Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 699 Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het primair onderwijs BES, de Wet op de expertisecentra, de Wet voortgezet onderwijs 2020 en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de herziening van de wettelijke grondslagen van de kerndoelen met focus op lezen, schrijven en rekenen (Wet herziening wettelijke grondslagen kerndoelen)
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 17 april 2025
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen.
Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende
zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel
van wet genoegzaam voorbereid.
INHOUDSOPGAVE
Blz.
I Algemeen
2
1. Inleiding
2
2. Achtergrond
5
2.1 De curriculumherziening: een actueel en concreet curriculum
5
3. Hoofdlijnen van het voorstel
7
3.1. Focus op lezen, schrijven en rekenen
7
3.2 Grondslagbepaling vaststelling kerndoelen
9
3.3 Burgerschap
11
3.4 Digitale geletterdheid
13
4. Verhouding tot hoger recht
13
4.1 Burgerschap, de vrijheid van onderwijs en de verhouding tot artikel 23
13
5. Gevolgen
14
5.1 Nieuwe kerndoelen
14
6. Gevolgen voor uitvoering en handhaving
14
7. Financiële gevolgen
15
8. Advies en consultatie
15
9. Caribisch Nederland
16
10. Inwerkingtreding
16
II Artikelsgewijze toelichting
16
Artikel I. Wijziging van de WPO
16
I Algemeen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
het onderhavige wetsvoorstel. Basisvaardigheden komen vooral tot hun recht in een
contextrijke onderwijspraktijk en deze leden zien deze dan ook graag ondergebracht
bij de andere vakken. Nu kunnen te veel jongeren die het funderend onderwijs verlaten,
vooral door een onvoldoende beheersing van lezen, schrijven en rekenen, niet goed
meekomen in het vervolgonderwijs, op de arbeidsmarkt en in de samenleving. Zij bezien
de erbarmelijke en verontrustende ranking van wat we leerlingen leren op het gebied
van lezen, schrijven en rekenen dan ook met lede ogen en zij betreuren daarom des
te meer de beslissing van de regering om de nieuwe kerndoelen voor lezen, schrijven
en rekenen pas in te voeren in augustus 2027, terwijl het onderwijsveld over de concrete
kerndoelen die in oktober 2024 voorlagen al heel positief was. Wat zegt deze beslissing
over het gevoel van urgentie bij de regering?
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel.
Deze leden verwelkomen het herzien van de wettelijke grondslagen voor kerndoelen in
het funderend onderwijs. Het onderhavige wetsvoorstel legt volgens hen terecht de
nadruk op het verbeteren van de basisvaardigheden en zij ondersteunen de ambitie om
deze vaardigheden centraal te stellen in het curriculum. Zij hebben nog enkele vragen
over het wetsvoorstel.
De leden van de NSC-fractie hebben met interesse kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel.
Deze leden hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel
herziening wettelijke grondslagen kerndoelen. Deze leden zijn dankbaar dat dit slepende
dossier eindelijk richting een afronding gaat, zij het met onnodige extra vertraging
door het kabinet-Schoof. Zij hebben een aantal vragen over het voorstel.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Wet herziening wettelijke
grondslagen kerndoelstellingen. Zij vinden het positief, dat de regering voornemens
is lezen, rekenen en schrijven op een hoger niveau te tillen.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden
zijn voorstander van een zo zakelijk mogelijke herziening van het curriculum en in
samenhang daarmee een heroverweging van de grondslagen voor de kerndoelen. Zij constateren
helaas dat het wetsvoorstel afwijkt van de bestendige lijn in de Nederlandse geschiedenis
van de regelgeving inzake het onderwijsprogramma door een absolute focus aan te brengen
op lezen, schrijven en rekenen. Ook in het licht van de curriculumdiscussie in het
afgelopen decennium is de inzet van het wetsvoorstel opmerkelijk. Zij hebben bovendien
vragen over de wijze waarop het voorstel is uitgewerkt.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig
wetsvoorstel. Deze leden hebben zorgen bij het wetsvoorstel zoals dat nu voorligt
en hebben daarom een aantal vragen.
1. Inleiding
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden dat de kerndoelen niet op zichzelf
moeten staan, maar een plek moeten krijgen in verschillende bestaande vakken, waaronder
maatschappijleer, geschiedenis, economie, wiskunde, natuurkunde en de moderne vreemde
talen. Deze leden lezen in de memorie van toelichting een erkenning hiervan: «De andere vakken en leergebieden, zoals geschiedenis of mens en natuur, bieden immers
rijke contexten om te oefenen met deze vaardigheden. Het onderwijs in lezen, schrijven
en rekenen kan een kwaliteitsimpuls krijgen door het te integreren in alle vakken.»
1 In hoeverre brengt de regering deze gedachte tot uitdrukking in de ontwerpruimte,
in de contacturen en in de lesuren voor de vakken in de bovenbouw van havo en vwo?
De basisvaardigheden digitale geletterdheid en burgerschap krijgen een aparte positie,
wat ten koste gaat van vakken als economie, natuurkunde en biologie. In hoeverre stuurt
de regering met de uitholling van vakken als natuurkunde, scheikunde, enzovoort, aan
op een teruggang naar de jaren twintig van de vorige eeuw met aap-noot-miesonderwijs?
De leden van de VVD-fractie weten dat het onderwijsveld intensief heeft bijgedragen
aan de ontwikkeling van de nieuwe kerndoelen. Deze leden hebben begrip voor het uitstel
vanwege zorgen over overladenheid en de wens om het aantal kerndoelen te verminderen.
Niettemin leidde dit uitstel tot onrust en verbazing in het onderwijsveld. Voornoemde
leden vragen hoe de (geredigeerde) kerndoelen vallen in het veld. Zij vragen voorts
hoe het onderwijsveld betrokken wordt bij de verdere uitwerking en implementatie van
de kerndoelen, om draagvlak en duidelijkheid te waarborgen.
De leden van de NSC-fractie maken zich net als velen zorgen om de kwaliteit van het
funderend onderwijs en het feit dat steeds meer leerlingen door onvoldoende beheersing
van lezen, schrijven en rekenen niet aan het basisniveau voldoen. Goed kunnen lezen,
schrijven en rekenen, is cruciaal om later goed en productief deel te kunnen nemen
aan de maatschappij. Het is cruciaal voor de bestaanszekerheid van onze kinderen.
Om de kwaliteit van het onderwijs te herstellen, is in het door de leden van de NSC-fractie
gesteunde hoofdlijnenakkoord opgenomen dat het ontwikkelen van de lees-, schrijf-
en rekenvaardigheden tot de eerste prioriteit moet worden van het funderend onderwijs.2 Deze leden staan dan ook sympathiek tegenover dit wetsvoorstel dat de benodigde wettelijke
grondslagen hiervoor moet realiseren. Wel hebben zij nog enkele vragen en opmerkingen
over de uitwerking. Ook kijken zij met zeer veel belangstelling uit naar het Herstelplan
Kwaliteit Onderwijs, in samenhang waarmee het onderhavige wetsvoorstel moet worden
bezien.
Zoals gezegd beoogt dit wetsvoorstel de benodigde wettelijke grondslagen te creëren
die nodig zijn voor de curriculumherziening. Zoals de regering verklaart in haar toelichting,
is die curriculumherziening niet alleen nodig om de leerprestaties van leerlingen
weer op het gewenste niveau te krijgen, maar ook om leraren meer duidelijkheid te
verschaffen over wat de overheid van hen verwacht en overladenheid terug te dringen.
De leden van de NSC-fractie onderstrepen het grote belang van deze laatste twee doelstellingen.
