Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Jetten en Paternotte over de gevolgen van bezuinigingen op onderwijsinstellingen en de gevolgen van de aanpak internationalisering
Vragen van de leden Jetten en Paternotte (beiden D66) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de gevolgen van bezuinigingen op onderwijsinstellingen en de gevolgen van de aanpak internationalisering (ingezonden 19 februari 2025).
Antwoord van Minister Bruins (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 22 april
2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 1615.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de NOS-berichtgeving van 17 februari 2025 en de berichtgeving
in Turbantia van 10 februari 2025 over dat er ontslagen vallen op universiteiten,
waaronder op de Universiteit Twente (UT), University College Roosevelt in Middelburg,
Open Universiteit en de UvA? Hoe kijkt u naar dit nieuws?1, 2
Antwoord 1
Ik ben bekend met het bericht van de NOS en Tubantia over Universiteit Twente, University
College Roosevelt in Middelburg, Open Universiteit en de UvA. De achtergrond van de
ontslagen op deze instellingen kan divers zijn en is niet één op één te relateren
aan de bezuinigingen van dit kabinet. Naast de bezuinigingen worden meerdere instellingen
geconfronteerd met bijvoorbeeld dalende studentenaantallen en gestegen uitgaven (zoals
gestegen salariskosten). Deze factoren kunnen ertoe leiden dat zij lastige keuzes
moeten maken om hun organisatie financieel gezond te houden. Ik begrijp dat dergelijke
besluiten grote impact hebben op de medewerkers. Ik vertrouw erop dat instellingen
dergelijke maatregelen weloverwogen nemen.
Vraag 2
Kunt u aangeven wat de gevolgen van deze ontslagen zijn voor de regiofunctie van de
UT, Open Universiteit in Limburg en University College Roosevelt in Middelburg?
Antwoord 2
Het is voor het ministerie niet mogelijk om uitspraken te doen over de gevolgen van
specifiek deze ontslagen voor de betreffende regio. Ook de oorzaken van de ontslagen
kunnen mogelijk verschillen. Bovendien betreft het bij de ene organisatie een specifiek
deel van de organisatie, en bij de andere zijn de ontslagen mogelijk breder. Dat betekent
dat ook de gevolgen verschillend zullen zijn. Ik heb er vertrouwen in dat instellingen
weloverwogen keuzes maken met betrekking tot het personeelsbeleid.
Vraag 3 en 4
Hoe kijkt u aan tegen de berichten dat met het verdwijnen van vakgroepen bij de UT
ook onderzoek naar kanker en naar Parkinson zal verdwijnen?3
Erkent u dat het problematisch is dat hier vakgroepen zullen verdwijnen?
Antwoord 3 en 4
Hogescholen en universiteiten hebben een hoge mate van autonomie. Zij gaan over de
inhoud van onderwijs en onderzoek. Instellingen bepalen dus zelf hoe ze de middelen
voor onderwijs en onderzoek inzetten; ze hebben bestedingsvrijheid.
Dankzij interne waarborgen, zoals de Raad van Toezicht en medezeggenschap, heb ik
er vertrouwen in dat instellingen op een zorgvuldige wijze keuzes zullen maken ten
aanzien van hun onderzoek en onderwijsaanbod. Dit kunnen ook keuzes zijn die bepaalde
vakgroepen raken.
Vraag 5
Kunt u aangeven wat de effecten zullen zijn voor de kraptesectoren en voor onze economie
als deze vakgroepen wegbezuinigd worden?
Antwoord 5
Er is geen direct verband te leggen tussen het schrappen van specifieke vakgroepen
en de bezuinigingen van dit kabinet alsmede tussen het schrappen van specifieke vakgroepen
en de economie. Ook is er geen direct verband te leggen tussen het sluiten van de
vakgroepen en de in- en uitstroom van studenten en afgestudeerden in technische opleidingen,
temeer omdat er geen opleidingen verdwijnen.
Vraag 6
Erkent u dat we op dit moment al een tekort aan technici hebben in onze economie en
dat het verdwijnen van vakgroepen bij de UT het tekort alleen maar zal vergroten?
Antwoord 6
Ja, er is een tekort aan technici, met name op mbo-niveau. Er zijn in veel vakgebieden
grote tekorten en die houden de komende jaren aan. Het kabinet zet zich in om technici
op te leiden, bijvoorbeeld met het actieplan groene en digitale banen en door bijvoorbeeld
extra investeringen in het opleiden voor de microchipsector. Er is geen direct verband
te leggen tussen het schrappen van specifieke vakgroepen en het aantal op te leiden
technici.
Vraag 7
Welke concrete acties gaat u nemen om het bovenstaande te voorkomen?
