Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden inzake Actieagenda Integratie en de Open en Vrije Samenleving (Kamerstuk 32824-448)
32 824 Integratiebeleid
Nr. 451
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 8 april 2025
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 7 februari
2025 inzake Actieagenda Integratie en de Open en Vrije Samenleving (Kamerstuk 32 824, nr. 448).
De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 8 april 2025. Vragen
en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Tielen
De griffier van de commissie, Meester-Schaap
Vraag 1
Kunt u zo precies mogelijk aangeven welke positieve ontwikkelingen er allemaal te
zien zijn, het liefst cijfermatig onderbouwd, bijvoorbeeld op gebied van onderwijs,
arbeidsparticipatie etc.?
Antwoord
In de beantwoording van deze vraag baseer ik mij op gegevens van het CBS die onderzoek
doet naar sociaaleconomische posities van mensen met verschillende migratieachtergronden.
In het onderwijs is er sprake van een inhaalslag en daarbij stijgt bijvoorbeeld het
aandeel leerlingen met een buiten-Europese migratieachtergrond dat in het 3e leerjaar van het voortgezet onderwijs het havo of vwo volgt relatief hard: de achterstand
in 2011/2012 is in 12 jaar gehalveerd (van 12%-punt in 2011/2012 tot 6%-punt in 2023/2024).1
Binnen het MBO is er bij in Nederland geboren studenten sprake van een verschuiving
naar het hoogste niveau – mbo-4 – duidelijk zichtbaar in alle herkomstgroepen. Vooral
onder studenten van de Turkse of Marokkaanse tweede generatie nam het aandeel studenten
op mbo-4-niveau toe, van respectievelijk 42% en 42% in 2013/2014 naar 60% en 65% in
2023/2024. Hiermee komt het aandeel mbo-4-studenten in deze groepen hoger uit dan
in de totale populatie mbo-studenten.2
Ook met betrekking tot de arbeidsparticipatie tekent zich bij de groep met buiten-Europese
achtergrond een positieve ontwikkeling af over de laatste 20 jaar: de participatiegraad
is tussen 2003 en 2023 gestegen van 57,1% tot 68,3% en de achterstand ten opzichte
van het Nederlandse gemiddelde is in die periode afgenomen van – 7,1%-punt tot – 4,8%-punt.3
Zowel in het onderwijs als op de arbeidsmarkt komt de verbetering vooral voor rekening
van de 2e generatie. Zo is de netto-participatiegraad bij de 2e generatie met buiten-Europese achtergrond hoger dan het Nederlandse gemiddelde.
Verder is bijvoorbeeld het aandeel van de bevolking dat wordt verdacht van het plegen
van een misdrijf sinds 2005 sterk afgenomen. Bij groepen met een migratieachtergrond
lag dit aandeel in 2005 aanzienlijk hoger dan gemiddeld, maar sinds die tijd is daling
bij deze groepen substantieel groter geweest dan gemiddeld. Daarmee is de oververtegenwoordiging
in de verdachtencijfers voor de groep met buiten-Europese achtergrond geslonken van
2,4%-punt in 2005 tot 0,8%-punt in 2023.4
Vraag 2
Kunt u zo precies mogelijk aangeven op welke punten de integratie niet goed verloopt,
het liefst cijfermatig onderbouwd?
Antwoord
Het kabinet maakt zich zorgen om ontwikkelingen die de open en vrije samenleving onder
druk kunnen zetten. Zo zien we problemen op het gebied van meedoen in de samenleving
en het met elkaar samenleven in verscheidenheid. Niet iedereen voelt zich vrij om
zichzelf te kunnen zijn en/of eigen keuzes te maken over de inrichting van hun leven.
Voelen mensen zich niet meer thuis of veilig in bepaalde buurten. Staan er mensen
aan de zijlijn omdat zij vanwege herkomst of migratie belemmerd worden in het vinden
van werk. Dat kan zijn doordat zij bijvoorbeeld de taal niet machtig zijn of discriminatie
ervaren.
Er is op de meeste terreinen voor de meeste groepen nog steeds sprake van een ongunstiger
positie: ondanks de gestegen onderwijsniveaus is er nog steeds sprake van een ondervertegenwoordiging
van leerlingen met een buiten-Europese achtergrond in het 3e leerjaar van het voortgezet onderwijs en ligt het aandeel onder deze groepen dat
havo of vwo volgt nog steeds lager dan gemiddeld.
Specifiek op het terrein van onderwijs is het verontrustend dat het voortijdig schoolverlaten
recentelijk weer stijgt. En verder is de bijstandsafhankelijkheid van groepen met
een buiten-Europese achtergrond nog steeds hoger dan gemiddeld (en hardnekkig: de
oververtegenwoordiging die in 2015 7,7%-punt bedroeg is in 2023 slechts met 1,6%-punt
gedaald tot 6,1%-punt).
Taal en werk spelen dan ook een belangrijke rol. Het kabinet heeft besloten de taaleis
in de huidige vorm te behouden in de participatiewet. Ook wil ik een zo breed mogelijke
inzet van zogenoemde startbanen onderzoeken voor statushouders. Hierbij krijgen statushouders
na vestiging in de gemeente direct bij aanvraag van de bijstand een baan aangeboden
in combinatie met inburgering.
Tot slot geldt dat strafbare, ernstige vormen van inbreuk van het recht op zelfbeschikking,
zoals huwelijksdwang en achterlating, eergerelateerd geweld en vrouwelijk genitale
verminking, vooral voorkomen onder gesloten gemeenschappen binnen sommige groepen
migranten. De inzet op het versterken van het recht op zelfbeschikking is daarom een
onderdeel van de Actieagenda.
Met de Actieagenda richt ik mij ook op het deel van de mensen die achterblijven op
het gebied van taal en werk en het onderschrijven van de normen en waarden van de
open en vrije samenleving. Daarbij wil ik met de Actieagenda ook werk maken van de
oververtegenwoordiging in de bijstand en criminaliteitscijfers van specifieke groepen.
Vraag 3
Kunt u aangeven welke maatregelen/investeringen het best zouden kunnen helpen op de
punten waarop de integratie nu nog niet goed verloopt?
Antwoord
Door in te zetten op het versterken van de normen en waarden van de open en vrije
samenleving en daarmee heldere kaders te stellen voor integratie en het samenleven
in al onze diversiteit. Daarnaast zou bij de integratie van nieuwkomers het hebben
van werk en taalbeheersing centraal moeten staan, opdat zij zo snel mogelijk kunnen
meedoen in de samenleving.
Vraag 4
Gaat het om strafbare feiten wanneer wordt gesproken over intolerante en onverdraagzame
gedragingen?
Antwoord
Bepaalde intolerante en onverdraagzame gedragingen zijn inderdaad als strafbaar aan
te merken. Er zijn echter ook intolerante en onverdraagzame gedragingen die niet onwettelijk
of strafbaar zijn. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld groepen mensen die zich volledig
afsluiten van de rest van de samenleving, of actief ideeën uitdragen die intolerant
zijn jegens andere groepen in de samenleving. Dit zijn gedragingen die niet op of over de grens liggen, maar (net) ervoor. Strafrecht is hier vaak niet toepasbaar. Maar er kan sprake zijn van onwenselijkheid,
als dergelijke gedragingen de open en vrije samenleving aantasten.
Vraag 5
Om welke concrete gedragingen gaat het wanneer wordt gesproken over intolerante en
onverdraagzame gedragingen?
Antwoord
In de Nederlandse samenleving is ruimte voor een grote diversiteit van beschouwingen,
opvattingen, waardepatronen en leefstijlen. Dit betekent dat mensen de vrijheid hebben
hun eigen keuzes te maken binnen de kaders van de democratische rechtsorde. Onze vrijheden
zijn echter geen vrijbrief voor intolerant of onverdraagzaam gedrag. Overheid en samenleving
moeten zich teweerstellen tegen de uitwassen die op basis van ideologische of religieuze
overtuigingen leiden tot actieve onverdraagzaamheid, en – onder omstandigheden – het
belemmeren van anderen in het uitoefenen van hun grondwettelijke rechten en vrijheden.
Hierbij kan worden gedacht aan (gezaghebbende) personen binnen een groep die leden
van de eigen groep «bestraffen» (door bijvoorbeeld bedreiging) voor gedrag en uitingen
die niet volledig overeenkomen met de geldende norm of mensen ertoe aanzetten om niet
de Nederlandse taal te leren.
Ik heb aangekondigd voor de zomer een juridische verkenning te starten naar de mogelijkheden
om te komen tot normering van specifieke gedragingen. Gezien de complexiteit van de
verkenning – het gaat om mogelijkheden tot het normeren van gedragingen die raken
aan diverse wetsdomeinen – verwacht ik uw Kamer dit najaar te kunnen informeren over
de voortgang.
Vraag 6
Welke definitie van buitenlandse inmenging hanteert u in uw onderzoek?
Antwoord
Het kabinet volgt de definitie van statelijke inmenging zoals beschreven in de fenomeenanalyse
van de AIVD en NCTV.5 Ongewenste buitenlandse inmenging (of: statelijke inmenging) is een verzamelnaam
voor allerlei manieren waarop buitenlandse overheden zich proberen te bemoeien met
of te mengen in de gang van zaken in Nederland. Onder statelijke inmenging valt elke
activiteit die de democratische rechtsorde ondermijnt en die wordt ondernomen door
een buitenlandse overheid of proxy namens een buitenlandse overheid.
Het gaat om een breed palet aan activiteiten van andere landen, gericht tegen verschillende
soorten doelwitten, zoals overheidsinstanties, media en wetenschappelijke instituties,
maar ook individuen, zoals politici, bestuurders journalisten en andere burgers.
Vraag 7
Gaat het bij buitenlandse inmenging om financiering of is de term breder van toepassing?
Antwoord
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 6 is statelijke inmenging een verzamelnaam
voor verschillende activiteiten van buitenlandse overheden. Verschillende verschijningsvormen
daarvan in Nederland, zoals ondermijnende beïnvloeding, worden door de AIVD en NCTV
in deze publicatie beschreven. Financiering kan daar een middel toe zijn. Bijvoorbeeld
wanneer buitenlandse overheden via financiering bijdragen aan de verspreiding van
ondermijnend gedachtegoed of propaganda.
Aanvullend zet het kabinet zich in om risico’s op onwenselijke beïnvloeding via geldstromen
tegen te gaan. Het wetsvoorstel Transparantie Maatschappelijke Organisaties dat nu
in de Kamer ter besluitvorming ligt vormt hierin een eerste stap.
Vraag 8
Op welke manier krijgt de verbondenheid tussen migratie en integratie precies vorm
in het nieuwe integratiebeleid?
Antwoord
Migratie en integratie zijn verbonden opgaven en hebben effect op de sociale samenhang
in de samenleving. De omvang van de integratieopgave hangt mede af van het aantal
nieuwkomers, hun opleidingsniveau en culturele achtergrond en de mate waarin we in
Nederland in staat zijn om met elkaar samen te leven. Integratie blijft een individuele
opgave waarbij de overheid de randvoorwaarden kan scheppen.
De Actieagenda richt zich op de integratie van nieuwkomers via werk en taal, alsook
de meer structurele effecten van migratie op de samenleving door het in goede banen
leiden van de manier waarop mensen met verschillende achtergronden, bijvoorbeeld op
het gebied van cultuur en opleiding, samenleven en het versterken van de open en vrije
samenleving.
Vraag 9
Met wie heeft u samengewerkt om deze Actieagenda op te stellen?
Antwoord
Deze Kamerbrief betreft een aankondiging van de Actieagenda Integratie en de Open
en Vrije Samenleving, waarin ik mijn ambities en beoogde doelen weergeef. Mijn ambities
heb ik besproken binnen het kabinet. Voor het uitwerken van de Actieagenda zal ik
nauw samenwerken met verschillende maatschappelijke organisaties, waaronder gemeenten,
de VNG en maatschappelijke organisaties en zelforganisaties vanuit verschillende gemeenschappen.
Ik werk hierbij (alleen) samen met maatschappelijke partners, die de doelstellingen
van de Actieagenda Integratie en de waarden en normen van onze open en vrije samenleving
onderschrijven. Dit proces wordt momenteel vormgegeven.
De afgelopen periode heb ik al gesprekken gevoerd met CMO, Femmes for Freedom, sleutelpersonen
op het gebied van zelfbeschikking en met Nederlanders met verschillende herkomst die
buitenlandse inmenging hebben ervaren. Daarnaast heb ik diverse werkbezoeken afgelegd
in het kader van deze Actieagenda, waaronder het spreekuur voor vrouwelijke genitale
verminking in het Hagaziekenhuis.
Vraag 10
Kunt u specificeren welke groepen worden benoemd als doelgroep van deze Actieagenda?
Antwoord
Met de Actieagenda richt ik me op nieuwkomers en de gehele Nederlandse samenleving,
waaronder ook Nederlanders met een migratieachtergrond. Ik beoog werk te maken van
een samenleving waarin iedereen de waarden en normen van de Nederlandse rechtsstaat
onderschrijft, en waar taal en werk voorwaarden zijn voor een succesvolle integratie.
Meer specifiek richt ik mij met de Actieagenda op mensen die achterblijven op het
gebied van taal en werk, het onderschrijven van de normen en waarden van de open en
vrije samenleving en het tegengaan van oververtegenwoordiging in criminaliteitscijfers
van specifieke groepen.
Vraag 11
Wat is de noodzaak van deze Actieagenda? Kunt u specifieke wetenschappelijke bronnen
benoemen die dit onderbouwen?
Antwoord
Het kabinet maakt zich zorgen om ontwikkelingen die onze open en vrije samenleving
onder druk kunnen zetten. Niet iedereen voelt zich vrij om zichzelf te kunnen zijn,
voelt zich veilig of onderdeel van de samenleving. Daarbij dreigt toenemende segregatie
met mogelijk ook toenemende spanningen, polarisatie en discriminatie. Dit vraagt om
heldere kaders op het gebied van integratie en samenleven die ik met deze Actieagenda
wil stellen. Zie ook de antwoorden onder vraag 1, 2 en 3.
