Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 381 Voorstel van wet van de leden Boswijk en Mutluer tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafrecht BES in verband met het strafbaar stellen van het openbaar maken van beeldmateriaal van slachtoffers
Nr. 7
VERSLAG
Vastgesteld 25 april 2025
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek
van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar
bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de initiatiefnemers op de gestelde vragen tijdig en genoegzaam
zullen hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel
voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
I.
ALGEMEEN
2
1.
Inleiding
2
2.
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
3
2.1
Aanleiding
3
2.2
De noodzaak van strafbaarstelling
5
2.3
Overwogen alternatieven
6
2.4
Inhoud wetsvoorstel
7
2.5
Toelichting bestanddelen artikel 139i, eerste lid, Wetboek van Strafrecht
8
2.5.1
Een afbeelding
8
2.5.2
Openbaar maken
8
2.5.4
Iemand die dringend hulp behoeft
10
2.6
Strafmaat
10
2.7
Artikel 139i, derde lid, Wetboek van Strafrecht
10
4.
Uitvoerings- en financiële consequenties
11
5.
Consultatie
11
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van wet van de leden
Boswijk en Mutluer tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van
Strafrecht BES in verband met het strafbaar stellen van het openbaar maken van beeldmateriaal
van slachtoffers (hierna: het (initiatief)wetsvoorstel) en hebben nog een aantal vragen.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel. Zij
complimenteren de initiatiefnemers met het voorbereiden van het wetsvoorstel. Zij
zien zowel voor- als nadelen van het strafbaar stellen van het openbaar maken van
beeldmateriaal van slachtoffers. Zij stellen nog enkele vragen over het initiatiefwetsvoorstel
en maken nog enkele opmerkingen.
De leden van de NSC-fractie hebben met voorzichtige interesse kennisgenomen van het
initiatiefwetsvoorstel. Deze leden prijzen het dat de initiatiefnemers opkomen voor
deze groep die zich in een kwetsbare positie bevindt. Zij vinden hetgeen dat met het
wetsvoorstel beoogd wordt sympathiek en delen de opvatting dat het betreffende gedrag
zeer ongewenst is. Net als de initiatiefnemers zijn deze leden van mening dat het
openbaar maken van beeldmateriaal van iemand die dringend hulp behoeft, een daadwerkelijke
inbreuk is op de menselijke waardigheid van het slachtoffer. Iemands recht op bescherming
van privacy en persoonlijke levenssfeer wordt op zo’n moment op grove wijze geschonden.
Het gedrag waar de strafbaarstelling op ziet, druist ook volgens deze leden in tegen
de menselijke waardigheid die beschermd wordt conform artikel 1 van het Handvest van
de grondrechten van de Europese Unie. Wel hebben deze leden nog de nodige vragen bij
het voorstel.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel.
De aan het woord zijnde leden onderschrijven de boodschap van het wetsvoorstel. Het
openbaar maken van beelden van ongevallen en incidenten kan zeer ingrijpend zijn voor
slachtoffers en nabestaanden en vormt een significante inbreuk op hun privacy. Tegelijkertijd
erkennen deze leden dat het ultimum remedium-karakter van het strafrecht goed geborgd
moet zijn en dat het inperken van het openbaar maken van beeldmateriaal op gespannen
voet kan staan met een aantal grondrechten. In het kader hiervan hebben deze leden
nog een aantal vragen.
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de voorgestelde initiatiefwet.
Hier zijn nog een aantal vragen over. In de wet wordt voorgesteld om iemand een gevangenisstraf
van één jaar of een geldboete in de derde categorie op te leggen wanneer iemand opzettelijk
een afbeelding van iemand die dringend hulp behoeft, openbaar maakt of opzettelijk
een afbeelding openbaar maakt ten aanzien van iemand die is overleden. Deze leden
onderschrijven dit maatschappelijke probleem. Het is zeer onsmakelijk dat wanneer
iemand slachtoffer is geworden van bijvoorbeeld een misdrijf, deze persoon hier online
beelden over ziet verschijnen. Ook kan het voor nabestaanden een zeer grote impact
hebben wanneer het gaat over een overleden dierbare.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel.
Deze leden onderschrijven volledig dat het filmen van slachtoffers en het verspreiden
van deze beelden onfatsoenlijk en verwerpelijk is, vanwege de grote impact op slachtoffers
en nabestaanden. De initiatiefnemers maken met talrijke voorbeelden duidelijk dat
dit probleem breed in de samenleving speelt.
Het onderwerp van dit wetsvoorstel raakt volgens de leden van de CDA-fractie aan een
bredere uitdaging, namelijk het normeren van gedrag in een hoog-gedigitaliseerde samenleving
waarin de onlineleefwereld en de fysieke leefwereld onlosmakelijk met elkaar verbonden
zijn. Pogingen om de onlineleefwereld op dezelfde manier te normeren als de fysieke
leefwereld brengen vanzelfsprekend uitdagingen met zich, bijvoorbeeld op het gebied
van de handhaving. Maar initiatieven op dit terrein moeten juist worden toegejuicht,
omdat de digitalisering alleen maar verder zal toenemen.
