Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de uitvoering ambities regeerprogramma taakstelling Rijksoverheid (Kamerstuk 31490-359)
31 490 Vernieuwing van de rijksdienst
Nr. 362
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 18 april 2025
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken hebben heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief
van 14 maart 2025 over de uitvoering ambities regeerprogramma taakstelling Rijksoverheid
(Kamerstuk 31 490, nr. 359).
De vragen en opmerkingen zijn op 8 april 2025 aan de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 18 april 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, De Vree
De griffier van de commissie, Honsbeek
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
7
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
8
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
9
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
10
II
Antwoord / reactie van de Minister
11
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling de brief van de
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met betrekking tot de uitvoering
van de taakstelling Rijksoverheid gelezen. Deze leden hebben daarover de volgende
vragen.
Zij lezen op pagina’s drie en vier van de brief dat uitvoeringsdiensten niet op voorhand
gespaard zullen worden als het om de voorgenomen bezuinigingen gaat. De Minister wijst
erop dat de uitvoeringsorganisaties en de inspectiediensten (gemiddeld genomen) de
afgelopen jaren fors gegroeid zijn in personele omvang en relatief veel gebruik maken
van externe inhuur. Voorts lezen deze leden dat de Minister binnenkort een plan van
aanpak stuurt om de externe inhuur bij de Rijksoverheid te doen verminderen. Acht
de Minister het mogelijk dat door het verminderen van de externe inhuur bij uitvoeringsorganisaties
en inspectiediensten en die te vervangen door goedkopere eigen medewerkers voldaan
kan worden aan de op te leggen taakstelling bij die organisaties en diensten? Zo ja,
kan daarmee voldaan worden aan de motie-Chakor/Sneller (Kamerstuk 36 600 VII, nr. 19), waarin de regering wordt verzocht om bij de bezuinigingen het behoud van de dienstverlening
en uitvoering van taken als uitgangspunt te nemen? Zo nee, waarom kan dat niet?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen op pagina vier «dat Ministers ertoe
kunnen besluiten om ook de uitvoering een beperkt deel van de taakstelling te laten
dragen». Volgens de Minister hoort daar wat haar betreft bij dat er gesneden wordt
in de regel- en beleidsdruk. Hoe gaat de Minister vanuit haar rol als stelselverantwoordelijke
voor het functioneren van het Rijk als organisatie er zorg voor dragen dat de uitvoering
van taken en de dienstverlening niet gaan lijden onder de bezuinigingen die andere
Ministers mogelijk willen doorvoeren op de uitvoering? Hoe gaat de Minister erop toezien
dat snijden in de uitvoering alleen leidt tot minder regel- en beleidsdruk dan wel
tot minder externe inhuur?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister inzake
de «uitvoering ambities regeerprogramma taakstelling Rijksoverheid». Graag willen
deze leden daarover een aantal vragen stellen.
De leden van de VVD-fractie merken op dat er bij de totstandkoming van het kabinet
afspraken zijn gemaakt over een besparing op het ambtelijk apparaat. Deze taakstelling
wordt gekoppeld aan het verminderen van regels en administratieve lasten. Daarbij
is de vraag aan de orde: «welk werk moet er (nu) gebeuren gelet op onze maatschappelijke
opgave»? Ook staat er in het regeerprogramma dat onnodige procedures afgeschaft kunnen
worden, de overhead teruggedrongen moet worden en de rijksbrede bedrijfsvoering doorontwikkeld
zal worden. Bij dit alles heeft de Minister een coördinerende rol. Naar de mening
van deze leden moet de besparing gepaard gaan met een hervorming van de overheid,
die gericht is op een overheid die werkt voor burgers. Daarom is de regering in de
motie van het lid Erkens c.s. (Kamerstuk 36 600 VII, nr. 21) bij de behandeling van de begroting Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in
het najaar van 2024 verzocht om een kader voor de departementen op te stellen waarmee
invulling wordt gegeven aan de voorgenomen besparingen. De motie is in de Kamer aanvaard.
Hoe moet, in het licht van de aangenomen motie-Erkens c.s., de onderhavige brief worden
gezien? In hoeverre is deze brief een uitvoering van de motie-Erkens c.s.? Hoe staat
het met het kader? Graag krijgen deze leden een reactie.
In het commissiedebat van 6 november 2024 over het functioneren van de rijksdienst
(Kamerstuk 31 490, nr. 356) zei de Minister dat de financiële taakstelling ondersteunend moet zijn aan de realisatie
van de inhoudelijke opgave. Maar welke kaders gelden er nu voor de inhoudelijke opgaven,
zo vragen de leden van de VVD-fractie.
In de brief lezen de leden van de VVD-fractie dat de Kamer binnenkort over een aantal
zaken wordt geïnformeerd, zoals over een plan van aanpak externe inhuur, de Algemene
Bestuursdienst (ABD), de aanpak van overhead en de inzet op ontkokering en efficiënter
werken en digitalisering. Dat wachten deze leden af. Maar zij vragen in het kader
van de gemaakte afspraken of de ministeries al plannen hebben ontwikkeld om aan de
afgesproken taakstelling te voldoen. Zo ja, hoe luiden die plannen? Hebben de ministeries
al richting het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangegeven
waar ruimte zit voor besparing, waar er productiever kan worden gewerkt, waar administratieve
lasten kunnen worden verminderd, etc.? Zo neen, waarom niet? Is er al naar taken gekeken?
Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat is daaruit gekomen? Wanneer wordt de Tweede Kamer
over dit alles geïnformeerd? Graag krijgen deze leden een reactie.
Met betrekking tot de uitvoering lezen de leden van de VVD-fractie dat ook de uitvoering
een beperkt deel van de taakstelling zou kunnen dragen, omdat ook de uitvoeringsorganisaties
en de inspectiediensten de afgelopen jaren fors zijn gegroeid in personele omvang
en relatief gezien veel gebruik maken van externe inhuur. Deze leden zijn van mening
dat uitvoeringsorganisaties en inspectiediensten zoveel mogelijk moeten worden ontzien
bij de voorgenomen besparingen. Maar als blijkt dat ook bij deze organisaties sprake
is van een groei in personele omvang en er relatief gezien veel gebruik wordt gemaakt
van externe inhuur, dan is het niet onredelijk om ook te kijken naar de uitvoeringsorganisaties
en de inspectiediensten. Daar hoort ook, zoals de Minister aangeeft, het snijden in
de regel- en beleidsdruk bij. Kan worden aangegeven hoe het verder gaat met de taakstelling
als het gaat om de uitvoeringsorganisaties en de inspectiediensten? Is hierover al
met deze organisaties contact geweest? In hoeverre is het de bedoeling dat deze organisaties
zelf aangeven waar er ruimte is voor besparing? In hoeverre kan het voldoen aan de
taakstelling voor deze organisaties en diensten gelijk opgaan met de taakstelling
voor de departementen als er moet worden gesneden in de regel- en beleidsdruk, want
daar zal ook wijziging van wet- en regelgeving voor nodig zijn? Graag krijgen deze
leden een reactie van de Minister.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Kamerbrief
voor de uitvoering van ambities in het regeerprogramma over de taakstelling van de
Rijksoverheid. Deze leden hebben hierover nog een aantal verduidelijkende vragen.
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister of de ministeriële commissie of het
kabinet heeft overwogen om vooraf ook voorwaarden op te stellen voor een analyse die
aan de groei van de departementen en afdelingen ten grondslag ligt? Deelt de Minister
de mening dat een verklaring voor de forse groei in bepaalde werksoorten en functiefamilies
(zoals zichtbaar in de antwoorden op Kamervragen van het lid Erkens, Aanhangsel Handelingen II,
vergaderjaar 2024–2025, nr. 1205) kan helpen met het uitvoeren van de bezuinigingstaakstelling? Bovendien constateren
zij dat ieder afzonderlijk departement verantwoordelijk is voor de taakstelling. Zij
vragen daarom de Minister hoe voorkomen wordt dat deze departementale verantwoordelijkheid
leidt tot een versnipperd maatregelenpakket in plaats van een toekomstbestendige Rijksdienst.
