Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 692 Wijziging van diverse onderwijswetten voor een meer planmatige en doelmatige aanpak van de onderwijshuisvesting in het primair en het voortgezet onderwijs (Wet planmatige aanpak onderwijshuisvesting)
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 22 april 2025
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen.
Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende
zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel
van wet genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave
blz.
Gezamenlijke inbreng commissie
2
I
Algemeen
2
1.
Wetenschapstoets
2
2.
Problematiek: nut en noodzaak wetsvoorstel
2
3.
Bredere ontwikkelingen op het terrein van onderwijshuisvesting
3
4.
Inhoud wetsvoorstel
4
5.
Wetsvoorstel in relatie tot lagere regelgeving
6
6.
Evaluatie
7
II
Artikelsgewijze toelichting
7
Inbreng leden van de fracties
8
I
Algemeen
8
1.
Inleiding
9
2.
Aanleiding
11
2.1
Onderzoek ARK en huisvestingsvoorstellen sectorraden en VNG
11
2.2
Leerlingenaantallen
11
3.
Problematiek: nut en noodzaak wetsvoorstel
11
3.1
Huidig stelsel van onderwijshuisvesting
11
3.2
Knelpunten in het bestaande stelsel
12
4.
Bredere ontwikkelingen op het terrein van onderwijshuisvesting
14
4.1
Interdepartementaal beleidsonderzoek Onderwijshuisvesting funderend onderwijs
14
4.2
Klimaat, energie en ventilatie
15
5.
Inhoud wetsvoorstel
17
5.1
Integraal huisvestingsplan en meerjarenonderhoudsplan
18
5.2
Renovatie
20
5.3
Versoepelen investeringsmogelijkheden in het primair onderwijs
21
5.4
Caribisch Nederland
23
6.
Verhouding tot hoger recht
23
7.
Gevolgen voor de regeldruk
24
8.
Uitvoering
24
9.
Toezicht en handhaving
24
10.
Financiële gevolgen
24
11.
Advies en consultatie
25
11.1
Adviezen
25
11.2
Internetconsultatie
26
12.
(Parlementaire) geschiedenis
26
Gezamenlijke inbreng commissie
I Algemeen
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) heeft in het kader
van het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel de leden Pijpelink (GroenLinks-PvdA)
en Kostić (PvdD) tot wetgevingsrapporteurs benoemd. De wetgevingsrapporteurs hebben
ten behoeve van het verslag een schriftelijke inbreng opgesteld met vragen van verdiepende
en verduidelijkende aard aan de regering. De commissie heeft in de procedurevergadering
van 10 april 2025 besloten de inbreng van de wetgevingsrapporteurs over te nemen en
in het verslag als inbreng van de commissie op te nemen.1 Bij de hiernavolgende inbreng is zo veel mogelijk de volgorde van de memorie van
toelichting aangehouden.
1. Wetenschapstoets
Op verzoek van de vaste commissie voor OCW is een wetenschapstoets uitgevoerd met
betrekking tot onderhavig wetsvoorstel door prof. dr. mr. Van Schoonhoven (Vrije Universiteit
Amsterdam) en prof. dr. Berkhout MRE MRICS (Nyenrode Business Universiteit).2 De leden van de commissie zijn hen zeer erkentelijk voor de toets die is verricht.
De leden van de commissie vragen de regering om in de nota naar aanleiding van het
verslag een reactie te geven op de aandachts- en verbeterpunten uit de wetenschapstoets.
2. Problematiek: nut en noodzaak wetsvoorstel
Langere termijnperspectief
De leden van de commissie lezen dat de regering in de memorie van toelichting3 verwijst naar het IBO-rapport uit 20214. Kan de regering per maatregel uiteenzetten in hoeverre met dit wetsvoorstel, dan
wel op andere wijze, invulling wordt gegeven aan de zes maatregelen die in het scenario
«basis op orde» worden geadviseerd?
Verder lezen de leden van de commissie dat de regering stelt dat andere aanbevelingen
van het IBO, die verder gaan dat het optimaliseren van het huidige stelsel, een stap
verder gaan en voor volledige implementatie een wijziging van het stelsel vergen.
Het gaat dan bijvoorbeeld over het aanpakken van de verouderde voorraad van schoolgebouwen
en het stroomlijnen van budgetten door deze te oormerken. De regering geeft aan dat
het wetsvoorstel niet leidt tot zo’n fundamentele herziening. De leden van de commissie
lezen tot slot dat de regering in het nader rapport in reactie op de Raad van State
aangeeft dat met onderhavig wetsvoorstel een planmatiger en doelmatiger aanpak van
de onderwijshuisvesting wordt beoogd en dit een belangrijke randvoorwaarde is in de
aanpak van de langetermijnopgave, maar dat dit niet wegneemt dat de langetermijnopgave
aanvullende middelen vergt.5 Kan de regering nader toelichten welk langetermijnperspectief zij voor zich ziet?
Acht de regering een wijziging van het stelsel wenselijk en zo ja, op welke termijn
en welke stappen zijn volgens de regering daarvoor benodigd? Zo nee, waarom acht de
regering deze dan ook niet op lange termijn wenselijk? Kan de regering tot slot een
toelichting geven op de aanvullende middelen die de langetermijnopgave vergt en de
voornemens van de regering op dit punt? In een onderzoek van McKinsey uit 2020 wordt
onderinvestering in onderwijshuisvesting benoemd als een van de grote uitdagingen
in het onderwijs. Dit onderzoek wordt ook aangehaald door de regering de memorie van
toelichting. In hoeverre draagt onderhavig wetsvoorstel bij aan het aanpakken van
onderinvestering in onderwijshuisvesting?
3. Bredere ontwikkelingen op het terrein van onderwijshuisvesting
Klimaatdoelstellingen
De regering stelt in reactie op het door de Raad van State geschetste risico dat de
eerste reeks IHP’s straks te lage ambities bevatten op het gebied van klimaatdoelstellingen
rekening houdend met het feit dat vanaf 2030 de Zero Emission Buildings-norm (ZEB-norm)
zal aangeven tot welk niveau een bestaand gebouw verduurzaamd moet worden om klaar
te zijn voor 2050. Ook geeft de regering aan dat de Energy Performance of Buildings
Directive IV (EPBD IV) per 2030 minimale energieprestatie-eisen stelt voor (onder
meer) bestaande gebouwen in het primair onderwijs. Kan de regering, in relatie tot
het risico dat de Raad van State schetst, nader ingaan op de haalbaarheid om per 2030
te voldoen aan genoemde minimale energieprestatie-eisen? In hoeverre zal de voorgestelde
systematiek van meerjarenonderhoudsplannen (MJOP’s) en IHP’s hieraan bijdragen in
het licht van de beoogde inwerkingtredingsdatum van de wet, ook gezien de eisen vanuit
de EPBD IV per 2030?
Gezond binnenklimaat
De leden van de commissie constateren dat de regering de zorgplicht voor het schoolbestuur
voor een gezond binnenklimaat, die in het via internet geconsulteerde wetsvoorstel
stond, heeft geschrapt. Deze verplichting behelsde dat het bevoegd gezag in ieder
geval beleid met betrekking tot een gezond binnenklimaat voor leerlingen vaststelt
en uitvoert. De regering geeft aan deze verplichting te hebben geschrapt omdat deze
a) niets toevoegt aan de al geldende en toekomstige wet- en regelgeving (Besluit bouwwerken
leefomgeving (Bbl)) en de aankomende wijziging daarvan waarmee CO2-meters in het funderend onderwijs verplicht worden gesteld, in combinatie met ondersteuning
vanuit het Kenniscentrum Ruimte-OK); b) financieel onuitvoerbaar is; en c) niet goed
handhaafbaar is voor de inspectie. Kan de regering aangeven welke betekenis onderhavig
wetsvoorstel nu nog heeft ten aanzien van het realiseren van een gezond binnenklimaat
op scholen? Kan de regering een nadere toelichting geven op de realisatie van dit
doel via de route van het Bbl en ingaan op de planning? Geldt genoemd bezwaar vanuit
het oogpunt van financiering (bezwaar «b» in de opsomming hiervoor) ook voor de route
via het Bbl? Is de handhaafbaarheid, maar dan door het gemeentelijk Bouw- en woningtoezicht,
via de route van het Bbl wel goed geborgd? Zou de regering ook kunnen toelichten wat
het borgen van een gezond binnenklimaat via het Bbl betekent voor de afdwingbaarheid
hiervan ten opzichte van de route van de eerder voorgestelde zorgplicht?
4. Inhoud wetsvoorstel
Integraal huisvestingsplan en meerjarenonderhoudsplan
De regering geeft aan dat de bestaande praktijk is dat het merendeel van de gemeenten
en schoolbesturen met een integraal huisvestingsplan (IHP) respectievelijk een meerjarenonderhoudsplan
(MJOP) werken.6 Kan de regering nader toelichten hoeveel gemeenten reeds met een IHP en een MJOP
werken? Heeft de regering ook een beeld van de variatie in de opzet en inhoud van
deze stukken, ook omdat de Algemene Rekenkamer concludeert dat de praktijk van onderwijshuisvesting
rijk is aan variatie?7 Op basis waarvan zijn de vereisten, zoals opgenomen in het wetsvoorstel, bepaald
waaraan een IHP respectievelijk een MJOP aan moet voldoen? In welk deel van de gemeenten
en in welk deel van de schoolbesturen is de verwachting dat de huidige MJOP’s en IHP’s
nu al voldoen aan deze eisen? Kan de regering in dit verband nader toelichten in hoeverre
de voorstellen met betrekking tot het verplichten van het MJOP en de IHP een concrete
verandering meebrengen in de huidige praktijk, dan wel met name een codificatie zijn
van de huidige praktijk? Kunnen gemeenten aanvullende eisen stellen aan MJOP’s? Tot
slot vragen de leden van de commissie wat er specifiek verandert in de bestaande praktijk
voor die gemeenten waar de verantwoordelijkheid voor onderwijshuisvesting is doorgedecentraliseerd,
aangezien de regering aangeeft dat de verplichting van het opstellen van een IHP en
een MJOP ook in die gevallen geldt.8
Verder vragen de leden van de commissie of de regering een nadere toelichting kan
geven op de relatie tussen het IHP en het jaarlijkse huisvestingsprogramma dat door
het college van B&W wordt vastgesteld. In de memorie van toelichting9 lezen deze leden dat het IHP beleid en geraamde investeringen bevat en dat de daarin
vastgestelde beleidsvoornemens dienen als uitgangspunt voor het jaarprogramma. Het
IHP blijft, zo schrijft de regering, echter indicatief omdat hierin in beginsel slechts
de geraamde verdeling van de bekostiging voor de voorzieningen in de huisvesting worden
opgenomen. Bij vaststelling van het jaarprogramma kunnen zich echter omstandigheden
voordoen die een afwijking van de in het IHP vastgestelde uitgangspunten kunnen rechtvaardigen.