De leden van de SP-fractie hebben het initiatiefwetsvoorstel aandachtig gelezen. Deze
leden willen allereerst de initiatiefnemers bedanken voor het harde en zorgvuldige
werk. Deze leden hebben hier nog een aantal vragen over.
2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
De leden van de SP-fractie constateren allereerst dat de hoofdeis van dit wetsvoorstel
is dat er wordt gekomen tot een strafbaarstelling van het willens en wetens openbaar
maken van beeldmateriaal van personen die dringend hulp behoeven of inmiddels zijn
overleden. De initiatiefnemers geven duidelijk aan dat het leed dat mensen kan worden
aangedaan doordat beeldmateriaal van overleden wordt gedeeld, een enorme impact heeft.
Bovenal op naasten die er via deze beelden moeten achter komen wat er is gebeurd.
Deze leden hebben begrip voor de keuze van de initiatiefnemers die de wet hebben verscherpt
naar het enkel openbaar maken van de beelden in plaats van het meehelpen aan het verspreiden
ervan.
2.1 Aanleiding
De leden van de VVD-fractie hechten veel waarde aan de privacy van slachtoffers. Het
is al verschrikkelijk genoeg wat slachtoffers meemaken en het ongewild publiceren
en delen van beelden van slachtoffers is voor hen, maar zeker ook voor hun familie
en vrienden, een heftige inbreuk op hun privacy. Deze leden vinden het belangrijk
dat de wetgeving aansluit op onze huidige tijd en dat privacy van slachtoffers beter
wordt beschermd. In dat kader hebben zij zich ook sterk gemaakt voor het Besluit bescherming
slachtoffergegevens in processtukken, waardoor privacy van slachtoffers beter wordt
beschermd.
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemers van mening zijn dat we meer
maatregelen moeten treffen om secundaire victimisatie van slachtoffers te voorkomen
en, zo ja, welke maatregelen de initiatiefnemers belangrijk vinden naast het wetsvoorstel.
De leden van de VVD-fractie kunnen de stelling van de initiatiefnemers begrijpen,
dat er onaanvaardbare inbreuk op het recht op privacy vooral ontstaat wanneer beelden
zonder gerechtvaardigd doel worden gemaakt en verspreid. Kunnen de initiatiefnemers
meer voorbeelden geven van rechtvaardige inbreuk op privacy van slachtoffers?
De leden van de VVD-fractie vragen naar aanleiding van de voorbeelden in de memorie
van toelichting ook naar het volgende: als omstanders van een groepsmishandeling niet
kunnen of durven in te grijpen, maar wel erin slagen om beelden te maken en deze online
te zetten en tevens met de politie te delen, is dat dan wat de initiatiefnemers betreft
een rechtvaardige inbreuk op de privacy van slachtoffers?
De leden van de VVD-fractie menen dat het voorstel van de initiatiefnemers – los van
juridische vragen en vragen over de uitvoeringspraktijk – ook veel zal vergen aan
voorlichting van het publiek. Niet iedereen zal scherp hebben na inwerkingtreding
van het wetsvoorstel dat het delen van beelden van mensen die dringend hulp behoeven,
strafbaar zal zijn. Is het voorstelbaar wat de initiatiefnemers betreft dat, wanneer
de politie een overtreding constateert, deze ook een dringend beroep kan doen op de
verspreider om de beelden offline te halen? Hoe denken de initiatiefnemers over een
bestuursrechtelijke route, zoals een instantie de bevoegdheid te geven om een verwijderbevel
uit te vaardigen? Of een snelle notice- en takedown procedure, waardoor na een melding
(zoals dat nu ook gebeurt met kinderpornografisch materiaal) alles wordt gedaan om
de beelden zo snel mogelijk offline te halen?
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemers de indruk zijn toegedaan
dat het voor slachtoffers het allerbelangrijkste is dat de beelden van zichzelf of
van hun naasten, zo snel mogelijk offline worden gehaald. Wat vinden de initiatiefnemers
hiervan? Deze leden benadrukken dat elk slachtoffer anders is, maar vragen de initiatiefnemers
of zij vinden dat in elk geval voor een deel van de slachtoffers geldt dat zwaarder
weegt dat de beelden offline worden gehaald dan dat een eerste verspreider strafrechtelijk
wordt vervolgd.
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemers vinden dat er sprake kan
zijn van een «chilling effect». Hiervan kan mogelijk sprake zijn als beelden – hoe
legitiem ook – voor de zekerheid niet meer worden gedeeld, bijvoorbeeld omdat men
vreest voor strafvervolging. Hoe kijken de initiatiefnemers hiernaar?
De leden van de NSC-fractie lezen dat de initiatiefnemers ervoor hebben gekozen om
voor te stellen alleen het openbaar maken van beelden strafbaar te stellen en niet
het filmen. Deze leden wijzen erop dat het maken van de beelden uiteraard veel vaker
voorkomt dan het uiteindelijk ook openbaar maken daarvan. Deze leden vinden, net als
de initiatiefnemers, de voorbeelden die zij noemen van het openbaren verwerpelijk,
maar kunnen de initiatiefnemers de omvang van het gedeelte van het probleem dat ziet
op daadwerkelijk openbaren, nader onderbouwen?
