Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Sneller, Vijlbrief en Grinwis over de stijgende kosten voor huiseigenaren en bedrijven als gevolg van het ravijnjaar voor gemeenten
Vragen van de leden Sneller, Vijlbrief (beiden D66) en Grinwis (ChristenUnie) aan de Minister van Financiën over de stijgende kosten voor huiseigenaren en bedrijven als gevolg van het ravijnjaar voor gemeenten (ingezonden 27 februari 2025).
Antwoord van Minister Uitermark (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), mede
namens de Staatssecretaris van Financiën (ontvangen 23 april 2025). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 1687.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Huiseigenaren betalen fors meer ozb door gemeentelijke
tekorten»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat vindt u ervan dat de kosten voor veel inwoners en bedrijven in gemeenten fors
oplopen doordat gemeenten zich door onvoldoende financiering vanuit het rijk genoodzaakt
voelen om de onroerendezaakbelasting (ozb) te verhogen?
Antwoord 2
Ik begrijp de zorgen die er zijn over de ozb-stijging.
Het is van belang dat provincies en gemeenten over voldoende middelen (zowel financieel
als qua bevoegdheden) en uitvoeringskracht (menskracht, praktisch uitvoerbaar/organisatie)
beschikken bij de uitvoering van hun taken. Gemeenten zijn van oudsher dan ook nauw
betrokken bij de beleidsontwikkeling en de besluitvorming over taken die door het
Rijk bij gemeenten worden neergelegd. Bij uitbreiding van of bij nieuwe taken wordt
van oudsher artikel 2 Financiële-verhoudingswet of als er sprake is van nieuwe of
aangepaste medebewindstaken artikel 108 lid 3 Gemeentewet toegepast.
Zoals in mijn brief van 29 november jl. aan uw Kamer aangegeven (Kamerstukken II 2024–2025,
36 600 B, nr. 22) is in het Overhedenoverleg van 21 november jl. van kabinetszijde erkend dat de balans
tussen de ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht onder druk staat. Als kabinet
willen we met de medeoverheden een weg naar voren bewandelen. Zoals ook in deze brief
van 29 november jl. aangegeven, streeft het kabinet ernaar om, in goede interbestuurlijke
samenwerking bij de uitwerking van het Regeerprogramma, samen met de medeoverheden
tot een goede balans te komen. Het kabinet is daarover met medeoverheden in gesprek.
Over de stand van zaken van deze gesprekken bent u reeds geïnformeerd op 24 maart
jl. (Kamerstukken II 2024–2025, 33 047, nr. 30).
Echter, het is van uit staatsrechtelijk perspectief niet gepast om als bewindspersoon
te treden in een discussie over de lokale lasten in een specifieke gemeente. Het is
aan de gemeenteraden hierin keuzes te maken, waarbij onder meer belastingdruk, voorzieningenniveau
en andere zaken tegen elkaar worden afgewogen.
Vraag 3
Kunt u een overzicht geven van actuele en aangekondigde ozb-tarieven? Kunt u daarbij
ook de relatieve prijsstijging inzichtelijk maken ten opzichte van 2024?
Antwoord 3
De onroerendezaakbelasting die mensen moeten betalen is het ozb-tarief in een gemeente
vermenigvuldigd met de zogenaamde WOZ-waarde van hun onroerende zaak. Het gemiddelde
ozb-tarief voor woningen in 2025 bedraagt volgens het Centrum voor Onderzoek van de
Economie van de Lagere Overheden (COELO) 0,0924 procent. Dit is gemiddeld 1,2 procent
hoger dan in 2024. Het COELO kijkt niet alleen naar de ontwikkeling van het ozb-tarief,
maar ook naar de ontwikkeling van dit tarief rekening houdend met de ontwikkeling
van de WOZ-waarde, oftewel wat iemand daadwerkelijk betaalt. Gecorrigeerd voor de
waardeontwikkeling ligt het gemiddelde ozb-tarief voor woningen 6,9 procent hoger
dan vorig jaar (de reële tariefontwikkeling). Het gemiddelde huishouden betaalt dit
jaar 453 euro aan ozb. Dat is 31,49 euro meer dan in 20242.
Het ozb-tarief voor niet-woningen bedraagt in 2025 gemiddeld 0,5753 procent. Dit is
gemiddeld 2,6 procent hoger dan in 2024. Dat is gecorrigeerd voor de waardeontwikkeling
van niet-woningen 8,9 procent hoger dan vorig jaar. Voor eigenaren van niet-woningen
gaat het om een stijging van 9,1 procent en voor gebruikers van niet-woningen om een
stijging van 8,6 procent3.
Onderstaande kaarten geven het ozb-tarief woningen in 2025 en de mutatie van het ozb-tarief
woningen in 2025 per gemeente weer.