Kan de regering nader toelichten waarom er niet voor gekozen is om het IHP een (meer)
bindend karakter te geven en de verhouding van het IHP tot het jaarprogramma in de
wet op te nemen of in de wet op te nemen in welke omstandigheden van het IHP kan worden
afgeweken? Welke juridische status heeft het IHP?
Kan de regering ook een nadere toelichting geven op de keuze om het vaststellen van
het IHP neer te leggen bij de gemeenteraad en niet bij het college van burgemeester
en wethouders? Kan de gemeenteraad op basis van artikel 156 van de Gemeentewet deze
bevoegdheid desgewenst mandateren aan het college?
De leden van de commissie begrijpen dat het wetsvoorstel ook een verplichting bevat
voor gemeenten om het IHP aan te leveren aan de Minister (via de Dienst Uitvoering
Onderwijs (DUO)). De regering geeft aan dat de Minister daarmee zicht krijgt op de
kwaliteit van de onderwijshuisvesting. Ten tweede moeten de IHP’s inzicht bieden in
de concrete opgaven en knelpunten per regio, zodat de Minister daarop kan inspelen.
Tot slot kan de Minister hierdoor de verduurzaming van schoolgebouwen monitoren. Kan
de regering nader toelichten hoe geborgd wordt dat de IHP’s dusdanig worden aangeleverd
dat de Minister hieruit een helder (geaggregeerd) beeld krijgt van alle hiervoor genoemde
aspecten? Welke eisen worden in de wet of in lagere regelgeving gesteld aan de IHP’s
zodat dit beeld hieruit kan worden gedestilleerd? Welke indicatoren zullen worden
gemonitord door de Minister? Door wie zal deze monitor worden uitgevoerd, aangezien
DUO benadrukt geen inhoudelijke beoordeling van de IHP’s te kunnen uitvoeren10, en hoe (vaak) zal de Tweede Kamer hierover geïnformeerd worden?
Renovatie
De leden van de commissie constateren dat de regering ervoor kiest om renovatie te
definiëren als alternatief voor nieuwbouw, bestaande uit vernieuwing of grootschalige
verandering van een gebouw of een gedeelte daarvan door een samenhangend geheel van
maatregelen, dat gericht is op het verlengen van de levensduur van het gebouw of het
gedeelte daarvan. De regering merkt in de memorie van toelichting op dat uit de internetconsultatie
blijkt dat de meeste onduidelijkheid bestaat over de mate waarin renovatie verschilt
van groot onderhoud.11 De regering heeft er uiteindelijk niet voor gekozen om een termijn te bepalen voor
wat betreft de levensduurverlenging. Wel kunnen gemeenten blijkens de memorie van
toelichting een mate van levensduurverlenging opnemen als een van de afwegingscriteria
om de aangevraagde voorziening toe te kennen.12 Betekent dit dat renovatie in verschillende gemeenten verschillend gedefinieerd zal
worden? Kan de regering nader toelichten hoe deze definitie partijen zal helpen in
discussies over (groot) onderhoud, renovatie en nieuwbouw? Kan de regering nader toelichten,
aan de hand van concrete voorbeelden, waar de grens ligt tussen (groot) onderhoud,
respectievelijk renovatie, respectievelijk nieuwbouw?
De regering geeft aan dat binnen het programma onderwijshuisvesting een afwegingskader
renovatie/nieuwbouw ontwikkeld wordt, om gemeenten en schoolbesturen te helpen met
hun keuze voor renovatie of nieuwbouw. Kan de regering al een toelichting geven op
de hoofdlijnen van dit afwegingskader? Wat is de status van dit afwegingskader? Is
ook een afwegingskader voorzien inzake de keuze voor (groot) onderhoud of renovatie?
Versoepelen investeringsmogelijkheden in het primair onderwijs
De regering stelt voor dat schoolbesturen in het primair onderwijs voortaan mogen
investeren in huisvestingsvoorzieningen door de gemeente als er een overschot is op
de personele of materiële bekostiging. De regering benadrukt dat dit niet betekent
dat gemeenten een claim kunnen leggen op het budget van de school; het besluit is
aan de schoolbesturen. Welke waarborgen zijn er dat scholen niet in het kader van
het op overeenstemming gericht overleg de facto gedwongen worden om een dergelijke
investering te doen? Kan de regering, naast het voorbeeld dat de regering geeft van
een investering in een vloer die langer meegaat13, meer voorbeelden benoemen van investeringen die direct ten goede komen aan een school?
Is de regering ook voornemens om in dit kader een handreiking en/of voorbeelden te
verspreiden onder scholen? Kan de regering op basis van de huidige financiële situatie
van schoolbesturen of signalen van schoolbesturen een inschatting maken van hoeveel
schoolbesturen van deze mogelijkheid gebruik willen en kunnen gaan maken?
Caribisch Nederland
De leden van de commissie lezen dat de voorgestelde wijzigingen ook gelden voor Caribisch
Nederland en dat op dit moment nog een bijzondere regeling van toepassing is. De regering
geeft aan dat het in de rede ligt dat de regeling nog blijft gelden tot alle scholen
zijn vervangen of gerenoveerd.14 Kan de regering toelichten wanneer dit naar verwachting concreet het geval is?
Reikwijdte
Lezen de leden van de commissie het wetsvoorstel juist dat het wetsvoorstel en de
maatregelen daarin niet alleen zien op schoolgebouwen, maar ook op schoolterreinen
en schoolpleinen, aangezien in artikel 92, eerste lid, onderdeel a, onder 1 WPO is
bepaald dat ook terreinen onderdeel zijn van voorzieningen in de huisvesting? Is het
bijvoorbeeld in de nieuwe situatie mogelijk voor scholen om te investeren in het schoolplein
vanuit een overschot op de besteding van de onderwijsmiddelen? In hoeverre heeft de
regering ook specifiek inzicht in de staat van de schoolpleinen en uitdagingen op
dit punt? Op welke wijze draagt dit wetsvoorstel bij aan de verbetering van de kwaliteit
van schoolpleinen?
5. Wetsvoorstel in relatie tot lagere regelgeving
De leden van de commissie constateren dat het wetsvoorstel diverse grondslagen bevat
voor nog op te stellen lagere regelgeving. Het gaat om nadere regels over 1) de wijze
waarop de verplichte gegevens in het integraal huisvestingsplan worden vermeld; 2) de
wijze van toezending van het integraal huisvestingsplan aan de Minister; 3) de wijze
waarop de verplichte informatie in het meerjarenonderhoudsplan wordt vermeld. Deze
delegatiebepalingen worden opgenomen in de verschillende sectorwetten: Wet op het
primair onderwijs, Wet op de expertisecentra, Wet voortgezet onderwijs 2020 en Wet
primair onderwijs BES. Kan de regering een overzicht geven van alle voorgenomen lagere
regelgeving, een toelichting geven op de hoofdlijnen van de inhoud daarvan en inzicht
geven in de planning?
6. Evaluatie
De regering geeft aan, in reactie op het advies van het Adviescollege toetsing regeldruk
(ATR), geen evaluatiebepaling op te nemen in het wetsvoorstel, omdat dit een te zware
verplichting is voor dit specifieke wetsvoorstel. De regering geeft aan dat dit meer
op zijn plaats is bij een grote stelselwijziging en dat het werken met een IHP en
een MJOP al (grotendeels) staande praktijk is. Wel zal in het kader van de programmatische
aanpak onderwijshuisvesting geëvalueerd worden of iedere gemeente erin slaagt elke
vier jaar een gedegen IHP op te stellen en wordt in contact met de sectorraden en
de VNG in de gaten gehouden hoe de wet uitwerkt in de praktijk. Kan de regering de
keuze om geen wetsevaluatie te houden en in plaats daarvan in het kader van de programmatische
aanpak bij te houden of iedere gemeente een IHP opstelt nader toelichten? Hoe krijgen
de regering en de Kamer gestructureerd zicht op of het overkoepelende doel van het
wetsvoorstel, namelijk dat gemeenten en schoolbesturen tot een meer planmatige en
doelmatige aanpak van bouw, beheer en onderhoud van schoolgebouwen in het funderend
onderwijs komen, wordt behaald? Hoe krijgen de regering en de Kamer gestructureerd
zicht op de werking van de andere voorgestelde instrumenten, zoals het versoepelen
van het investeringsverbod in het primair onderwijs en het opnemen van renovatie als
voorziening, in de praktijk? Hoe krijgen regering en Kamer zicht op de stand van zaken
met betrekking tot de door de regering in paragraaf 3.2 van de memorie van toelichting
en in het IBO-rapport uit 2021 benoemde knelpunten in het stelsel van onderwijshuisvesting15 en het effect van het wetsvoorstel in dit verband? Overweegt de regering de programmatische
aanpak onderwijshuisvesting op te nemen in de Strategische Evaluatieagenda? Wanneer
is de door de regering aangekondigde evaluatie in het kader van de programmatische
aanpak beschikbaar?
II Artikelsgewijze toelichting
Artikel 92b Wet primair onderwijs
De leden van de commissie constateren dat het wetsvoorstel regelt dat in de verschillende
sectorwetten wordt voorzien in een procedure die het mogelijk maakt voor de gemeenteraad
om op verzoek van het bevoegd gezag van een school of ambtshalve advies te vragen
aan de Onderwijsraad in kwesties die de vrijheid van richting of inrichting van het
onderwijs betreffen rondom de totstandkoming van het IHP. Een dergelijke mogelijkheid
bestaat al voor het programma huisvestingsvoorzieningen en de huisvestingsverordening.
De leden van de commissie vragen of de regering nader kan toelichten, bijvoorbeeld
op basis van eerdere adviestrajecten rondom het programma huisvestingsvoorzieningen
en de huisvestingsverordening, om wat voor soort kwesties het gaat. Kan de regering
een inschatting maken van hoeveel adviezen er naar verwachting zullen worden gevraagd?
Hoe vaak is er tot op heden gebruik gemaakt van de reeds bestaande adviesmogelijkheid?
Kan de regering tot slot toelichten of de voorgestelde bepaling dat de gemeenteraad
advies vraagt op verzoek van een bevoegd gezag betekent dat de gemeenteraad dit in
dergelijke gevallen verplicht moet doen? Of heeft de gemeenteraad hier nog afwegingsruimte
om dit wel of niet te doen?