De leden van de D66-fractie onderschrijven het doel dat indieners met het onderhavige
wetsvoorstel beogen, namelijk het beschermen van het recht op privacy, slachtoffers
en nabestaanden. De aan het woord zijnde leden vrezen echter dat door middel van deze
strafbaarstelling ook journalisten terughoudender zullen zijn met het maken en publiceren
van beelden van slachtoffers, het zogenoemde «chilling effect», zoals ook is omschreven
door de Nederlandse Vereniging van Journalisten. Kunnen de initiatiefnemers reflecteren
op het te verwachten chilling effect voor journalisten en hoe hun rol binnen het wetsvoorstel
moet worden bezien?
De leden van de D66-fractie hechten grote waarde aan persvrijheid en de vrijheid van
nieuwsgaring. Het wetsvoorstel beoogt zich te richten op het openbaar maken van beelden
door omstanders en ooggetuigen. De voorgestelde strafbaarstelling raakt echter ook
journalisten die in het publieke belang verslag doen van incidenten waarbij slachtoffers
betrokken zijn, bijvoorbeeld bij politieoptreden, ongevallen of demonstraties. In
sommige omstandigheden maken journalisten ook gebruik van beelden die bijvoorbeeld
door omstanders of ooggetuigen zijn gemaakt. Kunnen de initiatiefnemers ingaan op
de Nederlandse persvrijheid en de vrijheid van nieuwsgaring in het kader van dit wetsvoorstel?
Hoe wordt de persvrijheid en nieuwsgaring onder het onderhavige wetsvoorstel beschermd?
2.2 De noodzaak van strafbaarstelling
De leden van de NSC-fractie willen erop wijzen dat het strafrecht een ultimum remedium-karakter
heeft en dat bijvoorbeeld ook het Openbaar Ministerie (OM) zich afvraagt of dit soort
ongewenste maatschappelijke ontwikkelingen om een strafrechtelijke reactie vragen.
Kunnen de initiatiefnemers, vanuit deze gedachte, aangeven of het civiele recht en
het bestuursrecht mogelijkheden bieden om het betreffende gedrag te voorkomen en aan
te pakken? Zo ja, welke mogelijkheden zijn dat en waarom volstaan deze volgens de
initiatiefnemers niet?
Daarnaast zijn de leden van de NSC-fractie van mening dat ook socialemediaplatforms
een verantwoordelijkheid hebben als de openbaarmaking van de betreffende beelden via
hun platform gebeurt. De Digital Services Act (DSA) zou ook een rol kunnen spelen
bij een effectievere aanpak van het probleem, omdat deze een grotere taak neerlegt
bij de platforms waar het gaat om illegale en schadelijke content. Moet dit soort
beelden in de ogen van de initiatiefnemers expliciet als illegale content onder de
nationale implementatie van de DSA worden meegenomen en, zo ja, moeten er dan ook
trusted flaggers worden aangesteld op dit soort beelden of zijn de huidige wettelijke
kaders in hun optiek al voldoende? In welke mate zal er sprake zijn van overlap tussen
de bestaande verantwoordelijkheden voor platforms onder de DSA en de verantwoordelijkheden
die hieruit ontstaan?
Volgens de leden van de D66-fractie moet de inzet van het strafrecht als de laatst
mogelijke maatregel worden gezien, het ultimum remedium. De inzet van het strafrecht
moet enkel worden overwogen als andere middelen klaarblijkelijk tekortschieten. Welke
minder ingrijpende middelen hebben de initiatiefnemers thans overwogen en kunnen zij
aangeven hoe deze middelen tekortschieten en de inzet van het strafrecht noodzakelijk
wordt?
De leden van de D66-fractie zien ook een belangrijke rol weggelegd voor bedrijven
en socialemediaplatforms om ervoor te zorgen dat schadelijke en/of strafbare content
niet breed wordt verspreid. Het wetsvoorstel richt zich uitsluitend op de strafbaarstelling
van het gedrag van personen en gaat niet in op de (civiele) mogelijkheden om techbedrijven
en socialemediaplatforms meer mogelijkheden te bieden om in te grijpen of hun verantwoordelijkheid
bij te dragen rondom het verwijderen van dit beeldmateriaal. Kunnen de initiatiefnemers
nader ingaan op de verantwoordelijkheid van deze bedrijven en waarom een strafbaarstelling,
boven het uitbreiden van verantwoordelijkheid van socialemediabedrijven, in dit kader
noodzakelijk is?
De leden van de BBB-fractie stellen dat in bepaalde gevallen het beeldmateriaal wel
nuttig kan blijken. Bijvoorbeeld wanneer iemand slachtoffer is geworden van een gewelddadige
overval of slachtoffer is geworden in een vechtpartij tijdens een evenement. Hier
kunnen omstanders beelden hebben gemaakt die kunnen leiden naar de dader en/of die
de politie verder kunnen helpen in het opsporingsonderzoek. Bovendien is het ook denkbaar
dat omstanders niet kunnen of durven in te grijpen, maar er wel in slagen door middel
van het maken van foto’s of video’s, bewijs te vergaren. Het filmen en het openbaar
maken van de beelden kan dus onder bijzondere omstandigheden een legitiem doel dienen.