Om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren, zijn heldere normen nodig; die bieden
leraren meer houvast, geven de overheid een duidelijk doel om gerichter te kunnen
sturen, en vormen een essentiële voorwaarde voor een goed verantwoorde aanpak van
het onderwijs. Ook het fors terugdringen van de werkdruk op leraren in het bijzonder
heeft voor de leden van de NSC-fractie veel urgentie. Beter onderwijs begint bij de
leraar, die alle ruimte moet krijgen om zijn vak weer naar behoren uit te kunnen oefenen.
Wat deze leden betreft kan dat laatste niet vaak genoeg benadrukt worden.
De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de Afdeling Advisering van de Raad van
State (hierna: de Afdeling) opmerkt dat er meer nodig is. De tegenvallende prestaties
van leerlingen op het gebied van lezen, schrijven en rekenen hebben verschillende
oorzaken. De Onderwijsraad signaleert in het rapport «Taal en rekenen in het vizier»
niet alleen tekortkomingen in de kwaliteit van het taal- en rekenonderwijs, maar wijst
ook op oorzaken die zijn gelegen buiten het funderend onderwijs, zoals de achterblijvende
kwaliteit van de vroeg- en voorschoolse educatie.3 De kwaliteit van het taal- en rekenonderwijs wordt ook bepaald door vele (met elkaar
samenhangende) factoren, bijvoorbeeld de lesmethoden en de startbekwaamheid en professionalisering
van leraren. Deze leden delen dit punt met de Afdeling. Kan de regering hier uitgebreid
op reflecteren?
Om de kwaliteit van het taal- en rekenonderwijs duurzaam te verbeteren, is volgens
de Onderwijsraad een integrale aanpak vereist, waarbij gekeken wordt naar alle factoren
die de kwaliteit van het taal- en rekenonderwijs bepalen. De leden van de CDA-fractie
vragen de regering om te schetsen in hoeverre zij vinden dat de Onderwijsraad hieraan
tegemoetkomt.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Afdeling onder meer wijst op het
advies van de Onderwijsraad dat stelt dat de tegenvallende prestaties van leerlingen
op het gebied van lezen, schrijven en rekenen ook oorzaken kent die gelegen zijn buiten
de sfeer van het funderend onderwijs, zoals de achterblijvende kwaliteit van de vroeg-
en voorschoolse educatie. In het antwoord van de regering wordt verwezen naar onder
meer het Herstelplan kwaliteit onderwijs en Masterplan basisvaardigheden, maar er
wordt door de regering niet gereflecteerd op oorzaken die gelegen zijn buiten het
onderwijs, welke implicaties dit kan hebben voor het onderwijs en wat dit vraagt van
de overheid. Kan de regering daar alsnog op reflecteren?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in dat kader wat het bovenstaande betekent
voor de te verwachten effecten van onderhavig wetsvoorstel en de brede beleidsaanpak.
Uiteraard ligt er, zo menen ook deze leden, een grote verantwoordelijkheid bij de
scholen en schoolbesturen om leerlingen zo goed mogelijk te onderwijzen. Desondanks
zijn er verschillende factoren die buiten de invloedssfeer van de scholen liggen en
die prestaties van leerlingen negatief kunnen beïnvloeden. Kan men dan schoolbesturen
volledig afrekenen op achterblijvende prestaties? Wat betekent het bovenstaande bovendien
voor het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie)? Heeft de
inspectie momenteel ruimte om met dergelijke factoren rekening te houden? Zou het
niet rechtvaardiger zijn om de inspectie meer ruimte te geven om in haar oordeel rekening
te houden met dergelijke factoren en bijvoorbeeld een grondslag in de sectorwetten
en/of de Wet op het Onderwijstoezicht (WOT) op te nemen die het voor de inspectie
mogelijk maakt af te wijken van de in de deugdelijkheidseisen opgenomen normen?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat bij zowel bij de vormgeving van de
kerndoelen als de uitwerking daarvan het uitgangspunt blijft dat deze ruimte bieden
aan de school om de inhoudelijke doelstellingen in overeenstemming met de eigen richting
en volgens de eigen pedagogisch-didactische visie te vertalen naar de onderwijspraktijk.
Deze leden vinden echter dat de regering nog steeds onduidelijk is over wat er wordt
bedoeld met de voorgestelde uitwerkingen en hoe gedetailleerd deze zullen worden.
Kan de regering hier meer duidelijkheid over bieden, zowel over de uitwerkingen van
de kerndoelen als over de nieuwe aanboddoelen? Tevens vragen deze leden op welke manier
de regering kan garanderen dat de uitwerkingen van de kerndoelen en de aanboddoelen
niet de vrijheid van inrichting verder gaan beperken.
2. Achtergrond
De leden van de SGP-fractie hebben behoefte aan duiding van het zware accent op rekenen,
schijven en lezen in het opschrift en de toelichting, tegen de achtergrond van de
bedoeling van het traject van curriculumherziening. Deze leden constateren dat de
primaire bedoeling van de curriculumherziening was om te komen tot een actueel curriculum,
waarbij overigens het probleem van de overladenheid van meet af aan een belangrijk
aandachtspunt was. De bedoeling was ook om te komen tot een systeem van periodieke
herijking, waarbij het onderwijsveld zelf vooral aan zet zou moeten zijn en politieke
accenten zo min mogelijk invloed zouden moeten hebben. Deze leden constateren dat
pas redelijk recent weer sterke nadruk gelegd is op de basisvaardigheden, maar dat
dit toch meteen een stevige stempel drukt op het wetsvoorstel. Zij vragen waarom ten
dienste van de zorgvuldige borging van het curriculum niet vastgehouden is aan de
oorspronkelijke bedoeling om te komen tot een zo zakelijk mogelijke actualisering
op grond van de inzet van het onderwijsveld. Deze leden merken op dat eerdere fases
van verhevigde inzet op de basisvaardigheden op dit punt nooit tot een andere opzet
van de wettelijke structuur hebben geleid en dat het ook, zoals zij in paragraaf 3.1
aan de orde stellen, afwijkt van de historische lijn tot nu toe.
2.1 De curriculumherziening: een actueel en concreet curriculum
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat de huidige kerndoelen voor het
primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs sinds respectievelijk
schooljaar 2004/2005 en schooljaar 2006/2007 gelden en sindsdien op een enkel onderdeel
na ongewijzigd zijn. Deze leden wijzen op het eindrapport van de commissie-Dijsselbloem
over de onderwijsvernieuwingen «Tijd voor onderwijs».4 Dit rapport benoemde dat er ernstige fouten waren gemaakt bij onderwijsvernieuwingen,
maar erkende in 2008 dat het gewenst blijft dat vakinhouden regelmatig tegen het licht
worden gehouden om de aansluiting bij verwachtingen en eisen vanuit de samenleving
zeker te stellen. Inmiddels is het 2025 en nu pas wordt herziening van het curriculum
een stap verder gezet. Voor deze leden onderstreept dit de noodzaak om nu tempo te
maken met de herziening van de kerndoelen. In hoeverre houdt de regering ook vast
aan de aanbeveling van de commissie-Dijsselbloem om de vernieuwing van deze vakinhouden
in de toekomst vorm te geven als een geleidelijk proces met een grote mate van betrokkenheid
van vakdocenten, en de vernieuwing niet zozeer vorm te geven in een grootschalige
onderwijshervorming van bovenaf? Wat betekent dit voor de ruimte die de Kamer nog
in dit stadium redelijkerwijs kan en mag nemen om substantiële wijzigingen aan te
brengen in hoofdlijnen van het wetsvoorstel?