Artikel 92c Wet primair onderwijs
De leden van de commissie lezen in het voorgestelde artikel 92c, eerste lid, Wet primair
onderwijs dat het bevoegd gezag op basis van een bouwkundige inspectie per schoolgebouw
een meerjarenonderhoudsplan vaststelt. Kan de regering nader toelichten aan welke
vereisten een dergelijke inspectie moet voldoen en door wie deze vereisten worden
bepaald, de Minister of de gemeente? Het kan dan bijvoorbeeld gaan om vereisten aan
door wie een dergelijke inspectie wordt gedaan en aan de rapportage daarover. Kan
de regering daarnaast toelichten hoe de huidige praktijk van het opstellen van meerjarenonderhoudsplannen
zich verhoudt tot deze vereisten?
Inbreng leden van de fracties
I Algemeen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met grote twijfels kennisgenomen van
het onderhavige wetsvoorstel. Het probleem is helder: de helft van de schoolgebouwen
voldoet niet aan de eisen van deze tijd en dit wordt breed gedeeld. Deze wet kan wellicht
hooguit een eerste stap zijn, maar brengt een grote extra werklast mee voor zowel
het werkveld als het Rijk, bijvoorbeeld doordat hiermee een heel vastgoedinformatiespoor
wordt opgenomen in een niet-vastgoedsector. Zonder extra geld bouwen we echter geen
nieuwe scholen, want tot 2050 is er volgens de IBO Onderwijshuisvesting uit 2021 in
het prijspeil van 2025 meer dan € 30 miljard nodig – dat betekent jaarlijks € 1,2
miljard extra.16 Kan de regering een concreet en onderbouwd beeld geven van de extra werklast die
het wetsvoorstel met zich meebrengt en toelichten hoe dit zich verhoudt tot het uitblijven
van de extra gelden? Kan de regering ook toelichten waarop zij haar verwachting baseert
dat nog meer regels in de wet zal bijdragen aan een verbetering van de onderwijshuisvesting?
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel
planmatige aanpak onderwijshuisvesting en hebben daarover nog enkele vragen
De leden van de D66-fractie hechten groot belang aan toekomstbestendige, duurzame
en gezonde schoolgebouwen die bijdragen aan goed onderwijs. Deze leden kunnen zich
in de kern vinden in het doel van het wetsvoorstel: het bevorderen van een planmatige
en doelmatige aanpak van onderwijshuisvesting. Het wettelijk verankeren van het integraal
huisvestingsplan (IHP) en het meerjarenonderhoudsplan (MJOP) biedt in dat kader waardevolle
aanknopingspunten. Tegelijkertijd constateren zij dat het wetsvoorstel gemeenten verplicht
tot het opstellen van een IHP, zonder dat daar structurele financiële middelen tegenover
staan. Het IHP dreigt hiermee een papieren tijger te worden en dit wetsvoorstel een
dode letter. De leden van de D66-fractie vragen de regering of zij erkent dat structurele
taken vragen om structurele financiering. Hoeveel gemeenten beschikken momenteel over
voldoende capaciteit om het IHP zorgvuldig op te stellen en ook daadwerkelijk te realiseren?
En hoe voorkomt de regering dat het opstellen van een IHP een papieren verplichting
wordt, zonder dat er voldoende middelen en mensen zijn om dit ook daadwerkelijk goed
te doen?
De leden van de D66-fractie maken zich zorgen over de verschillen in uitvoeringskracht
tussen gemeenten. In hoeverre acht de regering het realistisch dat ook kleinere gemeenten
of gemeenten met beperkte financiële middelen kunnen voldoen aan de verplichtingen
uit deze wet? Ziet de regering mogelijkheden om deze gemeenten te ondersteunen, bijvoorbeeld
via kennisdeling, ondersteuningsteams of gerichte financiële middelen?
Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie welke concreet meetbare doelen de regering
precies voor ogen heeft als het gaat om de verbetering van onderwijshuisvesting, hoeveel
middelen hiervoor benodigd zijn, hoe zij hierop zicht gaat houden en hoe de regering
gemeenten en schoolbesturen hieraan wil gaan houden.
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel planmatige aanpak
onderwijshuisvesting en hebben daarover nog enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het
onderhavige wetsvoorstel. Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat het oplopende tekort aan financiën
het grootste knelpunt is bij onderwijshuisvesting waardoor er een enorme achterstallige
vervangingsopgave van schoolgebouwen is. Deze leden wijzen op de heldere oproep van
de VNG om jaarlijks de € 1,2 miljard die extra nodig is beschikbaar te stellen en
vragen de regering om een reactie. Zij zien dat de regering met het onderhavige wetsvoorstel
wil bijdragen aan een heldere governance, maar betwijfelen vanwege het grote financieringstekort
in hoeverre het wetsvoorstel daadwerkelijk effectief kan bijdragen aan het verminderen
van de vervangingsopgave. Kan de regering hier op reflecteren?
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat er in de memorie van toelichting
geen aandacht is voor de multifunctionele inzet van de gebouwen. Deze leden vragen
aan de regering wat haar visie is op de maatschappelijke synergie door onderwijshuisvesting.
Is de regering het met de leden eens dat deze gebouwen bij uitstek ook gebruikt kunnen
worden om plekken voor gemeenschapsvorming te creëren voor inwoners? Op welke manier
ondersteunt de regering gemeenten hierbij?
De leden van de ChristenUnie-fractie missen in het wetsvoorstel aandacht voor de toegankelijkheid
van schoolgebouwen voor mensen met een beperking. Is de regering het met deze leden
eens dat het belangrijk is dat er bij het plannen en realiseren van gebouwen als scholen
gebruik wordt gemaakt van de bestaande richtlijnen (het Besluit bouwwerken leefomgeving
en de NEN-norm Toegankelijkheid van Gebouwen)? Hoe waarborgt de regering dat? Is de
regering daarnaast bereid om een specifieke richtlijn met een eenduidige eisen voor
toegankelijke schoolgebouwen die geschikt zijn voor inclusief onderwijs op te laten
stellen? Zo nee, waarom niet?
1. Inleiding
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat een
aantal aanbevelingen uit het rapport IBO Onderwijshuisvesting 2021 vragen om een stelselwijziging.
De regering heeft daarom die aanbevelingen niet meegenomen in het onderhavige wetsvoorstel.
Zou de ernst van de problematiek van de onderwijshuisvesting juist nu niet meer ruimte
voor systeemwijzigingen rechtvaardigen? Kan de regering haar terughoudendheid nader
toelichten?
De leden van de NSC-fractie hebben met waardering kennisgenomen van het wetsvoorstel
Wet planmatige aanpak onderwijshuisvesting en hebben daarover een aantal vragen en
opmerkingen. Want hoewel ook deze leden het maken van een inhaalslag in de onderwijshuisvesting
urgent achten, zijn zij er nog niet van overtuigd dat dit wetsvoorstel daartoe erg
doeltreffend zal zijn. Te veel schoolgebouwen verkeren in slechte staat en voldoen
niet meer aan de eisen van deze tijd, of het nu gaat om veiligheid, duurzaamheid of
onderwijskundige functionaliteit. Zij erkennen dat, om de benodigde inhaalslag te
maken, een planmatige aanpak essentieel is. En ook dat coördinatie en samenwerking
tussen gemeenten en schoolbesturen hierbij cruciaal is. Daarvoor is echter meer nodig
dan alleen nieuwe overlegstructuren en planvormingsverplichtingen. Het vereist ook
concrete actie en uitvoering. De leden van de NSC-fractie hebben er nu onvoldoende
vertrouwen in dat de voorgestelde systematiek (alleen) daar veel toe zal bijdragen.
De leden van de NSC-fractie merken daarbij op dat ook de regering zelf nog niet helemaal
zeker lijkt van de doeltreffendheid van het wetsvoorstel. Het is deze leden in ieder
geval niet geheel duidelijk wat de regering bedoelt met dat het wetsvoorstel de werking
van het stelsel van de onderwijshuisvesting «kan» verbeteren. Kan de regering uitleg
geven over wat zij hiermee precies bedoelt? Vertrouwt ze erop dat het wetsvoorstel
inderdaad met redelijke waarschijnlijkheid een bepaald effect zal hebben of houdt
ze dit slechts voor mogelijk? En waarom?
Tot slot vragen de leden van de NSC-fractie of de regering een reactie kan geven op
de zeer kritische bevindingen van de wetenschapstoets.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van diverse onderwijswetten
voor een meer planmatige en doelmatige aanpak van de onderwijshuisvesting in het primair
en het voortgezet onderwijs. Deze leden kunnen zich voorstellen dat dit wetsvoorstel
transparantie en vervolgens samenwerking tussen onderwijsbesturen en gemeenten zou
kunnen bevorderen.
De leden van de CDA-fractie constateren dat in het rondetafelgesprek naar aanleiding
van deze wetswijziging verschillende genodigden naar voren brachten, dat er vooral
behoefte is aan structurele financiering en dat dit met onderhavig wetsvoorstel niet
wordt opgelost.17 Kan de regering hier eens op reflecteren?
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering de stellingname deelt, dat wat betreft
het renoveren of nieuw te bouwen scholen, de «voorraad» van scholen die onderhoud
of nieuwbouw behoeven de laatste jaren alleen maar oploopt. Kan de regering meer inzicht
geven in deze «werkvoorraad»? Is er sprake van regionale verschillen? En zo ja, welke
dan?
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden vinden het belangrijk dat door gemeenten en scholen planmatig wordt gewerkt
aan het verbeteren van de huisvesting, maar zij signaleren ook het risico dat het
wetsvoorstel blijft steken in een papieren werkelijkheid waarbij de noodzakelijke
investeringen uitblijven.
2. Aanleiding
2.1 Onderzoek ARK en huisvestingsvoorstellen sectorraden en VNG
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat in 2016 de sectorraden en
de VNG voorstelden om het IHP en het MJOP en het begrip renovatie op te nemen in wet-
en regelgeving. Het wetsvoorstel verplicht gemeenten nu om te werken met een IHP en
de schoolbesturen met een MJOP. Stond de sectorraden en de VNG destijds voor ogen
dat gemeenten aanvullende eisen zouden kunnen stellen aan de MJOP’s? Hoe denkt de
regering over zo’n mogelijkheid?
2.2 Leerlingenaantallen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie onderkennen dat mogelijk in de komende decennia
sprake zal zijn van leerlingdalingen in grote delen van het land, maar dat deze ongelijkmatig
kan zijn verdeeld over het land en bijvoorbeeld juist in grote steden de leerlingenaantallen
een andere ontwikkeling kunnen kennen. De regering stelt in de memorie van toelichting
dat een IHP gemeenten in staat stelt om beter in te spelen op schommelingen in leerlingaantallen.