De initiatiefnemers hebben voor bovengenoemde gevallen een uitzondering gemaakt in
de wet.
De leden van de BBB-fractie erkennen dat in bovenstaande gevallen het schadelijk/vernederend
kan zijn voor het slachtoffer wanneer deze beelden online komen, maar door de beelden
wordt het opsporingsonderzoek voor de politie aanzienlijk makkelijker en in sommige
gevallen ook mogelijk gemaakt. Deze leden vrezen ervoor dat deze beelden (ook al zijn
ze met een legitiem doel gemaakt) niet meer bij de politie terechtkomen. Het slachtoffer
kan onbekend zijn, het kan een drempel zijn om naar de politie te gaan, men vindt
het simpelweg niet belangrijk, of het wordt vergeten. Hoe kijken de initiatiefnemers
hiernaar?
Wanneer beelden ook niet meer openbaar te zien zijn voor de politie, dient er bij
de politie een aangifte of melding te liggen alvorens zij op de hoogte is, zo stellen
de leden van de BBB-fractie. Wanneer onlinebeeldmateriaal dus volledig wegvalt, vervalt
voor een groot deel de signaleringsfunctie bij de politie. Hoe kijken de initiatiefnemers
hiernaar?
De leden van de SP-fractie zien net als de initiatiefnemers dat veranderde omstandigheden,
namelijk bijna iedereen die tegenwoordig een smartphone bezit, ook vragen om veranderde
maatregelen. Deze leden constateren dat de initiatiefnemers stellen dat de eerste
persoon die deze beelden openbaar online zet, ook degene is die dit beeldmateriaal
heeft gemaakt. Deze leden snappen deze redenering, maar met hoeveel zekerheid is dit
te zeggen? Het is denkbaar dat het beeldmateriaal wordt rondgestuurd in een groepsapp
en iemand anders ervoor kiest de beelden online te zetten: zijn de initiatiefnemers
het hiermee eens? Of valt het delen in een groepsapp nog wel onder de «scope» van
het online zetten van de beelden? Hebben de initiatiefnemers, los van de inbreng van
de politie bij de consultatie, ook een gesprek met de politie gevoerd over de effectiviteit
van de opsporing hierin?
2.3 Overwogen alternatieven
De leden van de PVV-fractie stellen dat de kern van het probleem natuurlijk het zelf
vastleggen van de beelden is; het actief filmen of fotograferen. Dat is de bron. Waarom
is dit niet strafbaar gesteld? Ten aanzien van het verder verspreiden vragen deze
leden waarom alleen het openbaar maken van beeldmateriaal strafbaar is gesteld en
niet ook het verder verspreiden.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de initiatiefnemers zich hebben laten inspireren
door het Duitse Wetboek van Strafrecht. Kunnen de initiatiefnemers nagaan hoeveel
vervolgingen en veroordelingen jaarlijks plaatsvinden op grond van artikel 201a van
het Duitse Wetboek van Strafrecht? Sinds wanneer staat dat artikel in het Duitse Wetboek
en hoe gaat Duitsland om in de uitvoering met het feit dat zowel het maken van de
beelden als het verspreiden ervan strafbaar is? Is het in de uitvoering ingewikkeld
dat het enkel maken van de beelden al strafbaar is? Hoe vaak is op grond van artikel 201a
van het Duitse Wetboek van Strafrecht een waarschuwing gegeven in plaats van strafvervolging?
Is het zo dat de Duitse situatie vereist dat de slachtoffers in het beeldmateriaal
Duits zijn of dat de beelden in Duitsland zijn gemaakt? Handelt de politie ook op
eigen initiatief of is het een klachtdelict in Duitsland?
De leden van de NSC-fractie lezen in de memorie van toelichting dat Duitsland een
strafbepaling kent die lijkt op de voorgestelde strafbepaling. Kunnen de initiatiefnemers
toelichten hoe de praktijk omtrent deze Duitse strafbepaling eruitziet, bijvoorbeeld
op het gebied van handhaafbaarheid, bewijsbaarheid en de mate waarin van de strafbepaling
gebruik wordt gemaakt?
De leden van de BBB-fractie vragen hoe de initiatiefnemers met deze wet ervoor zorgen
dat ook anonieme personen op het internet aangepakt worden. De politie kan namelijk
pas bij feiten waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is (strafbedreiging van vier
jaar en hoger) uitlevering van adresgegevens vragen. Hebben de initiatiefnemers hier
rekening mee gehouden en hoe kijken zij hiernaar?