Vraag 12
Hoe waarborgt het kabinet dat integratiebeleid niet uitsluitend nieuwkomers betreft,
maar ook sociale cohesie tussen alle Nederlanders bevordert?
Antwoord
De Actieagenda richt zich naast nieuwkomers, ook op hoe alle Nederlanders – met al
onze verschillende achtergronden – met elkaar samenleven. Pijler 1 richt zich daarom
onder andere op het bevorderen van de maatschappelijke samenhang en versterken van
sociale cohesie.
Vraag 13
Op welke manier zorgt het kabinet ervoor dat het beeld van Nederlanders met een migratieachtergrond
niet wordt gereduceerd tot een «integratieprobleem»?
Antwoord 13
Door de te benadrukken dat er ook veel goed gaat, zoals ook gedaan in de onderhavige
Kamerbrieven te benoemen waar ik specifieke problemen zie die ik ga aanpakken.
Vraag 14
Wat is de definitie van een nieuwkomer?
Antwoord
Er is geen wettelijke definitie van «nieuwkomer» in de Wet inburgering en de Vreemdelingenwet.
Nieuwkomers zijn immigranten die naar Nederland komen voor werk of hun partner. Of
het zijn vluchtelingen.6 In het kader van de Actieagenda hebben we het over mensen die recent naar Nederland
zijn gekomen.7
Vraag 15
Hoelang beschouwt u iemand als nieuwkomer?
Antwoord 15
Daar is geen vaste tijdslimiet voor. Ik vind het van belang dat nieuwkomers integreren,
via het hebben van werk en het leren van de taal. Dit vormt de basis van meedoen en
onderdeel zijn van onze samenleving.
Vraag 16
Op welke manier zijn maatschappelijke organisaties betrokken bij het opstellen van
deze Actieagenda? Kunt u specifiek toelichten op wat voor manier er is samengewerkt?
Antwoord 16
Deze Kamerbrief betreft een aankondiging van de Actieagenda Integratie en de Open
en Vrije Samenleving, waarin ik mijn ambities en beoogde doelen weergeef. Mijn ambities
heb ik besproken binnen het kabinet. Voor het uitwerken van de Actieagenda zal ik
nauw samenwerken met verschillende maatschappelijke organisaties, waaronder gemeenten,
de VNG en maatschappelijke organisaties en zelforganisaties vanuit verschillende gemeenschappen.
Ik werk hierbij (alleen) samen met maatschappelijke partners, die de doelstellingen
van de Actieagenda Integratie en de waarden en normen van onze open en vrije samenleving
onderschrijven. Dit proces wordt momenteel vormgegeven.
De afgelopen periode heb ik al gesprekken gevoerd met CMO, Femmes for Freedom, sleutelpersonen
op het gebied van zelfbeschikking en met Nederlanders met verschillende herkomst die
buitenlandse inmenging hebben ervaren. Daarnaast heb ik diverse werkbezoeken afgelegd
in het kader van deze Actieagenda, waaronder het spreekuur voor vrouwelijke genitale
verminking in het Hagaziekenhuis.
Vraag 17
Op welke manier worden Nederlanders met een migratieachtergrond actief betrokken bij
de totstandkoming van het integratiebeleid?
Antwoord
Ik ben in gesprek met verscheidene gemeenschappen, waaronder met jongeren, waarin
aandacht is voor spanningen en zorgen in de samenleving, alsook ervaren discriminatie
en uitsluiting. Dit wordt meegenomen in de verdere beleidsontwikkeling van het integratie-
en samenlevenbeleid.
Vraag 18
Hoe verhoudt de Actieagenda zich tot eerdere integratiebeleidsplannen?
Antwoord
De WRR heeft in haar rapport «Samenleven in Verscheidenheid» uit 2020 een overzicht
opgesteld van verschillende beleidsmodellen op het gebied van integratie van 1960
tot nu.8 Uit de analyse van de WRR blijkt dat er sinds 2020 beleid wordt gevoerd wat ziet
op sociaal-culturele inburgering en sociaaleconomische participatie van migranten.
De Actieagenda is scherper en minder vrijblijvend dan eerdere plannen door heldere
kaders te stellen voor integratie en samenleven. Dit gebeurt door het stelliger onderschrijven
van de waarden en normen van de open en vrije samenleving, de taaleis in de Participatiewet
en startbanen voor statushouders.
Vraag 19
Hoe wordt bepaald welke groepen als «integratie-uitdaging» worden bestempeld en op
basis van welke objectieve criteria gebeurt dit? Kunt u dit beantwoorden met wetenschappelijke
onderbouwing?
Antwoord
Periodiek toegepast wetenschappelijk beleidsonderzoek van bijvoorbeeld het CBS en
SCP zoals onder meer de Surveys Integratie Migranten en de rapportages Integratie
en Samenleven, alsook onderzoeksanalyses en beleidsaanbevelingen van de WRR en KIS
liggen ten grondslag aan het integratie- en samenlevenbeleid van het kabinet en daarmee
ook de Actieagenda. Zie ook de antwoorden onder vraag 1, 2 en 3. De omvang van de
integratieopgave hangt mede af van het aantal nieuwkomers, hun opleidingsniveau en
culturele achtergrond en de mate waarin we in Nederland in staat zijn om met elkaar
samen te leven. Integratie blijft een individuele opgave waarbij de overheid de randvoorwaarden
kan scheppen.
Vraag 20
Kunt u aangeven welke specifieke uitdagingen/spanningen u bedoelt?
Antwoord
Het WRR concludeerde eerder dat een samenleving die veel diversiteit naar herkomst
kent, het samenleven ingewikkeld kan maken. Men kan zich minder thuis en onveiliger
voelen, met het risico op terugtrekken in de eigen privésfeer.9 Dit is nadelig voor de maatschappelijke samenhang en kan eventueel leiden tot ongewenste
polarisatie en maatschappelijk spanningen in de samenleving.
Ook de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 wijst op een verscherping
van verschillende maatschappelijke scheidslijnen (opleidingsniveau, herkomst, leeftijd,
regio) als gevolg van demografische ontwikkelingen zoals toenemende bevolkingsgroei,
diversiteit en vergrijzing. Dit kan de maatschappelijke ongelijkheid doen vergroten
en de samenhang, leefbaarheid, veiligheid en welvarendheid van onze samenleving verminderen.
Ook kan het leiden tot polarisatie, extremisme en radicalisering, wat de algehele
rechtsstaat kan ondermijnen.10
Het kabinet maakt zich zorgen om ontwikkelingen die de open en vrije samenleving onder
druk kunnen zetten. Zo zien we problemen op het gebied van meedoen in de samenleving
en het met elkaar samenleven in verscheidenheid. Niet iedereen voelt zich vrij om
zichzelf te kunnen zijn en/of eigen keuzes te maken over de inrichting van hun leven.
Voelen mensen zich niet meer thuis of veilig in bepaalde buurten. Staan er mensen
aan de zijlijn omdat zij vanwege herkomst of migratie belemmerd worden in het vinden
van werk. Dat kan zijn doordat zij bijvoorbeeld de taal niet machtig zijn of discriminatie
ervaren.
Er is op de meeste terreinen voor de meeste groepen nog steeds sprake van een ongunstiger
positie: ondanks de gestegen onderwijsniveaus is er nog steeds sprake van een ondervertegenwoordiging
van leerlingen met een buiten-Europese achtergrond in het 3e leerjaar van het voortgezet onderwijs en ligt het aandeel onder deze groepen dat
havo of vwo volgt nog steeds lager dan gemiddeld.
Specifiek op het terrein van onderwijs is het verontrustend dat het voortijdig schoolverlaten
recentelijk weer stijgt. En verder is de bijstandsafhankelijkheid van groepen met
een buiten-Europese achtergrond nog steeds hoger dan gemiddeld (en hardnekkig: de
oververtegenwoordiging die in 2015 7,7%-punt bedroeg is in 2023 slechts met 1,6%-punt
gedaald tot 6,1%-punt).
Taal en werk spelen dan ook een belangrijke rol. Het kabinet heeft besloten de taaleis
in de huidige vorm te behouden in de participatiewet. Ook wil ik een zo breed mogelijke
inzet van zogenoemde startbanen onderzoeken voor statushouders. Hierbij krijgen statushouders
na vestiging in de gemeente direct bij aanvraag van de bijstand een baan aangeboden
in combinatie met inburgering.
Tot slot geldt dat strafbare, ernstige vormen van inbreuk van het recht op zelfbeschikking,
zoals huwelijksdwang en achterlating, eergerelateerd geweld en vrouwelijk genitale
verminking, vooral voorkomen onder gesloten gemeenschappen binnen sommige groepen
migranten. De inzet op het versterken van het recht op zelfbeschikking is daarom een
onderdeel van de Actieagenda.
Met de Actieagenda richt ik mij ook op het deel van de mensen die achterblijven op
het gebied van taal en werk en het onderschrijven van de normen en waarden van de
open en vrije samenleving. Daarbij wil ik met de Actieagenda ook werk maken van de
oververtegenwoordiging in de bijstand en criminaliteitscijfers van specifieke groepen.
Vraag 21
Waar baseert u op dat de vrijheden in Nederland onder druk staan?
Vraag 22
Kunt u toelichten wat u bedoelt met het «onder druk staan» van de vrijheden in Nederland?
Antwoord op vraag 21 en 22
Ik doel hier met name op de individuele vrijheid van eenieder om eigen keuzes te maken
over bijvoorbeeld partnerkeuze, geloof, leefstijl en dergelijke. In een samenleving
die divers is op vele manieren (migratieachtergrond, opleiding, leeftijd e.d.) wordt
hier verschillend over gedacht. Waar een sterke, traditionele en patriarchale groepsnorm
bestaat, kan de individuele keuzevrijheid onder druk komen te staan. Een extreem voorbeeld
hiervan zijn de cijfers over eergerelateerd geweld: in 2024 kwamen bij het LEC EGG
673 zaken binnen waarbij een eermotief
werd vermoed. In 2023 waren dat er 619 en in 2022 594. Het onder druk staan van keuzevrijheid
kan worden versterkt door de komst van nieuwe groepen in de samenleving en door de
trend onder sommige groepen Nederlanders (zowel religieuze groepen als niet-religieuze
groepen) naar meer traditionele opvattingen, met name over genderrolopvattingen.
Vraag 23
Wat is de definitie van integratie?
Antwoord
Integratie kent meerdere duidingen11 die zien op de mate en wijze van meedoen en onderdeel zijn van de samenleving door
nieuwkomers. Zie ook het antwoord onder vraag 18.
Vraag 24
Betekent deze Actieagenda dat mensen die in Nederland geboren en getogen zijn, ook
moeten integreren?
Antwoord
Integratie is een individuele opgave en staat mijns inziens los van of je in Nederland
geboren bent of niet. Met de Actieagenda beoog ik werk te maken van een samenleving
waarin iedereen de waarden en normen van de Nederlandse rechtsstaat onderschrijft,
en waar taal en werk voorwaarden zijn voor een succesvolle integratie. Dat betekent
dat ik van nieuwkomers inzet verwacht om snel de taal te leren en deel te nemen aan
de samenleving, liefst met betaald werk. En dat iedereen in Nederland de waarden en
normen van de Nederlandse rechtsstaat onderschrijft en bijdraagt aan het samenleven
met elkaar.
Vraag 25
In hoeverre vindt u dat dit plan rekening houdt met de zorgen van mensen met een migratieachtergrond?
Waar kunnen zij terecht wanneer ze het gevoel krijgen dat ze er niet bij horen?
Antwoord
Als kabinet staan we voor een stevige aanpak van discriminatie waaronder de inzet
op gelijke kansen op de arbeidsmarkt.
Ik ben daarbij in gesprek met verscheidene gemeenschappen, waaronder met jongeren,
waarin aandacht is voor spanningen en zorgen in de samenleving en het voorkomen van
discriminatie.
Vraag 26
Hoe voorkomt het kabinet dat de nadruk op «grip op migratie» leidt tot onbedoelde
negatieve effecten op bestaande migrantengemeenschappen?
Antwoord
De ambitie van het kabinet om meer grip te hebben op migratie12 houdt verband met het kunnen sturen op de bevolkingsgroei en de effecten daarvan
op de gehele samenleving, zoals ook geadviseerd door de Staatscommissie Demografische
Ontwikkelingen 2050.13 Dit moet dan ook in deze context worden gezien en uitgelegd.
Vraag 27
Hoe beïnvloedt specifiek migratie en integratie de sociale samenhang in Nederland?
Wat is het effect hiervan?
Antwoord
Het WRR concludeerde eerder dat een samenleving die veel diversiteit naar herkomst
kent, het samenleven ingewikkeld kan maken. Men kan zich minder thuis en onveiliger
voelen, met het risico op terugtrekken in de eigen privésfeer.14 Dit is nadelig voor de maatschappelijke samenhang en kan eventueel leiden tot ongewenste
polarisatie en maatschappelijk spanningen in de samenleving.
Ook de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 wijst op een verscherping
van verschillende maatschappelijke scheidslijnen (opleidingsniveau, herkomst, leeftijd,
regio) als gevolg van demografische ontwikkelingen zoals toenemende bevolkingsgroei,
diversiteit en vergrijzing. Dit kan de maatschappelijke ongelijkheid doen vergroten
en de samenhang, leefbaarheid, veiligheid en welvarendheid van onze samenleving verminderen.
Ook kan het leiden tot polarisatie, extremisme en radicalisering, wat de algehele
rechtsstaat kan ondermijnen.15 Zie ook het antwoord onder vraag 2.
Vraag 28
Wat kan de groep Nederlanders zonder migratieachtergrond specifiek doen om de sociale
samenhang te bevorderen in Nederland, gezien het feit dat de bevolking steeds diverser
zal worden?
