Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Sneller over het rapport ‘Alpha Quick Scan: een zoektocht naar flakka’
Vragen van het lid Sneller (D66) aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het rapport «Alpha Quick Scan: een zoektocht naar flakka» (ingezonden 18 maart 2025).
Antwoord van Staatssecretaris Karremans (Volksgezondheid, Welzijn en Sport), mede
namens de Minister van Justitie en Veiligheid (ontvangen 22 april 2025). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 1882.
Vraag 1
Herkent u het beeld dat na het verbod op diverse alpha-cathinonen er chaos ontstond
aan de aanbodzijde en dat dit tot risico’s – zoals een onvoorspelbare kwaliteit en
potentie van middelen, versnijdingen en het overstappen naar andere, tevens illegale
hard drugs – heeft geleid onder gemarginaliseerde gebruikers?1
Antwoord 1
Het is bekend dat mensen die afhankelijk zijn van dit soort drugs door verminderde
beschikbaarheid van een middel na een verbod op zoek gaan naar een vervangend middel,
dan wel zich meer richten op de andere middelen die zij al gebruiken. Ook deze middelen
brengen gezondheidsrisico’s met zich mee. Het is daarom belangrijk om ontwikkelingen
te monitoren, ook op lokaal niveau en in contact te blijven met de gebruikersgroep.
Er zijn geen aanwijzingen dat de kwaliteit van deze middelen is verslechterd en dat
ze worden versneden met synthetische opioïden.
Vraag 2
Herkent u de conclusie dat, enerzijds het verbod op diverse alpha-cathinonen heeft
geleid tot hogere prijzen en een verminderde beschikbaarheid van deze middelen en
daarmee een afname in het gebruik, maar dat anderzijds de onderliggende problematiek
van de groep problematische gebruikers van «flakka» onveranderd is gebleven? Herkent
u de conclusie dat zij daarmee alsnog grote risico’s lopen om in aanraking te komen
met middelen die mogelijk een nog hoger risico met zich meedragen?
Antwoord 2
Een belangrijk doel van een verbod op een risicovolle (designer)drug is het tegengaan
van de eenvoudige beschikbaarheid van de drug. Dit werpt een drempel op tot gebruik.
Dit effect is zichtbaar bij de «alpha-cathinonen» die inmiddels verboden zijn, met
name ten aanzien van alpha-PHiP dat een jaar geleden op lijst»I bij de Opiumwet is
geplaatst. Het is moeilijk dit middel nog te verkrijgen, de prijs is vele malen hoger,
hetgeen heeft geresulteerd in minder gebruik. Het is mij bekend dat het grootste deel
van de groep die deze middelen gebruikt(e), wordt gekenmerkt als problematisch gebruiker
van verschillende drugs. Een verbod neemt deze problematiek van chronisch risicovol
middelengebruik niet weg. Gebruik van deze cathinon is – in vergelijking met andere
drugs – echter zeer ontwrichtend, zowel voor de gebruiker als voor de omgeving en
hulpverleners. Het is daarom heel positief dat het gebruik van dit middel door het
verbod flink is afgenomen.
Vraag 3
Deelt u de mening dat de politie onevenredig veel capaciteit kwijt is aan het oplossen
van crisissituaties die ontstaan rond het gebruik van alpha-cathinonen en dat zij
daarmee in feite een zorgtaak op zich nemen die eigenlijk niet tot de kerntaken van
de politie behoort?
Antwoord 3
Mensen met een drugsverslaving in combinatie met psychische en sociale problematiek
zijn kwetsbaar en zijn veelal zorgmijdend. Tegelijkertijd kunnen ze door hun problematische
gebruik zorgen voor een onveilig gevoel in buurten en wijken of zelfs zorgen voor
een verstoring van de openbare orde. Dit laatste kost de politie veel tijd en inzet.
De politie heeft dan ook baat bij goede samenwerking met de partners in de zorg en
het sociaal domein om mensen met een drugsverslaving de juiste ondersteuning en zorg
te bieden en daarmee crisissituaties te verminderen.
Vraag 4
Bent u het eens met de aanbeveling om meer balans tussen zorg en handhaving aan te
brengen in de aanpak van druggerelateerde overlast en dat alle partijen die actief
zijn in de first response, baat hebben bij een stevige investering in laagdrempelige
voorzieningen, harm reduction, maatschappelijk opvang, verslavings- en crisiszorg
en huisvesting? Zo ja, hoe zult u invulling geven aan die aanbeveling?
