Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Vijlbrief, Ceder, Inge van Dijk en Haage over het Raad van State-advies ten aanzien van het amendement van het lid Joseph c.s. op het wetsvoorstel voor de verlenging van de transitieperiode naar het nieuwe pensioenstelsel
Vragen van de leden Vijlbrief (D66), Ceder (ChristenUnie), Inge vanDijk (CDA) en Haage (GroenLinks-PvdA) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het Raad van State-advies ten aanzien van het amendement van het lid Joseph c.s. op het wetsvoorstel voor de verlenging van de transitieperiode naar het nieuwe pensioenstelsel (ingezonden 18 maart 2025).
Antwoord van Minister Van Hijum (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 17 april
2025)
Vraag 1
Hoe beoordeelt u de conclusie van de Afdeling advisering van de Raad van State dat
het amendement leidt tot een omkering van het uitgangspunt «invaren, tenzij» naar
«niet-invaren, tenzij», en de constatering van de Afdeling dat dit niet in het belang
is van deelnemers?
Antwoord 1
Waar het gaat om regelingen ondergebracht bij een pensioenfonds, wegen sociale partners
en pensioenfondsen of het in het belang van alle deelnemersgroepen is om de pensioenen
bij elkaar te houden (in te varen) en zo de collectiviteit en solidariteit te waarborgen,
of niet. Het is aan sociale partners en pensioenfondsbesturen om daadwerkelijk te
beoordelen of invaren evenwichtig uitpakt. De Raad van State benoemt dat, hoewel de
individuele situaties van de verschillende pensioenfondsen sterk uiteenlopen, er geen
aanknopingspunten zijn dat niet-invaren voor deelnemers een gelijkwaardige optie is
ten opzichte van invaren. De Raad van State benoemt dat niet-invaren kan leiden tot
een verslechtering van het pensioenperspectief en dat hierdoor het uitgangspunt in
gevaar komt dat sociale partners en pensioenfondsen bij de transitie dienen te voorkomen
dat genomen besluiten onevenredig ongunstige gevolgen voor bepaalde deelnemersgroepen
hebben. Daarmee komt ook de solidariteit van het pensioenstelsel in het gedrang. Ik
beschouw dit als een onwenselijk effect van het amendement.
Vraag 2
Hoe beoordeelt u de constatering van de Afdeling advisering van de Raad van State
dat niet-invaren leidt tot een verslechtering van het pensioenperspectief van deelnemers?
Kunt u dit verslechterde perspectief schetsen? Wat zijn de gevolgen voor deelnemers
precies en hoeveel pensioen zouden zij mogelijk mis kunnen lopen?
Antwoord 2
Met het amendement zoals dat 13 februari jl. is gewijzigd, wordt niet-invaren de standaard.
Het niet-invaren leidt tot meer losstaande en kleinere pensioencollectieven. De reeds
opgebouwde pensioenvermogens zullen gescheiden worden van de nieuwe opbouw. De mogelijkheden
voor het collectief risico’s delen tussen generaties zullen daardoor beperkter zijn.
Deze beperking van de intergenerationele solidariteit heeft een prijs: het perspectief
voor het eerder verhogen van pensioenen zal in de meeste gevallen verminderen.1 Berekeningen van DNB bevestigen dit beeld.2 Het bij elkaar houden van het pensioencollectief leidt in de berekeningen tot hogere
pensioenen ten opzichte van het opsplitsen van de intergenerationele collectieven.3
Ook brengt de situatie van kleinere collectieven en beperktere solidariteitselementen
met zich mee dat de houdbaarheid van de verplichtstelling onder druk kan komen te
staan. De verplichtstelling is een wezenlijk kenmerk van het Nederlandse pensioenstelsel,
waardoor miljoenen werknemers kunnen rekenen op een adequate financiële oude dag.
Dankzij de verplichtstelling bouwen meer werknemers pensioen op en kunnen risico’s
gedeeld worden zonder dat er sprake is van selectie-effecten.