De leden van de CDA-fractie hebben enkele vragen over de handhaafbaarheid van het
voorstel. Deze leden vragen of het klopt dat met dit voorstel de politie op zoek moet
naar de eerste verspreider van de beelden. Zij vragen in hoeverre de opsporing hier
goed voor is toegerust en wat hierin kansen en uitdagingen in de opsporing zijn. Deze
leden vragen ook aan de initiatiefnemers wat de mogelijkheden zijn als bij de verspreiding
van beelden gebruik wordt gemaakt van anonieme accounts. Zij vragen of er volgens
de initiatiefnemers ook een verantwoordelijkheid bij de wetgever ligt om het gebruik
van anonieme accounts bij de verspreiding van illegale content zoveel mogelijk tegen
te gaan. Deze leden wijzen in dit licht ook op besloten groepen op Telegram, waar
tot wel 200.000 mensen lid van kunnen zijn. In de praktijk blijkt de politie tegen
grote belemmeringen aan te lopen om illegale activiteiten via deze besloten groepen
te stoppen. Deze leden vragen of de initiatiefnemers delen dat aanpassing van Europese
regels nodig is om zulke groepen niet meer als «besloten» aan te merken en Telegram
te dwingen mee te werken aan verzoeken van de politie, zodat de opsporingsdiensten
beter in staat zijn illegale activiteiten te stoppen.
De leden van de SP-fractie zien de nuance in het feit dat sommige vormen van beeldmateriaal
die online gedeeld worden, nuttig zouden kunnen zijn voor de opsporing van de daders
en dat het wellicht ook de bedoeling is van de persoon die dit gefilmd heeft. In plaats
van online zetten moet dit dan natuurlijk op de juiste plek, zoals bij de politie,
terechtkomen. Hoe denken de initiatiefnemers dat dit gestimuleerd kan worden en is
dit voor iedereen duidelijk? Deze leden hebben net als de Nederlandse Vereniging voor
Rechtspraak (NVvR) de vraag of dit wetsvoorstel in de praktijk zal bijdragen aan het
oplossen van het volgens initiatiefnemers terecht gesignaleerde probleem. Kunnen de
initiatiefnemers hier nog op reflecteren? Is er ten aanzien hiervan ook gedacht aan
een bewustmakingscampagne, zodat mensen weten dat het openbaar delen van deze beelden
niet meer getolereerd wordt en strafbaar is? Delen de initiatiefnemers de mening dat
het in algemene zin niet alleen moet gaan om een strafrechtelijke norm, maar ook een
duidelijke sociale en maatschappelijke norm?
2.4 Inhoud wetsvoorstel
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de initiatiefnemers destijds schreven dat
de systematiek van de wet zich leent voor om een artikel 139i van het Wetboek van
Strafrecht (Sr) te kiezen. Deze leden zien dat deze keuze mede is ingegeven door de
plek en totstandkoming van artikel 139h Sr (wraakporno). Inmiddels is artikel 139h
Sr vervallen met de inwerkingtreding van de Wet seksuele misdrijven per 1 juli 2024.
Is de inwerkingtreding van de Wet seksuele misdrijven nog een reden om de keuze voor
artikel 139i Sr te heroverwegen? Ligt het wetstechnisch meer voor de hand om een artikel
in te voegen na artikel 254ba Sr? Of kiezen de initiatiefnemers ervoor een nieuw artikel 139h
Sr in te voegen nu het bestaande artikel 139h Sr is vervallen?
De leden van de NSC-fractie merken op dat de initiatiefnemers ervoor hebben gekozen
om dit aan te merken als een misdrijf en niet als overtreding. Die keuze heeft juridisch
gezien de nodige gevolgen. Kunnen de initiatiefnemers deze keuze nader onderbouwen
en bijvoorbeeld uitleggen hoe deze keuze past in het stelsel van andere strafbare
feiten en waarom het volgens hen noodzakelijk is om dit aan te merken als misdrijf
en daarbij de verschillen tussen misdrijven en overtredingen meenemen?
De leden van de SP-fractie zien dat de initiatiefnemers het voorbeeld noemen van Duitsland.
Op grond van artikel 201a van het Duitse Wetboek van Strafrecht is een persoon strafbaar
als diegene een beeldopname maakt waaruit de hulpeloosheid van een andere persoon
blijkt, deze persoon de beeldopname vervolgens verspreidt en daardoor de persoonlijke
levenssfeer van die persoon schaadt. Kunnen de initiatiefnemers aangeven hoe lang
deze strafbaarstelling al in gebruik is? Zijn hier ook al resultaten van beschikbaar
of dit ook heeft geleid tot veranderd gedrag in Duitsland? Hoe vaak is in Duitsland
de maximale straf geëist? Deze vragen vinden deze leden van belang gezien het feit
dat de initiatiefnemers ook qua strafeisen aansluiten bij het Duitse voorbeeld.
2.5 Toelichting bestanddelen artikel 139i, eerste lid, Wetboek van Strafrecht
2.5.1 Een afbeelding
De leden van de VVD-fractie vragen of met artificiële intelligentie (AI) vervaardigde
afbeeldingen of beeldmateriaal ook onder de definitie van een «afbeelding» valt die
de initiatiefnemers hanteren en is dat onderdeel van wat de initiatiefnemers beogen
strafbaar te stellen? Moet het gaan om een afbeelding van een daadwerkelijk persoon
of kan het ook gaan om de openbaarmaking van door AI-gegenereerd materiaal? Hoe kijken
de initiatiefnemers hiernaar?