Antwoord
Het CBS concludeerde in 2024 dat Nederlanders zonder migratieachtergrond vaker gesegregeerd
leven in de samenleving.16 Zoals in de beantwoording onder vraag 20 toegelicht, kan segregatie leiden tot verminderde
maatschappelijke samenhang en mogelijk een toename aan ongewenste polarisatie en maatschappelijke
spanningen. Inzet op inclusie, gelijkheid en verbinding is – ook volgens de Staatscommissie
Demografische Ontwikkelingen 2050 – essentieel en een opgave voor iedereen.17 De Actieagenda richt zich dan ook op de samenleving als geheel.
Vraag 29
Kunt u toelichten hoe in de Actieagenda meer gefocust wordt op problemen in plaats
van successen met betrekking tot integratie?
Vraag 30
Welke rol speelt u in het corrigeren van onjuiste informatie en framing in het maatschappelijke
debat over integratie?
Antwoord op vraag 29 en 30
In de Actieagenda wordt zowel benoemd wat goed gaat als wat niet goed gaat. Ik zet
mij in voor een open en vrij Nederland, waar iedereen actief mee doet. En iedereen
in alle vrijheid zijn leven kan inrichten zoals hij of zij wil. Met betrekking tot
integratie gaat een hoop goed in Nederland. Maar ik schroom niet om de problemen die
er zijn, ook te benoemen. Alleen dan kunnen problemen worden aangepakt en dat is ook
het idee achter een Actieagenda. Aan deze aanpak ligt een gedegen kennisbasis ten
grondslag die conform de Actieagenda verder zal worden aangevuld met onderzoek en
praktijkervaringen.
Vraag 31
Hoe voorkomt het kabinet dat deze Actieagenda impliciet een tweedeling kan creëren
tussen Nederlanders met en zonder migratieachtergrond?
Antwoord
De Actieagenda richt zich in eerste instantie op de samenleving als geheel, met daarnaast
specifiekere maatregelen ten aanzien van de integratie van nieuwkomers. Deze agenda
focust zich niet op afkomst maar uitkomst: Nederlanders die een bijdrage willen leveren
aan de open en vrije samenleving.
Vraag 32
In hoeverre zijn de doelen van deze Actieagenda afgestemd op aanbevelingen van wetenschappelijke
studies over succesvolle integratie?
Antwoord
Periodiek toegepast wetenschappelijk beleidsonderzoek van bijvoorbeeld het CBS en
SCP zoals onder meer de Surveys Integratie Migranten en de rapportages Integratie
en Samenleven, alsook onderzoeksanalyses en beleidsaanbevelingen van de WRR en KIS
liggen ten grondslag aan het integratie- en samenlevenbeleid van het kabinet en daarmee
ook de Actieagenda. Zie ook de antwoorden onder vraag 1, 2 en 3. De mate van taalbeheersing,
het kunnen vinden van werk en het onderschrijven van de normen en waarden van de open
en vrije samenleving zijn verder van invloed op de mate waarin een individu goed kan
integreren.
Vraag 33
Kunt u met cijfers onderbouwen hoe u van plan bent de omvang van migratie drastisch
te beperken?
Antwoord
Grip krijgen op migratie is een kabinetsbrede ambitie wat in andere kabinetsplannen
is/zal worden uitgewerkt.18 De Actieagenda en de integratieopgave, hoewel verbonden aan de omvang en soort migratie,
ziet zelf niet op het beperken van de omvang van migratie. Migratie en integratie
zijn verbonden opgaven en hebben effect op de sociale samenhang in de samenleving.
De omvang van de integratieopgave hangt mede af van het aantal nieuwkomers, hun opleidingsniveau
en culturele achtergrond en de mate waarin we in Nederland in staat zijn om met elkaar
samen te leven. Integratie blijft een individuele opgave waarbij de overheid de randvoorwaarden
kan scheppen.
Vraag 34
Kunt u aangeven welke factoren, indicatoren en achtergrondkenmerken een verhoogd risico
vormen voor vrouwen en meisjes om in situaties terecht te komen waarin ze niet hun
eigen keuzes kunnen maken?
Antwoord
Deze vraag is lastig algemeen te beantwoorden voor verschillende groepen en voor verschillende
vormen van inperking van het recht op zelfbeschikking. Hier is nader verdiepend onderzoek
op nodig. Beperking van zelfbeschikking van vrouwen gebeurt op verschillende manieren,
waaronder (opzettelijke) financiële afhankelijkheid en – in extremere vormen – geweld
tegen vrouwen. Uit de gegevens die bekend zijn op bijvoorbeeld het gebied van eergerelateerd
(dodelijk) geweld blijkt uit een verkennende studie van het Kennisplatform Inclusieve
Samenleving (KIS, februari 2025) dat de positie van de vrouw of het meisje in de familie
en de mate van sociale isolatie, factoren zijn die het risico beïnvloeden. De meeste
zaken die bij het LEC EGG werden aangemeld, speelden zich af in 2024 af tegen een
Turkse, Marokkaanse, of Syrische context.
Vraag 35
Kunt u uiteenzetten waarom de oververtegenwoordiging van bepaalde strafbare feiten
onder specifieke groepen migranten is opgenomen in de brief, als deze oververtegenwoordiging
is terug te voeren op algemene factoren zoals gemiddelde jongere leeftijd en de lagere
opleidings- en inkomensniveau van migrantengroepen en niet op etnische-specifieke
kenmerken? Waarom is deze informatie nuttig voor de integratieagenda?
Antwoord
De oververtegenwoordiging straalt af op deze groepen in de samenleving en heeft daarmee
effect op het sentiment en beeldvorming rondom integratie, samenleven in verscheidenheid
en het onderschrijven van de normen en waarden van onze samenleving door deze groepen.
Dit sentiment en de beeldvorming kunnen een rol spelen in hoe mensen zich tegenover
elkaar en de samenleving verhouden, wat de gehele maatschappelijke samenhang en de
wijze van samenleven met elkaar kan beïnvloeden. Uiteindelijk verwacht ik dat een
afname van de oververtegenwoordiging ook op dit vlak een positief effect zal hebben.
Daarom vind ik het belangrijk om niet weg te kijken maar juist de problemen en uitdagingen
te benoemen. Alleen zo kunnen we deze, alsook de negatieve uitstralingseffecten op
groepen in de samenleving aanpakken. Zie ook de antwoorden onder vraag 39 t/m 42.
Vraag 36
Om welke bepaalde strafbare feiten gaat het en welke specifieke groepen zijn daarin
oververtegenwoordigd?
Antwoord
In de bij het CBS beschikbare verdachtencijfers waarbij naar migratieachtergrond wordt
uitgesplitst, is geen onderscheid beschikbaar naar soort strafbare feiten. Deze cijfers
zijn alleen voor het totaal beschikbaar.19
Vraag 37
Wat zijn op dit moment de mogelijkheden om de spanningen in het grijze gebied weg
te nemen? Wordt er gewerkt aan een juridisch kader om dit grijze gebied helder te
krijgen?
Antwoord
Tussen de verschillende grondrechtelijke vrijheden van mensen zit spanning. Dit doet
zich bijvoorbeeld voor tussen het discriminatieverbod enerzijds en de vrijheidsrechten,
zoals de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst anderzijds. Dit
is een grijs gebied aangezien er geen hiërarchie is tussen de grondrechten. Het is
in dergelijke gevallen aan de rechter om te bepalen wanneer gedragingen of uitingen
strafbaar zijn.
Ik heb aangekondigd te verkennen of het ten aanzien van specifieke gedragingen mogelijk
is om te komen tot normering, aangezien het niet mogelijk is om te komen tot één brede
juridische norm. De vraag is wel of er concrete gedragingen zijn, die momenteel nog
niet strafbaar zijn én die ernstig genoeg zijn voor het treffen van een maatregel.
Hiertoe start ik in afstemming met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties uiterlijk voor de zomer met een juridische verkenning.
Gezien de grote complexiteit van de verkenning – het gaat om mogelijkheden tot het
normeren van gedragingen die raken aan meerdere wetsdomeinen – verwacht ik uw Kamer
dit najaar te kunnen informeren over de voortgang.
Vraag 38
Welke middelen zijn beschikbaar voor het uitvoeren van deze Actieagenda? Zijn er binnen
de Actieagenda middelen beschikbaar voor initiatieven die sociale ontmoetingen tussen
nieuwkomers en Nederlanders stimuleren?
Antwoord
Het beleidsondersteunend budget van de directie Samenleving en Integratie wordt thans
gedeeltelijk ingezet voor de Actieagenda. In het kader van de Actieagenda zijn ook
initiatieven voorzien die zien op sociale ontmoeting tussen Nederlanders met verschillende
achtergronden. Dit wordt momenteel verder uitgewerkt.
Vraag 39
Hoe onderbouwt u de oververtegenwoordiging van verdachten van bepaalde strafbare feiten
onder specifieke groepen migranten, wanneer onderzoek toont dat er geen etnisch-specifieke
verklaring is volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) (Jaarraport Integratie
2020)?
Antwoord
Groepen met een migratieachtergrond zijn bijvoorbeeld gemiddeld jonger, lager opgeleid,
wonen in grootstedelijke gebieden of hebben een lage sociaaleconomische status en
het zijn vooral dit soort algemene factoren en niet de specifieke migratieachtergrond
die de mate van criminaliteit verklaart.
Vraag 40
Hoe impactvol is deze 0,8%-punt in de Nederlandse samenleving momenteel? Kunt u beschrijven
waarin dit terug te zien is?
Antwoord
De resterende oververtegenwoordiging is in 2023 gering. Zoals ook in het antwoord
op vraag 35 is aangegeven, heeft deze oververtegenwoordiging vooral negatieve effecten
voor de beeldvorming over deze groepen. Daarbij heeft iedere vorm van criminaliteit
een grote impact op de slachtoffers. Het is en blijft daarom relevant de feiten te
tonen.
Vraag 41
Denkt u dat de oververtegenwoordiging van de groep met buiten-Europese achtergrond
in de verdachtencijfers nog verder zal afnemen, ook als dit niet is met behulp van
deze Actieagenda?
Antwoord
De Actieagenda is er op gericht om oververtegenwoordiging verder te laten afnemen:
de betere maatschappelijke positie van groepen met een migratieachtergrond, waar de
Actieagenda op inzet, betekent dat de risicofactoren voor potentieel crimineel gedrag
zullen afnemen. Dit zal zich uitbetalen in een verder dalende criminaliteit.
Vraag 42
Blijkt uit analyses (zoals Risbo, Erasmus Universiteit, 2023, Ontwikkeling in Integratie)
dat deze oververtegenwoordiging voornamelijk te maken lijkt te hebben met algemene
factoren en niet met de achtergrond van deze mensen?
Antwoord
De analyses van Risbo laten inderdaad zien dat de oververtegenwoordiging van groepen
met een migratieachtergrond in belangrijke mate zijn terug te voeren op algemene achtergrondkenmerken
als: leeftijd, sekse, sociaaleconomische positie (werk (zelfstandig, loondienst),
type uitkering, schoolgaand), opleidingsniveau, huishoudensinkomen, stedelijkheid
van de woonomgeving, woonachtig in de G4, het hebben van een partner en het hebben
van (thuiswonende) kinderen.
Vraag 43
Hoe kijkt u ernaar dat de evenredigheid toeneemt en er steeds minder afwijking te
zien is tussen groepen met migratieachtergrond en zonder migratieachtergrond?
Antwoord
Ik zie dat als één van de ontwikkelingen die goed gaan op het gebied van integratie:
de analyse laat zien dat de positieverbetering in sociaaleconomische status (zoals
onderwijs, arbeid en inkomen) en daarmee de reductie van risicofactoren voor criminaliteit,
daadwerkelijk effect sorteert in een afname van crimineel gedrag en dat bij gelijkere
posities op deze achtergrondaspecten de gedragsverschillen tussen groepen afnemen
en verdwijnen.
Wel zijn er ook nog grote verschillen. Zo zien we een achterblijvende participatie
op de arbeidsmarkt en een oververtegenwoordiging in de bijstand van vooral eerste
generatie mensen met een migratieachtergrond.
Vraag 44
Op welke manier wordt bepaald of bepaalde gedragingen als «problematisch» worden gezien
binnen de Nederlandse samenleving, en specifiek met betrekking tot integratie?
Antwoord
Problematisch gedrag is in de kabinetsreactie op het eindrapport van de Parlementaire
ondervragingscommissie naar ongewenste beïnvloeding van maatschappelijke en religieuze
organisaties in Nederland (POCOB) omschreven als: «gedragingen van personen of groepen die voornamelijk binnen de grenzen van de wet
vallen, maar tot aantasting en ondermijning van de democratische rechtsorde kunnen
leiden.»20 Daarom meent het kabinet dat de overheid de taak heeft om problematische gedragingen
te voorkomen, te signaleren en (voor zover mogelijk) tegen te gaan. Het is aan de
bevoegde overheidsinstanties (bijv. het Openbaar Ministerie) om gedragingen op hun
wettelijkheid te toetsen en indien van toepassing hier tegen op te treden.
Vraag 45
Kunt u een lijst sturen van «problematische gedragingen»?
Antwoord
Er is geen limitatieve lijst te geven van gedragingen, die kunnen worden gezien als
problematisch. Problematisch gedrag betreft een breed spectrum aan gedragingen, die
vallen binnen de kaders van de wet, maar, al dan niet, op termijn kunnen leiden tot
aantasting en ondermijning van de democratische rechtsorde. Gedacht kan worden aan:
• Oproepen op ideologische gronden om niet te gaan stemmen bij Nederlandse verkiezingen
(al dan niet vanaf de stemgerechtigde leeftijd
• Mensen dusdanig beïnvloeden en/of onder druk zetten dat hun vrijheid van stemmen (bij
verkiezingen) wordt beperkt.