De leden van de VVD-fractie hechten waarde aan een vlotte voortgang van het proces.
De vertraging in de invoering van de kerndoelen kan op begrip van deze leden rekenen,
maar zit voornoemde voortgang wel in de weg. Deze leden achten het van belang dat
het tempo behouden blijft om de kerndoelen snel te kunnen implementeren. Kan de regering
aangeven welke stappen worden ondernomen om verdere vertraging te voorkomen en het
proces efficiënt te laten verlopen? Hoe houden we snelheid in het proces?
Een solide wetenschappelijke onderbouwing is cruciaal voor de effectiviteit van de
kerndoelen, zo vinden de leden van de VVD-fractie. Deze leden vragen hoe de regering
borgt dat de herziening van het curriculum is gebaseerd op een solide wetenschappelijke
basis. Op welke wijze wordt de wetenschappelijke basis van de kerndoelen versterkt
en geborgd in het verdere proces?
De leden van de VVD-fractie hechten aan rust, voorspelbaarheid en transparantie als
het gaat om curriculumvernieuwing. Deze leden hebben tijdens een eerder debat een
toezegging gehad over de continue herijking.5 Zij vragen wat de stand van zaken is van deze toezegging.
De leden van de NSC-fractie erkennen dat dit wetsvoorstel slechts een voorbereidende
stap is op het realiseren van het nieuwe curriculum en het terugdringen van de overladenheid.
Toch willen deze leden van deze gelegenheid gebruik maken om ook over de voorgenomen
curriculumherziening zelf het volgende op te merken.
Ten eerste merken de leden van de NSC-fractie op dat de huidige kerndoelen tezamen
in een pdf-document passen van 26 pagina’s, terwijl het nieuwe conceptkerndoel Nederlands
alleen al bestaat uit 133 pagina’s.
De leden van de NSC-fractie hebben begrip voor het feit dat een hogere mate van concreetheid
kan noodzaken tot een uitgebreidere omschrijving van een kerndoel. Maar het mag niet
zo zijn dat als gevolg hiervan overladenheid via een andere ingang toch weer een weg
vindt. De aanzienlijke omvang van het concept kerndoel Nederlands stelt deze leden
dan ook niet erg gerust. Zij vragen of de regering dit risico ook ziet en zo ja, welke
maatregelen er zijn of worden genomen om de omvang van de nieuwe kerndoelen te beperken.
Het terugdringen van de overladenheid van leraren mag wat deze leden betreft niet
uit het oog worden verloren.
Ten tweede vragen de leden van de NSC-fractie hoe de reeds gepubliceerde nieuwe kerndoelen
zich verhouden tot het voornemen in het hoofdlijnenakkoord om het aantal kerndoelen
fors terug te dringen. Want ook al wordt in de toelichting bevestigd dat de kerndoelen
«in aantal fors zullen verminderen»6, lezen deze leden in de beslisnota dat de voorgenomen curriculumherziening desalniettemin
zal resulteren in om en nabij de 120 kerndoelen.7 Dit terwijl het huidige aantal neerkomt op 52–58. Kortom, er lijkt op het eerste
gezicht allesbehalve sprake van een reductie van de kerndoelen. Dat de nieuwe kerndoelen
weliswaar concreter zijn, zoals de regering aangeeft, doet daar niets aan af (een
kilo veren lijkt misschien lichter dan een kilo lood, maar is het niet). Kan de regering
hier een reactie op geven en kan zij daarbij ook inzichtelijk maken hoe hiermee uitvoering
wordt gegeven aan de motie van het lid Soepboer over de spoedopdracht aan het SLO?8
Tot slot is het de leden van de NSC-fractie nog niet duidelijk wat de gevolgen van
dit wetsvoorstel zijn voor de traditionele vakken door het mogelijke voorsorterende
effect van leergebieden. Kan de regering daarover uitleg geven? Voor deze leden is
het zaak dat dergelijke voorsorterende effecten moeten worden voorkomen en dat het
wetsvoorstel desnoods met het oog daarop wordt gewijzigd.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Onderwijsraad in zijn advies de aanbeveling
doet om – als overheid – voor het onderwijs duidelijk te maken wat leerlingen aan
het eind van de schoolperiode moeten kennen en kunnen op het gebied van taal en rekenen.
Leidt deze wet er dan ook toe dat de opleidingseisen, startkwalificatie professionalisering
van leraren aangepast dienen te worden? Zo ja, hoe wordt dit geregeld? Zo nee, waarom
niet?
De leden van de SGP-fractie constateren dat een wezenlijk verschil bestaat tussen
het herzien van de kerndoelen en het curriculum enerzijds en anderzijds de wettelijke
grondslagen voor de kerndoelen. In de toelichting lopen beide voortdurend door elkaar.
Deze leden vragen de regering uitdrukkelijk te reflecteren op de vraag in hoeverre
de voorgestelde herziening van de wettelijke grondslagen zou bijdragen aan een beter
curriculum, specifiek ook als het gaat om het bestrijden van de overladenheid. Volgens
deze leden zou een herziening van de kerndoelen in hoge mate ook zonder wetswijziging
doorgevoerd kunnen worden, afgezien van de nieuwe duiding van het begrip kerndoelen.
Zij wijzen erop dat de gronden voor de kerndoelen door het wetsvoorstel zeker niet
in aantal verminderen, eerder uitbreiden. Hoe is deze situatie te verklaren in het
licht van de doelstelling om overladenheid te bestrijden? Zou het niet ook voor de
hand hebben gelegen om te streven naar een beperking van de wettelijke gronden? Als
concrete voorbeelden vragen deze leden om specifiek te reageren op het toevoegen van
gezond gedrag ten opzichte van de huidige wetgeving en de vraag waarom sociale redzaamheid
niet al voldoende onder burgerschap aan bod zou komen en waarom het eventueel meerdere
een taak van de school zou zijn.
3. Hoofdlijnen van het voorstel
3.1. Focus op lezen, schrijven en rekenen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat in februari 2023 de toenmalige
Minister Wiersma de motie van het lid De Hoop heeft overgenomen, die de regering verzocht
om in het Masterplan basisvaardigheden afrekenbare doelen vast te leggen voor verbeterde
beheersing van taal en rekenen.9 Kan de regering specificeren hoe zij nu met dit wetsvoorstel welke afrekenbare doelen,
op welke termijnen, gaat realiseren voor de verbeterde beheersing van taal en rekenen?
Het wetsvoorstel beoogt om in het funderend onderwijs meer focus op lezen, schrijven
en rekenen aan te brengen. Welke probleemanalyse van de achteruitgang in de basisvaardigheden
ligt ten grondslag aan deze focus? De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie maken zich
vooral zorgen over de achteruitgang van de afgelopen decennia in het leesplezier bij
kinderen en jongeren en zien een verband met de manier waarop begrijpend lezen in
de kerndoelen en examenprogramma’s voor het leesonderwijs domineert. Dit verleidt
scholen tot «teaching to the test», waarbij ze scholieren contextloos trucjes aanleren
op een wijze die funest blijkt voor het leesplezier van veel kinderen en jongeren,
met alle schade van dien voor hun leesvaardigheid. Wat wil de regering ondernemen
om de negatieve tendens te keren en recht te doen aan deze overwegingen? Is de regering
bijvoorbeeld ook van plan om schrijfvaardigheid een substantiële plaats te geven binnen
de doorstroomtoets?
Het doel is om leraren bewust bekwaam te maken om keuzes in het curriculum te kunnen
maken voor onder andere de integratie van lezen, schrijven en rekenen in andere leergebieden.