De leden van de VVD-fractie begrijpen het wetsvoorstel zo dat, wanneer iemand een
afbeelding plaatst op X van iemand die dringend hulp behoeft, het plaatsen op X op
zichzelf strafbaar moet worden geacht, tenzij diegene te goeder trouw heeft kunnen
aannemen dat het algemeen belang vereiste dat openbaar maken gerechtvaardigd was.
Klopt deze aanname?
De leden van de NSC-fractie zien dat de initiatiefnemers hebben gekozen voor het woord
«afbeelding» in de voorgestelde strafbepaling. Deze leden vragen de initiatiefnemers
of deze term nog volstaat. Waarom hebben zij bijvoorbeeld niet gekozen voor «visuele
weergave», zoals dat ook in andere strafbepalingen terugkomt?
De leden van de CDA-fractie constateren dat onder het begrip «afbeelding» ook wordt
verstaan «livestreams». Deze leden delen het belang dat openbare livestreams ook onder
de reikwijdte vallen, gezien de toenemende populariteit hiervan. Deze leden constateren
echter dat er ook openbare livestreams zijn, bijvoorbeeld van publieke organisaties
zoals gemeenten of Rijkswaterstaat, die openbare plaatsen zoals snelwegen filmen.
Deze leden vragen in hoeverre zulke livestreams ook onder de reikwijdte zouden moeten
vallen en of hier nog onderscheid in te maken valt.
2.5.2 Openbaar maken
De leden van de VVD-fractie vragen of het delen van beelden in een besloten Telegram-groep
van iemand die dringend hulp behoeft, ook valt onder het bestanddeel «openbaar maken»
en onder welke omstandigheden dat het geval is.
De leden van de VVD-fractie vragen ook of het delen van beelden van de oorlog in bijvoorbeeld
Oekraïne in besloten Telegram-groepen van mensen die dringend hulp behoeven, ook onder
de reikwijdte van het wetsvoorstel valt. Is het dan wat de initiatiefnemers betreft
de bedoeling dat het OM overgaat tot vervolging van personen die deze beelden delen?
Deze leden vragen de initiatiefnemers in dit kader in te gaan op de rechtsmacht die
het OM kan uitoefenen in deze en vergelijkbare zaken, waarin vaststaat dat het gaat
om mensen die dringend hulp behoeven, maar ook dat deze beelden niet in Nederland
zijn gemaakt en bijvoorbeeld in een oorlogssituatie zijn gemaakt.
De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemers naar een nadere toelichting
op het volgende. Sexting en wraakporno gaan over beelden die – over het algemeen –
niet op een openbaar toegankelijke plek worden gemaakt. Slachtoffers van auto-ongelukken,
branden, openbare geweldplegingen vinden veelal plaats in de openbare ruimte. Wat
is de reactie van de initiatiefnemers als in de praktijk altijd het verweer zal worden
gevoerd dat er sprake is van een algemeen belang? Als iemand blijft zeggen louter
de gevolgen van onvoorzichtig rijgedrag in beeld te willen brengen – wat op zichzelf
een algemeen belang kan zijn – welke omstandigheden moet de rechter dan betrekken
bij een beoordeling of er sprake is van een algemeen belang? En welke omstandigheden
moet het OM betrekken bij de vraag of strafvervolging moet plaatsvinden?
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of de initiatiefnemers het ook belangrijk
vinden dat de politie veel tijd en aandacht besteedt aan de slachtoffers bij een plaats
delict en, zo ja, of onder welke omstandigheden het dan behulpzaam kan zijn voor de
slachtoffers als politieagenten tevens bezig zijn met het in de gaten houden van de
omstanders, omdat het wetsvoorstel vereist dat degenen die beelden publiceren, strafbaar
zijn. Gaat het voorstel niet te veel ten koste van de politie-inzet die op dat moment
noodzakelijk is?
De leden van de NSC-fractie merken op dat uit de memorie van toelichting blijkt dat
onder omstandigheden ook het fysiek tonen van de beelden aan anderen onder de strafbaarstelling
kan vallen. De memorie van toelichting gaat verder echter met name over het openbaar
maken via het internet en deze leden hebben de indruk dat ook met name dát als problematisch
wordt gezien door de initiatiefnemers. Kunnen de initiatiefnemers onderbouwen waarom
zij van oordeel zijn dat ook het fysiek tonen van beelden onder omstandigheden strafbaar
zou moeten worden en waarom zij niet opteren voor een beperktere definitie van «openbaar
maken»?
De leden van de D66-fractie stellen dat «het tonen aan een groep» van beeldmateriaal
al voldoende is om onder de strafbaarstelling te vallen. De aanleiding van het wetsvoorstel
en de voorbeelden die daarbij worden genoemd, zien echter voornamelijk op situaties
waarin op sociale media beelden in grote mate werden verspreid. Kunnen de initiatiefnemers
toelichten waarom desondanks is gekozen voor een bredere strafbaarstelling dan in
deze voorbeelden het geval was?
