Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de Kabinetsreactie op de uitspraak van de Hoge Raad over reikwijdte arbeidskorting (Kamerstuk 29544-1273)
2025D17260 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Financiën heeft op 16 april 2025 enkele vragen en opmerkingen
aan de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane voorgelegd
over zijn op 14 maart 2025 toegezonden brief inzake de kabinetsreactie op de uitspraak
van de Hoge Raad over reikwijdte arbeidskorting (Kamerstuk 29 544, nr. 1273).
De voorzitter van de commissie,
Nijhof-Leeuw
Adjunct-griffier van de commissie,
Lips
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben de brief van de Staatssecretaris en
Minister met aandacht, maar ook enige bezorgdheid gelezen. Deze leden hebben veel
vragen, in het bijzonder over de gevolgen van het voorgenomen besluit voor de mensen
om wie het gaat.
Deze leden hebben het onderdeel van de brief over de wetsgeschiedenis van de arbeidskorting
met interesse gelezen. Deze leden begrijpen hieruit dat arbeidskosten eigenlijk niet
meer relevant zijn voor het bestaan van de arbeidskorting. De arbeidskorting heeft
daarom op dit moment twee andere doelen: het stimuleren van arbeidsparticipatie en
het voeren van inkomensbeleid gericht op specifieke groepen. Deze leden vragen het
kabinet welke van deze twee doelen volgens hen het meest relevant is. Is de verhoging
van de arbeidskorting sinds 2001 volgens het kabinet vooral bedoeld om arbeidsparticipatie
nog meer te stimuleren of vooral om te voorkomen dat uitkeringsgerechtigden niet zouden
profiteren van lastenverlichtingen? In hoeverre was dit beleid effectief, volgens
het kabinet? Ook vragen deze leden of het kabinet bij het nemen van hun conceptbesluit
de recente evaluatie van de heffingskortingen heeft meegewogen en zo ja, wat de overwegingen
daarbij waren.
Voorts zijn de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie benieuwd in hoeverre het kabinet
het stimuleren van arbeidsparticipatie relevant vindt voor mensen die een arbeidsongeschiktheidsuitkering
ontvangen. Deze leden vragen het kabinet om hierop te reflecteren en daarbij ook in
te gaan op de positie van mensen die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn en dus deels
onontvankelijk zijn voor een prikkel om werk te zoeken. Kan het kabinet de stelling
«Een inperking sluit het meest nauw aan bij een doel van de arbeidskorting (stimuleren
arbeidsparticipatie)» nader toelichten in het licht van het bovenstaande? Ook vragen
deze leden aan het kabinet om de zin «Een meer fundamentele aanpassing van de arbeidskorting
vergt echter tijd, heeft budgettaire gevolgen en heeft voldoende draagvlak nodig»
verder toe te lichten. Wat verstaat het kabinet onder «een meer fundamentele aanpassing»?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen ook of het kabinet kan toelichten wat
de overwegingen waren bij het bepalen van de hoogte van WIA-uitkeringen op het moment
dat de WIA werd ingevoerd. Hoe is men tot de uitkeringspercentages gekomen en is daarbij
rekening gehouden met de arbeidskorting en eventuele toekomstige verhogingen? Kan
het kabinet daarnaast ook toelichten hoe de vervangingsratio zich heeft ontwikkeld
sinds de invoering van de WIA en of daar bewuste beleidsoverwegingen achter zaten,
of dat er sprake is geweest van neveneffecten van ander beleid?
Vanzelfsprekend dient een uitspraak van de Hoge Raad altijd opgevolgd te worden opgevolgd.