Omdat schrijven en rekenen bij vrijwel alle vakken van belang zijn, zal hiervoor in
het voortgezet onderwijs de bij- en nascholing van docenten zich niet kunnen beperken
tot de vakken Nederlands en wiskunde. Wat staat de regering hierbij voor ogen dat
al het onderwijzend personeel moet en kan verwachten aan bij- en nascholing, zo vragen
de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie.
De leden van de NSC-fractie steunen het voornemen van harte om lezen, schrijven en
rekenen een integraal onderdeel van het gehele curriculum te maken en dit wettelijk
te regelen. Deze leden zijn echter nog niet overtuigd dat dit wetsvoorstel de beste
manier is om dit vorm te geven.
Zoals ook de Afdeling observeert, is het niet duidelijk wat in het wetsvoorstel wordt
bedoeld met het vereiste dat de kerndoelen «betrekking hebben op» lezen, schrijven
en rekenen. De Afdeling adviseert hieromtrent meer duidelijkheid te scheppen in de
toelichting. De leden van de NSC-fractie menen dat de regering dit advies onvoldoende
heeft overgenomen. Kan de regering nader uitleggen wat er precies wordt bedoeld met
«de kerndoelen hebben betrekking op lezen, schrijven en rekenen»?
Ook lezen de leden van de NSC-fractie in de memorie van toelichting het volgende:
«Niet elk afzonderlijk kerndoel zal betrekking hebben op één van deze vaardigheden
maar in de gezamenlijke set kerndoelen waarmee de inhoudelijke doelstellingen voor
het onderwijs worden vastgelegd dienen deze vaardigheden expliciet een plek te krijgen.»
10 Deze leden vragen wanneer er precies aan dit vereiste is voldaan. Is het bijvoorbeeld
voldoende om aan slechts een deel van de gezamenlijk set kerndoelen lezen, rekenen
en schrijven expliciet te verbinden? Het wetsvoorstel lijkt deze mogelijkheid niet
uit te sluiten, ook al zou dit niet in lijn zijn met wat dit wetsvoorstel, wat deze
leden betreft, zou moeten beogen: borgen dat het ontwikkelen van de lees, schrijf-
en rekenvaardigheden waar mogelijk in alle onderdelen van het curriculum wordt geïntegreerd.
Deelt de regering de mening dat het wetsvoorstel nog onvoldoende duidelijk is op dit
punt en is zij het eens met de interpretatie die deze leden geven aan één van de door
dit wetsvoorstel beoogde doelstellingen?
De leden van de D66-fractie merken op dat de regering erg veel nadruk legt op lezen,
schrijven en rekenen. Dit terwijl uit wetenschappelijk onderzoek juist blijkt dat
de grootste invloed op bijvoorbeeld leesbegrip het gestructureerd opbouwen van kennis
en het vergroten van woordenschat is. Ziet de regering het risico van onderwijsverschraling
door de eenzijdige focus op deze basisvaardigheden, in plaats van de opbouw van kennis?
De leden van de D66-fractie lezen bovendien dat het als probleem wordt gezien dat
in de sectorwetten niet expliciet staat dat scholen in hun onderwijs moeten waarborgen
dat leerlingen in elk geval goed moeten leren lezen, schrijven en rekenen. Welke definitie
gebruikt de regering voor «goed lezen, schrijven en rekenen»? Hoe verhoudt zich dat
tot de referentieniveaus en is de regering van mening dat iedere leerling ten minste
niveau 1F, en bij voorkeur niveau 2F/1S moet halen?
De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering stelt dat op dit moment in de
sectorwetten niet expliciet zichtbaar is dat scholen in hun onderwijs moeten waarborgen
dat leerlingen in elk geval goed moeten leren schrijven, rekenen en lezen. Kan de
regering uiteenzetten waarom dit niet het geval is geweest? Is dat toentertijd een
bewuste keuze geweest? En waarom vindt de regering, dat dit met onderhavig wetsvoorstel
wel het geval is?
De leden van de SGP-fractie vragen er aandacht voor dat de wetgeving inzake het funderend
onderwijs vanaf de negentiende eeuw nooit een onderscheid heeft willen maken tussen
een soort kerncurriculum met bijzondere focus en een rest van overige aandachtsgebieden.
De achtergrond hiervan is dat, ondanks het diepe besef van het funderende belang van
rekenen, lezen en schrijven, het onderwijs en de school ten diepste toch meer zijn
dan een instituut voor lezen, schrijven en rekenen. De wetgever heeft dat besef in
de recent geschiedenis nog versterkt uitdrukking gegeven door een extra accent op
burgerschap. Dit besef betekende dat in de wetgeving de vaardigheden rekenen, schrijven
en lezen zonder prioriteitsstelling naast aandachtsgebieden zoals lichamelijke oefening,
geschiedenis en aardrijkskunde stonden. Deze leden vragen de regering om een diepgaande
reflectie waarom het wetsvoorstel meent te moeten afwijken van de bestendige lijn
in eeuwen wetgevingsgeschiedenis en welke negatieve effecten dit signaal zou kunnen
hebben op de praktijk.
De leden van de SGP-fractie vragen voorts of de regering kan aangeven in hoeverre
de voorgestelde exclusieve positie voor rekenen, schrijven en lezen noodzakelijk is
om de inhoudelijke doelstellingen op dit gebied te bereiken of dat het slechts een
optische aangelegenheid betreft. Is de onderwijspraktijk concreet gediend door deze
keuze in het wetsvoorstel of blijft het slechts bij, zoals de regering benoemt, het
expliciet tot uitdrukking brengen in de wet?
De leden van de SGP-fractie constateren dat de keuze om rekenen, schrijven en lezen
een exclusieve positie te geven in de wet tot overlap en nieuwe afbakeningsvragen
leidt. Deze leden vragen in de eerste plaats hoe de keuze voor de genoemde kernvaardigheden
zich verhoudt tot het volledige referentiekader Nederlandse taal. Waarom zou het onderdeel
spreekvaardigheid bijvoorbeeld van lagere orde zijn dan lezen en schrijven? In de
tweede plaats vragen zij naar de relatie tussen de kerndoelen voor lezen en schrijven
op grond van het derde lid en de kerndoelen Nederlandse taal op grond van het vierde
lid, waarbij duidelijk is dat een groot deel van de Nederlandse taal reeds beslagen
wordt door de kernvaardigheden lezen en schrijven. De keuze voor focus leidt in de
uitwerking, volgens deze leden, tot een gekunstelde situatie, waarin niet alleen sprake
is van onnodige dubbeling maar ook het op onwenselijke wijze opknippen van het domein
Nederlandse taal.
3.2 Grondslagbepaling vaststelling kerndoelen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat het wetsvoorstel de wettelijke
grondslagen van de kerndoelen beoogt te herzien, maar in de memorie van toelichting
is tevens sprake van aanboddoelen, die randvoorwaardelijk zijn om leerlingen in staat
te stellen om zich de lesstof eigen te maken die wordt beschreven in de kerndoelen.
Deze leden denken dan niet alleen aan het gegeven voorbeeld van een rijke taal- en
leesomgeving voor alle leerlingen, maar meteen aan ook aan de sociale veiligheid op
school en een schoolgebouw met een goed binnenklimaat. Hoeveel middelen stelt de regering
hiervoor beschikbaar?
De memorie van toelichting vermeldt ook dat het mogelijk wordt gemaakt om specifieke
kerndoelen op te stellen voor het derde leerjaar van havo/vwo. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
lezen dat het bijvoorbeeld gaat om kerndoelen die meer voorkennis vereisen dan verworven
kan worden in de eerste twee leerjaren. Kan de regering dit verhelderen met enkele
treffende voorbeelden van kerndoelen waarbij dit wenselijk is?
