Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Kathmann over bescherming tegen digitale aanvallen op internationale instellingen in Nederland
Vragen van het lid Kathmann (GroenLinks-PvdA) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over bescherming tegen digitale aanvallen op internationale instellingen in Nederland (ingezonden 17 februari 2025).
Antwoord van Minister Uitermark (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen
            16 april 2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 1726.
         
Vraag 1
            
Kent u het bericht «Russische spionnen en de «hack van Amsterdam»»?1
Antwoord 1
            
Ja.
Vraag 2
            
Deelt u de mening dat de in het bericht genoemde casus een indicatie is dat Nederland
               geen goed antwoord heeft op digitale aanvallen vanuit statelijke actoren waarbij Europese
               of internationale instellingen in Nederland doelwit zijn? Zo ja, hoe komt dat en wat
               is er nodig om dit te verbeteren? Zo, nee waar blijkt uit deze casus dan dat er wel
               sprake was van een goed antwoord?
            
Antwoord 2
            
De verantwoordelijkheid voor de cyberveiligheid van internationale organisaties ligt
               in de eerste plaats bij de organisaties zelf. Niettemin heeft het gastland ook een
               inspanningsverplichting om het goed en continu functioneren van de organisatie te
               waarborgen. De Kabinetsinzet op cyberweerbaarheid, zoals beschreven in de NLCS, draagt
               daar aan bij.
            
Daarnaast is sinds januari 2024 de Europese verordening 2023/2841 van kracht, waarmee
               is beoogd de weerbaarheid van Europese instellingen, maar ook van coordinatie en afhandeling
               als er cyberincidenten bij deze instellingen plaatsvinden te bevorderen. Zo zijn Europese
               instellingen verplicht om cyberveiligheidsmaatregelen te nemen en om cyberincidenten
               te melden bij CERT-EU. Onder de coordinatierol van CERT-EU in crisisafhandeling schakelen
               zij onder andere met het Europese CSIRT-netwerk. Nederland is hierin via het NCSC
               vertegenwoordigd.
            
Vraag 3
            
Deelt u de mening dat, als Nederland geen bemoeienis heeft of mag hebben met het beschermen
               van internationale instellingen tegen digitale aanvallen, daarmee het risico op dergelijke
               aanvallen en schade kan toenemen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
            
Antwoord 3
            
Het kabinet hecht veel belang aan het werk van internationale organisaties en instellingen.
               Deze organisaties zijn vaak doelwit van cyberaanvallen. Ondanks dat de verantwoordelijkheid
               voor adequate cybersecuritymaatregelen in eerste instantie bij deze organisaties zelf
               ligt, kunnen deze organisaties, voor zover gevestigd in Nederland, in geval van een
               cyberincident een vrijwillige melding doen bij het Nationaal Cybersecurity Centrum
               (NCSC) en om bijstand vragen. Daarmee kan de Nederlandse staat in die gevallen een
               bijdrage leveren aan het tegengaan van digitale aanvallen.
            
Het gastland heeft als gesteld een inspanningsverplichting om het functioneren van
               de internationale organisaties te faciliteren, voor zowel het fysieke als digitale
               domein. Voor een goede invulling van die verplichting is een goede samenwerking cruciaal.
               Bovendien kan Nederland zich als lidstaat van internationale organisaties actief inzetten
               voor (verbetering van) de cyberveiligheid van die organisatie. Zo werd na de cyberaanval
               op het Internationaal Strafhof met steun van Nederland een fonds voor het verhogen
               van de cyberveiligheid van het Hof ingesteld waaraan alle staten kunnen bijdragen.
            
Vraag 4
            
Wat is de rol van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) in het geval
               een statelijke actor een digitale aanval op een Nederlandse organisatie dan wel een
               internationale organisatie in Nederland uitvoert? Is daar verschil tussen en zo ja,
               waarom?
            