Deze leden zien echter wel dat dat in dit specifieke geval op verschillende manieren
kan. Is het kabinet het ermee eens dat de uitspraak van de Hoge Raad hiervoor ruimte
laat? Zo ja, kan het kabinet een tabel naar de Kamer sturen met daarin de verschillende
opties, de voor- en nadelen van die opties en wat de verwachte kosten van elke optie
zijn? Deze leden vragen het kabinet hierbij in ieder geval de volgende opties mee
te nemen: mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering krijgen alleen een arbeidskorting
over hun loon, niet over hun uitkering; mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering
die werken, krijgen een uitkering over hun volledige inkomen, zowel de uitkering als
het loon; mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering krijgen arbeidskorting over
hun uitkering ongeacht of zij werken; en de huidige groep mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering
en werk blijft arbeidskorting krijgen over zowel hun loon als hun uitkering maar nieuwe
instromers niet meer.
Specifiek vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of het kabinet kan ingaan
op de optie om het recht op arbeidskorting te laten blijven bestaan voor de huidige
groep die er nu ook recht op heeft, zijnde een verworven recht en uit te faseren voor
nieuwe gevallen. Zou dat een juridisch houdbare en uitvoerbare optie zijn of niet?
Ook vragen deze leden of het klopt dat het genoemde bedrag van 1,5 miljard euro voor
uitbreiding van de arbeidskorting naar alle WGA-uitkeringen alleen de kosten dekt
voor uitbreiding naar mensen die zowel een uitkering ontvangen als inkomen uit werk
of dat het gaat om alle mensen met een WIA-uitkering. In het eerste geval: hoeveel
zou het kosten om de arbeidskorting toe te kennen over het volledige inkomen van iedereen
met een WIA-uitkering? Om hoeveel geld gaat het als ook het volledige inkomen van
mensen met een Wajong-uitkering in aanmerking komt? Klopt het dat in een dergelijk
geval het niet te rechtvaardigen verschil tussen uitkeringsgerechtigden die een klein
dienstverband hebben en uitkeringsgerechtigden die helemaal niet meer kunnen werken
komt te vervallen? Deze leden vragen ook of de bewindspersonen het verband met WW-uitkeringen
verder kunnen toelichten: voor die uitkeringen lijkt het genoemde doel van de arbeidskorting,
namelijk het stimuleren van arbeidsparticipatie, immers relevanter dan voor arbeidsongeschiktheidsuitkeringen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben voorts enkele vragen over de «forse
negatieve gevolgen voor de groep mensen die het betreft». Deze leden zijn van mening
dat «fors» hier nog een understatement lijkt te zijn, aangezien het gaat om een netto
inkomensdaling van gemiddeld 3.000 euro per jaar, bij een groep met een inkomen dat
lager is dan modaal. Deze leden vragen de bewindspersonen dan ook om meer informatie
te geven over deze financiële gevolgen. Hoeveel gaan mensen er maximaal op achteruit?
Hoeveel mensen gaan er veel op achteruit en hoeveel minder? Kan het kabinet dat verder
kwantificeren?
Daarnaast willen deze leden graag weten of het kabinet ook heeft onderzocht in hoeverre
deze zeer grote inkomensdaling draagbaar is voor de mensen om wie het gaat. Hoeveel
mensen komen in acute problemen, omdat zij bijvoorbeeld hun huur niet meer kunnen
betalen als zij er 250 euro netto per maand (of nog meer) op achteruitgaan? Als het
kabinet niet over deze informatie beschikt, vindt het kabinet het dan verantwoord
om een dergelijke grote inkomensval te veroorzaken bij een groep mensen met een relatief
laag inkomen? Klopt het dat hier deels ook gaat over mensen die er al in inkomen op
achteruit zijn gegaan door de verlaging van de algemene heffingskorting per 2025?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie willen graag weten waarom «een jarenlange
compensatie» niet mogelijk is, maar het uitstellen van de aanpassing met twee jaar
– en daarmee de facto dus twee jaar compenseren van de betreffende groep – wel. Kan
het kabinet toelichten wat het verschil tussen deze twee dingen is? Bij welk jaar
ligt het omslagpunt? Zou het vijf jaar voortzetten van het recht op arbeidskorting
voor de desbetreffende groep ook mogelijk zijn? En tien jaar? En dertig jaar? In hoeverre
zien de bewindslieden mogelijkheden om het afschaffen van de samenvoegbepaling later
te laten plaatsvinden en gepaard te laten gaan met de al voorgenomen hervorming van
het belasting- en toeslagenstelsel, zodat de genoemde inkomensachteruitgang niet plaatsvindt
of veel kleiner is? Daarnaast vragen deze leden of het klopt dat het voorstel van
het kabinet is om de samenvoegbepaling ook in 2026 nog te behouden voor nieuwe gevallen,
waardoor de groep met een grote inkomensdaling in 2027 groter wordt. Vindt het kabinet
dit wenselijk? Hoe gaat het kabinet mensen hier adequaat over informeren?