Antwoord 7
Naast de bovengenoemde acties vanuit de overheid, is het aan de hogescholen en universiteiten
om zelf keuzes te maken over de inhoud van onderwijs en onderzoek. Hogescholen en
universiteiten hebben een hoge mate van autonomie. Instellingen bepalen zelf hoe ze
de middelen voor onderwijs en onderzoek inzetten: ze hebben bestedingsvrijheid. Bij
de keuzes van instellingen spelen mogelijk de demografische krimp, de gestegen kosten
en de bezuinigingen van dit kabinet een rol. De instellingen zullen naar verwachting
de komende jaren meer scherpe keuzes maken. De universiteiten en hogescholen zijn
op dit moment bezig met het inrichten van processen om gezamenlijk af te stemmen over
het opleidingsaanbod en die beweging wil ik versterken. In mijn beleidsbrief4 vervolgonderwijs heb ik aangekondigd dat ik wil dat instellingen meer gezamenlijk
afstemmen rondom opleidingsaanbod. Daarmee geef ik ook invulling aan de motie Martens-America5 zodat voorkomen wordt dat opleidingen zonder gezamenlijk overleg uit Nederland verdwijnen.
Vraag 8
Waarop is het besluit in uw brief gebaseerd dat «niet alleen instellingen die gelegen
zijn in een krimp- of grensregio een beroep op het regio-criterium kunnen doen, maar
ook instellingen die in de nabijheid van een krimpregio liggen en van belang zijn
voor de regio»?6
Antwoord 8
Ik heb gekozen om instellingen met vestigingen gelegen in de nabijheid van een krimpregio
op te nemen in de reikwijdte van het criterium regionale omstandigheden, vanwege de
bijdrage die deze instellingen kunnen leveren aan de vitaliteit van deze regio’s.
De geografische afbakening van krimpregio’s, waarbij in de Wet internationalisering
in balans (WIB) wordt aangesloten bij het elftal regio’s uit het Nationaal Programma
Vitale Regio’s (NPVR), dekt niet altijd de volledige samenhang tussen regio en onderwijs.
Om recht te doen aan de functie die nabijgelegen instellingen vervullen, biedt de
WIB ruimte voor anderstalige opleidingen binnen instellingsvestigingen die in de directe
omgeving van de krimpregio liggen en aantoonbaar van belang zijn voor de betreffende
krimpregio. Deze keuze wordt ondersteund door signalen uit de internetconsultatie
van de AMvB toets anderstalig onderwijs, waarin werd benadrukt dat ook instellingen
buiten strikt afgebakende krimpregio’s een grote regionale rol spelen.
Vraag 9
Hoe wordt dit criterium precies afgebakend en hoe wordt invulling gegeven aan deze
afbakening?
Antwoord 9
De afbakening van dit criterium wordt uitgewerkt in de nota van wijziging die ik doorvoer
naar aanleiding van het amendement Bontenbal c.s. Ik koers erop om de nota van wijziging
voor de zomer aan uw Kamer te sturen.
Vraag 10
Wat is de juridische onderbouwing voor het opnemen van dit criterium in het wetsvoorstel
Wet internationalisering balans en is er juridisch advies ingewonnen over dit criterium?
Zo ja, kan dit juridisch advies met de Kamer gedeeld worden?
Antwoord 10
De toets anderstalig onderwijs uit het wetsvoorstel Wet internationalisering in balans
is een doelmatigheidstoets. Doelmatigheid gaat over het effectief inzetten van publieke
middelen om bepaalde doelen te bereiken. In het geval van het onderwijs gaat het om
de inzet van overheidsgeld voor associate degree en bachelor opleidingen die een positieve
maatschappelijke impact hebben. De onderbouwing van het regiocriterium is dus voornamelijk
een maatschappelijk-economische onderbouwing en niet een juridische.
Het kabinet acht overheidsuitgaven aan anderstalige opleidingen doelmatig, voor zover
deze bijdragen aan bredere maatschappelijke doelstellingen. In krimpregio’s betreft
dit met name de bijdrage aan de regionale vitaliteit, bijvoorbeeld door de toestroom
van internationaal talent naar de arbeidsmarkt of door het bevorderen van de regionale
kennisinfrastructuur. In grensregio’s ligt de meerwaarde in het versterken van grensoverschrijdende
economische ontwikkeling en sociale cohesie.
Over de nadere invulling van het regiocriterium is geen extern juridisch advies ingewonnen.
Het wetsvoorstel is voorbereid door een ambtelijk team met onder meer wetgevingsjuristen
en beleidsjuristen. De juridische blik vormt daarom een integraal onderdeel van de
advisering en voorbereiding rond het wetsvoorstel. Het kabinet verwijst daartoe naar
de beslisnota’s die bij het toezenden van het wetsvoorstel aan uw Kamer reeds openbaar
gemaakt zijn.7
Vraag 11
Hoe verhoudt de invulling van de regelgeving zich met de beoogde taakstelling op internationale
studenten, zoals deze nog steeds in de OCW-begroting staat?