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister of ook is overwogen om een vorm van
interne of externe monitoring in te stellen, bijvoorbeeld door een regeringscommissaris
of auditcommissie. Zo ja, wat waren de argumenten om daar niet voor te kiezen? Deze
leden vragen voorts of de ministeriële commissie een kader heeft geformuleerd voor
het inhoudelijk beoordelen van de keuzes en de mate waarin de uitvoering ontzien wordt.
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van het instellingsbesluit van de
ministeriële commissie taakstelling rijksdienst. Kan de Minister toelichten wat in
het instellingsbesluit wordt bedoeld met de verwijzing in artikel 3, sub f?
De leden van de NSC-fractie constateren dat in het instellingsbesluit volgens artikel 3,
sub a «periodiek» wordt vastgesteld of er voldoende voortgang is geboekt. Kan de Minister
aangeven hoe de ministeriële commissie invulling geeft aan de «periodieke» verantwoording?
Hoe vaak moeten ministeries over de voortgang rapporteren en op welke wijze wordt
dat vormgegeven? Daarnaast vragen deze leden aan de Minister hoe invulling wordt geven
door de ministeriële commissie aan de afweging, zoals beschreven in artikel 3, sub a?
Is vooraf gespecificeerd wanneer aanvullende maatregelen getroffen moeten worden?
De leden van de NSC-fractie vragen tevens hoe de voortgang op de ministeries (bedoeld
onder artikel 3, sub 2, eerste streepje) uitgevraagd gaat worden, ten behoeve van
de monitoring. Deze leden vragen of daar algemene formats of sjablonen voor zijn.
Zo ja, hoe zien deze eruit? Zo nee, waarom wordt dit niet gebruikt? Heeft de ministeriële
commissie daarnaast al gesproken over artikel 3, sub c, de wijze van rapporteren aan
de Kamer? Is voor de – in de Kamerbrief genoemde – rapportage door Ministers via hun
eigen begroting een kader over de wijze van uniforme presentatie vastgelegd?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de fractie van D66 hebben met enige teleurstelling kennisgenomen van
de brief van de Minister over de uitvoering van de ambities in het regeerprogramma
met betrekking tot de taakstelling van de Rijksoverheid en blijven achter met een
aantal vragen.
Algemeen
De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van een slim functionerende
overheid die in dienst staat van de burger en niet van zichzelf. Daarom steunen deze
leden de doelstelling van de Minister om de Rijksoverheid efficiënter te laten werken.
Maar zij hebben, ook na het lezen van de brief, grote zorgen over het ontbreken van
enige visie en theorie achter de plannen of praktische uitwerking van deze Minister.
Zij vragen de Minister uiteen te zetten welke overkoepelende visie op de overheid
en haar functioneren ten grondslag ligt aan de door haar voorgenomen bezuinigingen
op de Rijksoverheid. Ook vragen zij naar de beleidstheorie die gehanteerd is om tot
deze invulling te komen. Zij vragen haar welke structurele problemen de Minister ziet
bij het functioneren van de Rijksoverheid die haar hebben doen besluiten op deze manier
invulling te geven aan de bezuinigingen. Ook vragen zij waarom deze invulling in het
bijzonder strookt met haar visie op de overheid en een oplossing biedt voor de structurele
problemen die zij ziet.
Rijksoverheid als organisatie
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister in de brief onder meer in zal gaan
op de motie-Sneller (Kamerstuk 31 490, nr. 355). Deze leden zien in het vervolg van de brief echter geen directe verwijzing naar
deze motie en horen graag van de Minister hoe zij tot op heden uitvoering heeft gegeven
aan de motie. Daarbij horen zij graag welke concrete doelstellingen de Minister hanteert
met betrekking tot het sturen op ontkokering, het verminderen van overhead en het
sturen op productiviteitsgroei.
Tevens constateren zij dat de toezegging aan het lid Sneller, gedaan bij het commissiedebat
Functioneren Rijksdienst d.d. 6 november 2024, niet is nagekomen. De toezegging betrof
het in het eerste kwartaal van 2025 toezenden van een rapportage over het optuigen
van een nationale productivity board dat ook voor de publieke sector statistieken
bijhoudt en aanbevelingen doet. Graag horen zij van de Minister een indicatie van
de eerste resultaten, evenals wanneer zij de Kamerbrief kunnen verwachten.
Keuzes maken
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de uiteenzetting van de Minister
over hoe zij uitvoering wil geven aan enkele moties en ambities van het kabinet. Met
betrekking tot de inzet op ontkokering en het aanpakken van overhead vragen deze leden
de Minister wanneer zij de aangekondigde Kamerbrief kunnen verwachten.
De leden van de D66-fractie hebben grote zorgen over de manier waarop de Minister
de bezuinigingen op de overheid uitvoert. Volgens deze leden is het uitermate onverstandig
om een gelijkmatige bezuiniging van 22 procent op alle kerndepartementen met uitzondering
van Defensie uit te voeren, zonder oog voor de heterogeniteit van ministeries. Zij
vragen de Minister waarom zij bij de uitwerking van het regeerprogramma heeft gekozen
voor een gelijkmatige bezuiniging over alle kerndepartementen. Ook vragen zij of er
andere verdeelsleutels voor de bezuinigingen over de ministeries zijn overwogen die
recht doen aan de heterogeniteit van de organisaties.
De D66-fractieleden vinden het onbegrijpelijk dat de Minister, ondanks haar voornemen
de Rijksoverheid efficiënter te laten werken, de productiviteit per ministerie niet
heeft meegewogen. Deze leden vragen haar waarom er geen onderzoek is verricht naar
de productiviteitsruimte per kerndepartement als verdeelsleutel voor de voorgenomen
bezuinigingen, of, indien dit wel het geval is, waarom de Minister dit niet heeft
meegenomen in haar invulling van de bezuinigingen. Zij vragen haar ook welk inzicht
zij momenteel heeft in de productiviteit van ministeries en kerndepartementen en welke
mogelijkheden zij heeft om daarop te sturen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het bericht «De
bezuinigingen op het ambtenarenapparaat kunnen een pijnloze ingreep worden, mits goed
uitgevoerd» in MeJudice. Hierin stellen onderzoekers dat, hoewel in het hoofdlijnenakkoord
gesteld wordt dat de bezuiniging niet is op te vangen met doelmatiger werken, de bezuiniging
wel degelijk te dekken is uit de productiviteitsruimte die zij signaleren bij kerndepartementen.
Deze leden vragen de Minister of zij deze conclusie onderschrijft en waarom zij dat
wel of niet doet. Ook vragen zij de Minister te reflecteren op de eerdergenoemde bewering
in het hoofdlijnenakkoord van de fractievoorzitters over de dekking van de bezuinigingen.
De onderzoekers tonen ook aan dat onder de huidige plannen van de Minister de meest
productieve kerndepartementen, waar weinig uit de productiviteitsruimte te halen valt,
last zullen ondervinden van de bezuinigingen, terwijl er op minder productieve kerndepartementen
productiviteitsruimte blijft liggen. Zo is er slechts acht miljoen euro aan productiviteitsruimte
te winnen bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, maar wordt van
hen voortvloeiend uit de huidige taakstelling een bezuiniging van circa 50 miljoen
euro verwacht volgens de cijfers van de onderzoekers. De leden van de D66-fractie
vragen de Minister te reflecteren op deze bevinding van de onderzoekers over de niet-doelmatige
verdeling van de voorgenomen bezuiniging. Ook vragen deze leden aan haar om uiteen
te zetten wat de concrete gevolgen zijn voor de begroting van het Ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap als dit ministerie een bezuiniging moet inboeken die de productiviteitsruimte
van haar kerndepartement ver overstijgt.