Tot slot hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen over het rechtsherstel
voor de groep WIA-uitkeringsgerechtigden die niet onder de samenvoegbepaling valt
en dus jarenlang gediscrimineerd is, omdat zij geen recht hadden op arbeidskorting
over hun volledige inkomen, terwijl anderen in een vergelijkbare situatie dat wel
hadden. Deze leden vragen hoe groot deze groep is en of het kabinet van plan is om
deze groep enige vorm van rechtsherstel te bieden. Op welke manier wordt deze groep
gecompenseerd voor het feit dat zij lange tijd niet gelijk behandeld zijn? Klopt het
dat uitkeringsgerechtigden in het verleden verkeerd zijn voorgelicht over het verschil
tussen uitbetaling van hun uitkering via hun werkgever en uitbetaling via het UWV?
Hoe kijkt het kabinet naar mogelijke claims vanuit deze groep?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief «Kabinetsreactie uitspraak
Hoge Raad over reikwijdte arbeidskorting». Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat een werkende recht heeft op arbeidskorting over
het arbeidsinkomen. Een belangrijk doel van deze arbeidskorting is namelijk dat (meer)
werken lonend is ten opzichte van een uitkering. Is het kabinet het met de leden van
de VVD-fractie eens dat het toekennen van arbeidskorting op een socialezekerheidsuitkering
niet overeenkomt met het doel dat werken lonend moet zijn ten opzichte van een uitkering?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet de samenloop van uitkering, heffingskortingen
(zoals de arbeidskorting) en toelagen verkent. Hoe is in deze verkenning het uitgangspunt
dat werken moet lonen en meer werken moet meer lonen verankerd?
De leden van de VVD-fractie lezen op het punt van de historie en vormgeving van de
arbeidskorting en de uitspraak van de Hoge Raad dat de samenvoegbepaling een middel
is om werkgevers te helpen hun administratieve last te beperken. Is er een effect,
en zo ja, in welke mate, op de administratieve last voor werkgevers als de samenvoegbepaling
wordt aangepast? Ziet het kabinet kansen om de administratieve last verder te beperken?
De leden van de VVD-fractie lezen ook dat sommige werkgevers van belanghebbende de
uitkering niet van het UWV wilden ontvangen om vervolgens door te betalen aan de belanghebbende
waardoor de werknemer geen arbeidskorting ontving. Welke keuzemogelijkheden hadden
de werkgevers op het gebied van het wel of niet zelf uitkeren? Welke bezwaren konden
deze werkgevers hebben tegen het zelf ontvangen van het UWV en daarna zelf uitkeren
aan de werknemer?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Hoge Raad stelt dat het uitbreiden van de
reikwijdte van de arbeidskorting tot alle WGA-uitkeringen zou leiden tot een moeilijk
te rechtvaardigen verschil in behandeling ten opzichte van andere uitkeringen. Is
het kabinet het met de leden van de VVD-fractie eens dat er ten alle zeerste voorkomen
moet worden dat er nieuwe spanning met het gelijkheidsbeginsel onstaat? Welke stappen
worden er ondernomen om de kans tot een nieuwe spanning met het gelijkheidsbeginsel
te voorkomen? Zijn er nog andere bepalingen in fiscale- en/of sociale zekerheidswetgeving
die op gespannen voet staan met het gelijkheidsbeginsel? Zijn er lopende zaken bekent
waarbij de juridische houdbaarheid van de arbeidskorting ter discussie wordt gesteld?