De leden van de NSC-fractie zijn er nog niet van overtuigd dat het schrappen van de
nahangbepaling een goed voorstel is. Want hoe zwaar deze leden de adviezen van de
Afdeling ook wegen en zich bewust zijn van het principe van primaire terughoudendheid
als het gaat om parlementaire inspraak bij gedelegeerde wetgeving, zijn zij van oordeel
dat die terughoudendheid juist in dit geval niet gepast lijkt. Zij delen de opvatting
dat het curriculum in beginsel van, voor en door het onderwijsveld zelf tot stand
moet komen. Leraren zijn immers de experts op hun vakgebied en de didactische vaardigheden
die daarbij komen kijken. Maar wat onze kinderen moeten kennen en kunnen, is altijd
ook een maatschappelijk vraagstuk waarvan het antwoord zal afhangen van wat we belangrijk
vinden, van waardeoordelen. Daarbij is dit wetsvoorstel mede ingegeven door de politieke
en maatschappelijke wens in te grijpen in het curriculum ten behoeve van de basisvaardigheden
van onze kinderen en de werkdrukverlaging van leraren. Hoe dan ook, het terugdringen
van de kerndoelen, zoals valt te lezen in zowel het hoofdlijnenakkoord als het regeerakkoord,
is een wezenlijk onderdeel van het beleid van deze regering. Wat deze leden betreft
zou de Kamer dus een bepaalde inspraak moeten kunnen hebben bij de wijze waarop de
regering hier uitvoering aan geeft. Het schrappen van de nahangbepaling zou die inspraak
volledig wegnemen. Kan de regering een reactie geven op de zorgen van deze leden?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering stelt dat er kerndoelen
liggen die zijn opgesteld in co-creatie met alle belangrijke stakeholders in en om
het onderwijs. Deze leden merken hierbij op dat, in weerwil van deze co-creatie en
tot onvrede van veel van de stakeholders, de regering heeft besloten om de invoering
van de nieuwe kerndoelen te vertragen en de opgeleverde kerndoelen opnieuw te redigeren.
Zij vinden dat hiermee niet recht wordt gedaan aan alle expertise van de professionals
uit het onderwijsveld. Deze leden vragen de regering om nogmaals op de keuze om de
kerndoelen opnieuw te redigeren (zonder uitgebreide consultatie van het onderwijsveld)
te reflecteren, in de context van wat ze in de memorie schrijft.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen aan de regering of de politieke keuze
om opnieuw de kerndoelen te redigeren niet noopt tot heroverweging van het schrappen
van de nahangbepaling. Deze leden menen dat de keuze van de regering om af te wijken
van het eerder afgesproken proces laat zien dat formele betrokkenheid van het parlement
bij het vaststellen van de algemene maatregel van bestuur (AMvB) van belang is. Kan
de regering hierop reflecteren?
De leden van de ChristenUnie-fractie vrezen tevens dat de uitwerking van de kerndoelen
en aanboddoelen kan leiden tot een beperking van de vrijheid van inrichting van scholen.
Rechtvaardigt dit risico niet alsnog formele betrokkenheid van het parlement?
Daarnaast vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of de regering kan onderbouwen
waarom er, in de plaats van een nahangbepaling, dan niet voor een voorhangbepaling
is gekozen.
De leden van de SGP-fractie vinden het positief dat het onderscheid in de huidige
wetgeving tussen de opsomming van aandachtsgebieden en nog enkele kennisgebieden verdwijnt.
Vanuit een geïntegreerd perspectief op kennis, inzicht en vaardigheden is het immers
niet wenselijk om bepaalde aandachtsgebieden, zoals geschiedenis en geestelijke stromingen,
slechts als kennisgebieden aan te duiden. Deze leden vragen wel waarom de regering
besloten heeft om in aanvulling op de gebruikelijke drieslag van kennis, inzicht en
vaardigheden een nieuw element van «het opdoen van ervaringen» toe te voegen. In de
toelichting hebben zij geen onderbouwing aangetroffen of verwijzing naar adviezen
uit het onderwijsveld. Waar berust deze keuze op? Worden ervaringen niet reeds voldoende
bestreken door inzicht en vaardigheden? Is het passend om dit in algemene zin onderdeel
te maken van de definitie van kerndoelen? Waarom kan dit niet beter worden overgelaten
aan specifieke bepalingen waaruit dit onontkoombaar volgt, zoals de burgerschapsopdracht,
mede in het licht van het aanhoudende risico op overladenheid?
De leden van de SGP-fractie steunen de inzet om zoveel mogelijk te komen tot harmonisatie
van bepalingen in verschillende sectorwetten. Deze leden menen echter dat ten aanzien
van de expressie-activiteiten gedeeltelijk geen sprake is van een verbetering en vragen
of de regering dit nader wil wegen. Zij constateren dat de begrippen muziek en kunstzinnige
of beeldende vorming adequaat zijn om algemene categorieën aan te duiden, maar dat
de keuze voor de begrippen dans, theater en film meer specifiek en selectief is en
dat op de verschillende terreinen van het culturele leven juist ook uiteenlopende
legitieme keuzes gemaakt kunnen worden door scholen en hun omgeving, ook als het gaat
om het prioriteren binnen de schaarse tijd. Deze leden vragen waarom de regering niet
besloten heeft om te kiezen voor meer algemene aanduidingen zoals culturele of creatieve
vorming in plaats van de specifieke begrippen dans, theater en film. Is deze grondslag
slechts bedoeld als algemene koepelaanduiding die niet op voorhand daadwerkelijk tot
verplichte uitwerkingen leidt in de kerndoelen of is daadwerkelijk beoogd dat dans,
theater en film in ieder geval verplicht zijn binnen de kerndoelen? Indien een verplichting
bedoeld is, hoe is die specifieke keuze te rechtvaardigen in de eerste plaats ten
opzichte van andere erkende culturele sectoren zoals media, architectuur, monumenten
en archeologie, in de tweede plaats tegen de achtergrond van overladenheid en in derde
plaats tegen de achtergrond van overwegingen van de wetgever in het verleden dat het
verplichten van specifieke cultuurvormen op gespannen voet kan staan met de vrijheid
om het onderwijs in te richten en zoveel mogelijk moet worden vermeden?
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering met het wetsvoorstel ook beoogt
de mogelijkheid te bieden om beheersingsdoelen op te nemen als kerndoelen, dan wel
dat het beperkt blijft tot aanbodsdoelen en randvoorwaarden. Zij vragen dit tegen
de achtergrond dat een integratie van kerndoelen en referentieniveaus in overweging
is. Deze leden constateren dat met het continueren van het woord kerndoelen onvoldoende
tot uitdrukking komt dat de aard van de doelen mogelijk kan wijzigen.
De leden van de SGP-fractie begrijpen de keuze van de regering om de nahangprocedure
af te schaffen. Deze leden vragen waarom de regering niet besloten heeft om als alternatief
te kiezen voor een meer gepaste voorhangprocedure, mede in het licht van het feit
dat in paragraaf 4.1 wordt aangekondigd dat in de toelichting bij de kerndoelen nader
op de verhouding tot de vrijheid van onderwijs wordt ingegaan. Het is belangrijk dat
het parlement kennis kan nemen van deze toelichting en de uitwerking kan beoordelen.
