Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bruyning over non-discriminatie en gelijke behandeling in de jeugdbeschermingsketen
Vragen van het lid Bruyning (Nieuw Sociaal Contract) aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over non-discriminatie en gelijke behandeling in de jeugdbeschermingsketen (ingezonden 24 februari 2025).
Antwoord van Staatssecretaris Struycken (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 8 april
2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 1652
Vraag 1
Bent u bekend met de brief van de Inspectie Justitie en Veiligheid van 4 februari
2025 over non-discriminatie en gelijke behandeling in de jeugdbeschermingsketen?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe beoordeelt u de bevinding dat het thema non-discriminatie en gelijke behandeling
nog niet structureel is ingebed in de organisaties binnen de jeugdbeschermingsketen?
Welke stappen gaat u ondernemen om dit structureel te verbeteren?
Antwoord 2
Ik heb de brief van de Inspectie Justitie en Veiligheid over «non-discriminatie en
gelijke behandeling in de jeugdbeschermingsketen» op 18 februari 2025 aan uw Kamer
aangeboden.2 Ik heb daarbij aangegeven dat de inhoudelijke reactie op de brief van de Inspectie
Justitie en Veiligheid zal worden opgenomen in de eerstvolgende brief over jeugdbescherming.
Ik verwacht deze brief in mei aan uw Kamer te zenden. In april is naar verwachting
het eerste deelonderzoek naar discriminatie binnen de Raad voor de Kinderbescherming
door het Verwey-Jonker Instituut ook gereed. De antwoorden op de vragen van het lid
Bruyning over deze onderzoeken zal ik betrekken bij de inhoudelijke reactie.
Vraag 3
Hoe kan het dat in een multiculturele samenleving die Nederland inmiddels geworden
is dat de inspectie moet vaststellen dat cultuur-sensitieve hulp niet altijd voldoende
aansluit op de behoefte van gezinnen met een migratieachtergrond? Hoe gaat u ervoor
zorgen dat gemeenten en jeugdhulpaanbieders in de toekomst beter rekening houden met
culturele achtergronden in hun hulpverlening?
Antwoord 3
Graag verwijs ik hier naar het antwoord op vraag 2.
Vraag 4
Kunt u toelichten hoe het kan dat, zoals in de brief wordt beschreven, het risico
dat vooroordelen en stigma’s over gezinnen binnen de jeugdbeschermingsketen blijven
bestaan en doorwerken in dossiers? Op welke manier gaat u dit risico minimaliseren
en zorgen voor objectieve besluitvorming? En daarmee voorkomen dat subjectieve beeldvorming
niet leidt tot ongelijke behandeling?
Antwoord 4
Graag verwijs ik hier naar het antwoord op vraag 2.
Vraag 5
Bent u het ermee eens dat schriftelijke communicatie over het proces en de besluitvorming
in de jeugdbeschermingsketen als ontoegankelijk wordt ervaren, vooral door gezinnen
met een taalachterstand of een licht verstandelijke beperking? Bent u bereid richtlijnen
op te stellen voor begrijpelijke communicatie binnen de keten?
Antwoord 5
Graag verwijs ik hier naar het antwoord op vraag 2.
Vraag 6
Bent u het met de inspectie eens dat er een risico is dat richtlijnen, protocollen
en instrumenten binnen de jeugdbeschermingsketen mogelijk nadelig uitwerken voor bepaalde
groepen gezinnen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze richtlijnen en protocollen worden
geëvalueerd en bijgesteld om discriminatie te voorkomen?
Antwoord 6
Graag verwijs ik hier naar het antwoord op vraag 2.
Vraag 7
Herkent u het beeld dat de inspectie constateert dat gezinnen mogelijk een drempel
ervaren om discriminatie aan te kaarten? Bent u bereid een laagdrempelig en onafhankelijk
meldpunt op te zetten waar ouders signalen van discriminatie binnen de jeugdbeschermingsketen
kunnen melden?
Antwoord 7
Graag verwijs ik hier naar het antwoord op vraag 2.
Vraag 8
In hoeverre worden de aanbevelingen van de Inspectie Justitie en Veiligheid (JenV)
meegenomen in het wetsvoorstel ter versterking van de rechtsbescherming van kwetsbare
gezinnen in de jeugdbeschermingsketen?