Wat is de verwachting van de regering in meerjarenperspectief?
3. Problematiek: nut en noodzaak wetsvoorstel
De leden van de DENK-fractie vragen de regering toe te lichten op welke wijze het
wetsvoorstel daadwerkelijk zal bijdragen aan het verbeteren van de fysieke kwaliteit
van schoolgebouwen, in het bijzonder in de achtergestelde wijken. In hoeverre wordt
hiermee beoogd de kansenongelijkheid in het onderwijs tegen te gaan?
3.1. Huidig stelsel van onderwijshuisvesting
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie signaleren dat de huidige splitsing in verantwoordelijkheid
en financieringswijze via het gemeentefonds voor de voorziening sec en via de lumpsumbekostiging
voor het onderhoud, een gerichte aanpak van de verbetering van de onderwijshuisvesting
belemmert, maar het wetsvoorstel geen oplossing biedt voor deze gespleten verdeling.
Kan de regering nader toelichten waarom zij hierin niet eerst een systeemkeuze maakt?
De leden van de NSC-fractie lezen dat het toenemende belang van verduurzaming en een
gezond binnenklimaat twee redenen zijn waarom de met dit wetsvoorstel beoogde herijking
van de bestaande kaders nodig is. Dit wekt bij deze leden de indruk dat het wetsvoorstel
zo is ingericht dat het een bijdrage levert aan verduurzaming en het bevorderen van
een gezond binnenklimaat. Hoe verhoudt zich dit dan tot het besluit om in het voorstel
toch af te zien van de zorgplicht voor een gezond binnenklimaat en het gegeven dat
het wetsvoorstel geen aanvullende eisen stelt ten aanzien van duurzaamheid?18
De leden van de NSC-fractie lezen in verband met voornoemd punt dat het onderhavige
wetsvoorstel geen alomvattende onderwijshuisvestingswet beoogd te zijn. Deze leden
zijn daarom benieuwd of de regering voornemens is om middels aanvullende wetgeving
alsnog tot een meer alomvattend maatregelenpakket te komen. En kan de regering bevestigen
dat zij inderdaad van oordeel is dat een meer alomvattende onderwijshuisvestingwet
zal moeten toezien op verduurzaming, klimaatroutes en milieuregelingen?
Verderop in de memorie van toelichting lezen de leden van de NSC-fractie dat de VNG
heeft aangegeven dat het realiseren van de duurzaamheidseisen uit het Klimaatakkoord
niet haalbaar is zonder de wet op een aantal punten te wijzigen en dat het onderhavige
wetsvoorstel in verband daarmee wordt genoemd.19 Het is deze leden niet geheel duidelijk wat de regering met dit signaal van de VNG
heeft gedaan bij het ontwerp van dit wetsvoorstel. Kan de regering daar een nadere
uitleg op geven?
De leden van de CDA-fractie constateren dat het huidige stelsel al bestaat sinds 1997.
Hoewel de uitgangspunten overeind blijven staan, is het gebruik van schoolgebouwen
en zijn de eisen die daaraan worden gesteld veranderd. Klopt het dat 50% van de scholen
niet aan de huidige eisen voldoet? Welke eisen zijn dan recent toegevoegd of betreft
dit vooral klimaateisen?
3.2 Knelpunten in het bestaande stelsel
De memorie van toelichting benoemt vooral knelpunten in het bestaande stelsel in termen
van de sturing van de onderwijshuisvesting. De leden GroenLinks-PvdA-fractie kiezen
een andere invalshoek en voor hen maken vooral concrete problemen bij de onderwijshuisvesting
duidelijk dat er nodig iets aan de sturing moet veranderen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden dat het verduurzamen en vergroenen
van schoolgebouwen en schoolpleinen een essentieel onderdeel vormt van een goed leerklimaat
voor leerlingen en leraren. Daarvoor moeten er voldoende middelen ter beschikking
van gemeenten komen. Zo ook voor de gestegen bouwkosten en de moderne eisen die aan
schoolgebouwen worden gesteld. De groene buitenruimte die scholen hebben, moet na
schooltijd zo mogelijk toegankelijk zijn voor de buurt.
Een goed binnenklimaat is volgens de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie tevens essentieel
voor de leerprestaties van leerlingen. Ook hier is al allerlei onderzoek naar gedaan:
kinderen leren gewoon beter in een klaslokaal met een goed binnenklimaat. En ook voor
leraren die met goed onderwijs hun leerlingen vooruit moeten helpen, is dit belangrijk.
Het IBO Onderwijshuisvesting 2021 bevestigt deze gedachte: «De kwaliteit van het gebouw
heeft invloed op de leerprestaties van leerlingen. Onderzoek wijst uit dat naarmate
de ventilatie afneemt – waardoor de CO2-concentratie toeneemt – de leerprestaties aanzienlijk afnemen.» Rondom de coronadebatten
hebben de leden van de fracties van zowel GroenLinks als PvdA het belang van een goed
binnenklimaat op scholen voortdurend benadrukt en de regering heeft tal van toezeggingen
gedaan. Dit blijft van belang, óók in het kader van pandemische paraatheid: als er
een nieuwe pandemie komt is het van belang om alles in het werk te stellen om kinderen
naar school te laten gaan. Wat is de reactie van de regering op de oproep van de patiëntenorganisatie
Kinderen met LongCovid (KLC) om een wettelijke zorgplicht voor een gezond binnenklimaat
en adequate ventilatie op te nemen in het wetsvoorstel en schoolbesturen wettelijk
te verplichten om preventieve maatregelen te nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren
en virusverspreiding te beperken?20
Te vaak zijn schoolgebouwen ontoegankelijk voor kinderen en jongeren met een beperking.
In 2022 heeft de Kamer een motie van het lid Westerveld aangenomen over scholen bij
nieuw- en verbouw altijd laten voldoen aan de Europese normen voor toegankelijkheid.21 Wat kan de regering inmiddels melden over de uitvoering van deze motie en op welke
wijze het onderhavige wetsvoorstel invloed zal hebben op toegankelijkheid van schoolgebouwen
voor kinderen en jongeren met een beperking? De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
wijzen op de ambitie voor inclusief onderwijs, die de regering zelf heeft. Hoe beziet
de regering in dit verband het feit dat nog steeds sommige kinderen niet in de eigen
buurt naar school kunnen omdat die school niet toegankelijk is?
De leden van de VVD-fractie lezen dat er diverse knelpunten zijn. Een knelpunt is
ook dat er vaak discussie is wie iets moet betalen: de school of de gemeente. Dit
kan soms leiden tot ellenlange discussie en uitstel. Deze leden vragen of een onafhankelijke
arbitragecommissie met bindende adviezen hiervoor een nuttige toevoeging kan zijn.
De leden van de NSC-fractie lezen dat wegens het bestaan van een «split incentive»
gezamenlijke besluitvorming door het schoolbestuur en de gemeente onvoldoende van
de grond komt. Het is deze leden niet duidelijk hoe het wettelijk vastleggen van de
verschillende verantwoordelijkheden van gemeenten en schoolbesturen, die reeds de
oorzaak is van deze «split incentive», hierin verbetering gaat aanbrengen. Kan de
regering dit toelichten?
De leden van de NSC-fractie hebben aandacht voor de voorgestelde verplichtingen voor
gemeenten en schoolbesturen om respectievelijk een IHP en MJOP op te stellen. Kan
de regering uitleggen hoe deze verplichtingen daadwerkelijk zullen bijdragen aan een
verbeterde samenwerking en afstemming tussen gemeenten en schoolbesturen? Het is deze
leden niet duidelijk hoe dit wetsvoorstel de bestaande «split incentive» uit de wereld
helpt. Is de regering bereid om te onderzoeken of er alternatieve benaderingen zijn
die effectiever zijn in het bereiken van de beoogde doelen?
De leden van de NSC-fractie krijgen de indruk dat de regering er eertijds vanuit is
gegaan dat gemeenten en schoolbesturen zelfstandig in staat zijn om tot een redelijk
vergelijk te komen over de verdeling van kosten bij renovatie, maar dat dit toch niet
het geval bleek doordat de onderwijswetten niets of onvoldoende regelen als het gaat
om renovatie. Deze leden vrezen dat het toevoegen in de wet van het begrip renovatie
aan de voorzieningen in de huisvesting waar de gemeenten voor verantwoordelijk zijn,
zoals wordt voorgesteld, weinig zal doen om dit te verhelpen. Zoals ook de VNG deels
aangeeft zal in plaats van het gemakkelijker bereiken van overeenstemming, de onenigheid
zich waarschijnlijk eenvoudigweg verplaatsen naar de vraag of een bepaalde maatregel
ten behoeve van de onderwijshuisvesting onder «groot onderhoud» moet worden geschaard
of onder «renovatie». Dat er daarom voor gekozen is om bij de definitie van «renovatie»
überhaupt geen getal meer te koppelen aan de levensduurverlening lijkt de leden een
weinig effectieve oplossing. Immers, het gevolg daarvan is dat ook groot onderhoud
onder de definitie van «renovatie» komt te vallen. Daarmee wordt het tegenovergestelde
bereikt met wat wordt beoogd: het scheppen van een helder onderscheid in wie waarvoor
verantwoordelijk is. Kan de regering de leden van de NSC-fractie uitleggen hoe zij
het mogelijk acht om zonder concrete, toetsbare definities – zoals een minimale levensduurverlenging –
een einde te maken aan de bestaande onduidelijkheid en geschillen tussen gemeenten
en schoolbesturen? Deelt zij de opvatting dat het verplaatsen van de discussie naar
de vraag hoe werkzaamheden moeten worden gekwalificeerd (groot onderhoud versus renovatie)
geen verbetering is?
De leden van de CDA-fractie begrijpen, dat het voor veel gemeenten staande praktijk
is om een lange termijnplan voor onderhuisvesting te hebben. Uit het rondetafelgesprek
over het onderhavige wetsvoorstel kan worden afgeleid dat meer dan 300 gemeenten een
plan hebben of met een onderhoudsplan voor scholen bezig zijn. Wat is volgens de regering
dan de meerwaarde van het onderhavige wetsvoorstel? Hoe denkt de regering dat dit
wetsvoorstel de samenwerking tussen school en gemeenten zal verbeteren of bevorderen?
Waarom denkt de regering dit? Worden er middels dit wetsvoorstel zaken overgeheveld
van ruimtelijke ordening naar onderwijs of is dat niet het geval?