Is, dan wel wordt, door het kabinet – als procespartij – de suggestie gedaan voor
het stellen van prejudiciële vragen in lopende procedures?
De leden van de VVD-fractie lezen op het punt van het overgangsrecht dat een iets
ruimer tijdsbestek wordt aangehouden om de aanpassing te implementeren en dat er rekening
gehouden kan worden met uitzonderingen. Het is goed dat werkgevers meer ruimte krijgen
om deze extra administratieve handeling uit te voeren. Om welke extra administratieve
handelingen voor werkgevers gaat het? Wordt de aanpassing van de samenvoegbepaling
onderdeel van het pakket Belastingplan 2026?
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie op de uitspraak
van de Hoge Raad over de reikwijdte van de arbeidskorting. Deze leden hebben hierover
nog een aantal vragen.
De leden van de NSC-fractie delen de constatering van hat kabinet dat de uitspraak
laat zien dat het goed is om meer fundamenteel stil te staan bij de arbeidskorting.
Deze leden zijn positief dat het kabinet de samenloop van uitkering, heffingskortingen
(zoals de arbeidskorting) en toeslagen verkent. Deze leden vragen het kabinet of hij
een tijdspad kan schetsten van beoogde vereenvoudiging van de inkomensondersteuning
en de herziening van het belastingen- en toeslagenstelsel. Op welke manier kan het
rekenmodel TaxSolver een rol spelen bij de totstandkoming van een nieuw belastingen-
en toeslagenstelsel? Wanneer wordt de testfase van TaxSolver afgerond?
De leden van de NSC-fractie lezen dat de maximale arbeidskorting sinds 2001 is gestegen
van 920 euro naar 5.599 euro in 2025, en dat daarnaast ook de vormgeving over de jaren
is gewijzigd. Deze leden vragen het kabinet of de eerdere vormgeving van de arbeidskorting
aanknopingspunten biedt in de herziening van de samenloop van uitkering, heffingskortingen
en toeslagen?
De leden van de NSC-fractie lezen dat de samenvoegbepaling al decennialang bestaat.
De Hoge Raad heeft in de aangespannen zaak geoordeeld dat er sprake is van ongelijke
behandeling van gelijke gevallen. Deze leden vragen het kabinet om te bevestigen dat
er dus decennialang sprake is geweest van ongelijke behandeling van gelijke gevallen?
Mocht dit zo zijn, kan het kabinet dan ingaan op hoe deze ongelijke behandeling zo
lang onopgemerkt is gebleven?
De leden van de NSC-fractie maken uit de brief op dat het beperken van de reikwijdte
van de arbeidskorting een financieel gevolg heeft voor 11.000 mensen. De verwachting
is daarbij dat gemiddeld gezien bij de groep van circa 11.000 mensen er sprake zal
zijn van een daling van het netto inkomen van 3.000 euro per jaar. Deze leden vragen
het kabinet hoe de geschatte gemiddelde inkomensdaling van 3.000 euro zich verhoudt
tot het besteedbaar inkomen van de betrokken groep (bijvoorbeeld als percentage van
het netto-inkomen)? Welke mogelijkheden zijn er voor deze groep om dit verlies aan
netto inkomen door middel van andere regelingen te dempen? Zijn er daarnaast ook mogelijkheden
vanuit de rijksoverheid om deze groep zo goed mogelijk te begeleiden naar de daling
van hun netto inkomen vanaf 2027?
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie op de uitspraak
van de Hoge Raad over de reikwijdte van de arbeidskorting.