Antwoord 8
De aandachtspunten van de Inspectie Justitie en Veiligheid gaan over gericht beleid
en scholing, personeelsbeleid, het aanbieden van cultuur-sensitieve hulp, transparante
besluitvorming en het voortbouwen op elkaars informatie waardoor beelden blijven bestaan,
toegankelijke communicatie en sensitiviteit voor de effecten van richtlijnen, protocollen
en instrumenten die nadelig kunnen uitpakken. Ten slotte gaat het over het laagdrempelig
melden van discriminatie. De aandachtspunten worden niet rechtstreeks meegenomen in
het wetsvoorstel. Het zijn belangrijke aandachtspunten maar leiden niet automatisch
tot een wetswijziging. Ook hebben de aandachtspunten niet een directe link met de
maatregelen die worden voorgesteld in het wetsvoorstel.
Vraag 9
Kunt u aangeven op welke termijn u met concrete beleidsmaatregelen komt om de knelpunten
die de inspectie heeft gesignaleerd aan te pakken?
Antwoord 9
Ik de brief van 18 februari 2025 heb ik aangegeven dat de inhoudelijke reactie op
de brief van de Inspectie Justitie en Veiligheid zal worden opgenomen in de eerstvolgende
brief over jeugdbescherming die naar verwachting in mei aan uw Kamer wordt verzonden.
Vraag 10
Heeft u nog herinnering aan de eerder gestelde Kamervragen van 6 september 2024 en
uw beantwoording van 8 oktober 2024 over het artikel in de Volkskrant «Onderzoek naar
discriminatie bij de Raad voor de Kinderbescherming hapert»?3
Antwoord 10
Ja.
Vraag 11
Klopt het dat, zoals uit de beantwoording van deze Kamervragen blijkt, het onderzoek
naar discriminatie binnen de Raad voor de Kinderbescherming door het Verwey-Jonker
Instituut nog altijd vertraagd is? Hoe kijkt u nu aan tegen de vertraging van het
onderzoek door het Verwey-Jonker instituut aan en de lage urgentie die de raad kennelijk
heeft met dit onderzoek, terwijl de inspectie juist grote zorgen uitspreekt?
Antwoord 11
Zoals in de beantwoording van 8 oktober 2024 op deze vragen is benoemd, vraagt het
onderzoek naar discriminatie bij de Raad voor de Kinderbescherming, uitgevoerd door
het Verwey-Jonker Instituut, meer tijd dan bij de oorspronkelijke onderzoeksopzet
is ingeschat. 4 Zorgvuldigheid en onafhankelijkheid staan hierbij voorop. Er is geen sprake van een
«lage urgentie» bij de Raad voor de Kinderbescherming. Het rapport wordt naar verwachting
in april door het Verwey-Jonker Instituut gepubliceerd en bevat de resultaten over
de werkgeversrol en een data-analyse van de dienstverlening van de RvdK aan cliënten.
Een reactie op de inzichten uit deze publicatie wordt, samen met de inhoudelijke reactie
op de brief van de Inspectie Justitie en Veiligheid, opgenomen in de eerdergenoemde
brief over jeugdbescherming die ik naar verwachting in mei aan uw Kamer zal toesturen.
Vraag 12
Zou u kunnen reflecteren op uw eerdere beantwoording van de vragen van 6 september
en indachtig de zorgwekkende constatering van de Inspectie JenV nogmaals willen langslopen
en voorzien van de actuele status en uw visie hierop?
Antwoord 12
In de beantwoording van de eerdere schriftelijke vragen over het onderzoek naar de
aanwezigheid en impact van discriminatie en vooroordelen binnen de Raad voor de Kinderbescherming
heb ik uw Kamer geïnformeerd over de onderzoeksopzet van het Verwey-Jonker Instituut.
Verder heb ik aangegeven dat een onderzoek onder cliënten om een gedegen uitwerking
vraagt, gelet op rechtsbescherming, zorgvuldigheid en privacy. Hier was meer tijd
voor nodig dan ingeschat bij de onderzoeksopzet. Ook is nader toegelicht dat het Verwey-Jonker
Instituut door de Raad voor de Kinderbescherming is gekozen vanwege hun specifieke
expertise op het thema diversiteit en hun positie als onafhankelijke onderzoeksinstelling.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.