De huidige strafbaarstelling treft alleen de «eerste verspreider» van de beelden,
gezien deze persoon de beelden openbaar heeft gemaakt, zo lezen de leden van de D66-fractie.
Personen die de beelden vervolgens verder verspreiden, zijn niet strafbaar onder het
wetsvoorstel. Kunnen de indieners aangeven welke afweging zij hebben gemaakt in hun
keuze voor enkel een strafbaarstelling van «het openbaar maken» van beeldmateriaal
en niet «het verspreiden» van beeldmateriaal?
De leden van de BBB-fractie lezen dat in het wetsvoorstel enkel een strafbaarstelling
opgenomen is van de openbaarmaking van beeldmateriaal. Kunnen de initiatiefnemers
uitleggen waarom er gekozen is om de «verspreiding» ervan niet strafbaar te stellen?
Daarnaast vragen de leden van de BBB-fractie hoe de initiatiefnemers kijken naar het
begrip «openbaar maken». Wanneer zien zij iets als openbaarmaking? Is het criterium
voor openbaarmaking dat het op sociale media komt? Of zien de initiatiefnemers een
foto/filmpje delen in interne kringen, zoals het doorsturen naar een familielid, ook
als een openbaarmaking?
2.5.4 Iemand die dringend hulp behoeft
De leden van de NSC-fractie lezen dat volgens de initiatiefnemers het betreffende
slachtoffer niet per se herkenbaar in beeld hoeft te zijn, wil sprake zijn van strafbaar
handelen. Het kan ook strafbaar zijn als alleen uit de context of de omgeving kan
worden afgeleid wie is afgebeeld. Kunnen de initiatiefnemers nader onderbouwen waarom
het in zo’n specifiek geval, waarin het slachtoffer in principe niet herkenbaar in
beeld is, proportioneel is om het openbaar maken van beelden als misdrijf aan te merken?
2.6 Strafmaat
De leden van de BBB-fractie zijn van mening dat een gevangenisstraf van maximaal één
jaar buitenproportioneel is voor het openbaar maken van beelden van slachtoffers.
Deze leden vinden een forse geldboete of een taakstraf beter volstaan. Hoe zien de
initiatiefnemers dit? En kunnen de initiatiefnemers ook uitleggen waarom het strafbare
feit is vormgegeven als misdrijf en niet als overtreding?
In tegenstelling tot bovenstaande vinden de leden van de BBB-fractie de maximale gevangenisstraf
van één jaar wel volstaan wanneer de beelden in seksuele context gezien worden. Zijn
de initiatiefnemers bereid hier een differentiatie in aan te brengen?
Afsluitend zien de leden van de BBB-fractie ook problemen in de handhaving. Kunnen
de initiatiefnemers aangeven hoe zij hiernaar kijken? En kunnen de initiatiefnemers
ook aangeven in hoeverre dit wetsvoorstel een beslag legt op de capaciteit?
2.7 Artikel 139i, derde lid, Wetboek van Strafrecht
De leden van de PVV-fractie vragen waarom de uitzonderingen op de strafbaarheid niet
uitgebreider zijn omschreven.
De leden van de NSC-fractie merken op dat, waar het gaat om de frase «dat wanneer
iemand te goeder trouw aanneemt dat het algemeen belang het openbaar maken vereiste»,
wordt verwezen naar andere strafbepalingen waar deze frase aan is ontleend. Kunnen
de initiatiefnemers aangeven hoe de praktijk er omtrent die bepalingen uitziet en
daarbij specifiek ingaan op de bewijsbaarheid hiervan?
De leden van de D66-fractie zijn verheugd met de strafuitsluitingsgrond voor beelden
die zijn gemaakt voor het algemeen belang. Het filmen en openbaar maken van beelden
kan immers onder bijzondere omstandigheden ook een legitiem doel dienen. Zo kan het
maken van foto’s en filmpjes de opsporing in sommige gevallen juist bevorderen, bijvoorbeeld
omdat de dader in beeld is gebracht. De leden vrezen echter dat zelfs met de strafuitsluitingsgrond
omstanders in de toekomst terughoudender zijn met het maken van filmpjes en foto’s
van een dader uit angst om vervolgd te worden. Bijvoorbeeld omdat zij niet op de hoogte
zijn dat filmen in dát geval wel legaal is. Hebben de initiatiefnemers nagedacht over
het effect op de opsporing als omstanders het gevoel hebben niet langer te mogen filmen?
Hoe denken de initiatiefnemers dit negatieve effect het beste te kunnen voorkomen?
4. Uitvoerings- en financiële consequenties
De leden van de PVV-fractie vragen of het voorgestelde verbod wel afdoende is te handhaven.
De leden van de VVD-fractie zien in de memorie van toelichting dat de initiatiefnemers
stellen dat de nieuwe strafbaarstelling de politie helpt om in sommige gevallen efficiënter
te kunnen handhaven. Kunnen de initiatiefnemers deze stelling nader toelichten en
uitleggen waar deze stelling op is gebaseerd?