Hoewel bezuinigen op de Rijksoverheid kunnen leiden tot efficiënter werken, gebeurt
dat alleen als de Minister de juiste keuzes maakt bij de invulling van de taakstelling.
De leden van de D66-fractie zien tot hun spijt dat de Minister die juiste keuzes niet
maakt. Met deze invulling worden meerdere ministeries gedwongen meer te bezuinigen
dan er aan productiviteitsruimte te winnen valt. Dit betekent dat ministeries op andere
posten moeten snijden en de kans groot is dat de prestaties van de Rijksoverheid wel
degelijk last van de bezuinigingen ondervinden. Deze leden vragen de Minister welke
verwachting zij heeft ten aanzien van de invulling van de bezuiniging voor desbetreffende
ministeries. Zij vragen hoe verwacht wordt dat deze ministeries de taakstelling van
22 procent halen wanneer dit niet te dekken is uit apparaatskosten. Zij vragen de
Minister ook hoe zij nog kan garanderen de kwaliteit van dienstverlening en uitvoering
te behouden, zoals de eerder genoemde motie-Chakor/Sneller haar opdraagt, nu er ministeries
zijn die meer moeten bezuinigen dan hun productiviteitsruimte toestaat.
Met de huidige invulling van de bezuinigingen vrezen de leden van de D66-fractie naast
verlies van kwaliteit van dienstverlening en uitvoering ook dat ministeries noodgedwongen
belangrijke investeringen zullen moeten schrappen. Op het Rijks ICT-dashboard zien
de fractieleden een aanzienlijk aantal «grote ICT-activiteiten» in uitvoering of in
heroriëntatie. Deze leden achten het van groot belang voor de productiviteit maar
ook veiligheid van de Rijksoverheid dat deze en toekomstige ICT-investeringen doorgang
kunnen vinden. Zij vragen de Minister welke investeringen op de tocht staan als gevolg
van de bezuinigingen. Ook vragen zij welke gevolgen dit heeft voor de productiviteit
en veiligheid van de Rijksoverheid.
Deze leden wijzen erop dat de Minister in haar brief het belang van digitalisering
en kunstmatige intelligentie (AI) voor een efficiëntere overheid heeft benadrukt.
Tegelijkertijd zijn er signalen dat veel ambtenaren beperkt gebruik kunnen maken van
AI-toepassingen vanwege veiligheidsrisico’s. Zij vragen haar hoe deze signalen zich
verhouden tot het voornemen van de Minister. Ook vragen zij welke concrete stappen
de Minister heeft genomen en gaat nemen om ambtelijk gebruik van AI ten behoeve van
productiviteit te bevorderen. Zij constateren tevens het afgelopen kwartaal geen Kamerbrief
te hebben ontvangen over de uitvoering van de motie-Van der Werf (Kamerstuk 26 643, nr. 1167) ondanks de aankondiging in onderhavige brief. Graag horen zij van de Minister een
indicatie van de eerste resultaten evenals van wanneer zij de Kamerbrief kunnen verwachten.
Overig
Een ander onderdeel van de taakstelling is de versobering van de ABD. De leden van
de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over dit onderwerp
(Kamerstuk 31 490, nr. 360) waarin zij het voornemen uit om 500 dan wel 1.250 managementfuncties niet langer
onder de ABD te laten vallen. Deze leden vragen de Minister hoe deze maatregel volgens
haar concreet bijdraagt aan het herwinnen van het vertrouwen van de burger in de overheid,
de ambitie die ze eveneens in deze brief uit. Ook vragen zij op welke probleemstelling,
analyses en beleidstheorieën deze maatregel gestut is. Tot slot vragen zij wat de
maatregel om 500 tot 1.250 topambtenaren niet langer onder de ABD te laten vallen
budgettair oplevert in het kader van haar taakstelling van een besparing van 22%.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie zien dat het kabinet met deze Kamerbrief invulling geeft
aan de taakstelling voor de Rijksoverheid zoals vastgelegd in het Hoofdlijnenakkoord.
De beoogde besparing van een miljard euro structureel is een forse uitdaging die vraagt
om doordachte en evenwichtige keuzes. Deze leden willen benadrukken dat bezuinigingen
niet mogen leiden tot een verslechtering van de dienstverlening aan burgers en bedrijven.
De leden van de BBB-fractie ondersteunen dat het kabinet inzet op minder bureaucratie,
minder regels en administratieve lasten en het efficiënter inrichten van de Rijksdienst.
Deze leden ondersteunen het streven naar een slankere en beter functionerende overheid,
mits dit niet ten koste gaat van de uitvoerende diensten die cruciaal zijn voor de
samenleving. Zij vragen dan ook om een nadere toelichting op hoe concreet wordt gewaarborgd
dat de kwaliteit van de dienstverlening niet in het geding komt.
De leden van de BBB-fractie zien dat de taakstelling deels wordt ingevuld door het
verminderen van externe inhuur. Deze leden ondersteunen deze insteek. Zij vragen zich
wel af of er voldoende aandacht is voor het behouden van specialistische kennis en
expertise binnen de overheid. Hoe wordt geborgd dat essentiële kennis niet verloren
gaat door het verminderen van externe inhuur?
De leden van de BBB-fractie begrijpen dat het kabinet voorstaat om waar mogelijk digitalisering
en AI in te zetten om de productiviteit te verhogen en werkdruk te verminderen. Deze
leden onderschrijven het belang van innovatie en efficiënte werkprocessen, maar wijzen
er tevens op dat digitalisering niet mag leiden tot verdere afstand tussen overheid
en burger. In hoeverre wordt bij deze digitaliseringsplannen rekening gehouden met
de menselijke maat?
De leden van de BBB-fractie zien dat het kabinet de mogelijkheid openlaat om ook bij
uitvoeringsorganisaties besparingen door te voeren, ondanks de passage in het Hoofdlijnenakkoord
waarin staat dat de uitvoering wordt ontzien. Deze leden vragen de Minister hier voorzichtig
mee om te gaan en willen weten op welke manier wordt gegarandeerd dat de werkdruk
bij deze diensten niet verder toeneemt en de dienstverlening op peil blijft. Welke
criteria worden gehanteerd bij het bepalen of een uitvoeringsorganisatie een deel
van de taakstelling moet dragen?
Tot slot vragen de leden van de BBB-fractie aandacht voor de gevolgen van deze taakstelling
voor de regio’s. Deze leden willen weten in hoeverre de bezuinigingen een impact hebben
op de aanwezigheid en beschikbaarheid van Rijksdiensten in minder stedelijke gebieden
en welke maatregelen worden genomen om te voorkomen dat bepaalde regio’s onevenredig
hard worden geraakt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie zijn voorstander van een Rijksoverheid die efficiënt werkt
en doelen haalt. Daarvoor moet verder gekeken worden dan naar het aantal ambtenaren
en waar die op ingezet worden. Daarbij is het ook van belang om beleids- en regeldruk
te verminderen. Deze leden zijn voorstander van een fatsoenlijke hervorming van het
ambtenarenapparaat. Zij hebben nog vragen over de precieze uitwerking van de taakstelling
op het gebied van het aantal ambtenaren.
