Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Stultiens over doorgeslagen marktwerking van studentenfaciliteiten
Vragen van het lid Stultiens (GroenLinks-PvdA) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetsenschap over doorgeslagen marktwerking van studentenfaciliteiten (ingezonden 17 april 2025).
Antwoord van Minister Bruins (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 22 april
2025).
Vraag 1
Bent u bekend met de opvatting van de toenmalige Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap, Mark Rutte, dat het aanbieden van voorzieningen voor studenten is toegestaan
indien dit een functie vervult bij het tot stand brengen van sociale binding en een
goed studieklimaat en langs die weg op positieve wijze het studierendement bevordert?1
Antwoord 1
Ja. De Staatssecretaris benadrukte ook toen al het belang van rechtmatigheid, transparantie
en het voorkomen van marktverstoring en ik onderschrijf dit volledig. In de notitie
«Helderheid in de bekostiging van het hoger onderwijs» (2004) is aangegeven dat voorzieningen
voor studenten als private activiteiten gelden. Daarom handhaaf ik net als mijn ambtsvoorgangers
de mogelijkheid om onder voorwaarden publieke middelen te investeren in private activiteiten.
Het beleid ten aanzien van het investeren in voorzieningen voor de student wordt dus
niet gewijzigd.
Vraag 2
Erkent u dat studentenvoorzieningen zoals sportfaciliteiten en universiteitsmusea
bijdragen aan het welzijn, de persoonlijke ontplooiing en de prestaties van studenten,
zoals bedoeld in artikel 1.3 (lid 5) van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek (WHW)?
Antwoord 2
Ja, ik erken dat studentvoorzieningen zoals sportfaciliteiten en universiteitsmusea
positief kunnen bijdragen aan het welzijn van studenten, en daarmee ook aan hun persoonlijke
ontplooiing en studieresultaten. Tegelijkertijd is het mijn verantwoordelijkheid om
de grenzen van publieke bekostiging te bewaken. Onderwijsinstellingen ontvangen bekostiging
voor hun wettelijke taken: diplomagericht onderwijs, onderzoek en kennisoverdracht.
Het klopt dat de WHW bepaalt dat instellingen mede aandacht schenken aan de persoonlijke
ontplooiing van studenten. Die bepaling is echter breed geformuleerd en in de loop
van de tijd nader ingekaderd. Binnen die inkadering gelden voorzieningen zoals sportfaciliteiten
als private activiteiten, die niet onder de bekostigde taken van instellingen vallen.
De beleidsregel maakt het mogelijk dat instellingen met publieke middelen investeren
in private activiteiten. Daarbij moeten ze wel voldoen aan een aantal voorwaarden.
Zo moeten de investeringen in het verlengde liggen van de publieke taken en dienen
instellingen een integrale kostprijs of marktconform tarief hanteren. Zo wordt voorkomen
dat publiek geld weglekt of er sprake is van marktverstoring.
Vraag 3
Bent u bekend met het proefschrift van R.G. Louw waarin wordt opgemerkt dat het «onzin
is om sportfaciliteiten tot de private activiteiten te rekenen»?2
Antwoord 3
Ja, ik ben bekend met deze omschrijving uit het genoemde proefschrift, maar deel deze
opvatting niet. Dat de activiteit niet tot de wettelijke taak behoort, betekent niet
dat sporten niet belangrijk is of dat de sportfaciliteit geen positieve effecten op
de gemeenschap van studenten en docenten of zelfs de regio kan hebben. Ik zie het
niet als essentieel
voor of direct ondersteunend aan het diplomagerichte onderwijs, onderzoek en kennisoverdracht ten behoeve van de maatschappij
en daarom niet als onderdeel van de wettelijke taak. Het is de onderwijsinstellingen
toegestaan om deze activiteiten uit te voeren, met inachtneming van de voorwaarden
van de beleidsregel.
Vraag 4
Waarom kiest u met de herziene beleidsregel «publiek-privaat» voor meer marktwerking
en dwingt u onderwijsinstellingen om bijvoorbeeld sportfaciliteiten of de kantine
minder toegankelijk te maken?
Antwoord 4
Onderwijsinstellingen worden met de herziene beleidsregel tot niets gedwongen. OCW
bekostigt instellingen voor de uitvoering van hun wettelijke taken. Voor investeringen
in private activiteiten, zoals sportfaciliteiten of een kantine, blijven mogelijkheden
bestaan, mits wordt voldaan aan de voorwaarden van de beleidsregel «Investeren met
publieke middelen in private activiteiten». Daarmee beoog ik een balans tussen de
belangen van de instellingen, de maatschappij en de markt, terwijl ik mijn verantwoordelijkheid
voor rechtmatige en doelmatige besteding van publiek geld niet uit het oog verlies.
Vraag 5
Kunt u een volledig overzicht geven van de sport- en cultuurcentra die door dit besluit
dreigen te verdwijnen of fors duurder dreigen te worden?
Antwoord 5
Dit overzicht kan ik niet geven. Instellingen verantwoorden zich over de investeringen
die zij doen, en dit wordt gecontroleerd door accountants. De verantwoording is echter
niet uitgesplitst op een zodanig detailniveau dat daarmee een dergelijk overzicht
kan worden opgesteld. Daarnaast heb ik geen rol in de bedrijfsvoering van onderwijsinstellingen.
Vraag 6
Bent u bereid dit besluit te heroverwegen en daarmee Mark Rutte niet rechts in te
halen?
Antwoord 6
Ik zie geen noodzaak tot heroverweging van de beleidsregel. De nieuwe beleidsregel
verduidelijkt namelijk de voorwaarden waaronder het is toegestaan met publieke middelen
te investeren in private activiteiten en over de wijze van verantwoording. Het beleid
rondom studentvoorzieningen is, zoals in het antwoord op vraag 1 reeds aangegeven,
ongewijzigd.
Deze nieuwe beleidsregel is een aanpassing van het kader op basis van een advies van
de landsadvocaat en uitgebreide afstemming met de NRTO, VH, UNL, MBO-Raad en Inspectie
van het Onderwijs. De beleidsregel bevat bovendien enkele versoepelingen voor instellingen.
Zo is het nu mogelijk om, in plaats van een integrale kostprijs, een marktconform
tarief te hanteren. Ook is het niet langer verplicht om in alle gevallen de integrale
kostprijs ex post te berekenen. Deze aanpassingen zijn gedaan naar aanleiding van
knelpunten die door de koepels zijn aangedragen.
Vraag 7
Zo niet, wat gaat u doen om negatieve gevolgen van dit besluit te voorkomen, zoals
dalende mentale gezondheid, culturele vervreemding en een afname van sociale cohesie?
Antwoord 7
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven is het beleid ten aanzien van het investeringen
in voorzieningen voor studenten niet gewijzigd.
Vraag 8
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat DUO en hoger onderwijs
d.d. 23 april 2025?
Antwoord 8
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.