In het amendement wordt voorgesteld dat bij zowel invaren als niet-invaren kan worden
uitgegaan van dezelfde totale premie-inleg voor de nieuwe pensioenopbouw. Als de compensatie
moet worden gedekt met een totale gelijkblijvende premie-inleg, kan dit alleen door
middel van herverdeling via de premie en via het compensatiedepot. DNB heeft de financiële
gevolgen hiervan in kaart gebracht: voor het niet-invaren scenario ondervinden actieve
deelnemers een nadeel oplopend tot -8% (deelnemers van ca. 45 jaar) in vergelijking
met het ongewijzigd voortzetten van het FTK. Het is – binnen de fiscale grenzen –
weliswaar mogelijk om gerichte compensatie uit de premie te financieren, maar de vraag
is of dit door de omvang van het bedrag in de praktijk mogelijk is vanuit de loonruimte.
DNB geeft aan dat het daarbij onzeker is of het wel mogelijk is om tot adequate compensatie
te komen. De Pensioenfederatie becijfert de totale compensatielast op circa € 60 miljard.4
Vraag 3
Hoe beoordeelt u de constatering van de Afdeling advisering van de Raad van State
dat het amendement leidt tot verschillende complicaties voor de uitvoering en tot
een ernstige verstoring van het transitieproces? Welke specifieke complicaties verwacht
u precies als gevolg van het amendement, en hoe kunnen deze de voortgang van de transitie
naar het nieuwe pensioenstelsel beïnvloeden?
Antwoord 3
Het amendement heeft ingrijpende gevolgen voor de transitie die met de parlementaire
aanvaarding en inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen in gang is gezet. Aanvaarding
van het amendement zal naar verwachting leiden tot aanzienlijke vertraging in de pensioentransitie,
juridische tegenstellingen en hogere kosten voor zowel de overheid als pensioenuitvoerders.
Vanuit mijn bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de naleving van afspraken uit het
Pensioenakkoord, ordentelijke wetgeving en voorspelbaarheid voor de uitvoering acht
ik dit niet gewenst.
De specifieke gevolgen die het amendement heeft heb ik beschreven in de kabinetsreactie
op het nader gewijzigd amendement en zijn ook beschreven in de adviezen en zienswijzen
die ik op 17 maart jl. met uw Kamer heb gedeeld.
Vraag 4
Hoe beoordeelt u de constatering van de Afdeling advisering van de Raad van State
dat het amendement afbreuk doet aan het collectieve karakter van het pensioenstelsel
en dat daarbij de, mede ingevolge internationale verdragen, geldende rol van sociale
partners is miskend?
Antwoord 4
Het amendement heeft impact op de positie van sociale partners. Het wordt dan namelijk
mogelijk dat de keuze van (een deel van) de deelnemers de collectieve afspraken tussen
sociale partners doorkruist.
Dit staat op gespannen voet met verdragen van de International Labour Organisation
(ILO), zoals ook benoemd door de Raad van State en de Stichting van de Arbeid. Op
basis hiervan hebben werkgevers en werknemers het recht om zich te verenigen en om
in vrijheid collectieve onderhandelingen te voeren.5 Verdragspartijen moeten die vrije collectieve onderhandeling bevorderen en mogen
het niet belemmeren.
Bovendien moet voorgenomen wetgeving die raakt aan deze collectieve onderhandelingsvrijheid
vooraf afdoende worden geconsulteerd bij sociale partners. Uit de reactie van sociale
partners op het amendement maak ik op dat zij zich onvoldoende geconsulteerd voelen
door de indieners.
Vraag 5
Hoe beoordeelt u de constatering van de Afdeling advisering van de Raad van State
dat het amendement zeker niet leidt tot minder juridische complicaties en conflicten?
Welke extra juridische conflicten en complicaties kunnen we verwachten naar aanleiding
van het amendement?