Deze leden wijzen erop dat de grondslagen dermate algemeen zijn dat het voor het parlement
juist in die fase lastig is om een goed oordeel te vellen. Het feit dat het zicht
op de systematiek van de kerndoelen pas zichtbaar is in de AMvB rechtvaardigt het
opnemen van een voorhang. Zij vragen de regering nader in te gaan op dit vraagstuk.
3.3 Burgerschap
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie beschouwen de burgerschapsopdracht als een
belangrijke component van de voorbereiding op de samenleving die het funderend onderwijs
jongeren moet bieden. Deze leden lezen dan ook met instemming in de memorie van toelichting
dat het onderwijs zich in elk geval herkenbaar moet richten op het bijbrengen van
respect voor en kennis van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat zoals
verankerd in de Nederlandse Grondwet. Dat deze burgerschapsopdracht in 2006 in de
wet werd opgenomen, vloeide voort uit het initiatiefwetsvoorstel van de toenmalige
leden Hamer, Dijsselbloem en Kraneveldt.11 Hiermee werd burgerschap onderdeel van de kerndoelen van het funderend onderwijs
in de zin dat leerlingen kennisnemen van normen, waarden en gebruiken in Nederland,
zonder dat werd voorgeschreven dat scholen dit per se bij één bepaald vak moesten
onderbrengen. De memorie van toelichting van onderhavig wetsvoorstel meldt over de
kerndoelen van het onderwijs dat deze houvast geven voor het «wat» van de onderwijsinhoud:
«Het is aan de scholen om dat «wat» verder in te vullen en het «hoe» van het onderwijs
te bepalen, passend bij de identiteit en visie van de school en de professionele opvattingen
van de leraren.»
12 In hoeverre biedt dit scholen de ruimte om de burgerschapsopdracht vooral te integreren
in afzonderlijke vakken?
Ook uit het meest recente onderzoek blijkt dat Nederland achterblijft bij vergelijkingslanden
in de aandacht die wordt besteed aan burgerschap en dat Nederlandse leerlingen op
school in vergelijking met internationale leeftijdgenoten minder zeggen te leren over
burgerschap. Ook de Onderwijsraad stelt in zijn advies «Grenzen stellen, ruimte laten»
over artikel 23 van de Grondwet dat het Nederlandse burgerschapsonderwijs doordachter
en systematischer moet.13 In hoeverre krijgen polarisatie, maatschappijvisies, individualisering, consumentisme
en solidariteit bij een doordachtere en systematischere uitwerking van burgerschap
een plaats, zo vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie. Is ook de vereniging
Ieder(in) betrokken geweest bij het opstellen van de kerndoelen voor burgerschap?
Kan de regering ook toelichten in hoeverre het de bedoeling is dat elementen als omgaan
met mensen met een beperking en (aandacht voor) validisme een burgerschapscompetentie
worden in het toekomstig burgerschapsonderwijs?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben ook behoefte aan begripsverheldering.
Hoe verhouden de begrippen «burgerschapsopdracht» en «burgerschapsonderwijs» zich
juridisch en inhoudelijk tot elkaar? Volgt er na de verduidelijking van de kerndoelen
nog een nadere verduidelijking van de burgerschapsopdracht? Klopt het beeld dat de
inspectie bij het toezicht feitelijk focust op burgerschapsonderwijs, terwijl de wet
slechts spreekt over «burgerschap»? Blijft zonder een heldere afbakening van de begrippen
en een zorgvuldige juridische onderbouwing van de kerndoelen, de huidige onduidelijkheid
voortbestaan en blijft zó een risico op onterechte herstelopdrachten in stand?
De leden van de CDA-fractie merken op dat, als het gaat om burgerschapsonderwijs,
het er in Nederland toe doet op welke school een leerling zit. Dit is anders dan in
de vergelijkingslanden Denemarken, Noorwegen en Zweden. Deze leden vragen of de regering
kan toelichten hoe dit precies komt. Wat is de achtergrond hiervan? En denkt de regering
dat dit onderhavige wetsvoorstel dit probleem gaat oplossen?
De leden van de SGP-fractie begrijpen dat de kerndoelen voor burgerschap in de onderwijspraktijk,
en niet juridisch, mede als uitwerking kunnen gelden van de burgerschapsopdracht.
Deze leden vragen waarom de regering niet in het voorstel heeft verwoord dat de kerndoelen
voor wat betreft de doelstellingen voor de leerling mede als uitwerking gelden van
de burgerschapsopdracht. Daarmee kan onduidelijkheid over de relatie tussen beide
expliciet worden vermeden.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat in het advies van de Afdeling van
de Wet Verduidelijking van de burgerschapsopdracht in het funderend onderwijs, de
Afdeling stelt dat de inspectie met gepaste terughoudendheid toezicht dient te verrichten
op de vaardighedencomponent van het burgerschapsonderwijs, aangezien de wijze van
invulling ervan sterk zal samenhangen met het profiel van de school.14 Deze leden vragen op welke manier de regering zich hier in onderhavig wetsvoorstel
rekenschap van geeft. Hoe borgt de regering dat de inspectie enkel met gepaste terughoudendheid
op de vaardighedencomponent toezicht gaat houden, nu het er op lijkt dat in onderhavig
wetsvoorstel de kerndoelen de gehele burgerschapsopdracht bepalen? Is hier verduidelijking
van de wet niet op zijn plaats, zo vragen deze leden. Zo nee, waarom niet?
3.4 Digitale geletterdheid
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien digitale geletterdheid als een vaardigheid
die een benadering vereist vanuit uiteenlopende disciplines: deze vaardigheid raakt
immers ethiek, economie, technologie en intellectueel eigendomsrecht. Daarbij is moeilijk
te voorspellen hoe informatie- en communicatietechnologie zich de komende decennia
zal ontwikkelen. Hoe doet de regering recht aan deze constateringen? Wat staat de
regering bij de digitale geletterdheid voor ogen in relatie met burgerschap, weerbaarheid
en autonomie?
Nu bestaan er grote verschillen tussen scholen in de wijze waarop deze aandacht besteden
aan digitale geletterdheid. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden dat onderwijsinstellingen
scherp moeten zijn op de digitale kloof. Deze leden willen scherpe richtlijnen over
de toegestane soft- en hardware en ze willen coöperatieve of publieke alternatieven
stimuleren voor digitaal onderwijs die gebaseerd zijn op publieke waarden. Mediawijsheid
en kennis van digitalisering zijn belangrijke democratische burgerschapsvaardigheden
die een essentieel onderdeel vormen van het kerncurriculum van het onderwijs. Daar
zou dan ook permanent aandacht voor nodig zijn in bijscholing van leraren. Wat wil
de regering daarvoor ondernemen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering om een beeld te schetsen
van de digitale basisvaardigheden waarover een leerling uiteindelijk dient te beschikken.
Wil de regering ook samen met organisaties als de Informatiepunten Digitale Overheid
en lokale Formulierenbrigades de nodige scherpte aanbrengen in het curriculum op dit
punt?
De leden van de CDA-fractie lezen dat het wetsvoorstel beoogt een wettelijke grondslag
te creëren om de kerndoelen ook voor digitale geletterdheid bij AMvB te kunnen vastleggen.
Deze leden willen opmerken dat digitale geletterdheid een begrip is dat aan verandering
onderhevig is. Jeugdcultuur en digitale mogelijkheden veranderen snel. Hoe verhouden
deze maatschappelijke veranderingen zich tot dit wetsvoorstel? En hoe kijkt de regering
hiernaar? Wil de regering kinderen en jongeren bij digitale geletterdheid vaardigheden
leren hoe om te gaan met nieuwe en veranderende technologie of laat de regering dit
de scholen zelf invullen?