• De legitimiteit van politieke ambtsdragers belemmeren of afwijzen, bijvoorbeeld door
intimidatie, of te benadrukken dat ze geen legitieme gesprekspartner zijn;
• Het bewust creëren en/of verspreiden van desinformatie;
• Het bemoeilijken van participatie van Nederlandse ingezetenen aan de samenleving met
vervreemding en isolatie tot gevolg;
• Het aanmoedigen dat kinderen onttrokken worden aan het wettelijk verplicht onderwijs
en de leerplicht;
• Alternatieve regels (religieuze, ideologische of anderszins) willen laten prevaleren
boven vigerende en democratisch bepaalde wet- en regelgeving;
• Bestrijden van het monopolie van de rechter in het opleggen van straffen, inclusief
bestrijden dat door de rechter opgelegde straf opgevolgd moet worden.
• Oproepen geen aangiftes te doen tegen mensen uit de eigen groep;
• Onverdraagzaamheid aanmoedigen ten opzicht van andersdenkende groepen;
• Gedrag en uitingen die niet volledig overeenkomen met de geldende norm binnen de groep
expliciet afwijzen en/of bestraffen.
Vraagt 46
Hoe wordt voorkomen dat algemene beleidsmaatregelen voor integratie leiden tot disproportionele
maatregelen tegen specifieke groepen?
Antwoord
Met de Actieagenda richt ik me op nieuwkomers en de gehele Nederlandse samenleving,
waaronder ook Nederlanders met een migratieachtergrond. Ik beoog werk te maken van
een samenleving waarin iedereen de waarden en normen van de Nederlandse rechtsstaat
onderschrijft, en waar taal en werk voorwaarden zijn voor een succesvolle integratie.
Meer specifiek richt ik mij met de Actieagenda op mensen die achterblijven op het
gebied van taal en werk en het onderschrijven van de normen en waarden van de open
en vrije samenleving.
Vraag 47
U benoemt dat er te veel vrouwen en meisjes zijn in Nederland die niet hun eigen keuzes
kunnen maken, gaat dit over vrouwen en meisjes met een migratieachtergrond? Zo ja,
in hoeverre verschilt dit van vrouwen en meisjes zonder migratieachtergrond?
Antwoord op vragen 47, 79, 80, 83, 84, 109, 110, 111, 114 en 124
Gesloten gemeenschappen kunnen gemeenschappen zijn met een migratieachtergrond, maar
ook bijvoorbeeld streng christelijke gemeenschappen of orthodox-joodse gemeenschappen.
Overigens kunnen er onder groepen met eenzelfde nationaliteit/migratieachtergrond
zowel gesloten gemeenschappen zijn als gemeenschappen die meer gericht zijn op de
individuele vrijheid. De inzet van het kabinet is om het zelfbeschikkingsrecht te
versterken voor mensen die deel uitmaken van gesloten patriarchale gemeenschappen
met sterk hiërarchische structuren, waar de individuele keuzevrijheid onder druk kan
komen te staan.
Dit geldt voor mannen en vrouwen, maar het treft inderdaad vaker vrouwen en meisjes.
Niet alleen vrouwen en meisjes met een migratieachtergrond, maar ook meisjes en vrouwen
binnen gesloten gemeenschappen die van oudsher in Nederland zijn. Waar het echter
gaat over strafbare, ernstige vormen van inbreuk van het recht op zelfbeschikking,
zoals huwelijksdwang en achterlating, eergerelateerd geweld en vrouwelijk genitale
verminking (schadelijke praktijken), betreft het wel vooral vrouwen en meisjes met
een migratieachtergrond uit een aantal specifieke landen. Deze herkomstlanden benoemen
doet echter geen recht aan de opvattingen en gedragingen van een meerderheid van de
Nederlanders met een herkomst uit de betreffende landen.
Ook hebben sommige groepen vrouwen met een migratieachtergrond minder vaak een betaalde
baan: In de totale bevolking hebben mannen (77 procent) sowieso vaker betaald werk
dan vrouwen (69 procent), maar het man-vrouwverschil is groter bij migranten (72 tegen
61 procent). Dit verschil wordt wel kleiner bij de tweede generatie (respectievelijk
77 procent en 72 procent). Het verschil is het grootst bij Nederlanders met een Turkse
of Marokkaanse achtergrond.
Vraag 48
Waarop baseert u dat nog te veel mensen de Nederlandse taal onvoldoende beheersen?
Om welke mensen gaat dit? Heeft u hier cijfers van?
Antwoord
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de taalbeheersing van een deel van de eerste
generatie met migratieachtergrond nog onvoldoende is.
• Uit «Tijdelijk thuis? De positie van Oekraïense vluchtelingen in Nederland» van WODC
(2024) blijkt dat iets meer dan de helft van de Oekraïense vluchtelingen aangeeft
geen Nederlands te spreken. Het gemiddelde cijfer dat Oekraïners zichzelf geven voor
hun Nederlandse taalvaardigheid is een 2,2 op de schaal van 1 tot 10.
• Uit «Navigeren in een nieuwe samenleving, De ontwikkeling van de positie en leefsituatie
van Syrische Nederlanders» van WODC (2024) blijkt dat van de Syrische (oud) statushouders
die tussen begin 2014 en medio 2016 een verblijfsvergunning kregen na (gemiddeld)
zeven jaar 25% aangeeft vaak of altijd moeite met spreken van Nederlands te hebben.
53% heeft soms moeite.
• Uit «Ontwikkeling in integratie, De maatschappelijke positie van zeven groepen met
een migratieachtergrond in kaart gebracht» van RISBO (2023) blijkt dat een deel van
de eerste generatie met migratieachtergrond moeite heeft met het Nederlands: op een
schaal van 1 tot 5 (waarbij 5 de beste score is) variëren de scores tussen 2,3 (Poolse
migratieachtergrond) tot 4,9 (Surinaamse migratieachtergrond) voor.
• Uit «Meerjarenonderzoek Risbo: Zicht op arbeidsmigranten» van Risbo (2024) komt naar
voren dat de overgrote meerderheid van de EU-burgers met een laag inkomen (tot 130%
van het wettelijk minimumloon) aangeeft dat hun taalbeheersing slecht tot zeer slecht
is.
Uit deze publicaties blijkt dus dat een substantieel deel van de eerste generatie
met migratieachtergrond moeite met het Nederlands heeft. Dat neemt niet weg dat een
deel van de eerste generatie (inmiddels) wel een goede taalbeheersing heeft. Ook weten
we uit het onderzoek dat de taalbeheersing van de tweede generatie goed is (Integratie
in zicht? De integratie van migranten in Nederland op acht terreinen nader bekeken,
SCP 2016).
Vraag 49
Kunt u een overzicht in de vorm van een uitputtende lijst sturen van de Nederlandse
waarden en normen zoals benoemd in de Actieagenda?
Antwoord
Het betreft hier de normen en waarden die hun basis hebben in de Nederlandse rechtsstaat
en die onder andere neergelegd zijn in onze Grondwet en mensenrechtenverdragen. Denk
bijvoorbeeld aan vrije partnerkeuze en geloofsvrijheid- waaronder ook de keuze kan
vallen om niet te geloven.
Vraag 50
Maken Nederlanders zonder migratieachtergrond die zich niet houden aan deze normen
en waarden ook onderdeel uit van deze Actieagenda?
Antwoord
De Actieagenda richt zich op de Nederlandse samenleving als geheel.
Vraag 51
Op welke manier wordt balans gezocht tussen integratie en het behouden van Nederlandse
waarden zoals u die onderschrijft?
Antwoord
Het onderschrijven van gedeelde normen en waarden binnen de open en vrije samenleving
die wij hier in Nederland hebben, is een essentieel onderdeel van integratie.
Vraag 52
De oververtegenwoordiging van de groep met buiten-Europese achtergrond is sinds 2005
afgenomen van 2,4%-punt naar 0,8%-punt, hoe beoordeelt u dit?
Antwoord
Die ontwikkeling beoordeel ik als gunstig en hoopgevend voor de toekomst. Ik verwijs
hier verder naar de antwoorden op de vragen 39 t/m 43.
Vraag 53
Worden ook bredere sociaaleconomische factoren meegenomen bij de beoordeling van «geslaagde
integratie»? Zo ja, welke factoren, en hoe ziet dat eruit?
Antwoord
Er worden inderdaad bredere factoren meegenomen. Het gaat daarbij niet alleen over
opleiding en werk en inkomen, maar ook over bijvoorbeeld woonsituatie, criminaliteit,
gezondheid, en sociale en maatschappelijke participatie. De Rapportage Integratie
en Samenleven van het CBS vormt daar een goede illustratie van.21
Vraag 54
Hoe wordt bepaald of iemand de Nederlandse normen en waarden voldoende onderschrijft?
Kunt u stap voor stap vertellen hoe dit proces eruit zal zien?
Antwoord
Het is belangrijk dat iedereen in Nederland de normen en waarden kent en daar niet
mee in strijd handelt. Inburgeringsplichtige nieuwkomers worden getoetst op hun kennis
op over de waarden en regels via het inburgeringsexamen. Ook verklaren zij via de
participatieverklaring dat zij kennis hebben genomen van de waarden en spelregels,
dat zij deze respecteren en dat zij de universele mensenrechten eerbiedigen en niet
daarmee in strijd zullen handelen. Voor alle andere Nederlanders zal dit moeten blijken
uit de manier van samenleven met elkaar. Daar zit geen proces aan gekoppeld.
Vraag 55
Kunt u uiteenzetten wat voor voorstellen u en het kabinet doen om het onderwijs aan
nieuwkomers te verbeteren, gezien daar volgens u een belangrijke sleutel ligt?
Antwoord
Het Ministerie van OCW is bezig met een toekomstverkenning naar het nieuwkomersonderwijs.
In december heeft Staatssecretaris Paul twee rapportages met uw Kamer gedeeld, met
daarin onder meer verschillende scenario’s waarmee het nieuwkomersonderwijs in het
primair onderwijs, voortgezet onderwijs en in het middelbaar beroepsonderwijs kan
worden verbeterd (voetnoot: Kamerstukken II, 2024/25, 36 373, nr. 24.). Zoals in de genoemde kamerbrief is toegezegd, wordt uw Kamer hierover voor de
zomer nader geïnformeerd.
Daarnaast krijgt Loopbaanoriëntatie en-begeleiding (LOB) een sterke plek in de huidige
curriculumactualisatie van het voorgezet onderwijs, wat de doorstroom van nieuwkomers
naar vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt verder bevordert.
Vraag 56
Gaat u ook een bredere analyse maken van geweld tegen vrouwen naast het eergerelateerd
geweld en de Actieagenda uitbreiden op basis van een dergelijke bredere analyse, ook
als deze oorzaken niet gerelateerd blijken te zijn aan een migratieachtergrond?
Antwoord
Het Ministerie van VWS is het coördinerend departement op gendergerelateerd geweld.
VWS rapporteert hierover aan uw Kamer via voortgangsbrieven Aanpak Huiselijk Geweld
en Kindermishandeling (HGKM), mede namens J&V en OCW.
Vraag 57
Is er een actieagenda eergerelateerd geweld in de maak op dit moment?
Antwoord
Ik werk samen met mijn collega’s van J&V, VWS, A&M en OCW aan de aanpak van schadelijke
praktijken, waaronder eergerelateerd geweld. In de uitwerking van de Actieagenda Integratie
en Open en Vrije Samenleving zal ik hierop ingaan.
Vraag 58
Wanneer worden vrijheden van anderen ingeperkt? Kunt u specifieke situaties schetsen?
Antwoord
Individuele vrijheid wordt ingeperkt als je geen regie over je eigen leven kunt voeren.
Je kunt dan bijvoorbeeld niet zelf in vrijheid keuzes maken over de relaties die je
aangaat, over je opleiding of baan, over je geloof of leefstijl. In sommige gesloten
gemeenschappen wordt meer belang gehecht aan de collectieve norm en aan het conformeren
hieraan, dan aan individuele keuzevrijheid.
Vraag 59
Hoe wordt gewaarborgd dat de bescherming van vrijheden niet selectief worden toegepast
op specifieke gemeenschappen?
Antwoord
De wettelijke bescherming van vrijheden is voor iedereen gelijk. De uitgangspunten
van deze Actieagenda richten zich op de hele Nederlandse samenleving.
Vraag 60
Hoe wordt de vrijheid van geloof beoordeeld in relatie tot de wens van de overheid
om bepaalde culturele normen te bevorderen?
Antwoord
Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is een grondrecht, dat staat buiten kijf.
Hoewel dit recht is vervat in artikel 6 van de Grondwet, is het niet absoluut; er
kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de uitoefening van dit recht.
Zoals in de Actieagenda genoemd, kunnen vrijheden van de één soms op gespannen voet
staan met die van de ander. Het is aan ons allen om het samenleven in goede banen
te leiden.
Vraag 61
Hoe beoordeelt u de toegenomen moslimdiscriminatie, specifiek van de vrouwen en meisjes
die een hoofddoek dragen, wanneer u het heeft over dat iedereen zichtbaar zichzelf
zou moeten zijn?
Antwoord
In Nederland zou iedereen zichtbaar zichzelf moeten kunnen zijn, wat je geloof of
afkomst ook is. Het dragen van een hoofddoek, of een andere uitingsvorm zoals het
dragen van een keppeltje of een kruisje, hoort daar ook bij. Samen met de NCDR zal
het Ministerie van SZW met werkgevers in gesprek gaan over wat te doen aan stigmatisering
van moslima’s op de arbeidsmarkt en microagressies op de werkvloer. Ook zal het Ministerie
van SZW een handreiking voor werkgevers laten opstellen naar aanleiding van de uitkomsten
van de verkenning naar arbeidsmarktdiscriminatie van moslima’s die in juni 2024 aan
uw Kamer is verzonden22.
Vraag 62
Hoe voorkomt het kabinet dat het begrip «Nederlandse normen en waarden» een instrument
wordt voor uitsluiting in plaats van inclusie?
Antwoord
Het onderschrijven van gedeelde normen en waarden binnen de open en vrije samenleving
die wij hier in Nederland hebben, is een essentieel onderdeel van integratie en juist
een verbindende factor in het samenleven in onze diverse samenleving.