Antwoord 4
            
De AIVD doet onderzoek naar de digitale dreiging van statelijke actoren in het belang
               van de nationale veiligheid, zoals benoemd in artikel 8, Wiv2017. In relatie tot de
               omgang van AIVD met slachtoffers van digitale aanvallen door statelijke actoren gebeurt
               dit, op basis van vrijwilligheid, eveneens binnen de kaders van de Wiv2017. Dit geldt
               zowel voor Nederlandse als voor internationale organisaties.
            
Vraag 5
            
In welke mate verschilt bovengenoemde rol van de AIVD in vergelijkbare situaties van
               inlichtingen- en veiligheidsdiensten in andere lidstaten van de Europese Unie (EU)?
            
Antwoord 5
            
Iedere EU-lidstaat richt zijn inlichtingen- en veiligheidsdiensten evenals zijn taken
               en bevoegdheden naar eigen zienswijze in. Om die reden heb ik u in het commissiedebat
               van 23 oktober 20242 toegezegd om de situaties in andere landen te onderzoeken. Op de invulling van een
               dergelijk onderzoek zal ik terugkomen bij de gesprekken over de herziening van de
               WIV.
            
Vraag 6
            
Welke Nederlandse of Europese instantie kan wel actie ondernemen in het geval er een
               internationale organisatie met vestiging in een lidstaat van de EU te maken krijgt
               met een digitale aanval? Zo er een dergelijke instantie is, welke afspraken zijn hiermee
               dan precies gemaakt? Kunt u hierbij ook het specifieke juridische kader schetsen?
            
Antwoord 6
            
Ten aanzien van internationale organisaties die in Nederland zijn gevestigd geldt,
               anders dan bijvoorbeeld voor organisaties die deel uitmaken van de rijksoverheid,
               dat het NCSC niet tot taak heeft om bij digitale dreigingen en incidenten ongevraagd
               bijstand te leveren. Wel kunnen deze internationale organisaties in geval van een
               incident met aanzienlijke gevolgen voor de continuiteit van de dienst van die organisatie,
               op grond van artikel 16 van de Wbni een vrijwillige melding doen bij het NCSC. Het
               NCSC kan in dat geval bijstand verlenen, mits het in behandeling nemen van de melding
               geen onevenredige of overmatige belasting voor het NCSC vormt.
            
Tevens doet de AIVD onderzoek naar dreigingen tegen de nationale veiligheid. Indien
               de AIVD constateert dat een organisatie in Nederland waarschijnlijk slachtoffer is
               van een digitale aanval, brengt de AIVD – vanuit de weerbaarheidstaak en binnen de
               kaders van de WIV2017- deze organisatie hiervan op de hoogte.
            
Voor in EU-lidstaten gevestigde EU-organisaties geldt dat zij andere Europese instellingen,
               organen en agentschappen zoals het Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging
               (ENISA) of CERT-EU kunnen helpen voor het verhogen van de cyberweerbaarheid of vragen
               om ondersteuning bij cyberincidentem De taken en bevoegdheden van ENISA en CERT-EU
               hieromtrent zijn vastgelegd in Verordening (EU) 2019/881 (de «Cybersecurity Act»),
               Raadsbesluit (EU) 2022/2504 alsook de NIS2-richtlijn (EU) 2022/2555 en in verordening
               2023/2841 zoals in het antwoord op vraag 2 weergegeven. VN-instellingen kunnen zich
               richten tot het United Nations International Computing Centre (UNICC). In het UNICC
               Mandate and Governance Framework wordt bepaald dat UNICC diensten aanbiedt aan VN-entiteiten.
               Contractuele afspraken met VN-agentschappen zijn vastgelegd in Service Level Agreements.
            
Vraag 7
            
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat er in Europees verband kennelijk onvoldoende
               samenwerking is en dat een door de Nederlandse politie in 2021 gegeven waarschuwing
               aan andere lidstaten geen opvolging kreeg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat het
               kabinet doen om te zorgen dat hier in de toekomst wel op geacteerd wordt?
            