Antwoord 11
Ik vind het van belang te onderstrepen dat de toets anderstalig onderwijs niet als
eigenstandige doelstelling heeft om de internationale instroom te beperken. De toets
borgt de doelmatigheid van het anderstalige onderwijsaanbod en versterkt de positie
van het Nederlands als onderwijs- en onderzoekstaal. De verwachting is dat de toets
anderstalig onderwijs op termijn zal leiden tot een daling van het aantal anderstalige
opleidingen. Dit kan als neveneffect hebben dat de internationale instroom daalt,
wat een bijdrage levert aan de taakstelling, maar daar is de toets niet primair op
gericht.
Door meer ruimte te bieden aan anderstalig onderwijs in de regio, wordt er ook meer
ruimte geboden om daar de instroom van internationale studenten op peil te houden.
«Regionale omstandigheden» is overigens niet de enige toestemmingsgrond op basis waarvan
anderstalige opleidingen de doelmatigheid van hun taalkeuze kunnen aantonen. Er blijft
ook ruimte voor maatwerk in de rest van Nederland. Wel zal de ruimte die er op macroniveau
overblijft voor anderstalig onderwijs in andere gebieden, afhankelijk zijn van de
mate waarin hogescholen en universiteiten in de regio worden ontzien.
Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomst van de toets, noch op de mate waarin de uitkomst
bij zal dragen aan de invulling van de taakstelling op internationale studenten. Naast
het wetsvoorstel hebben de instellingen en de regering ook beschikking over andere
instrumenten om te kunnen sturen op de studentenstromen, zoals het wervings- en selectiebeleid,
de fixusinstrumenten en bestuurlijke afspraken. Over de invulling van de resterende
taakstelling wordt bij ontwerpbegroting 2026 een besluit genomen.
Vraag 12
Deelt u de zorgen van onderwijsinstellingen dat deze bezuinigingen mogelijk zullen
leiden tot nog meer ontslagen en tot het schrappen van opleidingen?
Antwoord 12
Ik begrijp dat de bezuinigingen, maar ook de dalende studentenaantallen en gestegen
kosten erin kunnen resulteren dat instellingen keuzes moeten maken om hun organisatie
financieel gezond te houden. Het is aan de individuele instelling hoe zij daar invulling
aan geven.
Vraag 13
Deelt u de zorg dat juist bij hogescholen en universiteiten met een regiofunctie dit
tot problemen voor het onderwijs en de economie in de regio zal leiden?
Antwoord 13
Zie hiervoor het antwoord bij vraag 2.
Vraag 14
Hoe gaat u dit voorkomen en bent u bereid om de bezuinigingen te heroverwegen?
Antwoord 14
Het kabinet staat achter de gemaakte keuzes en beschouwt de bezuinigingen als realistisch
en uitvoerbaar. Om die reden ben ik niet voornemens de bezuinigingen te heroverwegen.
Vraag 15, 16 en 17
Hoe kijkt u naar de daling van het aantal studenten, zoals blijkt uit de gepubliceerde
cijfers van de Universiteiten van Nederland (UNL) van 11 februari 2025?8
Hoe kijkt u er tegenaan dat juist op universiteiten in Groningen, Maastricht en Nijmegen
het aantal eerstejaars studenten daalt?9 Vindt u dit een zorgelijke ontwikkeling?
Hoe kijkt u aan tegen het effect dat deze daling kan hebben op de regio waar deze
universiteiten liggen?
Antwoord 15, 16 en 17
De instroom aan de universiteiten stagneert al enkele jaren, maar daalt nu voor het
eerst licht. Vorig jaar stonden er in totaal 341.693 studenten ingeschreven bij de
Nederlandse universiteiten. In het huidige collegejaar gaat het om in totaal 339.598
studenten. Wel zijn er verschillen tussen instellingen, regio’s en sectoren: zo stijgt
de instroom bij technische bacheloropleidingen met 19%.
De universiteiten in Groningen, Maastricht en Nijmegen hebben in de afgelopen jaren
stijgingen in de studentenaantallen gerapporteerd maar zien deze aantallen nu dalen.
Omdat de krimp in studentenaantallen verschillend uitpakt voor instellingen, voor
regio’s en per sector, heb ik in de beleidsbrief aangekondigd om een integrale aanpak
uit te werken voor het hbo en wo. Deze aanpak bestaat uit twee elementen: het borgen
van een macrodoelmatig, toegankelijk en kwalitatief goed opleidingsaanbod, en aanpassingen
in de bekostigingssystematiek, o.a. gericht op stabilisatie. Ik zal uw Kamer later
dit jaar over deze aanpak nader informeren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.