals aan de orde kwam, maar in de nota ontbreekt. Zouden
de initiatiefnemers nader op deze causale relatie kunnen ingaan, en hier ook een kwantitatieve
onderbouwing van kunnen geven? Ook zijn deze leden benieuwd welke maatregelen de
initiatiefnemers voorstellen om deze zogenoemde «klimaatflatie» tegen te gaan. Deze
leden kunnen de badinerende uitingen van sommige initiatiefnemers over ambitieus klimaatbeleid
in dit opzicht namelijk moeilijk rijmen met hun uitingen over zorgen over de prijs
van boodschappen. Hoe rijmen de initiatiefnemers deze spagaat zelf? Zien zij hier
ook kansen om marktfalen – negatieve externe effecten – te adresseren, bijvoorbeeld
door «true pricing» (een systeem van echte prijzen) verder te operationaliseren en
implementeren? Deze leden wijzen in dit opzicht ook op het CE Delft-onderzoek dat
het kabinet naar aanleiding van de motie-Boucke (Kamerstuk 32 813, nr. 1251) liet doen.
De leden van de D66-fractie vragen de initiatiefnemers welke andere kansen zij zien
voor verdieping en versterking van de Europese interne markt om de koopkracht van
Nederlandse consumenten verder te versterken.
De leden van de D66-fractie vragen wat betreft transparantie en eerlijke prijsstelling
waarom de initiatiefnemers ervoor kiezen om de ACM de bevoegdheid te geven om de vijf
genoemde zaken op te leggen, in plaats van deze direct in wetgeving op te nemen. Hoe
gaat deze wetswijziging dan vorm krijgen? Mag de ACM bijvoorbeeld naar eigen inzicht
kiezen welke energiebedrijven wel en niet transparant moeten zijn? Waarom wordt hiervoor
niet de Energiewet gewijzigd, zodat dit voor alle aanbieders gaat gelden?
Voor alle beslispunten geldt dat de leden van de D66-fractie vragen of de initiatiefnemers
vinden dat de ACM extra middelen moet krijgen om alle voorstellen naar behoren uit
te voeren. Zo ja, hoeveel extra zouden de initiatiefnemers willen vrijmaken voor de
ACM?
Vragen vanuit de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de initiatiefnota van de leden
Omtzigt, Van Vroonhoven, Wilders en Tony van Dijck over minder inflatie, meer bestaanszekerheid.
De leden van de CDA-fractie onderschrijven het belang van (aandacht voor goed) werkende
markten. Marktwerking en concurrentie zijn geen doel in zich, maar een middel om brede
welvaart te bereiken. Passende regulering van markten is nodig om dat doel ook te
bereiken en om publieke belangen te borgen, in geval van marktfalen, ter bescherming
van consumenten of bijvoorbeeld vanwege sociale of duurzaamheidsoverwegingen. Deze
leden hebben daarom waardering voor de initiatiefnemers om dit thema te agenderen.
De leden van de CDA-fractie waarderen ook dat de initiatiefnemers het thema van inflatie
opnieuw agenderen. Een (structureel) hogere inflatie raakt de portemonnee van werkenden
en zeker ook gepensioneerden hard en tast de concurrentiepositie van ons bedrijfsleven
aan.
De leden van de CDA-fractie hebben verschillende vragen en opmerkingen over de analyse
en onderbouwing van verschillende stellingen en oplossingsrichtingen voordat zij een
oordeel kunnen geven over de beslispunten en zullen dit mede laten afhangen van de
antwoorden op de nu gestelde vragen, die geformuleerd zijn op een eerste globale bestudering
van deze initiatiefnota.
Het gaat hen onder meer om de vrij ruim geformuleerde stelling dat «de Nederlandse
markten onvoldoende functioneren» en om de stelling dat daardoor de prijzen excessief
hoog zijn en de inflatie hardnekkig hoger is dan andere landen in de EU.
De leden van de CDA-fractie hebben een aantal vragen over het niveau van prijzen en
de (oorzaken van) prijsstijgingen:
In recente rapporten en artikelen worden voor de hogere inflatie in Nederland verschillende
andere oorzaken genoemd dan de werking van markten, zoals:
– de Nederlandse economie opereert boven zijn langjarige productieniveau met een positieve
output gap. Als gevolg daarvan is onze economie relatief gespannen, wat zich uit in
een zeer krappe arbeidsmarkt en daarmee samenhangende hogere loonstijgingen;
– een hogere productiviteit in de sectoren die blootstaan aan internationale concurrenten,
bijvoorbeeld de (exporterende) industrie en landbouw, die een relatief groot aandeel
in de economie hebben (het zogenaamd Balassa-Samuelson-effect);
– een, groter aandeel van gas in Nederlandse energiemix en relatief hoge aandeel van
variabele energiecontracten van Nederlandse huishoudens;
– ook overheidsmaatregelen; zoals fiscale maatregelen (accijnsverhogingen op tabak en
alcohol, verhoging verbruiksbelasting alcoholvrije dranken) en verhoging huren gekoppeld
aan loonstijging.