De leden van de CDA-fractie lezen in de Kamerbrief over het expliciete percentage
van 22 procent als budgettaire taakstelling op het gebied van het aantal ambtenaren,
dat het gaat over een operatie die nog moet plaatsvinden. De leden vernemen graag
een tijdlijn over hoe de planning van deze operatie eruitziet en waarom deze 22 procent
in de ogen van de Minister een realistisch aantal is.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de interne financiële doorbelasting van de taakstelling
(naar de begrotingsartikelen) bij de suppletoire begrotingen bij de Voorjaarsnota
2025 plaats zal vinden. Deze leden zijn benieuwd hoe de rol van de Minister als coördinerend
Minister op dit vlak wordt ingevuld. Zij wijzen in dit verband op het feit dat er
keuzes te maken zijn die niet alleen een coördinerend ministerie kan wegen. Een goed
voorbeeld is de vraag of er op ministeries in opbouw, waar nog recent is gekozen voor
het opbouwen van de beleidskant van het ministerie (en dus niet voor het verminderen
van het aantal beleidsambtenaren) zoals het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke
Ordening (VRO), überhaupt wel een taakstelling met betrekking tot het verminderen
van het aantal beleidsambtenaren zou moeten plaatsvinden. Die keuze heeft zich te
verhouden tot andere ministeries, en dan is het Ministerie van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties als coördinerend ministerie aan zet om die afweging te maken.
Deze leden vragen hoe de coördinerend Minister de Kamer daarin gaat meenemen bij de
Voorjaarsnota, aangezien de ministeries de interne financiële doorbelasting van de
taakstelling (naar de begrotingsartikelen) bij de suppletoire begrotingen al voor
de behandeling van Voorjaarsnota 2025 zullen moeten aanleveren. Zij vragen of de Minister
daarom deelt dat om die integrale weging te kunnen maken, de Kamer al voor de Voorjaarsnota
geïnformeerd zou moeten worden over deze integrale weging en daarin gemaakte keuzes.
Deze leden constateren ook dat als die integrale weging niet wordt gemaakt, er met
de behandeling van de Voorjaarsnota nog steeds geen integraal plan ligt om daadwerkelijk
te starten met de taakstelling op ambtenaren. Zij vragen of de genoemde ambitie van
het kabinet, een jaar na het sluiten van het hoofdlijnenakkoord, daarmee alleen nog
maar een ambitie op papier is.
Deze leden wijzen in dit verband ook op de motie-Vijlbrief c.s. (Kamerstuk 36 625, nr. 6) waarin onder andere wordt gewezen op het feit dat Gerrit Zalm in het verleden pleitbezorger
was om niet met de spreekwoordelijke kaasschaaf te bezuinigen op ministeries. Zij
vragen in hoeverre het aan ministeries overgelaten wordt hoe zij aan de taakstelling
voldoen, zonder de hiervoor beschreven integrale afweging te maken, niet in de praktijk
neerkomt op het feit dat op ministeries toch de kaasschaafmethode wordt gehanteerd.
De genoemde motie verzoekt het kabinet strategisch te handelen bij het invullen van
de taakstelling, dit te monitoren en voor de Miljoenennota aan de Kamer te rapporteren
hoe de invulling van de taakstelling vorm krijgt. Deze leden vragen hoe de Minister
strategisch denkt te kunnen handelen zonder de hiervoor genoemde integrale weging.
De leden van de CDA-fractie vragen in dit kader ook naar de ambitie om de uitvoering
te ontzien bij de taakstelling. Hoe ziet de Minister toe op de vraag of deze ambitie
niet sneuvelt bij ministeries zelf, als aan ministeries zelf wordt overgelaten of
zij dit doen?
De leden van de CDA-fractie lezen dat het coördinerende ministerie stelt dat – na
zeer zorgvuldige weging – Ministers ertoe kunnen besluiten om ook de uitvoering een
beperkt deel van de taakstelling te laten dragen. De Minister stelt daarbij de eis
dat er ook gesneden wordt in de regel- en beleidsdruk. Deze leden vragen of de Minister
daarbij specifieke normen hanteert over hoeveel er gesneden moet worden in regel-
en beleidsdruk als compensatie.
De leden van de CDA-fractie wijzen er op dat als er op een ministerie substantieel
wordt gesneden in de uitvoering er ook substantieel gesneden zou moeten worden in
de regel- en beleidsdruk, en dat daar een bepaalde evenredigheid in zou moeten zitten.
Deze leden vragen hoe de Minister hierop gaat toezien. Zij vragen in dit verband ook
hoe de Minister inzicht gaat houden in of en hoe het schrappen van regel- en beleidsdruk
daadwerkelijk uitpakt in minder regel- en beleidsdruk.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben de brief van het kabinet over «uitvoering ambities
regeerprogramma taakstelling Rijksoverheid» gelezen en hebben hier meerdere vragen
over.
De leden van de SP-fractie vragen zich af waar de taakstelling van 22 procent precies
op gebaseerd is. Kan de Minister aangeven hoe zij op dit percentage is uitgekomen
en hoe de 22 procent is opgebouwd? Wat zijn de onderdelen binnen het ambtenarenapparaat
waarop de Minister denkt het meest te kunnen besparen? Kan het gebeuren dat op sommige
afdelingen in het ambtelijk apparaat een op de vijf ambtenaren ontslagen zal worden?
En hoe gaat de Minister voorkomen dat hierdoor binnen de werkomgeving van ambtenaren
grote onrust en onzekerheid ontstaat, wat ten koste kan gaan van de uitvoering van
beleid?
Meer algemeen willen de leden van de SP-fractie weten wat de visie van de Minister
is op de overheid. Welke randvoorwaarden stelt de Minister aan deze enorme bezuinigingsoperatie?
Waar moet het volgens het kabinet wel toe leiden, en waar moet het vooral niet toe
leiden?
Bovendien maken de leden van de SP-fractie zich zorgen over de effecten van de taakstelling
op de dienstverlening aan burgers. Kan de Minister aangeven in welke mate de taakstelling
van 22 procent de dienstverlening aan mensen zal raken? Hoe verhoudt de taakstelling
zich tot de ambitie van het kabinet om direct contact tussen overheid en burger te
verbeteren?
De leden van de SP-fractie hopen ook meer duidelijkheid te krijgen over mogelijke
andere gevolgen van de taakstelling. Hoe gaat de Minister bijvoorbeeld voorkomen dat
belangrijke wetten niet meer worden geschreven? En hoe gaat de Minister voorkomen
dat artikel 68 van de Grondwet, de inlichtingenplicht van Ministers en Staatssecretarissen,
in het geding komt en dat Kamervragen nog vaker te laat worden beantwoord? En geldt
de taakstelling van 22 procent ook voor de kosten van Landsadvocaat? Zo nee, waarom
niet?
De leden van de SP-fractie constateren dat er aan de ene kant moties vanuit de Kamer
liggen om de uitvoering te ontzien, terwijl aan de andere kant uitvoeringsorganisaties
zoals het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), de Sociale Verzekeringsbank
(SVB), de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen wel onderdeel zijn geworden van de
taakstelling door het amendement-Bontenbal c.s. van 12 december 2024. Is al duidelijk
welke consequenties dit precies heeft? Zo ja, welke? Zo nee, wanneer wordt hier over
besloten?
Tot slot vragen de leden van de SP-fractie nog wanneer deze bezuinigingsoperatie precies
klaar moet zijn, per departement.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over
het uitvoeren van de taakstelling. Deze leden hebben enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de taakstelling verantwoord en realiseerbaar
dient te zijn. Deze leden vragen wat deze randvoorwaarden betekenen voor de hoogte
van de taakstelling. Heeft de opgave vooral het karakter van een inspanningsverplichting?
Zij vinden het belangrijk dat rekenschap wordt gegeven van lessen en ervaringen die
zijn opgedaan bij eerdere opgaven om te bezuinigen op het apparaat van de Rijksoverheid.
Zij vragen op welke wijze het kabinet hiermee rekening houdt in het proces en hoe
de ervaring van verantwoordelijken bij eerdere taakstellingsoperaties wordt meegenomen?
De leden van de SGP-fractie constateren dat reeds een aantal onderdelen van de uitvoering
zijn uitgezonderd van de taakstellingsoperatie, onder andere op grond van aangenomen
moties. Deze leden vragen of er nog andere dan de genoemde organisaties of domeinen
zijn die op voorhand worden uitgezonderd door het kabinet of waarbij grote terughoudendheid
wordt betracht.