De Hoge Raad oordeelde op 15 november 2024 dat het verschil in behandeling tussen
uitkeringsgerechtigden die hun uitkering via het UWV ontvangen en zij die deze via
de werkgever krijgen (en daardoor arbeidskorting ontvangen), discriminatie is en in
strijd met mensenrechtenverdragen.
Deze leden begrijpen de keuze van het kabinet om de reikwijdte van de korting te beperken
en daarmee de fiscale behandeling voor arbeidsongeschikten meer gelijk te maken.
Deze leden hebben enkele vragen met betrekking tot de verdere handelwijze. Het gaat
daarbij om de volgende vragen: hoe zorgt het kabinet ervoor dat deze 11.000 mensen
op tijd en duidelijk geïnformeerd worden? Komt er begeleiding voor mensen die met
een forse inkomensdaling te maken krijgen? Wat is het budgettaire effect van deze
maatregel? Hoe wordt de groep van 11.000 uitkeringsgerechtigden waarover het gaat
verder uitgesplitst? Hoeveel mensen lijden een groter inkomensverlies dan 3.000 euro
per jaar?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het
arrest van de Hoge Raad over de reikwijdte van de arbeidskorting en de Kamerbrief
daarover. Deze leden onderschrijven de stelling van het kabinet dat het goed is om
meer fundamenteel stil te staan bij de arbeidskorting. Deelt het kabinet de uitspraak
van Staatssecretaris Van Rij bij het Belastingplan 2023 dat «we tegen de grenzen van
de arbeidskorting zijn aangelopen», gelet op het steeds hogere bedrag van de maximale
korting? Overweegt het kabinet dit te verlagen, juist ook om het onuitlegbare verschil
tussen een- en tweeverdieners en werkenden en arbeidsongeschikten te dichten? Ziet
het kabinet ook dat de problematiek uit het onderhavige arrest er niet zou zijn geweest
als de arbeidskorting niet zover was opgepompt?
Tevens vragen deze leden naar de juridische houdbaarheid van het afschaffen van de
samenvoegbepaling later dan in 2027, gegeven dat in de tussentijd wel significante
stappen gezet worden in de hervorming van het belastingstelsel. Kan het kabinet hierop
reflecteren?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende kabinetsreactie.
Deze leden hebben daarover enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat de arbeidskorting een fundamentele
herziening nodig heeft. Naast de discriminerende gevolgen waarover de uitspraak van
de Hoge Raad gaat, volgt uit de Evaluatie Heffingskortingen en Tariefstructuur dat
de arbeidskorting beperkt doeltreffend is voor het stimuleren van arbeidsaanbod. Ook
heeft de gestegen arbeidskorting mede gezorgd voor de grote belastingkloof tussen
eenverdieners en tweeverdieners. Deelt het kabinet de mening dat de arbeidskorting
herzien moet worden? Aan welke varianten wordt gedacht? Hoe kijkt het kabinet aan
tegen een (forse) verlaging van de arbeidskorting in combinatie met een verlaging
van de tarieven? Welke lessen trekt het kabinet uit deze casus voor de herziening
van het belastingstelsel? Kan het kabinet toezeggen dat hij bij deze herziening expliciet
aandacht zal besteden aan dit soort mogelijke negatieve effecten van heffingskortingen
en de verschillen die de verhoging van deze kortingen veroorzaakt tussen groepen?
De leden van de SGP-fractie hebben de afgelopen jaren al diverse malen aandacht gevraagd
voor de nadelige effecten van het verhogen van de arbeidskorting. De verschillen tussen
groepen worden hierdoor enorm vergroot, terwijl de effecten op bijvoorbeeld arbeidsparticipatie
steeds geringer worden. Onderzoeken tonen zelfs aan dat de grenzen van het verhogen
van de korting bereikt zijn. Vooral de verschillende uitwerkingen op de diverse groepen
kunnen leiden tot een schending van het discriminatieverbod of tot strijdigheid met
het gelijkheidsbeginsel. Kan het kabinet reflecteren op de juridische houdbaarheid
van de hoge arbeidskorting? Waarop baseert het kabinet de bewering dat ook de meer
recente verhogingen juridisch houdbaar zijn?