Vraag 63
Hoe bent u specifiek van plan nieuwkomers aan te spreken op hun verantwoordelijkheid
om een bijdrage te leveren?
Vraag 64
Hoe bent u specifiek van plan niet-nieuwkomers aan te spreken op hun verantwoordelijkheid
om een bijdrage te leveren?
Antwoord op vraag 63 en 64
Taal, werk en onderwijs spelen een belangrijke rol in het zelfstandig vormgeven van
je leven. Dit geldt zowel voor nieuwkomers als voor mensen die al langer in Nederland
zijn. Vanuit de Actieagenda Integratie en Vrije en Open Samenleving wordt dan ook
stevig ingezet op deze onderwerpen. Denk bijvoorbeeld aan de taaleis in de Participatiewet,
de inzet op een vroege start op de arbeidsmarkt en de beoogde brede inzet van startbanen.
Zowel voor mensen die nieuw in Nederland zijn als voor mensen die al langer in Nederland
in zijn gelden de normen en waarden van de open en vrije samenleving.
Vraag 65
Wat doet de overheid om de netwerkkansen voor Nederlanders met een migratieachtergrond
te bevorderen?
Antwoord
Verschillende onderzoeken laten zien dat een beroepsrelevant netwerk een belangrijke
rol speelt bij verbetering van de kansen op werk.23 Dit geldt in het algemeen maar zeker ook voor Nederlanders met een migratieachtergrond.
Binnen verschillende programma’s wordt dan ook aandacht besteed aan het opdoen van
werkervaring en de ontwikkeling van een relevant netwerk.
• Vanuit het stagepact mbo 2023–2027 wordt bijvoorbeeld ingezet om te zorgen dat alle
studenten gelijke kansen hebben om een stageplek of leerbaan. Mijn ministerie ondersteunt
leerbedrijven om te werken aan objectief werven en selecteren middels bijvoorbeeld
communities of practice.
• Mentorprogramma’s zoals die van de organisatie ECHO koppelen jongeren met een migratieachtergrond
aan professionals die hen begeleiden en introduceren in hun netwerk. De ECHO Award
is voor studenten met een buiten-Europese achtergrond die zich actief inzetten in
de samenleving en zich onderscheiden vanwege vernieuwing in denken en doen, organiserend
vermogen en maatschappelijke impact.
• NLwerktaanwerk van de AWVN, SER Diversiteit in Bedrijf en het Kennisplatform Inclusieve
Samenleving (KIS) bevorderen inclusieve netwerken binnen de arbeidsmarkt, o.a. via
netwerkbijeenkomsten.
• Het Rijkstraineeship binnen de overheid biedt jongeren met een migratieachtergrond
kansen om hun netwerk uit te breiden.
• Er worden door gemeenten en werkgeverservicepunten banenmarkten georganiseerd waar
nieuwkomers en bedrijven met elkaar kunnen kennismaken. De regionale werkgeverservicepunten
dragen bij aan het bevorderen van netwerkkansen voor Nederlanders met een migratieachtergrond,
doordat zij meer mensen naar werk begeleiden en hun netwerken daarvoor inzetten.
Vraag 66
Wat doet het kabinet om de wederzijdse aanpassing te bevorderen, waarbij ook de ontvangende
samenleving een rol speelt?
Antwoord
Als samenleving en overheid scheppen wij de voorwaarden voor integratie en samenleven
en moeten wij duidelijk en helder zijn over de kaders die voor iedereen gelden. Pijler
1 van de Actieagenda richt zich daarom ook op de samenleving als geheel. Via inzet
op het onderschrijven van de normen en waarden van de open en vrije samenleving, alsook
burgerschap, zorgen we ervoor dat vanuit een eenduidige basis, integratie en samenleven
in goede banen wordt geleid.
Vraag 67
Erkent u dat nieuwkomers moeite ondervinden bij het vinden van een baan in verband
met vooroordelen van werkgevers? Zo ja, hoe gaat u dit stimuleren zodat zij toch de
kans krijgen om sneller te integreren?
Antwoord
Een deel van de achterstand op de arbeidsmarkt kan worden verklaard door feitelijke
belemmeringen als taalachterstand, opleidingsniveau en belemmeringen die te maken
hebben met de situatie van statushouders.
Een ander deel kan echter niet verklaard worden door feitelijke belemmeringen. Volgens
onderzoekers gaat dit bijvoorbeeld om minder effectief zoekgedrag en de invloed van
vooroordelen en discriminatie die het voor mensen met migratieachtergrond moeilijker
maken om een baan te vinden en door te groeien. Deze factoren spelen zowel bij de
eerste als de tweede generatie een rol.
Arbeidsmarktdiscriminatie is een hardnekkig probleem. Vanuit de werkagenda VIA (Voor
een Inclusieve Arbeidsmarkt) en de Aanpak Arbeidsmarktdiscriminatie wordt dan ook
hard gewerkt om te zorgen dat zoveel mogelijk werkgevers aan het werk gaan met effectieve
interventies voor gelijke kansen.
Vraag 68
Vindt u het de verantwoordelijkheid van het kabinet om een bijdrage te leveren aan
het welkom laten voelen van de nieuwkomers?
Antwoord
Integratie vind ik in eerste instantie een individuele opgave. Als overheid moeten
wij wel waarborgen dat wanneer iemand wil integreren en meedoen in de samenleving,
de kaders daaromtrent helder zijn en elke individu daar onbelemmerd de kansen toe
krijgt, bijvoorbeeld door zelfbeschikking te bevorderen en discriminatie aan te pakken.
Vraag 69
Hoe beoordeelt u het feit dat nieuwkomers moeite ervaren met integreren omdat zij
beperkt worden in mogelijkheden? Zijn daar specifieke maatregelen voor mogelijk? Zo
ja, welke maatregelen heeft u in gedachten?
Antwoord
Feitelijke belemmeringen zoals onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal en het
ontbreken van geldige diploma’s, kennis over de Nederlandse arbeidsmarkt, of een relevant
netwerk, beperken nieuwkomers in hun mogelijkheden. Daarnaast zijn er belemmeringen
die specifiek samenhangen met de situatie van statushouders, zoals trauma’s, gezinshereniging,
een lange periode van inactiviteit en de tijd die inburgering vraagt. Mijn beleid
is gericht op het onderschrijven van de normen en waarden van de open en vrije samenleving,
taal en werk, om te zorgen dat iedereen zo snel mogelijk volwaardig mee kan doen.
Daarnaast richt dit kabinet zich op de aanpak van discriminatie, ook op de arbeidsmarkt
en op het versterken van het recht op zelfbeschikking, met name voor vrouwen die financieel
zelfstandig willen worden maar daar nu onvoldoende ruimte voor krijgen.
Vraag 70
Hoe wordt gemonitord of deze beleidsmaatregelen voor het versterken van de «open samenleving»
daadwerkelijk zullen bijdragen aan integratie?
Antwoord
De komende periode wordt hard gewerkt aan de verdere uitwerking van de actieagenda.
Daarbij zal ook worden bezien – per thema – op welke manier we de impact van onze
inzet in beeld kunnen brengen en het beleid gaan evalueren. Daarnaast wordt verkend
op welke wijze breder onderzoek naar waardenoriëntaties over de open en vrije samenleving
onder de gehele bevolking het beste vormgegeven kan worden. Op basis van door het
SCP verzamelde data, zal aanvullend onderzoek worden uitgevoerd.
Vraag 71
Kunt u toelichten hoe u beide kanten van de medaille evenredig heeft benoemd?
Antwoord
Ik heb de vooruitgang benoemd waarop nieuwkomers in ons land meedoen en de positieve
ontwikkelingen met betrekking tot de sociaaleconomische posities van mensen met verschillende
migratieachtergronden. Maar ik schroom niet om de problemen die er zijn, ook te benoemen.
Alleen dan kunnen problemen worden aangepakt en dat is ook het idee achter een Actieagenda.
Vraag 72
Welke maatregelen worden genomen om discriminatie bij stages en leerwerkplekken actief
te bestrijden?
Antwoord
Vanuit het stagepact mbo 2023–2027 wordt ingezet om te zorgen dat alle studenten gelijke
kansen hebben op een stageplek of leerbaan. Vanuit het Ministerie van SZW wil ik zorgen
dat zoveel mogelijk leerbedrijven werken aan effectieve interventies voor gelijke
kansen bij de werving en selectie van stagiairs. De werving en selectie van stagiairs
is echter anders dan de werving en selectie voor reguliere vacatures. Dit vraagt aanpassing
van bestaande interventies. In de zomer gaan daarom twee communities of practice van start, waarin 12 leerbedrijven aan de slag gaan met de implementatie van objectief
werven en selecteren in hun organisatie. De resultaten worden eind dit jaar verwacht.
Ik ben voornemens nog dit jaar dezelfde ondersteuning aan te bieden aan stagebedrijven
in het hoger onderwijs.
Vraag 73
Hoe moet «vermoedelijk eermotief» gelezen worden? Kunt u met zekerheid zeggen dat
deze gevallen inderdaad een eermotief als basis hadden?
Antwoord
Vermoedelijk moet worden gelezen als «waarschijnlijk speelde een eermotief mee bij
het plegen van het geweld». Vermoedelijk betekent dat niet met absolute zekerheid
kan worden vastgesteld dat dit het (enige of voornaamste) motief was. Op basis van
reconstructie van de feiten, gesprekken met dader, slachtoffer en familie, kan wel
inzicht verkregen worden in de motieven.
Vraag 74
Hoe beoordeelt u dat uw bron (het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld)
alleen gevallen registreert van mensen met een migratieachtergrond?
Antwoord
Huiselijk geweld en kindermishandeling vindt plaats onder alle lagen van de bevolking
en wordt door de politie geregistreerd, sinds 2009 via een projectcode zodat het ook
als huiselijk geweld in het systeem herkenbaar is. Eergerelateerd geweld wordt gepleegd
door veelal mannelijke daders in familiekring, van bedreigen en fysiek geweld tot
soms zelf moord. Eergerelateerd geweld is dus gendergerelateerd en/of huiselijk geweld,
gepleegd vanuit een specifiek motief. Het expertisecentrum registreert de zaken waarbij
zij betrokken worden omdat een eermotief wordt vermoed, ongeacht achtergrond.
Door de opzet van het Nederlandse politiële beleid ligt echter een zwaar accent op
eerproblemen binnen groepen met een migratieachtergrond. Dit heeft tot gevolg dat
in de zaken die bij het LEC EGG binnenkomen, alleen zaken waarbij mensen zonder migratieachtergrond
gezien worden wanneer zij in conflict raken met mensen met migratieachtergrond.
Vraag 75
Wie registreren praktijken zoals femicide?
Antwoord
Sinds januari 2024 registreert het Openbaar Ministerie (OM) hoe vaak vrouwen het slachtoffer
worden van een geweldsmisdrijf en moord of doodslag. Het CBS publiceert gegevens over
moord- en doodslag in Nederland, waaronder de relatie tussen pleger en slachtoffer.
Daaruit blijkt dat bij 60% van de vrouwen die tussen 2017 en 2021 in Nederland werden
vermoord, de (vermoedelijke) dader de (ex-) partner was. Bij mannen was dit 5%. De
verdachte of dader worden door CBS opgenomen in de categorie (ex-)partner wanneer
op de doodsoorzaakverklaring en/of in het rechtbankdossier wordt gesproken over een
partner of ex-partner. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen gehuwd of ongehuwd.
Vraag 76
Wie registreren praktijken zoals huiselijk geweld?
Antwoord
Huiselijk geweld en kindermishandeling vindt plaats onder alle lagen van de bevolking
en wordt door de politie geregistreerd, sinds 2009 via een projectcode zodat het ook
als huiselijk geweld in het systeem herkenbaar is. Eergerelateerd geweld wordt gepleegd
door veelal mannelijke daders in familiekring, van bedreigen en fysiek geweld tot
soms zelf moord. Eergerelateerd geweld is dus gendergerelateerd en/of huiselijk geweld,
gepleegd vanuit een specifiek motief. Het expertisecentrum registreert de zaken waarbij
zij betrokken worden omdat een eermotief wordt vermoed, ongeacht achtergrond. Door
de opzet van het Nederlandse politiële beleid ligt echter een zwaar accent op eerproblemen
binnen groepen met een migratieachtergrond. Dit heeft tot gevolg dat in de zaken die
bij het LEC EGG binnenkomen, alleen zaken waarbij mensen zonder migratieachtergrond
gezien worden wanneer zij in conflict raken met mensen met migratieachtergrond.
Vraag 77
Bij welke instanties kunnen vrouwen zonder migratieachtergrond terecht in gevallen
van femicide/eerwraak/huiselijk geweld?
Antwoord
Alle vrouwen die te maken hebben met huiselijk geweld en omstanders kunnen terecht
bij Veilig Thuis. Veilig Thuis ontvangt meldingen, onderzoekt, geeft advies en zet
indien nodig de juiste hulpverlening, zoals de vrouwenopvang, in gang. In het kader
van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo2015) zijn gemeenten verantwoordelijk
voor het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld. Gemeenten werken samen met
onder andere de geestelijke gezondheidszorg, reclassering, jeugdzorg, politie en het
Openbaar Ministerie. Bij acute onveiligheid is het echter belangrijk om meteen de
politie te betrekken.
Vraag 78
Erkent u dat partnergeweld, kindermishandeling en femicide breed voorkomen in Nederland,
ook bij Nederlanders zonder migratieachtergrond?
Antwoord
Ja.
Vraag 79
Op welke «monoculturele, hechte of gesloten gemeenschappen» doelt u?
Antwoord
Gesloten gemeenschappen kunnen gemeenschappen zijn met een migratieachtergrond, maar
ook bijvoorbeeld streng christelijke gemeenschappen of orthodox-joodse gemeenschappen.