II Antwoord/reactie van de Minister
A. Verdeling van de taakstelling
De fracties van BBB, D66, CDA, SP, SGP en NSC hebben vragen gesteld over de totstandkoming
en wijze van verdeling van de taakstelling, de tijdlijn en monitoring hiervan.
Zoals ik duidde in de brief die ik op 14 maart jl. aan uw Kamer heb gestuurd, stelt
de taakstelling de verschillende ministeries voor een forse uitdaging. De taakstelling,
oplopend tot € 1 miljard in 2029, is een budgettaire taakstelling op de apparaatsbudgetten
van de ministeries. Inmiddels is de taakstelling in de meerjarige reeksen per ministerie
budgettair ingeboekt. Inzicht in de financiële verwerking hiervan wordt verschaft
bij Voorjaarsnota in de suppletoire begrotingen per ministerie. Hierin worden ook
de financiële gevolgen van het amendement Bontenbal c.s. (Kamerstuk 36 600 IV, nr. 32) verwerkt. Daarbij merk ik op dat er inmiddels diverse begrotingsrondes zijn geweest
waarin mutaties op het apparaatsbudget hebben plaatsgevonden.
De apparaatsbudgetten zijn door de ingeboekte taakstelling ingeperkt en het is aan
de ministeries om in de komende jaren de apparaatsuitgaven en de daarvoor beschikbare
apparaatsbudgetten op elkaar te passen. Ministeries hebben hiervoor op hoofdlijnen
een aantal handelingsperspectieven. Er kan dekking gevonden worden met andere middelen.
Hierbij kan gedacht worden aan programmageld van andere begrotingsartikelen of aan
ministerie brede efficiëntiemaatregelen waaraan de taakorganisaties ook bijdragen.
Een andere wezenlijke maatregel is het beperken van externe inhuur, alsook het beperken
van personele uitgaven, hetgeen een wezenlijke bijdrage kan leveren. Beiden zouden
mogelijk gemaakt moeten worden door het verhogen van de productiviteit of door het
maken van (beleids)keuzes over uit te voeren taken. Daarnaast zijn er besparingen
mogelijk op de materiële apparaatsuitgaven, zoals bijvoorbeeld versoberen van de interne
bedrijfsvoering, zoals facilitaire zaken (vergaderen, kantoorartikelen, etc.).
Percentage van 22%
De leden van de SP-fractie vragen waar het percentage van 22% op gebaseerd is en op
welke onderdelen binnen het ambtenarenapparaat het kabinet denkt te kunnen besparen,
of het gebeuren dat bij een afdeling 1 op de 5 ambtenaren wordt ontslagen en hoe wordt
voorkomen dat er onrust en onzekerheid ontstaat, met gevolgen voor uitvoering van
beleid?
De leden van de CDA-fractie vragen waarom de 22% in de ogen van het kabinet realistisch
is en vernemen graag een tijdlijn over hoe de planning van deze operatie eruit ziet.
Ook de leden van SP-fractie vragen naar het moment waarop de taakstelling klaar moet
zijn.
Het percentage van 22% roept bij sommige fracties vragen op. Dit percentage vindt
zijn oorsprong in het hoofdlijnenakkoord. Daarin werd de context geschetst van groei
van het ambtenarenapparaat. Die groei was in de periode van 2018 tot 2022 circa 22%.
Vanuit deze context concludeerde het kabinet dat er ruimte zou moeten zijn voor een
taakstelling van dat percentage. Met een taakstelling van 22% op de stand van de apparaatsbudgetten
van de kerndepartementen op dat moment, in combinatie met een korting met het oog
op beperken van externe inhuur, was de € 1 miljard als besparing toe te delen.
Op de vraag van de NSC-fractie of er overwogen is om voorwaarden op te stellen voor
de analyse van de groei van de departementen is het antwoord dan ook dat het kabinet
dit niet heeft overwogen. De analyse van de groei bij departementen heeft geleid tot
bepaling van de hoogte van de taakstelling (22% o.b.v. groei). Gegeven het feit dat
gekozen is voor een budgettaire taakstelling, die departementaal is ingeboekt en het
kabinet ruimte heeft geboden om keuzes te maken buiten de apparaatsuitgaven, dienen
departementaal (beleids)keuzes te worden gemaakt voor invulling van de taakstelling.
Zoals eerder aangegeven heeft het kabinet voor het realiseren van de taakstelling
ruimte gegeven om dekking te vinden met middelen buiten het apparaatsbudget. Omdat
de taakstelling budgettair kan worden ingevuld spreken we niet over een formatieve
taakstelling van 22%.
Het is bovendien ook niet zo dat iedere specifieke kostenpost 22%, zoals die van de
Landsadvocaat, zou moeten worden gekort. De risico’s die de SP-fractie voorziet met
betrekking tot bijvoorbeeld het schrijven van wetten of de inlichtingenplicht van
Ministers en Staatsecretarissen schat ik dan ook niet hoog in.
Realisatie en tijdlijn invulling taakstelling
Qua tijdlijn is de taakstelling tot en met 2029 stap voor stap ingeboekt en daarna
structureel. Het in overeenstemming brengen van uitgaven en budget zal tot en met
2029 extra aandacht vragen. Daarbij merk ik op dat ontwikkelingen en politieke besluitvorming
tussentijds tot wijzigingen kunnen leiden. In antwoord op de vraag van de SP-fractie
kan ik daarom melden dat het realiseren en de planning van deze bezuiniging in dit
licht gezien moet worden.
Door het hele palet aan mogelijkheden is het kabinet ervan overtuigd dat het realiseren
van de taakstelling mogelijk moet zijn. Ontslaan van 1 op de 5 ambtenaren is dan ook
nu niet aan de orde. Inzicht in de groei van functiefamilies en werksoort, de vraag
van de NSC-fractie, had helpend kunnen zijn indien sturing op fte had plaatsgevonden.
Echter, monitoring en sturing vindt plaats op de apparaatsbudgetten. Dit laat onverlet
dat ik actief informatie hierover met ministeries wil delen zodat zij dit kunnen gebruiken
bij het maken van keuzes
Waar de SP-fractie en de CDA-fractie inhaken op de 22%, stelt de D66-fractie vraagtekens
bij de evenredige toedeling van de taakstelling.
De D66 factieleden vragen waarom bij de uitwerking van het regeerprogramma is gekozen
voor een gelijkmatige bezuiniging over alle kerndepartementen en of er ook andere
verdeelsleutels voor de bezuinigingen over de ministeries zijn overwogen die recht
doen aan de heterogeniteit van de organisaties.
Productiviteit
Gerelateerd aan de verdeling van de taakstelling wordt gevraagd naar inzicht in productiviteitsruimte
per ministerie of onderzoek daarnaar en of er overwogen is om productiviteitsruimte
als verdeelsleutel te hanteren.
De leden van D66 verwijzen in dit kader naar het onderzoek dat gepubliceerd is in
MeJudice, waarin wordt gesteld dat de bezuinigingen wel degelijk te dekken zijn uit
de productiviteitsruimte en vragen te reflecteren op de bevindingen.
Het artikel in MeJudice is geplaatst in januari dit jaar. Dat was nadat de taakstelling
al was ingeboekt. Een soortgelijk onderzoek is eerder ook uitgevoerd. In oktober 2021
is een onderzoek verschenen Kosten en prestaties kerndepartementen in kaart. Inhoudelijk zullen belanghebbenden altijd kanttekeningen kunnen plaatsen bij hoe
het onderzoek is uitgevoerd en welke aannames er aan ten grondslag liggen. Toch leveren
deze onderzoeken een waardevol inzicht in de productiviteit en bieden ze daarmee een
handvat om besparingsmogelijkheden te vinden. In die zin raad ik de ministeries zeker
aan hier kennis van te nemen. Zelf heb ik eerder in antwoord op Kamervragen van de
leden Van Dijk en Bontenbal (Kamervragen 2024–2025 nr. 154) aangegeven, te bezien
hoe ik de beleidsdruk die op de beleidskernen ontstaat in kaart kan brengen en hoe
die zich door de jaren heen heeft ontwikkeld. Zodra ik daar zicht op heb, zal ik u
dat melden. Genoemde onderzoeken geven hiervoor goede handvatten.