Antwoord 5
Het amendement stelt dat druk op de rechtspraak een van de argumenten is voor invoering
van het referendum of individueel bezwaarrecht. In haar eerste advies van 28 oktober
2021 op het, destijds wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen, heeft de Raad voor de
rechtspraak gezegd dat met collectieve waarborgen en geen individueel recht op bezwaar,
in een individualiserende samenleving, dit mogelijk niet zal worden geaccepteerd en
dat druk op de rechtspraak een risico is. Vervolgens is het wetsvoorstel aangepast,
onder meer met de toevoeging van een externe geschilleninstantie. In haar tweede advies
van 14 juli 2022 heeft de Raad voor de rechtspraak aangeven dat het oorspronkelijke
wetsvoorstel is gewijzigd in lijn met het advies van de Raad voor de rechtspraak,
door onder andere het instellen van een geschilleninstantie en de monitoring van de
druk op de rechtspraak. De Raad voor de rechtspraak stelt in dat advies zorgen te
blijven houden over de hoeveelheid juridische procedures en dat het goed is die werklast
te monitoren. In het meest recente advies van 26 februari 2025 stelt de Raad voor
de rechtspraak dat niet aannemelijk is gemaakt dat het aantal potentiële geschillen
zal afnemen als gevolg van het amendement. Het is daarmee de vraag of de invoering
van een referendum of individueel bezwaarrecht de rechtspraak daadwerkelijk zal ontlasten.
Ook bij een referendum of een individueel bezwaarrecht kunnen mensen zich benadeeld
voelen door de uitkomsten en om die reden naar de rechter stappen. Zeker in combinatie
met de situatie dat er niet wordt ingevaren, waarbij de kans groter is dat er minder
compensatie kan worden geboden voor het afschaffen van de doorsneesystematiek. De
Raad van State onderschrijft dat met het amendement het conflictopwekkend karakter
en de juridische risico’s van de besluitvorming over invaren niet minder groot zullen
worden en zelfs eerder toenemen door de complexe invaarbeslissing, los van alle samenhangende
beslissingen, afhankelijk te maken van de uitkomst van een referendum of individueel
bezwaarrecht. Tot slot wijst de Raad voor de rechtspraak erop dat de huidige Wtp al
voorziet in manieren om de druk op de rechtspraak te ontlasten, door de instelling
van buitenrechtelijke geschilbeslechting.
Vraag 6
Welke gevolgen verwacht u dat het aannemen van dit amendement zal hebben voor pensioenfondsen
die al zijn overgestapt op het nieuwe stelsel of zich in een vergevorderd stadium
van transitie bevinden?
Antwoord 6
Zie het antwoord op vraag 3.
Vraag 7
Bent u, gezien het feit dat de Afdeling advisering van de Raad van State het zwaarst
mogelijke negatieve oordeel heeft gegeven over het amendement en het feit dat het
amendement fundamenteel ingaat tegen een kernelement van de Wet toekomst pensioenen
(invaren, tenzij), bereid het amendement destructief te kwalificeren, of op zijn minst
bereid zo veel mogelijk afstand te nemen van het amendement?
Antwoord 7
Het geheel afwegend kom ik tot de conclusie dat het amendement ingrijpende gevolgen
heeft voor de transitie die met de parlementaire aanvaarding en inwerkingtreding van
de Wet toekomst pensioenen in gang is gezet. Aanvaarding van het amendement zal naar
verwachting leiden tot aanzienlijke vertraging in de pensioentransitie, juridische
tegenstellingen en hogere kosten voor zowel de overheid als pensioenuitvoerders. Vanuit
mijn bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de naleving van afspraken uit het Pensioenakkoord,
ordentelijke wetgeving en voorspelbaarheid voor de uitvoering acht ik dit niet gewenst.
Vraag 8
Bent u het ermee eens dat het feit dat dit zwaarst mogelijke oordeel ook betekent
dat de kritiek van de Raad van State fundamenteel is, en dat het niet mogelijk is
het amendement aan te passen naar een vorm die wel acceptabel is, en bent u dus voornemens
om eventueel aangepaste versies van het amendement ook te ontraden?
Antwoord 8
Het nader gewijzigd amendement heeft mij geen inzichten gegeven waardoor ik tot een
ander oordeel kom dan beschreven in het antwoord op vraag 7. Voor de inhoudelijke
onderbouwing verwijs ik u naar de kabinetsreactie op het nader gewijzigde amendement.
Vraag 9
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het debat over de wet waarbij dit amendement
is ingediend, ofwel de beantwoording van deze vragen zorgvuldig en expliciet verwerken
in de nog te volgen kabinetsreactie op het amendement en het advies van de Afdeling
advisering van de Raad van State?
Antwoord 9
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.