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan aangeven voor hoeveel scholen
en in hoeveel gemeenten momenteel gebruik wordt gemaakt van een MJOP respectievelijk
een IHP. In hoeverre is de inhoud van de bestaande plannen benut om de voorwaarden
voor de voorgestelde plannen te formuleren?
De leden van de SGP-fractie lezen dat ten aanzien van renovatie de veronderstelling
was dat gemeenten en scholen tot overeenstemming zouden komen. Deze leden constateren
dat die gedachte destijds vooral de hoop van de regering was, maar dat in de Kamer
breed zorgen leefden over het ontbreken van dit onderdeel en dat het toen al als een
zwakke schakel werd gezien. De VNG had kritiek op het ontbreken van een regeling op
dit punt, maar de regering meende dat een regeling niet goed mogelijk was vanwege
het ontbreken van een eenduidige definitie. Welke lessen trekt de regering hieruit?
In het wetsvoorstel stelt de regering voor om alsnog een definitie van renovatie op
te nemen. Waarom zou dit nu wel een werkbare route zijn? Hoe voorkomt de regering
dat een jarenlange definitiestrijd kan ontstaan die weinig oplevert, gezien het feit
dat de regering meent dat de rolverdeling tussen gemeenten en scholen op dit punt
niet wijzigt?
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering een beeld kan schetsen in hoeverre
na de wetswijziging van 2015 sprake is geweest van calculerend gedrag waarbij bijvoorbeeld
groot onderhoud is nagelaten om in aanmerking te komen voor renovatie of nieuwbouw.
Hoe is de evaluatie van de wet van 2015 van invloed geweest op het voorliggende wetsvoorstel?
4. Bredere ontwikkelingen op het terrein van onderwijshuisvesting
4.1 Interdepartementaal beleidsonderzoek Onderwijshuisvesting funderend onderwijs
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het IBO-rapport concludeerde dat
voor het behalen van de klimaatdoelstellingen het vervangingstempo van bestaande schoolgebouwen
moet worden verhoogd van rond de 1% naar 3,33% per jaar. Er bestaan al hele mooie
voorbeelden van klimaatneutrale scholen: ook voor de energierekening van scholen in
de toekomst is dit belangrijk. In hoeverre kunnen deze leden straks afrekenen op het
bereiken van de klimaatdoelen bij de onderwijshuisvesting?
De vereniging voor openbare en algemeen toegankelijke scholen (VOS/ABB) wees de Kamer
erop dat het IBO-rapport heeft aangetoond dat de bekostiging voor de onderwijshuisvesting
al langere tijd niet toereikend is, maar dat de bekostigingssystematiek toereikendheid
van de bekostiging wel degelijk veronderstelt, zodat de uitvoering van goede bedoelingen
in het geding is. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering op deze
overwegingen te reageren.
De leden van de NSC-fractie begrijpen dat veel van de aanbevelingen die zijn gedaan
om de onderwijshuisvesting eindelijk echt op orde te kijken vragen om een fundamentele
stelselwijziging. Deze regering kiest ervoor voor het moment slechts in te zetten
op het optimaliseren van het bestaande stelsel. Erkent de regering dat een meer fundamentele
aanpak vroeg of laat wel degelijke noodzakelijk is? Zo ja, wat voor toekomstbeeld
heeft zij hierbij?
De leden van de SGP-fractie vragen waarom ook het invoeren van een centrale bouwcatalogus
een forse stelselwijziging zou betekenen. Deze leden constateren dat gemeenten en
scholen nu ook al aan bepaalde bouwkundige eisen en prestaties gebonden zijn. Waarom
zou het zorgen voor meer ondersteuning en richting ten behoeve van de kwaliteit van
de bouw niet in het verlengde hiervan kunnen liggen, gelet op de semipublieke sfeer
waarin de scholenbouw plaatsvindt? In hoeverre vindt de regering het versterken van
landelijke regie op het proces voor de langere termijn een optie?
4.2 Klimaat, energie en ventilatie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de
klimaatdoelstellingen grote consequenties hebben voor publieke gebouwen en dat de
bouwtechnische eisen die voortvloeien uit de energierichtlijn ook effect hebben voor
schoolgebouwen, maar het onderhavige wetsvoorstel geen veranderingen brengt in de
bouwtechnische eisen voor schoolgebouwen. Nu heeft de Kamer in juni 2021 de motie
van het lid Westerveld c.s. aangenomen, over een plan om voor de herfst van dat jaar
ventilatie in alle schoolgebouwen op orde te krijgen22 en in april 2024 de motie van het lid Pijpelink, die de regering verzocht om een
brede verkenning voor de zomer van 2025 van monitoringsmogelijkheden binnen het stelsel
en daarbij de voor- en nadelen inzake de uitvoerbaarheid en administratieve lasten
voor diverse betrokken partijen in kaart te brengen.23 Anders dan de regering zijn deze leden niet overtuigd dat een gezond binnenklimaat
voldoende is gewaarborgd met het Besluit Bouwwerken Leefomgeving en de Arbowetgeving.
Ook Ieder(in) wijst in dit verband op het Kinderrechtenverdrag24. Is inmiddels al in beeld of de uitkomsten van de monitor, waar de motie van het
lid Pijpelink om vroeg, nog aanpassingen in het wetsvoorstel kunnen rechtvaardigen?
Zo ja, welke aanpassingen betreft het dan zoal? Zo neen, op welke termijn valt er
dan duidelijkheid hierover te verwachten?
Daarnaast horen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie graag hoe dit wetsvoorstel
zich verhoudt tot andere landelijke opgaven, zoals het programma «Duurzame Schoolgebouwen»
en de klimaatdoelen voor publieke gebouwen. Wordt er bij de planvorming expliciet
gestuurd op energiezuinigheid en circulair bouwen?
De leden van de VVD-fractie zien het belang van langetermijnplanning, zeker gezien
de uitdagingen rondom verouderde gebouwen, krimp en verduurzaming. Deze leden constateren
dat die uitdagingen niet gering zijn. Zij vragen de regering of het wetsvoorstel voldoende
stimuleert dat schoolbesturen en gemeenten integraal nadenken over voornoemde toekomstige
ontwikkelingen zoals de daling van het aantal leerlingen, de energietransitie en innovatie
in het onderwijs. Kan de regering nader toelichten hoe langetermijnvisie en flexibiliteit
in het systeem worden verankerd?
De leden van de D66-fractie constateren dat een aanzienlijk deel van de schoolgebouwen
in Nederland kampt met gebreken op het gebied van gezondheid en duurzaamheid. In het
bijzonder baart het binnenklimaat in veel scholen zorgen. Deze leden vragen de regering
of zij in beeld heeft bij hoeveel scholen het binnenklimaat niet voldoet aan de gestelde
normen. Een belangrijke stap richting verbetering is het gebruik van CO2-meters. Kunnen alle scholen inmiddels over deze voorziening beschikken in hun klaslokalen?
Zo niet, welke acties onderneemt de regering om dit alsnog te realiseren?
Een ongezond binnenklimaat heeft volgens de leden van de D66-fractie aantoonbare gevolgen
voor zowel leerlingen als onderwijspersoneel. Leerlingen kunnen hierdoor minder goed
presteren en personeelsleden ervaren klachten zoals hoofdpijn en concentratieproblemen.
Deze leden wijzen op de verplichtingen uit de Arbeidsomstandighedenwet, waaronder
de Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E), die werkgevers verplicht risico’s in
kaart te brengen en te beperken. Kan de regering aangeven in hoeverre scholen beschikken
over een actuele RI&E en een plan van aanpak specifiek gericht op binnenklimaat? En
welk aandeel van de scholen voldoet momenteel aan deze wettelijke verplichtingen?
Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie hoe vaak de Arbeidsinspectie scholen
bezoekt in het kader van de naleving van de Arbowet met betrekking tot een gezond
binnenklimaat. Hoe vaak leidt dit tot handhavend optreden? En wordt hierover afgestemd
met sociale partners?
Ook leerlingen zijn gebaat bij een veilige en gezonde leeromgeving volgens de leden
van de D66-fractie. Deze leden vragen of het juist is dat de Inspectie van het Onderwijs
toezicht houdt op het binnenklimaat voor leerlingen. Zo ja, hoe vaak heeft de inspectie
hierop gehandeld en welke maatregelen zijn daarbij genomen?
De leden van de D66-fractie herinneren de regering aan het manifest «Voor goed onderwijs
hebben wij goede schoolgebouwen nodig», waarin brede steun werd uitgesproken voor
meer regie vanuit het Rijk en voor extra investeringen in duurzame en gezonde schoolgebouwen.25 Deze leden constateren dat de eerdere bepaling over de zorg voor een gezond binnenklimaat
voor leerlingen niet meer in het wetsvoorstel is opgenomen. Is de regering het met
hen eens dat een expliciete inspanningsverplichting noodzakelijk is om overal tot
een gezond binnenklimaat te komen? Welke maatregelen gaat de regering nemen om ervoor
te zorgen dat er op alle scholen een gezond binnenklimaat komt?
Tot slot vragen de leden van de D66-fractie of de regering bereid is om de Arbeidsinspectie
en/of de Inspectie van het Onderwijs een actievere rol te laten vervullen bij dit
thema en of de regering zich wil committeren aan het doel dat alle scholen uiterlijk
in 2027 over een gezond binnenklimaat beschikken.
De leden van de BBB-fractie betreuren het dat in het voorliggende wetsvoorstel de
passage over een gezond binnenklimaat voor leerlingen is geschrapt. De coronaperiode
heeft overduidelijk laten zien hoe belangrijk frisse lucht en een goed functionerend
ventilatiesysteem zijn voor de gezondheid van zowel leerlingen als onderwijspersoneel.
Deze leden vinden dat een gezonde leer- en werkomgeving een basisvoorwaarde is. Als
van leerlingen verwacht wordt dat zij goed kunnen presteren, en van personeel dat
zij goed functioneren, dan moet het binnenklimaat op orde zijn. Daarom zien de leden
het nut van een inspanningsverplichting in de wet. Zo’n bepaling geeft duidelijkheid
en voorkomt dat de verantwoordelijkheid blijft liggen.
De leden van de BBB-fractie constateren dat het binnenklimaat op veel scholen nog
steeds niet op orde is. Dat is zorgelijk. De bestaande regels, zoals de Arbeidsomstandighedenwet
en het Besluit bouwwerken leefomgeving, worden in de praktijk onvoldoende nageleefd.
Zolang er geen heldere normen zijn en actieve handhaving achterwege blijft, blijven
structurele knelpunten bestaan. Deze leden roepen de regering op om meer urgentie
te tonen. Daarnaast vinden zij dat de Arbeidsinspectie een actievere rol moet spelen
binnen het onderwijs. Ongezonde werkplekken mogen niet jarenlang blijven bestaan.