4. Verhouding tot hoger recht
4.1 Burgerschap, de vrijheid van onderwijs en de verhouding tot artikel 23
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat de vrijheid van onderwijs, zoals
omschreven in artikel 23 van de Grondwet, waarborgt dat de regering bij het stellen
van eisen aan het onderwijs de vrijheid van richting en inrichting van het bijzonder
onderwijs respecteert en de pedagogische autonomie van het openbaar onderwijs in acht
neemt. Deze leden signaleren dat de wet Verduidelijking van de burgerschapsopdracht
aan scholen in het funderend onderwijs uit 2021 meer duidelijkheid verschafte over
kerndoelen inzake burgerschap.15 Kan de regering ook toelichten in hoeverre artikel 23 van de Grondwet beperkingen
oplegt aan de burgerschapsopdracht bij scholen voor bijzonder onderwijs?
De leden van de VVD-fractie merken op dat het voorstel de mogelijkheid introduceert
om kerndoelen bij AMvB vast te stellen. Deze leden benadrukken het belang van duidelijke
kerndoelen die richting geven aan het onderwijs, maar waarschuwen voor overmatige
detaillering die de pedagogische autonomie van scholen en leraren kan beperken. Deze
leden pleiten voor een balans tussen sturing en vrijheid, zodat scholen hun onderwijs
kunnen afstemmen op hun specifieke context en leerlingen. Zij vragen hoe wordt voorkomen
dat de uitwerking van kerndoelen in AMvB’s te gedetailleerd wordt en daarmee de onderwijsvrijheid
beperkt.
De leden van de SGP-fractie vinden de beschouwing van de regering over de relatie
tussen het kerndoel burgerschap en de burgerschapsopdracht ongelukkig in het licht
van de jurisprudentie over dit specifieke vraagstuk. Deze leden menen dat onvoldoende
rekenschap wordt gegeven van de heersende opvatting in de jurisprudentie, de literatuur
en de advisering van de Afdeling. De stelling dat de kerndoelen burgerschap de burgerschapsopdracht
uitwerken is naar hun mening niet juist, aangezien de burgerschapsopdracht geen delegatiegrondslag
bevat voor deze uitwerking. De inspectie is op dit punt eerder de mist ingegaan en
is teruggefloten door de rechter. Deze leden zijn ook van mening dat de stelling onjuist
is dat de kerndoelen burgerschap nooit verder mogen gaan dan de burgerschapsopdracht.
De burgerschapsopdracht en de kerndoelen hebben immers beide een onderscheiden bereik,
dat in beide gevallen beperkt wordt door de vrijheid van onderwijs. Indien het specifieke
bereik van de burgerschapsopdracht leidend zou zijn, betekent het eigenlijk dat voor
de kerndoelen burgerschap weinig ruimte overblijft om, behoudens de sociale competenties
en de kernwaarden, nog iets te regelen over kennis van burgerschap, samenleving en
rechtsstaat. Deze leden doen een beroep op de regering om dit onderdeel nogmaals grondig
te bezien en te komen tot een samenhangende regeling die geen nieuwe bron van verwarring
vormt.
5. Gevolgen
5.1 Nieuwe kerndoelen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat als beide Kamers het wetsvoorstel
aanvaarden, de regering dan eerst de kerndoelen voor burgerschap en digitale geletterdheid
zal vaststellen en daarnaast ook voor de overige onderwerpen de kerndoelen actualiseert.
Deze leden vragen wanneer in 2025 de regering de opgeleverde definitieve kerndoelen
zal vastleggen in een AMvB. Gebeurt dit dan meteen voor burgerschap, digitale geletterdheid,
taal en rekenen?
De leden van de VVD-fractie waarderen zeer de toevoeging van burgerschap en digitale
geletterdheid aan het curriculum. Deze leden hechten groot belang aan het bevorderen
van democratische waarden en digitale vaardigheden bij leerlingen. Zij vragen hoe
ervoor gezorgd wordt dat deze leergebieden geïntegreerd worden met bestaande vakken,
zoals bijvoorbeeld met taal gedaan wordt.
6. Gevolgen voor uitvoering en handhaving
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat de regering erkent dat op termijn
de kerndoelen digitale geletterdheid en burgerschap, alsmede voor de overige onderwerpen
wel uitvoeringsgevolgen zullen hebben. De memorie van toelicht benoemt dat zeker bij
nieuwe lesstof voor digitale geletterdheid leraren voldoende gekwalificeerd moeten
zijn. Deze leden vragen de regering wat zij dan op termijn gaat ondernemen om te waarborgen
dat voor scholen daartoe gekwalificeerde docenten beschikbaar zijn.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het denkbaar is dat bij de nieuwe kerndoelen
voor digitale geletterdheid hier nieuwe verplichtingen uit voortvloeien, zoals nieuwe
lesstof. Deze leden lezen dat hiervoor gekwalificeerde leraren voor beschikbaar moeten
zijn. Deze leden vragen of hier op de pabo’s al rekening mee wordt gehouden in het
opleiden van nieuwe leraren en zij vragen of de huidige leraren cursussen of iets
dergelijk krijgen om hun kennisniveau op orde te brengen.
De leden van de D66-fractie vragen welke plannen de regering heeft om ervoor te zorgen
dat het nieuwe curriculum op iedere school goed uitgewerkt en geïmplementeerd wordt,
in het bijzonder gezien het nieuwe leergebied digitale geletterdheid. Hoe gaat de
regering leraren ondersteunen bij de overgang naar het nieuwe curriculum en op welke
wijze borgt de regering dat nieuwe lesmethoden dekkend (en niet méér dan dekkend,
gezien de klachten over overvolle lesmethoden) zijn?
7. Financiële gevolgen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het
wetsvoorstel als zodanig geen financiële gevolgen zijn verbonden. Deze leden menen
echter dat het succes van deze herziening staat of valt bij de nascholing van de leraren.
Ook de Kamer deelt deze mening; zij heeft in november 2024 de motie van het lid Pijpelink
aangenomen die verzocht om voldoende tijd en ondersteuning voor de leraren te hanteren
als randvoorwaarde voor invoering van de curriculumherziening bij het plan voor bij-
en nascholing van leraren.16 Toen in 1968 de Mammoetwet werd ingevoerd, kreeg het onderwijspersoneel zogenoemde
«schoorsteenuren»: drie uren per week die eerstegraadsleraren in het voortgezet onderwijs
met een volledige betrekking kregen doorbetaald, zonder dat zij daarvoor les hoefden
geven. Staat de regering ook zoiets voor ogen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel
geld wil de regering dan hiervoor uittrekken?
8. Advies en consultatie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat in de internetconsultatie erop
werd gewezen dat de leerdoelen die betrekking hebben op burgerschap en digitale geletterdheid
kunnen worden ondergebracht bij verschillende schoolvakken. De regering noemt het
echter wenselijk om alle kerndoelen die direct betrekking hebben op het burgerschapsonderwijs
en digitale geletterdheid in samenhang te presenteren en brengt daarom kerndoelen
bijvoorbeeld niet onder op het gebied van mens en maatschappij. Deze leden menen dat
dit vooral ervan afhangt hoe SMART17 men deze doelen wil en kan formuleren. Kan de regering nader reflecteren op in hoeverre
dit bij deze vaardigheden mogelijk en wenselijk is? Moet het in dit geval misschien
juist iets minder specifiek?
De leden van de CDA-fractie merken op dat er in de internetconsultatie voor gepleit
is om in de sectorwetten een eenduidige definitie van «burgerschap» en «digitale geletterdheid»
op te nemen. De regering stelt dit niet nodig en wenselijk is. Kan de regering toelichten
waarom zij dit niet nodig vinden, zo vragen deze leden.