De leden van de D66-fractie stellen vast dat de handhavingscapaciteit op het internet
en sociale media op dit moment veelal tekortschiet. De grote hoeveelheid aan illegale
content is oneindig en er zijn maar weinig mensen om deze content daadwerkelijk op
te sporen en te verwijderen. Daar komt bij dat dergelijke werkzaamheden soms veel
van werknemers vragen. Hoeveel (extra) capaciteit verwachten de initiatiefnemers nodig
te hebben om de onlineopsporing en vervolging onder het wetsvoorstel effectief te
laten zijn? Is dit haalbaar?
De leden van de D66-fractie erkennen net als de indieners dat het delen en verspreiden
van beeldmateriaal makkelijker is gemaakt door het internet en sociale media. Zo speelden
sociale media ook een grote rol in de voorbeelden genoemd door de initiatiefnemers
als aanleiding van het wetsvoorstel. Deze leden stellen echter dat veel personen gebruikmaken
van anonieme onlineaccounts en dat schadelijke en strafbare content gemakkelijk onder
anonimiteit kan worden geüpload. Hoe denken de initiatiefnemers over de effectiviteit
van de strafbaarstelling in het kader van onlineaccounts? Is de strafbaarstelling
niet gemakkelijk te omzeilen door een anoniem account aan te maken? Wat vraagt dit
van de opsporing?
De leden van de CDA-fractie gaan graag wat dieper in op de verantwoordelijkheid van
socialmediaplatforms. In de visie van deze leden hebben deze platforms een grote verantwoordelijkheid
om de verspreiding van illegale en onwenselijke content tegen te gaan. Deze leden
vragen of er met dit voorstel iets wijzigt aan de verantwoordelijkheid van socialmediaplatforms.
Met andere woorden, als dit voorstel wordt aangenomen, ligt er dan ook een verplichting
bij deze platforms om de (verdere) verspreiding van deze beelden tegen te gaan? Deze
leden vragen welke mogelijkheden de initiatiefnemers zien om deze platforms meer verantwoordelijkheid
te laten dragen op dit punt.
5. Consultatie
De leden van de VVD-fractie hebben enkel het advies van het OM gezien dat was toegevoegd
bij de memorie van toelichting. Kunnen de overige uitgebrachte adviezen, zoals het
advies van de politie, ook worden toegevoegd bij het verschijnen van de nota naar
aanleiding van het verslag? En, zo ja, kunnen de initiatiefnemers aangeven of de politie
het wetsvoorstel zoals dat nu voorligt, steunt?
De leden van de VVD-fractie vragen naar aanleiding van de opmerkingen van de NVvR
of de initiatiefnemers bereid zijn om het begrip «algemeen belang» nader toe te lichten
in de context van het wetsvoorstel. Deze leden vragen ook of de initiatiefnemers bekend
zijn met jurisprudentie over wat het algemeen belang vergt en hoe de definitie van
het algemeen belang wordt ingekleurd in de jurisprudentie in het strafrecht, bijvoorbeeld
naar aanleiding van uitspraken over de toepassing van de artikelen 139g, 261 en 273
Sr.
De leden van de NSC-fractie hebben vragen omtrent de handhaafbaarheid van de voorgestelde
strafbepaling. De politie geeft bijvoorbeeld aan problemen te voorzien als het gaat
om handhaafbaarheid. Een van die problemen is volgens de politie dat de opsporingsmogelijkheden
beperkt zullen zijn, omdat niet alle bevoegdheden zullen mogen worden ingezet. Kunnen
de initiatiefnemers – onder andere naar aanleiding van de inzichten van de politie,
maar ook breder – nader reflecteren op de handhaafbaarheid van het verbod?
De leden van de D66-fractie lezen in de consultatie van de Nederlandse orde van advocaten
(NOvA) het advies om het bestanddeel «wederrechtelijk» toe te voegen aan de strafbaarstelling,
omdat anders in een geval waarin het slachtoffer zelf van mening is dat hij een ander
belang groter acht dan de bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer, hijzelf een
strafbaar feit begaat door goedkeuring te geven aan publicatie van de beelden. De
initiatiefnemers geven aan dat zij deze aanbeveling niet hebben opgevolgd om een extra
drempel om tot strafbaarheid te komen te voorkomen. Hiermee is de situatie zoals geschetst
door de NOvA echter niet weggenomen. Kunnen de initiatiefnemers aangeven hoe een persoon
die een ander belang groter acht dan zijn eigen privacy, en dus goedkeuring geeft,
onder de huidige strafbaarstelling valt?
De leden van de CDA-fractie achten het van belang dat zowel voor hulpverleners als
voor (112-)journalisten, die elkaar vaak tegenkomen bij incidenten, helder is wat
de regels zijn en wat wel en niet is toegestaan. Deze leden vragen de initiatiefnemers
of zij dit delen en welke mogelijkheden zij zien om hier aandacht aan te besteden.
De voorzitter van de commissie, Pool
Adjunct-griffier van de commissie, Meijer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J. Pool, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
S.F.F. Meijer, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.