Een gezond binnenklimaat leidt tot minder ziekteverzuim, betere leerprestaties en
meer werkplezier.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat het onderdeel van een zorgplicht
voor schoolbesturen voor een gezond binnenklimaat uit onderhavig wetsvoorstel is geschrapt.
Deze leden lezen in de memorie van toelichting dat de sectorraden stellen dat uitvoering
van plannen voor een gezond binnenklimaat lastig is. Hierbij wordt financiële onuitvoerbaarheid
genoemd. De leden missen vervolgens reflectie van de regering op dit punt. Is de regering
het met hen eens dat elke leerling onderwijs moet kunnen krijgen in een school met
een gezond binnenklimaat? Zo ja, welke opdracht ziet de regering hierbij voor zichzelf,
zeker als het gaat om de benodigde financiële middelen?
5. Inhoud wetsvoorstel
De leden van de VVD-fractie vragen of een monitor een toegevoegde waarde kan zijn
voor de uitvoering. Deze leden zouden dan voorstellen dat daar wordt bijgehouden hoeveel
plannen er worden ingediend en hoeveel er daadwerkelijk tot uitvoering komen.
De leden van de BBB-fractie uiten hun zorgen over het voornemen om exploitatieoverschotten
in het primair onderwijs in te zetten voor investeringen in huisvesting. Hoewel deze
leden begrijpen dat schoolbesturen meer flexibiliteit wensen in het besteden van hun
middelen, zien zij ook duidelijke risico’s. Binnen het huidige lumpsumsysteem kan
dit ertoe leiden dat schoolbesturen gaan bezuinigen op personele uitgaven, waaronder
arbeidsvoorwaarden, om financiële ruimte te creëren voor vastgoedinvesteringen. Dat
achten de leden onwenselijk. Zij pleiten daarom voor een heldere scheiding tussen
personele en materiële bekostiging binnen de lumpsum. Door middelen te oormerken,
kan worden gewaarborgd dat ze daadwerkelijk worden ingezet waarvoor ze bedoeld zijn.
Als het gaat om onderwijshuisvesting, vinden de leden van de BBB-fractie het belangrijk
dat bestaande geldstromen doelgericht en transparant worden ingezet, bij voorkeur
onder verantwoordelijkheid van één partij – ofwel de gemeente, ofwel het schoolbestuur –
om onduidelijkheid en afschuiven van verantwoordelijkheden te voorkomen.
De huidige controlemechanismen, zoals die van de instellingsaccountant en de Inspectie
van het Onderwijs, grijpen pas achteraf in. De leden van de BBB-fractie betwijfelen
of deze vorm van toezicht voldoende bescherming biedt tegen onverantwoorde investeringen.
Deze leden pleiten daarom voor voorafgaande duidelijkheid: oormerking van middelen
voor zowel onderwijshuisvesting als personele lasten, waaronder arbeidsvoorwaarden,
is noodzakelijk om ongewenste verschuivingen te voorkomen. Tot slot wijzen zij erop
dat schoolbesturen nu al mogelijkheden hebben om te reserveren voor grootschalig en
klein onderhoud. Het is daarom niet nodig om exploitatieoverschotten breder inzetbaar
te maken.
5.1 Integraal huisvestingsplan en meerjarenonderhoudsplan
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie signaleren dat het opstellen van IHP’s en
MJOP’s niet noodzakelijkerwijs in de tijd synchroon zal lopen. Kan de regering toelichten
hoe gemeenten en schoolbesturen erop moeten en kunnen inspelen als de ontwikkelingen
in concrete situaties langs elkaar heen lopen en de schoolgebouwen ondertussen erop
achteruitgaan?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat in artikel 92b van de Wet medezeggenschap
op scholen staat dat de gemeenteraad praat met het bevoegd gezag, wat op zich logisch
is, maar zou het ook niet wenselijk zijn ook als leerlingen en leraren ergens gevraagd
wordt naar hun behoeften en wensen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen verder of het beeld klopt dat er nu
helemaal geen nadere eisen worden gesteld aan bijvoorbeeld de buitenruimte. Welke
overwegingen liggen dan hieraan ten grondslag in het kader van het belang van bewegen
en spelen voor kinderen?
De leden van de VVD-fractie hechten grote waarde aan doelmatige besteding van publieke
middelen. Een heldere taakverdeling tussen schoolbesturen en gemeenten is hierbij
essentieel. Deze leden vragen de regering om nader toe te lichten hoe het wetsvoorstel
bijdraagt aan het voorkomen van onduidelijkheid of vertraging in de besluitvorming
rondom huisvestingsprojecten. Wordt met dit wetsvoorstel voldoende geborgd dat partijen
elkaar tijdig informeren en gezamenlijk toewerken naar realisatie?
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie of er heldere richtlijnen of handvatten
komen voor de manier waarop gemeenten en schoolbesturen invulling moeten geven aan
de verplichte huisvestingsplannen. In hoeverre wordt hierin ruimte gelaten voor lokaal
maatwerk en hoe wordt voorkomen dat dit leidt tot verschillen in kwaliteit of voortgang?
De leden van de D66-fractie constateren dat het IHP ondanks zijn verplichte karakter
geen rechtszekerheid biedt aan schoolbesturen. Deze leden vragen waarom het wetsvoorstel
gemeenten verplicht om vooruit te kijken, terwijl de feitelijke besluitvorming over
huisvestingsvoorzieningen blijft plaatsvinden op basis van het jaarlijkse huisvestingsprogramma.
Wat is in de ogen van de regering dan de concrete waarde van het IHP voor scholen?
Voorts merken de leden van de D66-fractie op dat de betrokkenheid van onderwijspersoneel,
ouders en leerlingen bij het opstellen van het IHP en MJOP in het wetsvoorstel ontbreekt.
Op welke manier gaat de regering de positie van het onderwijspersoneel borgen bij
het IHP, MJOP en renovatie? Deze leden vragen of de regering bereid is te overwegen
om in de Wet medezeggenschap op scholen op te nemen dat de medezeggenschapsraad adviesrecht
krijgt op deze plannen. Deze inspraak volgt volgens de leden logisch uit de invloed
van huisvesting op de mogelijkheden voor leraren om lessen in te richten. Leraren
gaan over de inrichting van onderwijs en moeten dus ook ten minste medezeggenschap
hebben over de fysieke inrichting.
De leden van de D66-fractie vragen daarnaast op welke manier de regering de Kamer
op de hoogte houdt van de staat van schoolgebouwen, mede op basis van de IHP’s die
gemeenten aan de Minister ter kennisneming toezenden. Is de regering bereid om hierover
jaarlijks een landelijke voortgangsrapportage te publiceren?
De leden van de D66-fractie vragen de regering hoe het op overeenstemming gericht
overleg in de praktijk moet functioneren in gemeenten waar een groot aantal (10–20)
schoolbesturen actief is. Hoe ziet dit er in de praktijk uit, volgens de regering?
Wat gebeurt er als geen overeenstemming wordt bereikt? Kan de regering toelichten
welke procedure dan geldt?
Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie hoe de regering gaat bewerkstelligen
dat de MJOP’s van schoolbesturen daadwerkelijk openbaar worden in het kader van het
IHP. Is de regering voornemens dit te verplichten of via richtlijnen af te dwingen?
De leden van de BBB-fractie kunnen zich vinden in het voorstel om gemeenten en schoolbesturen
te verplichten tot het opstellen van een IHP en een MJOP. Ook ondersteunen deze leden
het belang van duidelijkheid over de verantwoordelijkheidsverdeling bij renovatie.
Voor de leden staat voorop dat schoolgebouwen moeten voldoen aan de eisen van de Arbeidsomstandighedenwet,
zodat personeel beschikt over een gezonde en veilige werkomgeving. Wel constateren
zij dat in het voorliggende wetsvoorstel geen expliciete rol is weggelegd voor het
onderwijspersoneel, terwijl het hier nadrukkelijk gaat om hun dagelijkse werkplek.
Bovendien heeft de (her)inrichting van een schoolgebouw directe invloed op de wijze
waarop onderwijs wordt gegeven. Denk hierbij aan de bouw van open leeromgevingen,
die mogelijk nadelige gevolgen kunnen hebben voor het lesgeven. Juist om deze reden
vinden de leden van de BBB-fractie het wenselijk dat personeel inspraak krijgt bij
beslissingen over schoolhuisvesting.
De leden van de CDA-fractie constateren dat gemeenten worden verplicht om een IHP
vast te stellen en dat schoolbesturen worden verplicht een MJOP vast te stellen. Kan
de regering toelichten hoe deze twee plannen van juridisch verschillende identiteiten
zich tot elkaar verhouden? Begrijpen deze leden het goed, dat na het vaststellen van
een vierjarig IHP deze afspraken niet automatisch worden opgenomen in het jaarlijkse
huisvestingsplan van de gemeente? Hoe verhouden deze twee zich dan tot elkaar?
De leden van de DENK-fractie merken op dat het wetsvoorstel veel nadruk legt op het
opstellen van beleidsdocumenten, zoals IHP’s en MJOP’s. Deze leden vragen hoe wordt
voorkomen dat dit wetsvoorstel voornamelijk leidt tot een toename van bureaucratie
en bestuurlijke drukte, zonder dat dit resulteert in een daadwerkelijke verbetering
van de onderwijshuisvesting.
De leden van de DENK-fractie constateren dat het wetsvoorstel extra inzet vergt van
gemeenten en schoolbesturen. Deze leden vragen of deze lasten evenredig zijn verdeeld
en of er voldoende ondersteuning wordt geboden aan gemeenten en schoolbesturen die
over beperkte ambtelijke of financiële capaciteit beschikken.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering heeft overwogen de termijnen van
het IHP en MJOP te verlengen, gelet op het feit dat het bijvoorbeeld ruim een jaar
duurt om een IHP af te ronden. Waarom is het noodzakelijk om een IHP te koppelen aan
de raadsperiode? Is het mogelijk om de termijn voor een MJOP op zes jaar te stellen,
gelet op het feit dat een koppeling met de vierjaarstermijn in gemeenten niet noodzakelijk
is?
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan toelichten hoe het IHP functioneert
in een situatie van doorcentralisatie waarbij een centrale rechtspersoon de huisvesting
binnen een gemeente coördineert en de plannen opstelt en vaststelt. Ligt het voor
de hand om de verplichting in dit geval bij de gemeenten te laten berusten? Betekent
het wetsvoorstel dat gemeenten in dergelijke situaties het plan slechts met een marginale
toets doorzenden naar de Minister?