Antwoord 4
Jazeker, hier wordt hard aan gewerkt. Wanneer er sprake is van een stapeling van problemen,
waaronder verslaving, is samenwerking tussen het sociaal-, zorg- en veiligheidsdomein
cruciaal. De afgelopen jaren is er nadrukkelijk ingezet op een integrale aanpak voor
mensen met verward of onbegrepen gedrag, waaronder deze groep. Daarbij zijn met behulp
van goede lokale en regionale initiatieven samenwerkingen met de veldpartijen en de
regio’s tot stand gekomen. Het Actieprogramma Grip op Onbegrip van ZonMw financiert,
met middelen van VWS en JenV, al enkele jaren de versteviging van deze initiatieven
en samenwerkingen.
Een voorbeeld van zo’n initiatief is straattriage, waar in negen regio’s ggz-verpleegkundigen
samen met de politie op meldingen afgaan. Of het aanstellen van een wijk GGD-er, die
als verbindingsofficier werkt in de gemeente en zo snel mogelijk bij mensen met onbegrepen
gedrag langsgaat.
Het Trimbos Instituut heeft recent met financiering van VWS een handreiking voor gemeentes
geschreven om hen te helpen met de hulp en ondersteuning voor mensen met complex middelengebruik:
de Gemeentelijke Aanpak Complexe Middelenproblematiek. De aanpak is gericht op oplossingen
voor problematiek die vaak te complex is om via de bestaande zorgstructuren aan te
pakken, waardoor problemen regelmatig escaleren en acute zorg- en veiligheidsdiensten
vaak moeten optreden.
Een ander concreet voorbeeld dat invulling geeft aan de aanbeveling is een project
om te komen tot een integrale aanpak van flakka-problematiek in West-Brabant. De Minister
van JenV heeft een subsidie verstrekt aan de regio de Markiezaten (o.a. Bergen op
Zoom) om met alle betrokken partijen tot een gezamenlijke aanpak van de flakka-problematiek
te komen. Het is belangrijk om te voorkomen dat de problematiek structureler wordt
en zich verspreid naar omliggende regio’s. Door middel van deze integrale aanpak wordt
er meer balans aangebracht tussen zorg en handhaving en het tegengaan van de ondermijnende
drugscriminaliteit. De looptijd van het project is van de zomer van 2024 tot en met
zomer van 2026. De aanpak zal indien gewenst met andere gemeenten worden gedeeld.
Vraag 5
Kunt u zich erin vinden dat een dergelijke herinvestering tot meer structurele oplossingen
leidt voor zowel individuen als de maatschappij?
Antwoord 5
Ik ben ervan overtuigd dat genoemde investeringen bijdragen aan oplossingen voor deze
problematiek.
Vraag 6
Deelt u de mening dat in het grote plaatje een dergelijke investering uiteindelijk
een stevige reductie in maatschappelijk kosten met zich meebrengt?
Antwoord 6
Het is waarschijnlijk dat deze investeringen op termijn inderdaad kostenreducerend
zullen zijn.
Vraag 7
Deelt u de conclusie dat onder het plaatsen van middelen onder de Opiumwet geen helder
geformuleerde doelstelling ligt en dat met het beter uitwerken van deze doelstellingen
er ook beter inzichtelijk gemaakt kan worden wat de daadwerkelijke uitwerking van
een verbod is? Zo ja, wanneer zult u deze concretisering toepassen?
Antwoord 7
Deze conclusie deel ik niet. Zoals bekend vormen internationale verdragen, waarin
een groot aantal middelen zijn aangemerkt als schadelijk voor de gezondheid en de
samenleving, de grondslag voor de Opiumwet. Middelen worden toegevoegd aan de Opiumwet
na bewezen schadelijkheid op grond van een uitgebreide nationale of internationale
risicobeoordeling. Het verbod op een middel waarschuwt (toekomstige) gebruikers over
de gezondheidsrisico’s en zorgt ervoor dat het middel minder toegankelijk wordt. Het
doel van het verbod is primair de bescherming van de gezondheid. Tegelijkertijd dient
het verbod ter voorkoming van schade voor de samenleving veroorzaakt door de productie
en handel van drugs.
Vraag 8
Bent u bereid uw gerichte aanval op Stichting Mainline te heroverwegen?2
Antwoord 8
Ik zie het belang van Stichting Mainline als het gaat om het contact met en ondersteuning
van mensen die afhankelijk zijn van drugsgebruik en daardoor problemen kunnen krijgen
met hun gezondheid en dagelijks functioneren. Ik ben van mening dat de bezuiniging
op de subsidie aan Mainline te verantwoorden is. Er zijn meerdere partijen die een
belangrijke rol vervullen op het gebied van preventie, voorlichting en harm reduction
ten aanzien van deze kwetsbare groep, zoals de instellingen voor verslavingszorg,
gemeenten en GGD-en en het Trimbos-instituut. Mijn verwachting is dat gemeenten vanuit
hun verantwoordelijkheid voor deze kwetsbare groep ook de expertise van Mainline zullen
benutten, zoals dat nu gebeurt in Amsterdam.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V.P.G. Karremans, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.