In aanvulling op hetgeen de leden van de SGP-fractie reeds in paragraaf 3.2 aan de
orde hebben gesteld, wijzen deze leden erop dat het niet voor de hand ligt het advies
van de werkgroep kunstvakken te volgen om de begrippen dans, theater en film als geharmoniseerde
aanduiding te gebruiken in de sectorwetten. Het advies van de werkgroep heeft namelijk
specifiek betrekking op de bovenbouw van het voortgezet onderwijs en is alleen al
vanwege het ontbreken van de vakkenstructuur in het basisonderwijs minder bruikbaar.
Zij vragen de regering dit nogmaals te willen wegen. Overigens is, zo merken zij tot
slot op, in deze grondslag het afzonderlijke woord «beeldend» zonder nadere duiding
hoe dan ook moeilijk te begrijpen en verdient aanvulling of heroverweging.
9. Caribisch Nederland
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat de grondslagen voor de kerndoelen
voor Caribisch Nederland grotendeels vergelijkbaar zijn met die voor het primair,
voortgezet en speciaal onderwijs in Europees Nederland, zodat dit wetsvoorstel wordt
toegepast rekening houdend met het unieke karakter van de eilanden en de onderlinge
verschillen met betrekking tot de taal waarin onderwijs wordt gegeven. Deze leden
wijzen erop dat vrijwel alle scholen op de BES-eilanden van de inspectie het oordeel
«zeer zwak» of «onvoldoende» krijgen. Betekent dit dat de regering zich nu geplaatst
ziet voor een extra inspanningsverplichting om de basisvaardigheden van kinderen en
jongeren op de BES-eilanden op orde te brengen? Welke stappen gaat zij daartoe zetten,
onder andere bij de samenwerking met Bonaire, Saba en Sint-Eustatius bij de uitvoering
van de derde onderwijsagenda per eiland?
10. Inwerkingtreding
De leden van de VVD-fractie lezen dat dit wetsvoorstel in augustus 2026 inwerking
treedt. Deze leden vragen hoe snel de nieuwe kerndoelen dan kunnen worden verwerkt
in de nieuwe lesmaterialen en wanneer deze dan op school in gebruik kunnen worden
genomen.
II Artikelsgewijze toelichting
Artikel I. Wijziging van de WPO
Om te komen tot een vakoverstijgende aanpak van lezen, schrijven en rekenen, dienen
de scholen (bevoegd gezag) zorg te dragen voor doelgericht en samenhangend vormgegeven
onderwijs, zo begrijpen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie uit de toelichting
op het eerste en derde lid van subonderdeel 3. Betekent dit voor de regering ook dat
schoolboeken niet langer meer plaatjesboeken moeten zijn met korte tekstjes, maar
echte boeken met rijke teksten? Vraagt dit dan om een kwaliteitskeurmerk voor leermiddelen?
Zo ja, wat voor instanties zouden dan de experts kunnen leveren om een keurmerkcommissie
te bemensen?
Hoewel de nieuwe kerndoelen veel concreter zijn, komen er ook uitwerkingen van de
kerndoelen. De aanpassing van de delegatiegrondslag maakt het mogelijk om bij AMvB
via de kerndoelen inclusief de uitwerkingen, de inhoudelijke doelstelling van het
onderwijs in het inrichtingsbesluit vast te leggen. De referentieniveaus voor rekenen
en Nederlandse taal, die in 2010 wettelijk werden vastgelegd, zouden daarmee overbodig
worden. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of dat ook de bedoeling is
van de regering.
De (concept-)kerndoelen zijn bij Nederlands en rekenen/wiskunde aanboddoelen die zich
richten op de school. Dit doet zich voor bij twee aanboddoelen (doelzinnen) van Nederlands
en bij één aanboddoel (doelzin) bij rekenen/wiskunde. De nieuwe kerndoelen omvatten
echter ook beheersings-en ervaringsdoelen, die staan onder het kopje «Het gaat hierbij
om», die zich richten op de leerling. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie signaleren
dat over deze doelen niets wordt gezegd in de toelichting en in de wetstekst. Kan
de regering toelichten of hiervoor geen aanpassing van de delegatiegrondslag nodig
is? Worden deze beheersings- en ervaringsdoelen dan straks via een AMvB vastgelegd
in het Inrichtingsbesluit?
De leden van de SGP-fractie lezen dat het door het vaststellen van een uitwerking
mogelijk wordt de kerndoelen concreter te formuleren. Deze leden vragen of de regering
hiermee bedoelt te zeggen dat door de uitwerking concreter zicht gekregen kan worden
wat een kerndoel kan inhouden. Zij menen dat namelijk in strikte en formele zin de
uitwerking niet kan gelden als onderdeel van de kerndoelen, alleen al omdat de uitwerking
niet verplicht is. Daarmee kan niet gesteld worden dat de kerndoelen zelf concreter
worden door een indicatieve uitwerking. Deze leden vragen bovendien om nadere toelichting
op de stelling dat ook de uitwerking een inhoudelijke doelstelling dient te bevatten.
Zij vragen er aandacht voor dat de conceptkerndoelen op veel plaatsen slechts voorbeelden
bevatten en geen nieuwe inhoudelijke doelen. Is dat kennelijk ontoereikend? Leidt
de genoemde verplichting er overigens niet tot het risico dat de kerndoelen vooral
nog uitgebreider in plaats van duidelijker worden?
De leden van de SGP-fractie vinden de rechtvaardiging voor het opnemen van rekenen,
lezen en schrijven in een afzonderlijk lid niet heel duidelijk en overtuigend. De
regering verwijst naar het onderscheid tussen het eigenstandige karakter als de rol
binnen andere vakgebieden. Deze leden constateren dat beide ook voldoende bediend
zouden worden indien de kernvaardigheden gewoon in de opsomming van het vierde lid
zouden staan. De verplichting voor het bevoegd gezag om de kernvaardigheden in andere
vakgebieden aan bod te laten komen, volgt immers uit het eerste en twaalfde lid. Zij
vragen de gemaakte keuze nader toe te lichten. Bovendien vragen zij waarom het wetsvoorstel
gelet op de doelstelling niet specifiek bepaalt dat de integrale doorwerking specifiek
betrekking heeft op de kernvaardigheden. Leidt het voorstel er in de huidige vorm
niet toe dat eigenlijk van alle kerndoelen geldt dat zij integraal, met doorwerking
in alle vakgebieden, aan bod moeten komen?
De leden van de SGP-fractie vragen een toelichting op de uiteenlopende formuleringen
in het tweede en twaalfde lid als het gaat om het karakter van de kerndoelen. Geredeneerd
vanuit het karakter van de kerndoelen lijkt een onderscheid tussen het nastreven van
de vast te stellen doelen en het behalen van deze doelen door het bevoegd gezag in
de praktijk niet voor de hand te liggen en zou in beide gevallen het behalen centraal
kunnen staan. En waarom bevat het twaalfde lid een tijdsbepaling dat de doelen aan
het einde van de basisschool behaald moeten zijn, terwijl die in het tweede lid ontbreekt?
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan aangeven waarom zij, mede in
het licht van het woord kerndoelen, gekozen heeft voor het woord doelstelling in plaats
van doel. Ligt het taalkundig voor de hand om, anders dan bij het bepalen van doelstellingen,
ook het behalen van doelstellingen als formulering te kiezen?
De voorzitter van de commissie, Bromet
Adjunct-griffier van de commissie, Easton
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
A.E.W. Easton, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.