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering rekening wil houden met kleine
schoolbesturen en bijvoorbeeld eenpitters met een kleine schoolgebouw. Is het proportioneel
om in die situatie de vereisten aan het IHP en MJOP onverkort toe te passen?
De leden van de SGP-fractie vragen of het IHP een efficiënt en adequaat instrument
is om landelijk beeld te krijgen van de staat van de huisvesting. Zijn de gegevens
voldoende bruikbaar om een betrouwbaar beeld te kunnen construeren? Waarom zou een
gerichte bestandsopname door middel van een extern onderzoek niet een beter instrument
zijn?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wanneer de (concept-)ministeriële regeling wordt verwacht. Op deze manier krijgen de gemeenten snel duidelijkheid
aan welke eisen het IHP moet voldoen. Deze leden vragen tevens of de regering bereid
is een gestandaardiseerd sjabloon op te stellen die de gemeenten kunnen invullen.
Dit vermindert de regeldruk bij de gemeenten, zorgt voor meer duidelijkheid en zorgt
er tevens voor dat een goede vergelijking kan worden gemaakt.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of het verstandig is om landelijk
een basisjaar te nemen voor alle IHP’s. Actualisaties kunnen op gemeentelijk niveau
daarna gewoon plaatsvinden, maar dan lopen in ieder geval overal de MJOP’s gelijk.
Op dit moment lijkt het voor een schoolbestuur, dat één MJOP opstelt voor meerdere
gebouwen in meerdere gemeenten, onmogelijk om goed bij alle IHP’s aan te sluiten.
Deze leden vragen om een reactie van de regering op dit punt.
5.2 Renovatie
De leden van de D66-fractie ondersteunen het opnemen van renovatie als voorziening,
zodat deze volwaardig kan worden afgewogen tegenover nieuwbouw. Tegelijkertijd vragen
deze leden hoe de regering gaat voorkomen dat hierover nieuwe interpretatieverschillen
ontstaan. Is de regering bereid om te zorgen voor landelijke richtlijnen of beoordelingskaders
die gemeenten en schoolbesturen kunnen hanteren?
Verder constateren de leden van de D66-fractie een omissie in het wetsvoorstel aangaande
de betrokkenheid van de medezeggenschap bij renovatie van een schoolgebouw. Deze leden
vragen de regering om het begrip «renovatie» toe te voegen aan artikel 11, lid n van
de Wet medezeggenschap op scholen. De medezeggenschapsraad heeft immers al adviesrecht
bij besluitvorming door het bevoegd gezag over «nieuwbouw of belangrijke verbouwing
van de school» en bij «vaststelling of wijziging van het beleid met betrekking tot
het onderhoud van de school».
Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie of bij renovaties dezelfde kwaliteits-
en duurzaamheidseisen gelden als bij nieuwbouw. Indien dat niet het geval is, hoe
wordt dan voorkomen dat renovaties leiden tot behoud van gebouwen die niet toekomstbestendig
zijn?
De leden van de D66-fractie merken op dat het onderscheid tussen renovatie, vervangende
nieuwbouw en nieuwbouw in de praktijk onduidelijk is. Kan de regering toelichten welke
criteria worden gehanteerd en hoe wordt voorkomen dat er verkeerde aannames worden
gemaakt over de kosten of baten van renovatie ten opzichte van nieuwbouw?
De leden van de CDA-fractie vragen of bij de keuze om een school te renoveren in plaats
van nieuw te bouwen ook bij de medezeggenschapsraad wordt neergelegd. De medezeggenschapsraad
heeft immers adviesrecht bij besluitvorming door het bevoegd gezag over «nieuwbouw
of een belangrijke verbouwing van de school» maar valt «renovatie» hier ook onder
of niet?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat naar aanleiding van de internetconsultatie
de eerder gehanteerde definitie van renovatie als een levensduurverlenging van tenminste
25 jaar is veranderd en dat er nu geen expliciete norm is verankerd. Deze leden vragen
aan welke levensduurverlenging zij nu moeten denken in het geval van renovatie. Kan
de regering hiervan een indicatie geven? Zij vragen tevens of in het wetsvoorstel
nu wel voldoende is gewaarborgd dat renovatie daadwerkelijk een volwaardig alternatief
is. Is het niet verstandig om hiertoe explicieter een norm in de wet of bij ministeriële
regeling te verankeren?
5.3 Versoepelen investeringsmogelijkheden in het primair onderwijs
De opheffing van het investeringsverbod maakt het voor schoolbesturen beter mogelijk
om het binnenklimaat te verbeteren en de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie onderkennen
dat het wenselijk is dat hierin slagen worden gemaakt. Deze leden vragen echter wel
of de regering het voor lief neemt als deze opheffing van het investeringsverbod gaat
betekenen dat schoolbestuur indirect gedwongen worden om hun onderwijsbekostiging
aan te wenden voor een gemeentelijke taak. Zo neen, wat gaat de regering dan daartegen
ondernemen?
De leden van de NSC-fractie hebben aandacht voor de voorgestelde versoepeling van
de investeringsmogelijkheden voor schoolbesturen in het primair onderwijs. Deze leden
vragen de regering hoe deze versoepeling zich verhoudt tot de verantwoordelijkheden
van gemeenten en in hoeverre het risico bestaat dat schoolbesturen investeringen doen
die primair de verantwoordelijkheid van gemeenten zijn. Is de regering bereid om maatregelen
te overwegen die ervoor zorgen dat de verantwoordelijkheden duidelijk blijven en dat
er geen verschuiving van verantwoordelijkheden plaatsvindt, met name in situaties
waarin schoolbesturen minder financiële middelen hebben dan grotere gemeenten?
De leden van de D66-fractie hebben zorgen over de mogelijke toename van ongelijkheid
tussen schoolbesturen. Wat doet de regering om te voorkomen dat alleen financieel
sterke schoolbesturen mogelijkheden hebben om te investeren? Is de regering bereid
om heldere kaders te stellen voor bijdragen van schoolbesturen, zodat deze transparant
en controleerbaar zijn?
De leden van de D66-fractie vragen de regering of zij de zorgen van de Algemene Onderwijsbond
(AOb) delen dat schoolbesturen minder uitgeven aan personele kosten, zoals arbeidsvoorwaarden,
zodat deze middelen ingezet kunnen worden om te investeren in huisvesting. Hoe gaat
de regering voorkomen dat geld voor personele kosten ingezet gaat worden voor onderwijshuisvesting?
Deze leden vragen de regering dan ook in hoeverre deze wijziging past binnen de discussie
om juist gelden binnen de lumpsum gerichter te alloceren. In het verleden is in de
Kamer gewisseld over een schot in de lumpsum tussen personele en materiële bekostiging,
hoe kijkt de regering daarnaar in het kader van dit wetsvoorstel?
Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie of investeringen door schoolbesturen
alleen mogelijk zijn als hierover in overleg met gemeenten afspraken worden gemaakt
en als de investering aantoonbaar bijdraagt aan onderwijskwaliteit en duurzaamheid.
Acht de regering dat er voldoende checks and balances in het systeem zijn en dat deze
stevig genoeg zijn om te voorkomen dat schoolbesturen mogelijk onverantwoorde investeringen
doen?
De leden van de D66-fractie vragen de regering of het klopt dat schoolbesturen in
het primair onderwijs al de mogelijkheid hebben om reserveringen aan te leggen voor
de bekostiging grootschalig onderhoud, klein onderhoud maar ook kosten die zichzelf
terugverdienen (bijvoorbeeld zonnepanelen). Deze leden vragen de regering waarom er
niet voor is gekozen om investeringen met hoge aanschafkosten maar lagere onderhoudskosten
(zoals de marmoleumvloer uit de memorie van toelichting) toegevoegd kunnen worden
aan de uitzonderingen voor het investeringsverbod in het primair onderwijs.
De leden van de CDA-fractie lezen dat in het onderhavige wetsvoorstel wordt voorgesteld
dat het schoolbestuur voortaan mag investeren in het schoolgebouw als er een overschot
is op de besteding van de onderwijsmiddelen. Worden hier middels dit wetsvoorstel
normen aan gesteld of niet? In het primair onderwijs wordt dit – in lijn met het voortgezet
onderwijs – nu via dit wetsvoorstel mogelijk gemaakt. Exploitatieoverschotten kunnen
geïnvesteerd worden in huisvesting. Deze leden lezen dit als een «kan-bepaling», begrijpen
zij dat goed? Maar hoe moet hiermee worden omgegaan tussen gemeente en schoolbestuur?
Dit kan de samenwerking ook moeilijker maken? Hoe weegt de regering dit punt?
Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie of de regering kan aangeven welke ervaringen
hiermee zijn opgedaan in het voorgezet onderwijs. De regering stelt in de memorie
van toelichting niet te verwachten dat schoolbesturen in het primair onderwijs door
het versoepelen van investeringsmogelijkheden hogere reserves aan zullen houden. Waar
is deze verwachting op gebaseerd?
De leden van de DENK-fractie constateren dat met het wetvoorstel het investeringsverbod
voor schoolbesturen in het primair onderwijs wordt opgeheven. Deze leden vragen hoe
wordt voorkomen dat dit leidt tot vergroting van ongelijkheid tussen schoolbesturen,
waarbij financieel sterkere besturen meer kunnen investeren in onderwijshuisvesting
dan andere. In hoeverre acht de regering dit verenigbaar met de ambitie om tot een
eerlijk speelveld te komen binnen het funderend onderwijs?
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering een beeld kan schetsen van de ervaringen
in het voortgezet onderwijs als het gaat om het risico dat scholen de financiële verantwoordelijkheid
van gemeenten noodgedwongen gaan overnemen. Zijn de regering voorbeelden bekend waar
dit niet goed is uitgepakt?
De leden van de SGP-fractie vragen of bij de versoepeling van de investeringsmogelijkheden
ook een voorwaarde zou moeten worden geregeld dat gemeenten alsnog verantwoordelijkheid
moeten nemen en het niet zo kan zijn dat scholen feitelijk de taak van gemeenten hebben
overgenomen. Hebben schoolbesturen door de juridische kaders voldoende ondersteuning
om weerstand te bieden tegen oneigenlijke druk van gemeenten?
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering voornemens is een periodieke peiling
te doen om te zien hoe de praktijk zich ontwikkelt als het gaat om de verruimde investeringsmogelijkheid,
bijvoorbeeld na vijf en tien jaar. Hoe wordt zicht gehouden of zich niet oneigenlijke
effecten voordoen?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de gemeenteraad een IHP enkel kan vaststellen
nadat er een op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de schoolbesturen.