Kaart 1 ozb-tarief woningen 2025
Bron: COELO Atlas van de lokale lasten 2025
Kaart 2 mutatie ozb-tarief woningen 2025
Bron: COELO Atlas van de lokale lasten 2025
Vraag 4
Heeft u al met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) gesproken over de stijgende
ozb-tarieven? Zo ja, hoe liepen deze gesprekken? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Ik zou de gesprekken over maximering van de stijging van de OZB liefst zo snel mogelijk
voeren, maar het moeten ook vruchtbare gesprekken kunnen zijn. Daarom is het verstandig
eerst de besluitvorming dit voorjaar af te wachten alvorens heel gericht het gesprek
met gemeenten aan te gaan over maximering van de stijging van de OZB.
Vraag 5
Hoeveel wethouders en colleges hebben zich al bij u gemeld over dit onderwerp?
Antwoord 5
Gemeenten en provincies vragen in de media en in de gesprekken met het Rijk aandacht
voor de financiële situatie in 2026. Er zijn gemeenten die in dat kader een verhoging
van de OZB overwegen. Echter, zoals bij vraag 2 aangegeven het is van uit staatsrechtelijk
perspectief niet gepast om als bewindspersoon te treden in een discussie over de lokale
lasten in een specifieke gemeente. Het is aan de gemeenteraden hierin keuzes te maken,
waarbij onder meer belastingdruk, voorzieningenniveau en andere zaken tegen elkaar
worden afgewogen.
Vraag 6
Met hoeveel van hen bent u in gesprek gegaan? Hoe liepen deze gesprekken? Als u niet
met hen in gesprek bent gegaan, waarom niet? Hoe verliep en verloopt het overleg met
de VNG over de ontwikkeling van de gemeentefinanciën?
Antwoord 6
Zoals bij vraag 2 aangegeven is het kabinet met medeoverheden in gesprek. Over de
stand van zaken van deze gesprekken bent u reeds geïnformeerd op 24 maart jl. (Kamerstukken II
2024–2025, 33 047, nr. 30).
Vraag 7
Met welke aannames qua lokale lastenverzwaringen is gerekend in de koopkrachtcijfers
van de Miljoenennota? Klopt het dat de stijgende ozb daar niet in verwerkt zit?
Antwoord 7
In koopkrachtramingen wordt niet expliciet rekening gehouden met de ontwikkeling van
lokale lasten, waaronder de ozb. Wel wordt aangenomen dat alle uitgaven van huishoudens
(waaronder lokale lasten) stijgen met de gemiddelde inflatie. Voor huishoudens met
een eigen woning leidt een ozb-stijging die hoger is dan de gemiddelde inflatie tot
een (beperkte) overschatting van hun koopkrachtontwikkeling. Indien de ozb-stijging
lager is dan de gemiddelde inflatie, leidt dat tot (beperkte) onderschatting van de
koopkrachtontwikkeling van huishoudens met een eigen woning.
Vraag 8
Bent u het ermee eens dat dit een vertekend beeld geeft van de lasten en koopkracht
waar mensen mee te maken hebben?
Antwoord 8
Het klopt dat de huidige ramingsmethode kan leiden tot beperkte over- of onderschatting
van de koopkrachtontwikkeling van huishoudens met een eigen woning. Het gaat echter
om een zodanig klein effect, dat dit niet leidt tot een vertekening van het algehele
koopkrachtbeeld.
Een rekenvoorbeeld ter illustratie: Volgens COELO betalen huiseigenaren dit jaar gemiddeld
6,9 procent meer ozb dan vorig jaar, wat volgens het COELO neerkomt op ongeveer 31,50 euro.
In de koopkrachtraming is gerekend met de gemiddelde inflatie, die geraamd werd op
3,2 procent voor 2025. Dat betekent dat de koopkrachtontwikkeling voor 2025 is overschat
met ongeveer de helft van de ozb-stijging, wat neerkomt op ongeveer 15 euro. Indien
hiervoor zou worden gecorrigeerd, zou de koopkrachtontwikkeling van een huishouden
met een inkomen gelijk aan één keer modaal 0,03 procentpunt lager uitvallen.
Vraag 9
Kunt u een inschatting geven wat de effecten zijn van de stijgende ozb op de koopkracht
van verschillende groepen? Bent u bereid om bijvoorbeeld het Centraal Planbureau (CPB)
te vragen om de effecten door te rekenen zodat het eerlijke en volledige beeld qua
koopkracht inzichtelijk wordt?
Antwoord 9
Het effect van de stijgende ozb op de koopkrachtontwikkeling van verschillende groepen
is beperkt. Volgens het COELO betalen huiseigenaren gemiddeld genomen ongeveer 31,50 euro
meer ozb dan vorig jaar. Bij een huishouden met een inkomen gelijk aan één keer modaal
komt dit neer op een inkomenseffect van ongeveer 0,06 procent. Zoals toegelicht in
de antwoorden op vraag 7 en 8 is een deel van dit effect (ongeveer de helft) meegenomen
in de koopkrachtraming, omdat daarin wordt aangenomen dat alle uitgaven stijgen met
de gemiddelde inflatie.
Het effect van de stijgende ozb op de koopkracht hangt uiteraard af van de individuele
situatie. De grootte van het effect is afhankelijk van de hoogte van iemands inkomen,
de hoogte van de WOZ-waarde en de hoogte van de stijging van het ozb-tarief in iemands
gemeente. Gemiddeld genomen gaat het echter om een beperkt effect.