Overigens kunnen er onder groepen met eenzelfde nationaliteit/migratieachtergrond
zowel gesloten gemeenschappen zijn als gemeenschappen die meer gericht zijn op de
individuele vrijheid. De inzet van het kabinet is om het zelfbeschikkingsrecht te
versterken voor mensen die deel uitmaken van gesloten patriarchale gemeenschappen
met sterk hiërarchische structuren, waar de individuele keuzevrijheid onder druk kan
komen te staan.
Dit geldt voor mannen en vrouwen, maar het treft inderdaad vaker vrouwen en meisjes.
Niet alleen vrouwen en meisjes met een migratieachtergrond, maar ook meisjes en vrouwen
binnen gesloten gemeenschappen die van oudsher in Nederland zijn. Waar het echter
gaat over strafbare, ernstige vormen van inbreuk van het recht op zelfbeschikking,
zoals huwelijksdwang en achterlating, eergerelateerd geweld en vrouwelijk genitale
verminking (schadelijke praktijken), betreft het wel vooral vrouwen en meisjes met
een migratieachtergrond uit een aantal specifieke landen. Deze herkomstlanden benoemen
doet echter geen recht aan de opvattingen en gedragingen van een meerderheid van de
Nederlanders met een herkomst uit de betreffende landen.
Vraag 80
In hoeverre maakt u onderscheid tussen gemeenschappen van nieuwkomers en gemeenschappen
die al langer in Nederland zijn, zoals bijvoorbeeld orthodox-christelijke gemeenschappen,
waar vrouwen en meisjes ook beperkingen worden opgelegd?
Antwoord
Gesloten gemeenschappen kunnen gemeenschappen zijn met een migratieachtergrond, maar
ook bijvoorbeeld streng christelijke gemeenschappen of orthodox-joodse gemeenschappen.
Overigens kunnen er onder groepen met eenzelfde nationaliteit/migratieachtergrond
zowel gesloten gemeenschappen zijn als gemeenschappen die meer gericht zijn op de
individuele vrijheid. De inzet van het kabinet is om het zelfbeschikkingsrecht te
versterken voor mensen die deel uitmaken van gesloten patriarchale gemeenschappen
met sterk hiërarchische structuren, waar de individuele keuzevrijheid onder druk kan
komen te staan.
Dit geldt voor mannen en vrouwen, maar het treft inderdaad vaker vrouwen en meisjes.
Niet alleen vrouwen en meisjes met een migratieachtergrond, maar ook meisjes en vrouwen
binnen gesloten gemeenschappen die van oudsher in Nederland zijn.
Waar het echter gaat over strafbare, ernstige vormen van inbreuk van het recht op
zelfbeschikking, zoals huwelijksdwang en achterlating, eergerelateerd geweld en vrouwelijk
genitale verminking (schadelijke praktijken), betreft het wel vooral vrouwen en meisjes
met een migratieachtergrond uit een aantal specifieke landen. Deze herkomstlanden
benoemen doet echter geen recht aan de opvattingen en gedragingen van een meerderheid
van de Nederlanders met een herkomst uit de betreffende landen.
Vraag 81
Wat zijn precies de normen en waarden die ons land kenmerken?
Antwoord
Het betreft hier de normen en waarden die hun basis hebben in de Nederlandse rechtsstaat
en die onder andere neergelegd zijn in onze Grondwet.
Vraag 82
Vindt u de confrontatie met polarisatie en extremistische denkbeelden in de Nederlandse
samenleving alleen een zaak voor allochtone Nederlanders of hebben autochtone Nederlanders
hier ook een rol in?
Antwoord
Polarisatie en extremistische denkbeelden in de Nederlandse samenleving zijn nadrukkelijk
geen zaak van slechts één groep. Beide fenomenen komen voor binnen en tussen allerlei
groepen in de samenleving, en tussen groepen burgers en de overheid, en uiten zich
in verschillende vormen Het kabinet richt zich op verschillende vormen van ongewenste
polarisatie. Om ongewenste polarisatie tegen te gaan is het van groot belang dat alle
inwoners, ongeacht hun achtergrond, samen werken aan het versterken van wederzijds
begrip en sociale samenhang.
Daarbij moet ik opmerken dat polarisatie niet altijd problematisch is. In een diverse
samenleving ontstaan vaak uiteenlopende meningen, overtuigingen en standpunten. Polarisatie
kan helpen om verandering in de samenleving op gang te brengen of botsende standpunten
inzichtelijk te maken. Dit hoort bij een gezonde democratie. Polarisatie en maatschappelijke
spanningen bevatten risico’s voor onze samenleving, maar dus ook kansen. Het wordt
zorgelijk als polarisatie vijandig wordt. Dit gebeurt wanneer polarisatie zorgt voor
ontwrichtende conflicten tussen groepen, segregatie of als groepen zich afkeren van
de samenleving. Het is ook onwenselijk als polarisatie gepaard gaat met democratie
ondermijnend gedrag zoals het verspreiden van desinformatie of intimidatie en bedreiging.
Vraag 83
In hoeverre vindt u dat er een vertekend beeld ontstaat wanneer u het alleen heeft
over gevallen bij Nederlanders met migratieachtergrond, en dit te correleren met de
integratie?
Antwoord
Zie beantwoording onder vraag 47.
Vraag 84
Ziet dit kabinet ook de noodzaak om meisjes en vrouwen in hechte of gesloten gemeenschappen
met christelijke invloeden te beschermen? Hoe bent u dit van plan te doen?
Antwoord
Zie beantwoording onder vraag 47.
Vraag 85
Hoe bent u concreet van plan huwelijksdwang en genitale verminking te bestrijden?
Antwoord
Het kabinet werkt samen aan de aanpak van schadelijke praktijken waaronder huwelijksdwang,
achterlating, eergerelateerd geweld en vrouwelijke genitale verminking (vgv). De komende
weken verken ik samen met de collega’s van VWS, J&V, OCW en partijen in het veld,
welke extra inzet nodig en mogelijk is. Voor een uitgebreide toelichting op de preventie
van vgv: zie het antwoord op vraag 121.
Vraag 86
Hoe beoordeelt u het gegeven dat in de beslisnota’s is opgenomen dat er geen ambtelijke
overeenstemming is bereikt over het opnemen van specifieke landen wanneer het gaat
om buitenlandse inmenging?
Antwoord
In de keuze om specifieke landen te noemen wegen verschillende belangen mee. Een dergelijk
besluit vereist overeenstemming met alle betrokken ministeries.
Vraag 87
Zijn er signalen bij u bekend over Israëlische beïnvloeding die de Nederlandse democratische
rechtsorde beïnvloeden? Zo ja, hoe gaat u hiermee om?
Antwoord
Op 29 november jl. hebben de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van
Buitenlandse Zaken uw Kamer geïnformeerd over een rapport van het Israëlische Ministerie
van Diaspora en Antisemitismebestrijding24. Het kabinet vindt de wijze van verspreiding van het rapport van het Israëlische
ministerie ongebruikelijk en, gegeven de mogelijke negatieve gevolgen voor Nederlandse
ingezetenen, onwenselijk. Het kabinet heeft de Israëlische autoriteiten op deze gang
van zaken aangesproken.
Vraag 88
Kunt u toelichten wat specifiek bijdraagt aan de polarisatie in Nederland?
Antwoord
Polarisatie kent tal van verschijningsvormen, meerdere oorzaken en gevolgen, en doet
zich op zeer uiteenlopende terreinen voor25. Onder meer sociaal-culturele verschillen, economische ongelijkheid, gebrek aan dialoog
en maatschappelijk ongenoegen kunnen invloed hebben op polarisatie.
Polarisatie is ofwel een toestand waarin er scherpe tegenstellingen bestaan, of het
proces van het verscherpen van tegenstellingen. Dit kunnen zowel tegenstellingen zijn
op inhoudelijke vraagstukken als in de relaties tussen groepen. In het laatste geval
is er «vijandige polarisatie»26. In dit geval kunnen groepen van elkaar vervreemden en tegenover elkaar komen te
staan. In combinatie met andere factoren, zoals buitenlandse ontwikkelingen, kan dit
wij-zij-denken leiden tot maatschappelijke spanningen. Ook de overheid kan onbedoeld
bijdragen aan polarisatie tussen burgers en de overheid, zoals bijvoorbeeld door de
kinderopvangtoeslagaffaire.
Zowel online als offline wordt de Nederlandse samenleving geconfronteerd met polarisatie.
Veel Nederlanders leven langs elkaar heen en zijn weinig in gesprek met mensen buiten
hun groep.27 Online spelen algoritmes hierin een grote rol. Overigens werkt polarisatie in de
politiek ook direct door in de dynamiek op sociale media.28
Vraag 89
Hoe bent u van plan de polarisatie te laten afnemen? Welke concrete stappen zijn daarvoor
nodig?
Antwoord 89
Laat ik vooropstellen dat polarisatie niet altijd negatief hoeft te zijn. Zoals ik
in het antwoord op vraag 82 uiteengezet heb, ontstaan in een diverse samenleving vaak
uiteenlopende meningen, overtuigingen en standpunten. Polarisatie kan helpen om verandering
in de samenleving op gang te brengen of botsende standpunten inzichtelijk te maken.
Dit hoort bij een gezonde democratie. Het wordt echter zorgelijk als polarisatie vijandig
wordt. Dit gebeurt wanneer polarisatie zorgt voor ontwrichtende conflicten tussen
groepen, segregatie of als groepen zich afkeren van de samenleving. Ook is het onwenselijk
als polarisatie gepaard gaat met democratie ondermijnend gedrag, zoals het verspreiden
van desinformatie of intimidatie en bedreiging. Polarisatie bevat dus zowel kansen
als risico’s voor onze samenleving.
Ik zet mij deze kabinetsperiode in voor een stevige aanpak gericht op het tegengaan
van die vormen van ongewenste polarisatie en maatschappelijke spanningen. Mijn ministerie
richt zich op het actief tegengaan van ongewenste polarisatie door de sociale cohesie
te versterken, veerkracht en weerbaarheid te vergroten en wederzijds begrip tussen
verschillende groepen in de samenleving te bevorderen. Concrete stappen vanuit mijn
ministerie zijn:
• Vroegtijdige signalering en preventie. Mijn ministerie volgt ontwikkelingen die kunnen leiden tot spanningen en ongewenste
polarisatie, biedt ondersteuning aan gemeenten en professionals via praktische handreikingen
en adviseert gemeenten over effectieve lokale netwerkopbouw.
• Expertise en training. We ontwikkelen kennisproducten, handreikingen en methodieken op het gebied van polarisatie
en maatschappelijke spanningen. Een voorbeeld hiervan is de handreiking «Naar de voorkant
van polarisatie».
• Van schurende gesprekken naar begrip en respect: We organiseren (lokale) bijeenkomsten waarin bewoners, gemeenten, maatschappelijke
en religieuze organisaties in gesprek gaan over schurende thema’s waarbij de inzet
is te komen tot meer onderling begrip en respect.
In de uitwerking van de Actieagenda zet ik in op een nadere uitwerking van mijn aanpak
op polarisatie. Ik zal de Kamer hierover informeren wanneer de Actieagenda nader vormgegeven
is.
Vraag 90
Hoe wordt de invloed van discriminatie op de arbeidsmarkt structureel gemeten en welke
sancties staan hierop?
Antwoord 90
Discriminatie op de arbeidsmarkt wordt op verschillende manieren gemeten:
• Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Sociaal en Cultureel Planbureau
(SCP) publiceren periodiek cijfers over ongelijkheden op de arbeidsmarkt, zoals verschillen
in werkloosheidscijfers tussen groepen.
• Organisaties als antidiscriminatievoorzieningen, de Nationale Politie, Meld. Online
Discriminatie, het College voor de Rechten van de Mens, de Nationale ombudsman en
de Kinderombudsman rapporteren jaarlijks over meldingen van discriminatie.
• TNO voert jaarlijks de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) uit waar vragen
over discriminatie op de werkvloer in zijn opgenomen. Ook heeft TNO hier expliciet
aandacht aan besteed in de Werkgevers Enquête 2023.
• Daarnaast worden er wetenschappelijke studies & veldexperimenten uitgevoerd zoals
praktijktesten en CV-onderzoek: het sturen van fictieve sollicitaties met verschillende
namen om discriminatie in wervingsprocessen bloot te leggen.
Voor sancties bij arbeidsmarktdiscriminatie geldt dat de Nederlandse Arbeidsinspectie
geen toezichthoudende en handhavende bevoegdheden heeft ten aanzien van arbeidsmarktdiscriminatie.
Het College voor de Rechten van de Mens kan discriminatie vaststellen, wat kan leiden
tot juridische stappen en reputatieschade, wat klanten en sollicitanten kan afschrikken.
Ook kunnen benadeelde personen een schadevergoeding eisen bij de rechter in een civiele
rechtszaak.
Ik hecht eraan te benadrukken dat hoewel er meetinstrumenten en sancties zijn, handhaving
lastig blijft omdat discriminatie niet altijd expliciet is. Daarom blijft bewustwording
en preventie essentieel.
Vraag 91
Wat zijn de mogelijkheden met de Digital Services Act om algoritmes aan te pakken?
Antwoord
De Digital Services Act (DSA) bevat verschillende verplichtingen voor algoritmes die
relevant kunnen zijn. Zo vereist de DSA dat alle online platforms transparant zijn
over de werking van hun aanbevelingssystemen (artikel 27). Zeer grote online platforms
en zoekmachines moeten daarnaast jaarlijks zogenaamde systeemrisico’s onderzoeken
(artikel 34). Waaronder de verspreiding van illegale inhoud via hun diensten zoals
bijvoorbeeld terroristische content. Een ander systeemrisico is de verspreiding van
content met negatieve effecten op de burgerdialoog, verkiezingsprocessen, en de openbare
veiligheid. Indien zeer grote online platforms of externe auditors (artikel 37) dergelijke
risico’s vaststellen dan moeten ze mitigerende maatregelen nemen (artikel 35). Het
aanpassen van algoritmes is één van de mogelijke maatregelen.