De vraag van de leden van D66, waarom deze inzichten niet gebruikt zijn als verdeelsleutel,
kan ik begrijpen vanuit een redenering dat het verstandig zou zijn om de besparingsmogelijkheden
te benutten waar die zich kennelijk voor doen. Het kabinet heeft het hoofdlijnenakkoord
gevolgd waarin een budgettaire taakstelling besloten ligt en deze budgettaire taakstelling
van circa 1 miljard ingeboekt naar rato van de omvang van de apparaatsbudgetten van
de betreffende kerndepartementen. In het licht van de hiervoor geschetste handelingsperspectieven
is er voor ministeries ruimte om de taakstelling realistisch en verantwoord in te
vullen. Ik vertrouw erop dat men dit met productiviteitsruimte zal doen waar dat mogelijk
is. Ik zou dan ook niet willen spreken van een «niet-doelmatige» verdeling. Waar de
verdeling echt tot een grote onevenredigheid leidt, is het mogelijk om dit in de MCTR
te bespreken. Hiermee zou ik het, in antwoord op de vraag van de SGP-fractie, overigens
niet als slechts een «inspanningsverplichting» willen kwalificeren. Ervaringen die
in het verleden zijn opgedaan met taakstellingen wijzen uit dat een taakstelling disciplinerend
werkt waardoor kosten beter in de hand gehouden worden. Daarvoor is ook enige vasthoudendheid
nodig. Ik zie op dit moment daarom geen reden om op voorhand andere organisaties of
domeinen uit te zonderen.
Monitoring
De NSC-fractie stelt enkele vragen met betrekking tot de monitoring van de taakstelling.
Het kabinet heeft niet overwogen om een vorm van interne of externe monitoring in
te stellen door middel van een regeringscommissaris of auditcommissie. Dit is het
gevolg van de keuze voor een budgettaire taakstelling waarbij (beleids)keuzes per
ministerie worden gemaakt waarbij over die keuzes zelf verantwoording dient te worden
afgelegd. Indien sprake zou zijn geweest van een overkoepelende taakstelling aangaande
de organisatie van het Rijk en de rijksbrede bedrijfsvoering, zou het logisch zijn
als monitoring vanuit BZK plaatsvindt vanuit de coördinerende rol op grond van het
Coördinatiebesluit Organisatie, Bedrijfsvoering en Informatiesystemen Rijk1.
Verder vragen de leden van de NSC-fractie naar de momenten en vorm van monitoring
volgens het instellingsbesluit van de MCTR. Met de term periodiek wordt beoogd te
verwijzen naar de rapportages beschreven in artikel 1, sub d. Op grond van de informatie
uit die monitormomenten wordt in de MCTR gesproken over voortgang. Indien van toepassing
wordt, zoals voor invulling van de motie Vijlbrief, gestructureerd informatie uitgevraagd
en kan worden overwogen daar een vast sjabloon voor in te zetten.
Invulling van de afweging, zoals in art. 3 sub a, wordt bepaald in de MCTR op basis
van periodieke monitoring, zoals hierboven beschreven. De MCTR heeft niet gespecificeerd
wanneer aanvullende maatregelen moeten worden getroffen.
De wijze van verantwoording aan uw Kamer over de taakstellingsoperatie in de Jaarrapportage
Bedrijfsvoering Rijk gebeurt in een aparte paragraaf taakstelling in hoofdstuk 4 over
«Organisatie rijksoverheid en bedrijfsvoering». De verantwoording in de eigen begrotingen
van de ministeries gebeurt conform de begrotingsvoorschriften zoals mijn collega van
Financiën die stelt.
B. Kaders voor invulling van de taakstelling
De leden van de fracties van VVD, D66 en CDA hebben vragen gesteld over welke kaders gelden voor het invullen van de taakstelling. De Kamerbrief van 14 maart jl. bevat
de afgesproken kaders voor invulling van de taakstelling.
Inhoudelijke kaders en integrale afweging
Een belangrijk kader voor de invulling van taakstelling is dat dit op een verantwoorde
en realiseerbare wijze gebeurt. Het maken van keuzes hierin is onontbeerlijk. De te
maken (beleids) keuzes als gevolg van deze budgettaire taakstelling worden per ministerie
gedaan, omdat daar het beste zicht is op de mogelijkheden en de consequenties van
keuzes. In reactie op hetgeen ik heb gezegd in het commissiedebat op 6 november jl.
(Kamerstuk 31 490, nr. 356) en vragen van de VVD, bepalen de Ministers, in gesprek met uw Kamer, de kaders voor
de inhoudelijke opgaven.
Gerelateerd hieraan refereren de fracties van D66 en CDA aan de motie van het lid
Vijlbrief c.s. (Kamerstuk 36 625, nr. 6), waarin de regering verzocht wordt strategisch te handelen bij het invullen van
de taakstelling. De motie roept de regering tevens op om de Kamer hierover voor de
Miljoenennota te informeren. De CDA-fractie vraagt in dat licht ook naar de integrale
afweging die gemaakt zou moeten worden. Bij het invullen en realiseren van een taakstelling
is een integrale afweging altijd van belang omdat er keuzes aan ten grondslag liggen.
De Ministeriele Commissie Taakstelling Rijkdienst heeft, in antwoord op de vraag van
de NSC-fractie, geen kader heeft opgesteld voor het inhoudelijk beoordelen van keuzes
en de mate waarin de uitvoering wordt ontzien. Voor het maken van de integrale afweging
verwijs ik naar de begrotingsmomenten gedurende het jaar. Op deze momenten maken Ministers
binnen hun ministerie, het kabinet en uw Kamer de integrale afweging over prioriteiten
en daarmee ook over het realiseren van de taakstelling.
Om deze afweging goed te kunnen maken en invulling te geven aan de motie Vijlbrief
c.s. breng ik de rode draden uit de aanpak van de ministeries in kaart en informeer
ik uw Kamer voor de Miljoenennota.
Terugdringen externe inhuur
Een tweede kader is het terugdringen van de externe inhuur. De externe inhuur bij
de rijksoverheid ligt al jaren boven de Roemer-norm en wil het kabinet terugdringen.
Hierbij geldt eveneens dat het terugbrengen gebeurt met oog voor behoud van kennis
binnen en voor de overheid. Eén van de mogelijkheden hiervoor is het verambtelijken
van de externe inhuur. Dit is mogelijk daar het kabinet de ambitie uit het Hooflijnenakkoord
over de omvang van de Rijksdienst heeft vertaald in een budgettaire taakstelling.
Keuzes in de wijze van terugdringen van de externe inhuur zijn aan de ministeries.
Het gevolg van deze verambtelijking kan echter wel een groei van het aantal fte tot
gevolg hebben. Zoals toegezegd, stuur ik uw Kamer in april een brief met de aanpak
voor het terugdringen van externe inhuur toe.
Digitalisering, efficiënt werken en ambtelijke top
Een derde kader betreft verdere digitalisering binnen de rijksoverheid in relatie
tot efficiënter werken. In de brief van 14 maart gaat het kabinet nader in op kansen
die het ziet in het besparen op de facilitering van topambtenaren en de verantwoorde
inzet van artificial intelligence (AI).
De ontwikkelingen in de digitale wereld en vooral AI nemen een vlucht en bieden ook
voor de rijksdienst kansen om efficiënter te werken. Gegeven de publieke taak van
de overheid dient dit wel op een verantwoorde wijze te gebeuren. Hierop kom ik hieronder
terug bij de beantwoording van specifieke vragen.