De leden van de CDA-fractie vragen aan de initiatiefnemers of zij kunnen ingaan op
deze genoemde oorzaken? Hoe groot is de bijdrage van deze structurele, cyclische en
incidentele verklaringen en hoe groot die van de genoemde gebrekkige werking van (bepaalde)
product en dienstenmarkten? Daarnaast vragen deze leden in hoeverre dit een structureel
beeld is? Tevens vragen deze leden naar aanleiding van de passage over de bedrijfswinsten
om nader in te gaan op de decompositie van de CPI (consumentenprijsindex) in Nederland
sinds 2020, die het CPB maakte in het CEP (Centraal Economisch Plan). Klopt het dat
in eerste instantie de winsten bijdroegen aan de inflatie en recent de lonen? In dat
licht wijzen de leden van de CDA-fractie erop dat de inhaalslag van lonen ten opzichte
van inflatie vrijwel voltooid is en een verdere doorgroei van de lonen verwacht wordt.
Hoe bezien de initiatiefnemers deze ontwikkeling in relatie tot de probleemstellingen
in de initiatiefnota?
De leden van de CDA-fractie vragen naar de keuze om niet de grotere componenten in
de inflatie als energie, huren en overheidsbelastingen mee te nemen in deze initiatiefnota.
De leden van de CDA-fractie zijn het met de initiatiefnemers eens dat de Europese
interne markt meer aandacht vraagt. Deze leden wijzen daarbij op het rapport van Letta
dat verschillende maatregelen beschrijft om de interne markt te versterken. Naast
mededingingswetgeving, wat ook een Europese aangelegenheid is, spelen ook nationale
koppen op Europese regels een rol en toetreding barrières door nationale wetgeving
een rol. Hebben de initiatiefnemers hier ook naar gekeken? En zouden zij willen toelichten
hoe groot ze deze rol zien in relatie tot de door hen geschetste problematiek?
De leden van de CDA-fractie wijzen ook op nog steeds relatief grote verschillen in
welvaart tussenlidstaten van de EU en ook Eurozone; deze hebben ook invloed op prijzen
door onder meer hogere loonkosten, en op nationale verschillen in consumentenvoorkeuren,
duurzaamheidseisen en dergelijke. De initiatiefnemers hebben verschillen in nationale
belasting uitgesloten, maar hebben zij ook oog gehad voor deze en andere verschillen,
die van invloed kunnen zijn op prijzen en inflatie?
De leden van de CDA-fractie kunnen aan de hand van enkele voorbeeld niet beoordelen
of er op deze markt(en) sprake is van marktmacht. Hebben de initiatiefnemers overwogen
om eerst te vragen om een degelijk onderzoek van bijvoorbeeld de ACM naar de prijsvorming
op deze markt(en)? Hoe kijken de initiatiefnemers aan tegen het onderzoek van Laurens
Sloot dat de boodschappen in Nederland ongeveer 3 procent goedkoper zijn dan de buurlanden
ondanks hogere belastingen en tegen de constatering dat de voedselprijsontwikkeling
(excl. belastingen) het inflatieverschil juist recent verkleinde? Kunnen de initiatiefnemers
hierbij ook reflecteren op de verkenning die het ministerie van Financiën in 2023
liet uitvoeren naar prijzen van boodschappen en grenseffecten, waaruit blijkt dat
prijsniveaus per productcategorie verschillen, waarbij Nederland weliswaar voor bijvoorbeeld
accijnsproducten zoals alcohol en tabak duurder is dan Duitsland en België, maar voor
brood, vlees, vis en fruit weer goedkoper is dan buurlanden?
De leden van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemers ook hebben gekeken of de
verschillende genoemde abonnementen ook vergelijkbaar zijn, qua snelheid, wel of geen
datacap, samenstelling, aanbiedingen, et cetera? De ACM constateerde immers eerder
dat de abonnementen tussen verschillende landen onderling niet goed vergelijkbaar
zijn.
De leden van de CDA-fractie wijzen op het onderzoek dat gestart is naar aanleiding
van de motie van de leden Kathmann en Vermeer (Kamerstuk 36 600 VII, nr. 69) over een onderzoek hoe het komt dat de kale prijs van internet in Nederland hoger
is dan in andere landen en om verschillende opties uit te werken voor hoe die prijs
omlaag gebracht kan worden. Deze leden vragen de initiatiefnemers of overwogen is
dit af te wachten alvorens al dan niet met voorstellen voor nadere regulering te komen.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de bankensector in Nederland voor consumenten
en het mkb (midden- en kleinbedrijf) geconcentreerd is bij enkele grootbanken. Deze
leden kunnen op dit moment niet onderschrijven dat de genoemde verschillen in hypotheekrente
met andere landen daaraan toe te schrijven zijn. Kunnen de initiatiefnemers ingaan
op bijvoorbeeld verschillen tussen landen waar het gaat om andere niveaus van bevoorschotting
(loan to value)? Hebben de initiatiefnemers ook gekeken naar de nationale wetgeving
als een van de oorzaken van concentratie, gebrek aan nieuwe toetreders en prijsniveau?