Het CPB heeft aangegeven de lokale lasten, waaronder de ozb, niet mee te rekenen in
de koopkrachtramingen, omdat het geen lasten zijn die direct door Rijksbeleid worden
beïnvloed, en omdat het veel tijd zou vergen om de ozb-ontwikkeling van alle 342 gemeenten
bij te houden en te ramen. Omdat de effecten van een toename van de ozb op de koopkrachtontwikkeling
relatief beperkt zijn – zie het rekeningvoorbeeld in antwoord 8 – is dit ook niet
noodzakelijk voor een gedegen beeld van de algemene koopkrachtontwikkeling.
Vraag 10
Kunt u een inschatting geven van de impact van de oplopende ozb op de kosten en winstgevendheid
van bedrijven?
Antwoord 10
Zie het antwoord op vraag 3 voor de ontwikkeling van de OZB voor niet-woningen. Omdat
niet bekend is wat het effect is op de kosten van verschillende sectoren, en in welke
mate deze kosten kunnen worden doorberekend, is het op dit moment niet mogelijk om
een onderbouwde inschatting te geven van wat het effect is op de winstgevendheid van
bedrijven.
Voor woningeigenaren in de hoedanigheid van woningcorporaties en private verhuurders
is het effect van de stijging van de OZB op hun rendement niet bekend. Voor het effect
per woning wordt verwezen naar het antwoord op vraag 3.
Vraag 11
Met welke aannames qua lokale lastenverzwaringen is gerekend ten aanzien van de inflatieraming?
Zaten daar de aangekondigde stijgingen al in, of niet?
Antwoord 11
De ozb is geen onderdeel van de Consumentenprijsindex (CPI) van het Centraal Bureau
voor de Statistiek (CBS), omdat de ozb geheven wordt op het bezit van onroerend goed,
en niet op de consumptie van een product (goed of dienst). Alleen product-gebonden
belastingen zijn onderdeel van het CPI. Er zijn dan ook geen aannames gemaakt ten
aanzien van de ozb voor de inflatieraming.
Vraag 12
Zo nee, wat is de mogelijke impact van de stijgende ozb op de inflatie?
Antwoord 12
Er zijn geen gevolgen van de ozb voor de inflatie die het CBS berekent, zie het antwoord
op vraag 11.
Vraag 13
Met welke aannames qua lokale lastenverzwaringen is gerekend ten aanzien van de armoedecijfers?
Zaten daar de aangekondigde stijgingen al in, of niet?
Antwoord 13
De armoedegrens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), het Nationaal Instituut
voor Budgetvoorlichting (Nibud) en het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) is afgeleid
van de minimumvoorbeeldbegrotingen van het Nibud. Lokale lasten zijn opgenomen in
deze minimumvoorbeeldbegrotingen, voor zover die betrekking hebben op huishoudens
met een sociale huurwoning (de minimumvoorbeeldbegrotingen zijn namelijk gebaseerd
op huishoudtypen met een sociale huurwoning). Bij de vaststelling van het aantal mensen
onder de armoedegrens (i.e. de armoedecijfers) houden CBS, Nibud en SCP echter rekening
met werkelijke woonlasten. Voor elk huishouden, zowel huurders als huiseigenaren,
worden dan de werkelijke woonlasten vastgesteld. Hieronder vallen de kosten van groot
onderhoud, erfpacht, opstalverzekeringen en ook ozb.4 Hoewel de ozb dus niet is meegenomen in de minimumvoorbeeldbegrotingen, houden CBS,
Nibud en SCP bij de vaststelling van de armoedecijfers wél rekening met de ozb. Op
dit moment zijn deze armoedecijfers volgens de nieuwe definitie vastgesteld tot en
met 2023.
Bij het ramen van de ontwikkeling van armoede door het CPB wordt de ozb op dezelfde
manier meegenomen als in de koopkracht. De (impliciete) aanname in de armoederamingen
is dus dat de ozb stijgt met de gemiddelde inflatie.
Vraag 14
Zo nee, wat is de mogelijke impact van de stijgende ozb op de armoedecijfers?
Antwoord 14
Indien bij de raming van de armoedecijfers rekening zou worden gehouden met de werkelijke
ontwikkeling van de ozb, dan zou dit in theorie een zeer beperkt effect kunnen hebben
op de armoedecijfers. Het inkomenseffect is namelijk zeer beperkt, zoals toegelicht
in het antwoord op vraag 8. Daarnaast zijn er relatief weinig huishoudens met een
inkomen onder de armoedegrens die een eigen woning hebben (meer dan 90 procent van
de mensen in armoede woont in een huurwoning).
Vraag 15
Bent u van plan de stijging van de ozb te voorkomen door gemeenten van meer financiering
te voorzien?
Antwoord 15
Zoals bij vraag 2 aangegeven is het kabinet met medeoverheden in gesprek. Over de
stand van zaken van deze gesprekken bent u reeds geïnformeerd op 24 maart jl. (Kamerstukken II
2024–2025, 33 047, nr. 30).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.J.M. Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Mede namens
T. van Oostenbruggen, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.