Tegelijkertijd worden de investeringsmogelijkheden voor schoolbesturen in het primair
onderwijs versoepeld. Deze leden zijn in wezen geen tegenstander van deze versoepeling,
maar vragen de regering wel wat haar inschatting is van de gevolgen van deze versoepeling
voor dit op overeenstemming gericht overleg, ook in samenhang met de forse korting
van gemeenten op hun middelen. Kan de regering garanderen dat er geen druk ontstaat
op schoolbesturen om middelen die bedoeld zijn voor het onderwijs in te zetten voor
investeringen in het schoolgebouw? Kan een onbedoeld gevolg van deze versoepeling
niet zijn dat er meer vertragingen optreden? De leden van de ChristenUnie-fractie
vragen een reflectie van de regering hierop en hoe ze onbedoelde gevolgen wil ondervangen.
5.4 Caribisch Nederland
Op dit moment is er op de onderwijshuisvesting op Caribisch Nederland een bijzondere
regeling van toepassing met plannen van aanpak voor de nieuwbouw of renovatie van
schoolgebouwen en de financiering daarvan. Het betreft in totaal nog zes bouwprojecten
op Bonaire, Saba en Sint Eustatius. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen
dat de reguliere wettelijke bepalingen voor de onderwijshuisvesting nog niet gelden
zolang de overgangsbepalingen nog van kracht zijn. Dit is gedaan omdat veel gebouwen
in een hele slechte staat verkeren. In hoeverre wordt hier rekening gehouden met verduurzaming
en toegankelijkheid? Op welke termijn zullen volgens planning alle scholen zijn vervangen
of gerenoveerd?
6. Verhouding tot hoger recht
De leden van de SGP-fractie constateren dat de Onderwijsraad een extra taak krijgt
door het wetsvoorstel. In hoeverre wordt hiermee financieel rekening gehouden? Deze
leden constateren dat de Onderwijsraad juist ook deelt in de bezuinigen.
7. Gevolgen voor de regeldruk
De leden van de D66-fractie vragen of de regering nader kan toelichten waarom dit
wetsvoorstel niet tot een toename van regeldruk zou leiden. Gemeenten en onderwijshuisvestingsadviseurs
signaleren immers dat het verzamelen van gegevens voor het IHP veel tijd en capaciteit
vraagt. Kan de regering aangeven hoe zij gemeenten en schoolbesturen gaat ondersteunen
bij deze extra taken?
De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering stelt dat dit wetsvoorstel
geen onnodige regeldruk zal veroorzaken. Maar wat betekent dit voor gemeenten die
«net» een plan hebben? Dienen die gemeente dit plan te herijken, aan te passen?
8. Uitvoering
De leden van de VVD-fractie vragen aandacht voor de uitvoerbaarheid van de wet. Gemeenten
en schoolbesturen door heel Nederland en per scholengroep verschillen in capaciteit
en expertise. Hoe wordt ervoor gezorgd dat ook kleinere gemeenten of schoolbesturen
in staat zijn om aan de nieuwe eisen te voldoen? Komt er ondersteuning of kennisdeling
over huisvesting beschikbaar vanuit het Rijk, bijvoorbeeld via handreikingen of een
centrale kennisbank?
9. Toezicht en handhaving
De leden van de CDA-fractie lezen dat gemeenten het IHP ter kennis van de Minister
brengen. Op het moment dat een gemeente in gebreke blijft, signaleert DUO dit dan?
Begrijpen de leden het goed als ze stellen dat DUO alleen registreert of er een plan
is en niet wat er in het plan staat? En zo ja waar scant DUO dit plan dan op?
10. Financiële gevolgen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat de regering vanaf het moment
van inwerkingtreding jaarlijks € 854.145 toevoegt aan het Gemeentefonds voor een gemiddelde
extra tijdsinvestering voor de gewenste professionalisering van 185 uur per gemeente.
Dit geld valt dus niet aan te wenden voor renovaties of scholenbouw zelf. Dat bedrag
blijft ook ver achter bij het bedrag dat het IBO Onderwijshuisvesting becijferde voor
een passende bekostiging als men dit omzet naar het prijspeil van 2025. Deze leden
signaleren een financieel gat tussen wat er in Nederland nodig is voor de bouw, het
beheer en het onderhoud van schoolgebouwen in het funderend onderwijs en de bekostiging
hiervoor. Kan de regering weergeven wat dit gat gaat betekenen voor de kwaliteit van
de onderwijshuisvesting in meerjarenperspectief?
De leden van de D66-fractie wijzen erop dat het wetsvoorstel inhoudelijk ambities
bevat, maar financieel nauwelijks wordt onderbouwd. Hoe verhoudt dit zich tot het
eerder gesignaleerde jaarlijkse tekort van € 1,2 miljard in de onderwijshuisvesting?
Erkent de regering dat deze lacune het risico vergroot dat plannen in het IHP niet
gerealiseerd kunnen worden? En hoe gaat de regering op deze signalen reageren?
De leden van de D66-fractie constateren ook dat in het veld soms gesuggereerd wordt
dat doordecentralisatie naar schoolbesturen zou bijdragen aan een efficiëntere aanpak.
Deze leden vragen de regering of zij erkent dat het overhevelen van verantwoordelijkheden
geen oplossing biedt zolang het structurele budget tekortschiet. Is de regering het
ermee eens dat het niet uitmaakt wie de regie voert, zolang het beschikbare budget
structureel onvoldoende is?
De leden van de D66-fractie vragen hoe de regering het begrip «redelijkerwijs voorzien
in de huisvesting» in relatie tot het bekostigingsplafond juridisch duidt. Wie bepaalt
of het plafond voldoende is en wat «redelijkerwijs» is? Welke criteria wegen hierin
mee en welke rechtszekerheid hebben schoolbesturen? En kan dit leiden tot eindeloze
juridische procedures en onderlinge conflicten als schoolbesturen het niet eens zijn
met de gemeentelijke inschatting?
De leden van de DENK-fractie vragen in hoeverre de middelen uit het Gemeentefonds
die bedoeld zijn voor onderwijshuisvesting, in de praktijk ook daadwerkelijk daaraan
worden besteed. Welke beleidsopties ziet de regering om de doelmatigheid en transparantie
van de inzet van deze middelen te vergroten?
De leden van de SGP-fractie vragen of de VNG akkoord is gegaan met de berekening van
de kosten die de regering in de toelichting opvoert.
11. Advies en consultatie
11.1 Adviezen
Het Adviescollege Toetsing Regeldruk adviseerde om een evaluatiebepaling op te nemen
in het wetsvoorstel, maar de regering noemt dit in de memorie van toelichting een
te zware verplichting voor dit specifieke wetsvoorstel. Ook geeft de regering aan
dat het ministerie op alle onderdelen van dit wetsvoorstel voor de praktijk zicht
zal houden via bestaande overlegstructuren met de sectorraden en de VNG. De leden
van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of dit laatste het dan niet juist heel goed
doenlijk maakt om wel degelijk een evaluatie uit te voeren, waarbij de informatie
van sectorraden en de VNG enkel nog hoeft te worden aangevuld met bevindingen van
onder meer de onderwijsvakbonden AOb, CNV Onderwijs, Federatie van Onderwijsvakorganisaties
(FvOv), scholierenorganisaties LAKS en LBVSO en het onafhankelijke netwerk Bouwstenen
voor Sociaal? Wat maakt de regering zó beschroomd voor een evaluatie?
De leden van de BBB-fractie constateren dat in het wetsvoorstel geen evaluatiebepaling
is opgenomen. Zij achten dit onverstandig. Het is immers gebruikelijk en wenselijk
om wetgeving na vijf jaar te evalueren, zodat kan worden vastgesteld wat de effecten
in de praktijk zijn. Deze leden erkennen dat onderdelen van de voorgestelde wetswijzigingen
mogelijk een positieve uitwerking kunnen hebben op de onderwijshuisvesting. Tegelijkertijd
onderstrepen zij het belang van structurele monitoring om te kunnen bijsturen waar
nodig.
De leden van de DENK-fractie vragen waarom de regering ervoor heeft gekozen geen expliciete
evaluatiebepaling op te nemen in het wetsvoorstel, ondanks deze concrete aanbeveling
van het Adviescollege Toetsing Regeldruk. Op welke wijze zal de effectiviteit van
het beleid in de praktijk worden gemonitord en hoe wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om nogmaals te overwegen om
alsnog een evaluatiebepaling toe te voegen aan het wetsvoorstel. Deze leden vinden
het van groot belang dat de achterstallige vervangingsopgave wordt opgelost en hechten
daarom aan een evaluatie van de doeltreffendheid en (onbedoelde) effecten van het
wetsvoorstel na vijf jaar. Is de regering bereid om deze evaluatiebepaling alsnog
toe te voegen? Zo nee, waarom niet?
11.2 Internetconsultatie
In de weergave van de internetconsultatie wordt geen melding gemaakt van een inbreng
van de LBVSO of LAKS. Dat deze organisaties van leerlingen in het voortgezet (speciaal)
onderwijs echter wel degelijk iets te melden hebben over het onderhavige wetsvoorstel,
is de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie bekend van de position papers die de LBVSO
en LAKS de Kamer hebben toegezonden. LBVSO meent dat het wetsvoorstel toekomstbestendig
en inclusief moet worden door onder meer architectonische toegankelijkheid wettelijk
te verankeren en een nationaal fonds op te richten voor toegankelijke schoolgebouwen.
LAKS wil onder meer dat gemeenten en schoolbesturen verplicht worden om leerlingen
te betrekken bij beslissingen over onderwijshuisvesting. Wat is de reactie van de
regering op deze punten?
12. (Parlementaire) geschiedenis
Het beginpunt van dit wetsvoorstel is een gezamenlijk voorstel van de PO-Raad, VO-raad
en VNG in 2016 om de onderwijswetten ten aanzien van huisvesting op verschillende
punten te wijzigen, aldus de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie. Dit voorstel werd
in 2018 nader geconcretiseerd. Om de beschreven doelen in het Huisvestingsvoorstel
te concretiseren, werd voorgesteld om de jaarcyclus die in de wet werd beschreven,
te vervangen door een langere periode, waarin gemeenten na overleg met betrokken schoolbesturen
het huisvestingsbeleid en het investeringsprogramma voor een periode van vier jaar
vastleggen in een meerjarenprogramma (IHP), met een doorkijk tot ten minste het 16de
jaar. Kan de regering specificeren hoe het nu zit met die gewenste doorkijk voor de
IHP’s tot ten minste het 16de jaar?
De voorzitter van de commissie, Bromet
Adjunct-griffier van de commissie, Huls
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.M. Huls, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.