Verminderen (interne) regeldruk en administratieve lasten
Een vierde kader is de inzet van dit kabinet op het verminderen van regeldruk en administratieve
lasten. Het kabinet heeft hiervoor geen normen gesteld, maar het regeerprogramma geeft
wel nadrukkelijk de richting. Ministeries zijn zelf verantwoordelijk voor het doen
van voorstellen en het verminderen van administratieve lasten in hun eigen (primaire)
processen. Hierbij kan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) om advies gevraagd
worden.
Vanuit mijn eigen verantwoordelijkheid voor de rijksbrede bedrijfsvoering onderzoek
ik de mogelijkheden tot het verminderen van regeldruk en overhead binnen dat domein.
De inzet van AI en verminderen van regeldruk kunnen een bijdrage leveren aan het vergroten
van de productiviteit en bieden mogelijkheden om de overhead bij de rijksoverheid
te verkleinen. Over de aanpak op het gebied van productiviteit verwacht ik uw Kamer
in het najaar te informeren.
Op de vraag van de leden van de D66-fractie over het optuigen van een «national productivity
board» verwijs ik graag naar mijn brief van 4 april jl. waarin ik heb gewezen op het
lopende onderzoek ter zake en heb aangegeven wanneer ik de Kamer concreet zal informeren
over mijn zienswijze met betrekking tot de overheidssector. Hiermee geef ik invulling
aan de motie van het lid Sneller.
C. Visie op de Rijksdienst en de coördinerende, beleids- en kaderstellende rol van
BZK
Leden van de fracties van VVD, D66, NSC en CDA vragen naar de visie van het kabinet
op de organisatie van de Rijksoverheid en mijn coördinerende rol als Minister van
BZK.
Zoals in het hoofdlijnenakkoord opgenomen werken we aan Goed bestuur. De Rijksoverheid
staat ten dienste aan een rechtvaardige, weerbare, ondernemende en duurzame samenleving.
Met deze missie van de Rijksoverheid als basis, werkt dit kabinet aan een toekomstbestendige
Rijksoverheid en (interne) organisatie.
Daarom zetten wij in op een Rijksoverheid die in haar beleid en uitvoering meer vanuit
het belang van burgers en bedrijven opereert en waar beleid en uitvoering goed op
elkaar aansluiten. Dit is hard nodig om het vertrouwen van de samenleving terug te
winnen. Hiervoor is ontkokering en het werken over organisatiegrenzen heen essentieel.
Door inzet van ons ambtelijk vakmanschap op de opgaven die het meest urgent zijn.
Daarbij werken we opgavegericht en domein- en ministerie overstijgend samen.
Als Minister van BZK heb ik, voor de inrichting en werking van de Rijksoverheid als
organisatie de coördinerende, beleid- en kaderstellende rol. In die rol doe ik voorstellen
om stappen te zetten richting de toekomstbestendige Rijksdienst op de verschillende
beleidsterreinen voor de interne organisatie en bedrijfsvoering, zoals huisvesting,
ICT, faciliteiten en personeels- en organisatiebeleid. Het faciliteren van kennis
en kunde van de collega’s door middel van leren en ontwikkelen, arbeidsvoorwaarden
en het faciliteren door middel van ICT middelen en huisvesting, zodat zij aan de maatschappelijke
opgaven kunnen werken is hierbij essentieel. Hierbij neem ik als Minister, op basis
van mijn coördinerende bevoegdheid, een initiërende rol en stuur ik op het realiseren
van essentiële rijksbrede voorzieningen voor medewerkers.
Op de vraag van de NSC-fractie of de individuele invulling van de taakstelling door
ministeries leidt tot versnippering(in plaats van een toekomstbestendige rijksdienst)
kan ik dan ook antwoorden dat dat niet zo is. De afweging en (beleids)keuzes op basis
van apparaatsuitgaven, die elk ministerie individueel maakt, heeft naar verwachting
vooral tot effect dat er verschuiving plaatsvindt binnen de interne organisatie. Vanuit
de reeds bestaande en de toekomstige rijksbrede dienstverlening wordt zowel bijgedragen
aan het realiseren van de taakstelling als aan het bouwen van de toekomstbestendige
rijksdienst.
Wanneer er keuzes gemaakt dienen te worden in investeringen zijn veiligheid en productiviteit
belangrijke aspecten die in de besluitvorming meegewogen worden.
Hoewel digitalisering en AI een steeds grotere invloed hebben en krijgen op de organisatie
blijven medewerkers onmisbaar voor het realiseren van de opgaven. Vanuit de coördinerende,
beleid- en kaderstellende rol van de overheidsorganisatie draag ik ook de verantwoordelijkheid
als Rijkswerkgever.
D. Vakmanschap en kennis
De fractieleden van BBB vragen naar het behoud van kennis en vakmanschap binnen de
rijksoverheid bij het verminderen van externe inhuur. In het licht van de visie op
de Rijksoverheid en de huidige arbeidsmarkt ga ik breder op dit onderwerp in.
Om als kabinet maatschappelijke opgaven te realiseren is behoud van kennis van groot
belang. Het behoud hiervan staat onder druk als gevolg van de voorziene uitstroom
door pensioen en een krappe arbeidsmarkt. Veel organisatieonderdelen en uitvoeringsorganisaties
van de rijksoverheid lopen momenteel tegen de grenzen aan van wat zij kunnen uitvoeren
en kampen met personele tekorten.
Dit is een situatie die naar verwachting de komende jaren – in verband met voorziene
pensioneringsuitstroom en krapte op de arbeidsmarkt – niet beter wordt. Gezien de
opgaven, de taakstelling en het te verwachte natuurlijk verloop van personeel de komende
jaren geldt vooralsnog geen rijksbrede vacaturestop. Elk ministerie beoordeelt kritisch
of het extern openstellen van vacatures nodig is. Daarbij komt dat natuurlijk verloop
niet automatisch op de wenselijke plekken in de organisatie plaatsvindt. Interne of
interdepartementale vacaturevervulling geniet de voorkeur. Door meer opgavegericht
te werken groeit de noodzaak en daarmee ook de kansen dat medewerkers vanuit verschillende
hoeken samen aan één opgave te werken. Op die manier behouden we expertise en kennis
voor de overheid. Dit vraagt er ook om dat de organisatie een lerende organisatie
blijft en ingezet blijft worden op opleiding en doorontwikkeling van de organisatie.
Gezien de ontwikkelingen in de samenleving en onze doelstelling om een diverse en
inclusieve organisatie te zijn, is het daarbij zaak dat wij kennis van buiten naar
binnen de overheid blijven halen. Daarom blijft de inzet van het kabinet om, ook in
tijden van taakstelling, een aantrekkelijk werkgever te zijn en blijven.
E. Effect op uitvoeringsorganisaties
De kwaliteit van publieke dienstverlening die door uitvoeringsorganisaties aan burgers
en organisaties wordt geleverd draagt in belangrijke mate bij aan het vertrouwen van
burgers in de overheid.
Ik begrijp dan ook goed dat de fracties van GL/PvdA, VVD, D66, BBB, CDA en SP vragen
naar de effecten van de taakstelling op de uitvoeringsorganisaties. Zowel in het regeerprogramma
als bij moties van o.a. de leden Chakor en Sneller (Kamerstuk 36 600 VII, nr. 19) wordt opgeroepen de uitvoeringsorganisaties zoveel mogelijk te ontzien, teneinde
de dienstverlening op pijl te houden.