De Europese Commissie houdt toezicht op de naleving van deze verplichtingen door zeer
grote online platforms en zoekmachines. Zoals X, Facebook, Instagram en YouTube. In
Nederland houdt de Autoriteit Persoonsgegevens toezicht op de naleving van artikel
27 door online platforms die in Nederland zijn gevestigd. De Minister van Economische
Zaken is verantwoordelijk voor de DSA en de uitvoering daarvan in Nederland.
Vraag 92
De actieagenda stelt dat onder andere het achterblijven van een relevant netwerk leidt
tot achterblijvende participatie van statushouders, wat wordt er gedaan om het relevante
sociale netwerk van statushouders te vergroten? Op welke manier draagt de Actieagenda
hieraan bij?
Antwoord 92
Verschillende onderzoeken laten zien dat een beroepsrelevant netwerk een belangrijke
rol speelt bij verbetering van de kansen op werk.29 Dit geldt in het algemeen maar zeker ook voor Nederlanders met een migratieachtergrond.
Binnen verschillende programma’s wordt dan ook aandacht besteed aan het opdoen van
werkervaring en de ontwikkeling van een relevant netwerk.
• Vanuit het stagepact mbo 2023–2027 wordt bijvoorbeeld ingezet om te zorgen dat alle
studenten gelijke kansen hebben om een stageplek of leerbaan. Mijn ministerie ondersteunt
leerbedrijven om te werken aan objectief werven en selecteren middels bijvoorbeeld
communities of practice.
• Mentorprogramma’s zoals die van de organisatie ECHO koppelen jongeren met een migratieachtergrond
aan professionals die hen begeleiden en introduceren in hun netwerk. De ECHO Award
is voor studenten met een buiten-Europese achtergrond die zich actief inzetten in
de samenleving en zich onderscheiden vanwege vernieuwing in denken en doen, organiserend
vermogen en maatschappelijke impact.
• NLwerktaanwerk van de AWVN, SER Diversiteit in Bedrijf en het Kennisplatform Inclusieve
Samenleving (KIS) bevorderen inclusieve netwerken binnen de arbeidsmarkt, o.a. via
netwerkbijeenkomsten.
• Het Rijkstraineeship binnen de overheid biedt jongeren met een migratieachtergrond
kansen om hun netwerk uit te breiden.
• Er worden door gemeenten en werkgeverservicepunten banenmarkten georganiseerd waar
nieuwkomers en bedrijven met elkaar kunnen kennismaken. De regionale werkgeverservicepunten
dragen bij aan het bevorderen van netwerkkansen voor Nederlanders met een migratieachtergrond,
doordat zij meer mensen naar werk begeleiden en hun netwerken daarvoor inzetten.
Vraag 93
Kunt u aangeven in hoeverre de mate van integratie van een nieuwkomer in de samenleving
wordt beïnvloed door het al dan niet hebben van Nederlanders in zijn of haar sociale
netwerk?
Antwoord 93
Het hebben van een sociaal netwerk in combinatie met taal en werk, is van belang om
goed te integreren in de samenleving. Op deze wijze kan een nieuwkomer de taal sneller
leren beheersen, leren hoe de Nederlandse samenleving in elkaar zit en voor zichzelf
een plek creëren in de samenleving.
Met de Actieagenda zet ik in op het leren van de Nederlandse taal en het hebben van
werk. Zo heeft het kabinet besloten de taaleis in de huidige vorm te behouden in de
participatiewet. Ook wil ik een zo breed mogelijke inzet van zogenoemde startbanen
onderzoeken voor statushouders. Hierbij krijgen statushouders na vestiging in de gemeente
direct bij aanvraag van de bijstand een baan aangeboden in combinatie met inburgering.
De inzet op werk en taal. kan de opbouw van dergelijk sociaal kapitaal versnellen
en daarmee het integratieproces van nieuwkomers ten goede komen. Groepen met een migratieachtergrond
beschikken over minder sociaal kapitaal dan gemiddeld en dat stelt hen op achterstand.
Dat blijkt bijvoorbeeld uit de kernindicatoren integratie van het CBS Kernindicatoren
integratie.30
Vraag 94
Kunt u alle verklarende factoren die het meest bijdragen aan de oververtegenwoordiging
in de bijstand voor statushouders benoemen?
Antwoord 94
Een groot aantal factoren kunnen bijdragen aan de oververtegenwoordiging van statushouders
in de bijstand. Zo is een deel van de statushouders onvoldoende opgeleid voor de Nederlandse
arbeidsmarkt en is er sprake taalachterstand. Ook kan o nbekendheid over statushouders
en (onbewuste) vooroordelen kunnen bij werkgevers een rol spelen. Daarnaast zijn er
belemmeringen die samenhangen met de situatie van statushouders, zoals trauma’s, gezinshereniging,
een lange periode van inactiviteit en de tijd die inburgering vraagt.
Vraag 95
Welke ongelijke kansen ziet u op de arbeidsmarkt voor statushouders en mensen met
een migratieachtergrond? Welke impact hebben deze effecten?
Antwoord 95
Een deel van de achterstand op de arbeidsmarkt kan worden verklaard door feitelijke
belemmeringen als taalachterstand, opleidingsniveau en belemmeringen die te maken
hebben met de situatie van statushouders. Een ander deel kan echter niet verklaard
worden door feitelijke belemmeringen. Volgens onderzoekers gaat dit bijvoorbeeld om
minder effectief zoekgedrag en de invloed van vooroordelen en discriminatie die het
voor mensen met migratieachtergrond moeilijker maken om een baan te vinden en door
te groeien. Deze factoren spelen zowel bij de eerste als de tweede generatie een rol.
Vraag 96
Wat voor maatregelen gaat u treffen om de arbeidsdiscriminatie tegen te gaan?
Antwoord 96
Discriminatie op de arbeidsmarkt is onacceptabel. Mensen die volwaardig willen meedoen
moeten gelijkwaardige kansen krijgen. Ook om de arbeidsparticipatie van mensen die
al in Nederland zijn te vergroten. Werkgevers spelen daarbij een belangrijke rol.
Vanuit de Werkagenda VIA (Voor een Inclusieve Arbeidsmarkt) en de Aanpak Arbeidsmarktdiscriminatie
wordt ingezet op de ondersteuning van werkgevers om te zorgen dat zoveel mogelijk
werkgevers werken aan effectieve interventies voor gelijke kansen.
Voorbeelden van de ondersteuning zijn de helpdesk van SER/Diversiteit in Bedrijf,
de e-learning gelijke kansen, de communities of practice van werkgeversorganisatie
AWVN en een toenemend aantal regionale inclusiedesks voor ondersteuning op maat.
Vraag 97
Welke initiatieven stimuleert het kabinet om werkgevers actiever te betrekken bij
de integratie van statushouders en Nederlanders met een migratieachtergrond?
Antwoord 97
Werkgevers spelen een belangrijke rol bij het verbeteren van de positie op de arbeidsmarkt
van zowel statushouders als Nederlanders met een migratieachtergrond.
Vanuit de Werkagenda VIA en de Aanpak Arbeidsmarktdiscriminatie wordt ingezet op de
ondersteuning van werkgevers om te zorgen dat zoveel mogelijk werkgevers werken aan
effectieve interventies voor gelijke kansen. Voorbeelden van de ondersteuning zijn
de helpdesk van SER/Diversiteit in Bedrijf, de e-learning gelijke kansen, de communities
of practice van werkgeversorganisatie AWVN en een toenemend aantal regionale inclusiedesks
voor ondersteuning op maat. Specifiek voor statushouders wordt daarnaast middels de
subsidieregeling ondersteuning werkgevers inzet statushouders (SOWIS) wordt daarnaast
ingezet op een financiële tegemoetkoming voor de extra begeleiding van statushouders
op de werkvloer, gericht op het verkleinen van de taal- en cultuurverschillen.
Vraag 98
Kunnen buitenlandse diploma’s sneller en eerlijker worden erkend, zodat migranten
niet onnodig onder hun niveau werken?
Antwoord 98
Het is zowel voor statushouders zelf als voor de samenleving van belang dat zij zo
snel mogelijk instromen op een baan, het liefst een baan die passend is bij eerdere
werkervaring en opleidingsachtergrond. Erkenningsprocedures voor gereglementeerde
beroepen kunnen dit inderdaad moeilijker maken. Het kabinet zet zich in om de diploma-erkenningsprocedure
voor gereglementeerde beroepen waar het kan te vereenvoudigen.
Ook wordt met een aantal sectoren de mogelijkheden verkend voor bredere waardering
van vaardigheden van statushouders door werkgevers in plaats van dat enkel wordt gekeken
naar hun diploma. Dit is vooral relevant voor beroepen waarvoor geen wettelijke beroepsvereisten
zijn.
Vraag 99
Op wat voor manier gaat u ervoor zorgen dat de competenties van statushouders meer
erkend worden?
Antwoord 99
Het Ministerie van SZW stimuleert een op meer skills gerichte arbeidsmarkt waarin
één skillstaal wordt ontwikkeld voor het (MBO-) onderwijs en de arbeidsmarkt via CompetentNL.
Wij gaan onderzoeken hoe deze bestaande initiatieven toepasbaar gemaakt kunnen worden
voor statushouders. Hiermee willen wij bereiken dat statushouders beter worden gematcht
met een baan die past bij hun werkervaring en opleidingsniveau.
Vraag 100
Hoe wordt voorkomen dat statushouders slechts in laagbetaalde, flexibele en onzekere
banen terechtkomen?
Antwoord 100
Een goede integratie van nieuwkomers begint bij een goede start. Werk speelt daarbij
een belangrijke rol. Werk is de plek waar je je eigen geld kan verdienen, waar je
anderen ontmoet en snel de taal en omgangsvormen kan leren. Het is dan ook belangrijk
dat statushouders zo snel mogelijk aan het werk gaan. Niet altijd is dat direct een
droombaan. Taalachterstand (ook vaktaal), onvoldoende opleiding of een niet passende
opleiding en een gebrek aan herkenbare werkervaring kunnen het moeilijk maken direct
een baan op niveau te vinden. Toch is het van belang dat zoveel mogelijk statushouders
mettertijd een baan kunnen vinden die passend is bij hun potentieel, eerdere werkervaring
en opleidingsachtergrond.
Dit kan bijvoorbeeld als statushouders meer beoordeeld zouden worden op hun vaardigheden
in plaats van alleen op hun diploma’s. Op dit moment lopen er verschillende initiatieven
om kandidaten te waarderen op vaardigheden, bijvoorbeeld op basis van de skillstaal
CompetentNL. Het Ministerie van SZW zal onderzoeken op welke manier we deze initiatieven
ook kunnen inzetten voor statushouders. Ook kunnen zij-instroomtrajecten een rol spelen
om aan het werk te gaan, vooral in de kraptesectoren zoals het onderwijs (zie bijvoorbeeld
het programma statushouders voor de klas) en de kinderopvang. Het Ministerie van SZW
zal onderzoeken wat nodig is om deze trajecten te laten aansluiten bij de vaardigheden
van statushouders. We onderzoeken verder met verschillende partners, waaronder OCW,
SBB en de MBO Raad wat er nodig is om leer-werktrajecten beter toepasbaar te maken
voor statushouders. Zo spelen zogenoemde voorschakeltrajecten (o.a. voor leren vaktaal)
een belangrijke rol om de aansluiting van statushouders op reguliere leerwerktrajecten
te verbeteren.
Vraag 101
Hoe zorgt het kabinet ervoor dat werkgevers niet enkel symbolische diversiteitsmaatregelen
nemen, maar ook echt inzetten op gelijke kansen?
Antwoord
Discriminatie op de arbeidsmarkt is onacceptabel. Mensen die volwaardig willen meedoen
moeten gelijkwaardige kansen krijgen. Ook om de arbeidsparticipatie van mensen die
al in Nederland zijn te vergroten. Werkgevers spelen daarbij een belangrijke rol.
Vanuit de Werkagenda VIA (Voor een Inclusieve Arbeidsmarkt) en de Aanpak Arbeidsmarktdiscriminatie
wordt ingezet op de ondersteuning van werkgevers om te zorgen dat zoveel mogelijk
werkgevers werken aan effectieve interventies voor gelijke kansen. Voorbeelden van
de ondersteuning zijn de helpdesk van SER/Diversiteit in Bedrijf, de e-learning gelijke
kansen, de communities of practice van werkgeversorganisatie AWVN en een toenemend
aantal regionale inclusiedesks voor ondersteuning op maat.
Vraag 102
Hoe wordt voorkomen dat de nadruk op arbeidsparticipatie van statushouders niet leidt
tot uitbuiting?
Antwoord
De Minister van SZW voert een breed en samenhangend pakket uit om misstanden op de
arbeidsmarkt tegen te gaan. Dit is primair gericht op de problematiek rondom arbeidsmigranten
maar kan ook werkende statushouders ten goede komen. Ook wordt gewerkt aan een wetsvoorstel
om arbeidsuitbuiting beter strafrechtelijk aan te pakken (Wet modernisering en uitbreiding
strafbaarstelling mensenhandel). Dit wetsvoorstel wordt in de week van 24 maart behandeld.
Vraag 103
Welke strategieën heeft het kabinet om negatieve beeldvorming en discriminatie (op
o.a. de arbeidsmarkt) van Nederlanders met een migratieachtergrond tegen te gaan?
(p.5)
Antwoord
Het kabinet zet in op een preventieve aanpak van discriminatie op grond van herkomst,
religie en huidskleur wat o.a. bestaat uit het tegengaan van negatieve vooroordelen
en stereotypering die voorlopers kunnen zijn van discriminatie. Deze aanpak is onderdeel
van het Nationaal Programma tegen Discriminatie en Racisme.
Vraag 104
Wat is er bekend over de invloed van sociaal contact tussen Nederlanders en nieuwkomers
op: de kansen van nieuwkomers op de arbeidsmarkt; de kennis van nieuwkomers over taal,
culturele normen en waarden en het gevoel van polarisatie in de samenleving?