Onze banken staan onder streng toezicht als het gaat om bijvoorbeeld «ken je klant»
wat veel capaciteit vraagt en daarmee de bedrijfsvoering duur maakt en iedereen onderkent
inmiddels dat we hierin zijn doorgeslagen. In hoeverre zien de initiatiefnemers dit
als knop om aan te draaien met als doel lagere financieringsrentes en hogere spaarrentes?
De initiatiefnemers stellen de vraag in hoeverre de koffieprijsstijgingen worden veroorzaakt
door onvermijdelijke kostenstijgingen en in hoeverre ze het gevolg zijn van bewuste
prijszetting door een marktspeler met sterke positie.
De leden van de CDA-fractie vragen of zij dit verder kunnen duiden. Ook vragen zij
of initiatiefnemers in kunnen gaan op de internationale context, waarin overal ter
wereld koffie afgelopen jaar zo’n 40 procent in prijs is gestegen, vanwege bijvoorbeeld
weersomstandigheden in Brazilië en Vietnam, een wereldwijd tekort aan containers,
internationale conflicten, et cetera.
De leden van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemers overwogen hebben om eerst
de ACM-onderzoek te laten doen naar de specifieke deelmarkten waar zij nu (prijs)regulering
voorstellen. Tevens vragen deze leden naar een overzicht van welke maatregelen op
mededingingsgebied overwogen worden op Europees niveau of in andere landen. Deze leden
menen dat overheidsregulering van markten noodzakelijk is, maar tegelijk ook goed
vormgegeven moet worden, om nadelige effecten te mitigeren. Ook vragen deze leden
welke van de maatregelen die zien op de ACM zijn voorgesteld door de ACM.
De leden van het CDA vinden toegankelijke en betaalbare kinderopvang belangrijk voor
onder andere arbeidsparticipatie. In hoeverre zijn de regionale verschillen in arbeidsmarktkrapte
(en daarmee aanbodkrapte van kinderopvang), en de effecten van een prijsplafond in
een situatie van krapte en kostenverschillen per leeftijdsgroep meegenomen in de analyse?
Leidt dit niet tot verschraling van het aanbod?
De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat het voorstel van een spaarbon
in feite betekent een subsidiering van deze spaarders ten koste van de overige belastingbetalers,
omdat de rente daarop hoger moeten liggen dan de huidige marktrente waartegen de overheid
kan lenen.
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat Staatsbonnen niet vergelijkbaar zijn met
kortlopende spaarrente, maar met deposito's/ langere rente omdat Staatsbonnen ook
een lange looptijd hebben. Spaarrentes met langere looptijd hebben in Nederland ook
hogere rente. Deze leden vragen hoe de initiatiefnemers dit zien.
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre andere factoren, zoals kosten voor
het bestrijden van financieel economische criminaliteit en andere specifiek Nederlandse
wet- en regelgeving zijn meegewogen in de analyse?
De leden van de CDA-fractie vragen ook of rekening gehouden is met de relatie tussen
hypotheekverlening en spaarrente: Nederlandse banken financieren een deel van de hypotheken
die een rente hebben die relatief lang vaststaat met spaargeld waarvan de rente een
relatief korte looptijd kent. Is dat niet een belangrijke oorzaak van het feit dat
de banken relatief laat de spaarrente verhogen? In hoeverre speelt nog mee dat de
rente lang negatief is geweest (2016–2022) en de banken destijds geen negatieve rente
hebben doorberekend aan de spaarders? Zou dat niet een risico zijn als er stevig ingegrepen
wordt in deze markt?
De leden van het CDA-fractie delen zoals bekend de zorgen omtrent de ontwikkeling
van Buy Now Pay Later en bepleiten een verbod hiervan in fysieke winkels. Wat weerhoudt
de initiatiefnemers om dit voorstel voor een dergelijk verbod ook in deze initiatiefnota
op te nemen? Voor het bedrijfsleven is adequate incasso van openstaande facturen van
belang en tevens ook de mogelijkheid om dit aan incassobureaus uit te besteden (gezien
de hoge administratieve lasten). In hoeverre hebben de initiatiefnemers aansluiting
gezocht bij het IBO (interdepartementaal beleidsonderzoek) problematische schulden,
waarin werd geadviseerd om de kosten rondom invordering te herijken, om het verdienen
van kosten bij verkoop van dossiers te verbieden en te zorgen dat een vordering niet
tot in de eeuwigheid kan blijven doorlopen? Welke impact hebben door de initiatiefnemer
voorgestelde maatregelen op incassobureaus en de mogelijkheid van ondernemers hun
openstaande vorderingen te innen? Hoe ziet het landschap van incassobureaus eruit
en is er voldoende concurrentie op dit vlak en is er een verschil in gedrag tussen
partijen? Waarom is in dit kader ook niet een link gelegd met verkeersboetes waarbij
de vraag is hoe realistisch de hoogte van boeten is als we kijken naar het gemiddelde
financiële weerstandsvermogen van onze inwoners, en waarbij te laat betalen de incassokosten
bijna bepalend zijn voor het zeker niet meer kunnen betalen van deze boetes.
II Antwoord / Reactie van de initiatiefnemers
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken -
Mede ondertekenaar
A.B. Coco Martin, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.