Het is aan de afzonderlijke Ministers om, na een zeer zorgvuldige afweging, te besluiten
of, en in welke mate, ook publieke uitvoeringsorganisaties belast worden met een beperkt
deel van de taakstelling. Het is aan de ministeries om zelf te bepalen op welke wijze
dit verantwoord kan. Vanuit het regeerprogramma hoort daar wat mij betreft in ieder
geval bij dat er gesneden wordt in de regel- en beleidsdruk. Het succesvol snijden
in «beleid» – en met name het verminderen van regeldruk en administratieve lasten
– geeft ruimte bij de uitvoeringsorganisaties om daarmee zowel een beperkt deel van
de rijksbrede taakstelling te dragen als ook de dienstverlening te waarborgen en waar
mogelijk te verbeteren. Het is aan de verschillende Ministers om hierin een goede
afweging te maken en om hierover verantwoording af leggen aan uw Kamer.
De verschillende Ministers zijn immers primair politiek verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering
van hun ministerie én politiek verantwoordelijk voor het functioneren van onder hun
ministerie vallende uitvoeringsorganisaties. In antwoord op de vraag van de GL/PvdA-fractie
aangaande de motie Chakor/Sneller (Kamerstuk 36 600 VII, nr. 19) is het zo dat het de verantwoordelijkheid van de ministeries en hun uitvoeringsorganisaties
is om de externe inhuur terug te dringen. Ik kan en wil daar niet in treden, omdat
ministeries en hun uitvoeringsorganisaties zelf het beste kunnen beoordelen of in
bepaalde, specifieke, gevallen externe inhuur nodig is voor de taakuitvoering en maatschappelijke
dienstverlening of dat deze kan worden vervangen door eigen medewerkers.
Naast publieke dienstverlening is er ook interne dienstverlening naar de medewerkers
op onder andere personeel en organisatie, ICT en facilitair. Vanuit mijn coördinerende
rol bezie ik welke mogelijkheden er zijn om besparingen te realiseren op deze interne
dienstverlening.
Hieronder ga ik in op enkele specifieke vragen die zijn gesteld.
Specifieke vragen NSC
Ministeriele Commissie Taakstelling Rijksdienst
Vraag:
Kan de Minister toelichten wat in het instellingsbesluit wordt bedoeld met de verwijzing
in artikel 3, sub f?
Antwoord:
Dit is een terechte vraag. Helaas staat er een omissie in het instellingsbesluit.
De verwijzing had moeten luiden: «Te bepalen hoe afstemming met onder «e» genoemde
gremia wordt vormgegeven.». Deze omissie zal aangepast worden.
Specifieke vragen D66
Artificial Intelligence (AI)
Vraag:
De leden vragen haar hoe deze signalen zich verhouden tot het voornemen van de Minister.
Ook vragen ze welke concrete stappen de Minister heeft genomen en gaat nemen om ambtelijk
gebruik van AI ten behoeve van productiviteit te bevorderen. Zij constateren tevens
geen Kamerbrief te hebben ontvangen het afgelopen kwartaal over de uitvoering van
de motie-Van der Werf (Kamerstuk 26 643, nr. 1167) ondanks de aankondiging in onderliggende brief. Graag horen zij van de Minister
een indicatie van de eerste resultaten evenals wanneer zij de Kamerbrief kunnen verwachten
Antwoord:
Het vraagstuk rondom het verhogen van de arbeidsproductiviteit heeft onze nadrukkelijke
aandacht. Dit maakt ook onderdeel uit van de Nederlandse Digitaliseringsstrategie
(NDS), die door de Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en Digitalisering wordt
vormgegeven en later dit voorjaar verschijnt.
Op de motie van Van der Werf zal in de verzamelbrief digitalisering van het eerste
kwartaal van dit jaar worden ingegaan; deze wordt nog in april door de Staatssecretaris
van Koninkrijksrelaties en Digitalisering met uw Kamer gedeeld.
Op dit moment werkt het kabinet al aan het versterken van een aantal gerichte use
cases die bijdragen aan het verminderen van werkdruk. Voorbeelden hiervan zijn AI-chatbots
die interne overheidsinformatie gemakkelijker vindbaar maken, AI-toepassingen die
worden ingezet voor metadata-extractie, of AI-toepassingen die als ondersteuning dienen
bij bezwaarschrift- of Woo-procedures.
ABD
Vraag:
Tot slot vragen zij wat de maatregel om 500 tot 1.250 topambtenaren niet langer onder
de ABD te laten vallen budgettair oplevert in het kader van haar taakstelling van
een besparing van 22%.
Antwoord:
Bij de maatregel om de schalen 15 (deels) niet meer onder de ABD te laten vallen wordt
dienstverlening (werving, ondersteuning bij de selectie en loopbaanbegeleiding) voor
deze functies decentraal belegd bij de departementen. De functies zelf maken al onderdeel
uit van de formatie van de afzonderlijke departementen. Naar verwachting zal deze
maatregel geen grote invloed hebben op de budgettaire taakstelling Rijksoverheid omdat
het hier een verplaatsing van taken en verantwoordelijkheden betreft.
Specifieke vragen BBB
Inzet digitalisering en AI
Vraag:
In hoeverre wordt bij deze digitaliseringsplannen rekening gehouden met de menselijke
maat?
Antwoord:
Ik onderschrijf het belang van het borgen van de menselijke maat bij digitaliseringsopgaven
van de overheid, en meer recent ook bij de inzet van AI. Innovatie moet nooit een
doel op zich zijn, maar bijdragen aan maatschappelijke opgaven. Zo wordt in de NDS
ingegaan op het belang van goede overheidsdienstverlening en de rol die digitalisering
hierin kan spelen.
Bij de inzet van technologie zoals AI dient de overheid te werken vanuit dienstbaarheid,
legitimiteit en andere publieke waarden. Daarbij dient de overheid nadrukkelijk oog
te houden voor de menselijke maat die daarbij onder druk zou kunnen komen te staan.
Zo bestaat er specifiek voor algoritmes en AI het Impact Assessment Mensenrechten
en Algoritmes (IAMA), dat door BZK is ontwikkeld om voorafgaand aan of tijdens de
inzet van AI rekening te houden met de belangen van betrokkenen. In het door BZK ontwikkelde
algoritmekader zijn meerdere van dit soort ethische instrumenten opgenomen, die bijdragen
aan de verantwoorde en mensgerichte inzet van AI.
Rijkswerkgelegenheid in de regio’s
Vraag:
In hoeverre hebben de bezuinigingen een impact op de aanwezigheid en beschikbaarheid
van Rijksdiensten in minder stedelijke gebieden en welke maatregelen worden genomen
om te voorkomen dat bepaalde regio’s onevenredig hard worden geraakt?
Antwoord:
Samen met regionale partners zet ik in op het verbeteren van de kwaliteit van het
wonen, werken en leven in de regio, zoals toegelicht in mijn brieven van 25 oktober
en 20 december 20242. Onderdeel hiervan is het toewerken naar een betere spreiding van rijksdiensten over
het land, in het belang van de Rijksoverheid en tegelijkertijd in het belang van heel
Nederland. Een betere spreiding komt een duurzame samenwerkingsrelatie tussen Rijksoverheid
en regio ten goede. In de ministerraad van 25 oktober 2024 is afgesproken dat alle
Ministers er zelf voor verantwoordelijk zijn om de taakstelling op zo'n wijze in te
vullen dat de spreiding van hun organisatie verbetert. Toch kunnen er altijd gevallen
zijn van politieke keuzes, organisatieontwikkelingen of anderszins met impact op een
regio. De samenleving verandert immers voortdurend en de Rijksoverheid moet zich aanpassen
aan ontwikkelingen. Rijksdiensten groeien en krimpen, worden opgericht, opgeheven
of verplaatst. Bij het invulling geven aan mijn coördinerende rol voor de regio, en
specifiek mijn adviserende rol bij locatiekeuzes voor rijksdiensten, zal ik met een
brede blik kijken naar regio's waar de kwaliteit van het wonen, werken en leven achterblijft,
om daar gezamenlijk met regionale partners en met gerichte maatregelen in te zetten
op verbetering.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.H. de Vree, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
G.C. Honsbeek, griffier