De leden van de SGP-fractie danken het kabinet voor de tabel waarin de bruto en netto-inkomens
vermeld staan, met of zonder toepassing van de arbeidskorting. Deze leden constateren
dat de voorbeelden slaan op situaties waarin het inkomen door één persoon verdiend
wordt, zonder toepassing van de IACK. Kan het kabinet eenzelfde som maken voor de
situatie waarin de werknemers niet de volledige 28.713 euro respectievelijk 46.500
euro zelf verdienen, maar dat twee partners in een huishouden beide de helft van deze
bedragen verdienen, en er recht bestaat op de IACK? Wat is in dat geval (beide partners
verdienen de helft van het huishoudinkomen) de totale belasting die de partners samen
moeten afdragen?
De leden van de SGP-fractie constateren op het punt van het inperken van de reikwijdte
van de arbeidskorting en het aanpassen van de samenvoegbepaling dat ervoor gekozen
is om de samenvoegbepaling aan te passen, waardoor ongeveer 11.000 uitkeringsgerechtigden
geen recht meer krijgen op de arbeidskorting. Dit heeft grote financiële gevolgen
voor deze groep. Dit wringt des temeer nu dit om een kwetsbare groep gaat, bijvoorbeeld
om arbeidsongeschikten. Op welke manier heeft het kabinet deze kwetsbare positie meegewogen
in het maken van de keuze om de samenvoegbepaling aan te passen? Is ook overwogen
de arbeidskorting op korte termijn af te schaffen of fors te verlagen met als doel
het discriminerende effect te elimineren, en waarom is hiervoor niet gekozen?
Kan het kabinet inzicht geven in de inkomensopbouw van de groep mensen die erop achteruitgaat?
Waarop is de gemiddelde achteruitgang van 3.000 euro gebaseerd? Kan het kabinet toezeggen
om bij toekomstige gesprekken over de koopkracht van deze groep alert te zijn op de
effecten hiervan en substantiële inkomensachteruitgang als gevolg van deze keuze te
voorkomen, dan wel te repareren?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de aanpassing van de samenvoegbepaling ook gevolgen
heeft op de hoogte van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK). Klopt het
dat het effect van die korting gemiddeld 700 euro per jaar negatief is? Daarnaast
wijzen deze leden erop dat de uitspraak van de Hoge Raad betrekking had op de arbeidskorting
en niet op de IACK. In hoeverre kan dit nog tot rechtszaken leiden? Of is de inschatting
dat de verlaging van de IACK, door aanpassing van de samenvoegbepaling, juridisch
houdbaar is?
De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat de Hoge Raad erop heeft gewezen dat de
huidige situatie, met de huidige opzet van de samenvoegbepaling, heeft geleid tot
een schending van het discriminatieverbod. Hoewel dit voor de toekomst wordt opgelost,
wordt de schending van dit verbod in het verleden niet ongedaan gemaakt. Welke (juridische)
risico’s kleven hieraan? Voorziet het kabinet hier juridische procedures?
De leden van de SGP-fractie lezen op het punt van het overgangsrecht dat de aanpassing
van de samenvoegbepaling pas in 2027 ingaat. In hoeverre verwacht het kabinet, ook
na alle aandacht die er voor dit thema is, dat mensen hun WGA-uitkering (tijdelijk)
via hun werkgever laten lopen in plaats van via het UWV, om zodoende nog een jaar
voordeel te verkrijgen door de arbeidskorting toegepast kan worden? Is er met dit
gedragseffect rekening gehouden in de raming, en kan het kabinet dit effect toelichten?
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.M. Nijhof-Leeuw, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
W.A. Lips, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.