Antwoord 7
            
Cyberaanvallen en digitale netwerken zijn niet gebonden aan landgrenzen. Internationale
               samenwerking en een gecoordineerde aanpak en zijn daarom van groot belang. Het Kabinet
               hecht hier dan ook veel waarde aan en zet zich binnen de EU en andere gremia in voor
               de verbetering van deze samenwerking. Zo wordt er gewerkt aan de implementatie van
               de Europese NIS2-richtlijn in nationale wetgeving in de Cyberveiligheidswet. De NIS2-richtlijn
               biedt aan lidstaten meer mogelijkheden om informatie met landen zowel binnen als buiten
               de EU en relevante organisaties te delen. Dit zal ook de samenwerking met deze landen
               bevorderen. Met de inwerkingtreding van de NIS1-richtlijn en de NIS2-richtlijn is
               het Europese CSIRT-netwerk opgericht en versterkt. Het CSIRT-netwerk bestaat uit vertegenwoordigers
               van de nationale CSIRT's van de Europese lidstaten en het computercrisisresponsteam
               voor de instellingen, organen en instanties van de Unie (CERT-EU). Dit CSIRT-netwerk
               heeft onder meer tot taak het uitwisselen van informatie over incidenten, bijna-incidenten,
               cyberdreigingen, risico's en kwetsbaarheden, het uitvoeren van een geco6rdineerde
               respons op incidenten, en het verlenen van bijstand aan de lidstaten bij de aanpak
               van grensoverschrijdende incidenten. Daarnaast bevordert ook de Europese verordening
               2023/2841, zoals in het antwoord op vraag 2 weergegeven, de samenwerking.
            
Vraag 8
            
Deelt u de mening dat er sprake is van een lacune in de hulp aan deze internationale
               organisaties in het geval van een digitale aanval van een statelijke actor? Zo ja,
               waarom, hoe komt dat en hoe moet deze lacune opgevuld gaan worden? Zo nee, waarom
               niet?
            
Antwoord 8
            
Zoals geschetst in het antwoord op vraag 6, kunnen internationale organisaties, voor
               zover gevestigd in Nederland, in geval van een cyberincident met aanzienlijke gevolgen
               voor de continufteit van hun dienst, een vrijwillige melding doen bij het NCSC en
               vragen om bijstand. Hierbij wil ik benadrukken dat de verantwoordelijkheid van digitale
               veiligheid van organisaties in Nederland primair bij de organisaties zelf ligt.
            
Vraag 9
            
Deelt u de mening dat uit de in het bericht genoemde casus blijkt dat de internationale
               samenwerking in het geval van digitale dreigingen niet optimaal werkt en verbetering
               behoeft? Zo ja, welke verbeteringen zijn er nodig en hoe en op welke termijn worden
               die bewerkstelligd? Zo nee, waarom niet en hoe kan het dan dat het weken duurt eer
               zelfs maar duidelijk is waar een verzoek tot onderzoek naar een dergelijke dreiging
               moet worden ingebracht?
            
Antwoord 9
            
Ik doe geen uitspraken over specifieke casussen van de AIVD. In het algemeen, zoals
               ook aangegeven bij vraag 7, zijn cyberaanvallen en digitale netwerken niet gebonden
               aan landgrenzen. Internationale samenwerking en een gecoordineerde aanpak zijn daarom
               van groot belang. Het kabinet hecht hier dan ook veel waarde aan en zet zich binnen
               de EU en andere gremia in voor de verbetering van deze samenwerking, zoals ook aangegeven
               bij vraag 2. Zo wordt er gewerkt aan de implementatie van de Europese NIS2-richtlijnen
               in nationale wetgeving in de Cyberbeveiligingswet. De NIS2-richtlijn biedt aan lidstaten
               meer mogelijkheden om informatie met landen zowel binnen als buiten de EU en relevante
               organisaties to delen en versterkt de samenwerking binnen het Europese CSIRT-netwerk.
               Dit zal ook de samenwerking met deze landen bevorderen.
            
Vraag 10
            
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Antwoord 10
            
Ja.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
J.J.M. Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.