Antwoord
Er zijn veel studies die het belang van «het netwerk» onderstrepen waar het gaat om
verbetering van de kansen op werk.31 Hoe beter het netwerk des te groter de kansen op het vinden van passend werk. Dit
geldt in het algemeen maar ook in het bijzonder voor de statushouders.
Vraag 105
Welke waarden en normen van de open vrije samenleving versterkt deze Actieagenda precies?
Antwoord
Het betreft hier de normen en waarden die hun basis hebben in de Nederlandse rechtsstaat
en die onder andere neergelegd zijn in onze Grondwet.
Vraag 106
Welke concrete acties gaat u ondernemen tegen discriminatie op de arbeidsmarkt en
bij het zoeken naar een stage van mensen met een migratieachtergrond?
Antwoord
Zie de antwoorden op vraag 72 en 96.
Vraag 107
Kan een overzicht gegeven worden van alle subsidies die op dit moment verstrekt worden
op het gebied van zelfbeschikking en gesloten gemeenschappen?
Antwoord
Zoals aangegeven in de voortgangsrapportage over het meerjarenplan zelfbeschikking,
die ik 19 november vorig jaar naar uw Kamer heb gestuurd, is voor de periode 2022–2025
ongeveer € 1,3 mln. beschikbaar. Voor dit jaar betekent dit dat ruim € 300K aan subsidies
en opdrachten is verstrekt, voor de actielijnen «verandering van binnenuit» en «versterken
financiële zelfredzaamheid van vrouwen met een migratieachtergrond in een financiële
afhankelijkheidsrelatie»:
• Alliantie Verandering van Binnenuit 2.: samen met de Staatssecretaris voor Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap, ondersteun ik de Alliantie Verandering van Binnenuit 2.0, met
een bedrag van € 50.000 per jaar. De alliantie zet in op het bevorderen van een normverandering
«van binnenuit» in gesloten gemeenschappen, via getrainde «voortrekkers» die zelf
hun wortels hebben in zulke gemeenschappen.
• Samenwerking Oranje Fonds: het programma «Zelfbeschikking: Jezelf Kunnen Zijn». In
totaal wordt aan zes initiatieven € 370.000 besteed gedurende twee jaar (2024–2025).
Het Oranje Fonds draagt zorg voor de uitwisseling van ervaringen, kennisoverdracht
en evaluatie. De gehonoreerde initiatieven zijn een goede vertegenwoordiging van de
diversiteit binnen dit thema, zowel inhoudelijk als in de fase van ontwikkeling. De
helft van de initiatiefnemers betreft migrantenorganisaties.
• Bevorderen financiële zelfredzaamheid en duurzame participatie van vrouwen met een
migratieachtergrond in een afhankelijkheidssituatie: Ik heb Netwerkpro opdracht gegeven
voor een tweejarige pilot, voor het doen van onderzoek naar de belemmeringen en behoeften
van vrouwen uit gesloten gemeenschappen; het trainen van tenminste 40 vrouwen in een
empowerment-, netwerk- en sollicitatieprogramma en het opstellen van een roadmap voor
gemeenten.
Vraag 108
Kan geschetst worden op welke wijze maatschappelijke partners, waaronder uit betrokken
gemeenschappen, betrokken zullen worden bij de uitwerking van de Actieagenda?
Antwoord
Deze Kamerbrief betreft een aankondiging van de Actieagenda Integratie en de Open
en Vrije Samenleving, waarin ik mijn ambities en beoogde doelen weergeef. Mijn ambities
heb ik besproken binnen het kabinet. Voor het uitwerken van de Actieagenda zal ik
nauw samenwerken met verschillende maatschappelijke organisaties, waaronder gemeenten,
de VNG en maatschappelijke organisaties en zelforganisaties vanuit verschillende gemeenschappen.
Ik werk hierbij (alleen) samen met maatschappelijke partners, die de doelstellingen
van de Actieagenda Integratie en de waarden en normen van onze open en vrije samenleving
onderschrijven. Dit proces wordt momenteel vormgegeven.
Vraag 109
Op basis waarvan komt u tot de conclusie dat specifieke groepen bevordering van «zelfbeschikking»
nodig hebben? Kunt u dit wetenschappelijk onderbouwen?
Antwoord
Zie beantwoording onder vraag 47.
Vraag 110
Welke specifieke groepen heeft u het over? Kunt u ze benoemen?
Antwoord
Zie beantwoording onder vraag 47.
Vraag 111
In hoeverre is de bevordering van «zelfbeschikking» nodig binnen specifieke groepen,
en niet breder in de samenleving?
Antwoord
Zie beantwoording onder vraag 47.
Vraag 112
Hoe garandeert de overheid dat vrouwen met een migratieachtergrond niet dubbel benadeeld
worden door zowel gender- als etnische discriminatie?
Antwoord
Het kabinet heeft het bestrijden van discriminatie en racisme opgenomen in het regeerprogramma.
Met de instelling van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme wordt
gezamenlijk gewerkt aan het voorkomen van discriminatie op alle gronden. Daarnaast
doet de Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme onderzoek naar de samenloop
van discriminatiegronden en de beste aanpak daarvan.
Vraag 113
Zijn er onderzoeken gedaan naar de problemen rondom zelfbeschikking? Kunt u verder
toelichten hoe groot dit probleem is?
Antwoord
Het Meerjarenplan zelfbeschikking is onder andere gebaseerd op onderzoeken vanuit
Pharos en Anderson, Elffers Felix, het Verwey-Jonker Instituut, cijfers van het Landelijk
Expertisecentrum Eergerelateerd geweld en gesprekken met gemeenten en maatschappelijke
organisaties32. Het meest recente prevalentieonderzoek is in 2019 gepubliceerd. Op dit moment voert
Pharos, met subsidie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een
nieuw prevalentieonderzoek uit. Het onderzoek is gericht op de omvang en risico’s
van de verschillende vormen van schadelijke praktijken, waaronder vrouwelijke genitale
verminking, en het brengt in beeld wat de bestaande sociale normen zijn die ten grondslag
liggen aan deze problematiek. Naar verwachting worden de resultaten van dit onderzoek
eind 2025 gepubliceerd. De resultaten zullen met uw Kamer worden gedeeld.
Vraag 114
Zijn problemen rondom zelfbeschikking uitsluitend een probleem onder allochtone groepen?
Antwoord
Zie beantwoording onder vraag 47.
Vraag 115
Kunt u uiteenzetten hoe u tot nu toe heeft bijgedragen aan het tegengaan van polarisatie?
Antwoord
Als Staatssecretaris adviseer en ondersteun ik gemeenten, gemeenschappen en jeugdprofessionals
in de omgang met en het voorkomen van maatschappelijke spanningen en polarisatie.
Mijn ministerie equipeert deze partners om zo ongewenste vormen van polarisatie en
spanningen te voorkomen. Tot op heden heeft mijn ministerie gewerkt aan onderstaande
activiteiten:
• Ontwikkelen van praktische hulpmiddelen. Mijn ministerie heeft diverse praktische handreikingen uitgebracht, zoals een handreiking
depolarisatie en een handreiking voor gemeenten hoe om te gaan met spanningen naar
aanleiding van de oorlog tussen Israël en Hamas. Ook is een handreiking «Prille Polarisatie»
ontwikkeld die gemeenten helpt om polarisatie in een vroegtijdig stadium te herkennen
en daar gepaste interventies op te plegen.
• Organiseren kennisbijeenkomsten en workshops. Mijn ministerie heeft kennisbijeenkomsten en workshops aangeboden aan jeugdprofessionals,
gemeenten, gemeenschappen en maatschappelijke organisaties om hen te ondersteunen
bij het herkennen van polarisatie en effectief omgaan met maatschappelijke spanningen.
• Bevorderen van vroegtijdige signalering en interventie. We hebben gemeenten en lokale professionals actief ondersteund bij het herkennen
en aanpakken van vroegtijdige signalen van polarisatie waardoor verdere escalatie
kan worden voorkomen zoals rondom de intocht van Sinterklaas.
• Versterken van netwerken en samenwerking. Mijn ministerie heeft geïnvesteerd in het opbouwen en onderhouden van lokale en
landelijke netwerken van sleutelfiguren, maatschappelijke organisaties en overheden
om gezamenlijk maatschappelijke spanningen vroegtijdig te signaleren en te adresseren.
Ook worden hierin gemeenten, maatschappelijke organisaties en sleutelfiguren gestimuleerd
hierop met elkaar samen te werken.
• Verspreiden van kennis en bewustzijn vergroten. Vanuit het ministerie hebben we kennissessies en leernetwerken georganiseerd, publiceerden
we onderzoeksrapporten en deelden praktijkverhalen om bewustwording over polarisatie
te vergroten en handelingsperspectieven te bieden aan gemeenschappen, lokale professionals
en gemeenten.
Ook het Ministerie van Binnenlandse Zaken zet zich direct dan wel indirect in om met
polarisatie in de samenleving om te gaan. Met elkaar onderhouden de departementen
een digitale leeromgeving om met name gemeenten te ondersteunen bij het omgaan met
ongenoegen, polarisatie en extremisme (Externe link:www.maatschappelijkstabiliteit.nl).
Vraag 116
Welke acties gaat u ondernemen om uitingen van intolerantie en onverdraagzaamheid
jegens vluchtelingen en migranten tegen te gaan?
Antwoord
Het kabinet zet stevig in op alle vormen van discriminatie en haat. Zo ook waar dit
gericht is tegen vluchtelingen en migranten.
Vraag 117
Hoe wordt het bereik van het Meerjarenplan Zelfbeschikking vergroot? Op welke maatregelen
wordt ingezet?
Antwoord
Op basis van de eerste resultaten uit het meerjarenplan, lijken met name maatregelen
gericht op verandering van binnenuit (door onder andere de inzet van zelforganisaties
en sleutelpersonen) en het versterken van de financiële zelfredzaamheid van vrouwen
met een migratieachtergrond in een financiële afhankelijkheidssituatie effectief.
De komende tijd zal worden geprobeerd om groepen te bereiken die we nu nog onvoldoende
weten te betrekken.
Vraag 118
Worden resultaten uit onderzoeken gebruikt om bepaalde groepen of wijken te targetten?
Antwoord 118
De beleidsmaatregelen op zelfbeschikking worden gericht ingezet op basis van de eerste
resultaten van het Meerjarenplan Zelfbeschikking. Zie ook het antwoord op vraag 117.
Vraag 119
Is het kabinet voornemens om, als onderdeel van de Actieagenda Integratie en de versterkte
inzet op zelfbeschikking, de brede subsidieverstrekking op het gebied van integratie
tegen het licht te houden?
Antwoord 119
Ja het kabinet is bereid om de brede subsidieverstrekking op het gebied van integratie
tegen het licht te houden. Want het is (al) de standaard werkwijze dat subsidieaanvragen
en aanvragen op gemeentelijk niveau, getoetst worden aan het vigerend integratiebeleid
gerelateerd aan het Regeerprogramma.
Vraag 120
Is het kabinet voornemens om daarnaast een landelijk afwegingskader vorm te geven
waarmee wordt besloten of subsidieverlening aan een organisatie past binnen de doelen
van de Actieagenda Integratie?
Antwoord
Ja. Bij de afweging of een subsidie of opdracht wordt verleend, wordt beoordeeld of
en hoe het initiatief bijdraagt aan de doelen van het vigerend integratiebeleid, i.c.
de Actieagenda Integratie. Tevens wordt bezien of de doelstellingen en werkwijze van
de betrokken maatschappelijke organisaties zelf aansluiten bij de doelen van de Actieagenda
en de waarden van de open en vrije samenleving in het algemeen.
Vraag 121
Welke beleidsopties worden verkend op het gebied van genitale verminking om de preventie
en pakkans van daders te vergroten? Bent u daarbij bereid te kijken naar opties als
extra controles op risicovluchten, uitbreiding strafbaarstelling, voorbeelden uit
andere landen implementeren zoals het Verenigd Koninkrijk?
Antwoord
Het kabinet zet zich in om meisjes en vrouwen te beschermen tegen vrouwelijke genitale
verminking (vgv). Op dit moment wordt verkend welke aanvullende maatregelen passend
zijn, aansluitend op de uitvoeringspraktijk. In opdracht van het Wetenschappelijk
Onderzoek- en Datacentrum voert Right to Rise het onderzoek uit naar de verbetering
van preventieve beschermingsmaatregelen, zoals een uitreisverbod of het intrekken
van een paspoort. Hierbij worden ook internationale voorbeelden bestudeerd, waaronder
die uit het Verenigd Koninkrijk en Denemarken. Dit onderzoek wordt naar verwachting
voor de zomer afgerond. De uitkomsten zullen met uw Kamer worden gedeeld.
Er worden op dit moment verschillende preventieve maatregelen ingezet:
• Ik ondersteun het Ministerie van OCW in de financiering van de Alliantie Verandering
van Binnenuit waarin verschillende zelforganisaties uit gemeenschappen waar vgv voorkomt,
werken aan preventie.
• Het Ministerie van VWS verleent subsidie aan onder de Federatie Somalische Associaties
Nederland (FSAN) en via Movisie aan Inspraakorgaan Turken in Nederland (IOT), Turkse
Arbeidersvereniging Nederland (HTIB), Kezban, Landelijke Werkgroep Mudawwanah (LWM),
Vluchtelingen-Organisatie Nederland (VON) en Voices of all Women. Deze organisaties
geven voorlichting, onder andere met inzet van sleutelpersonen uit gemeenschappen
waar vgv voorkomt. Het effect hiervan wordt gemonitord. De resultaten worden gedeeld
met gemeenten zodat zij deze kunnen gebruiken in de lokale aanpak, omdat gemeenten
primair verantwoordelijk zijn voor de preventie van huiselijk geweld waaronder vgv.
• Vanuit het Ministerie van VWS wordt ook ingezet op voorlichting aan jongeren via social
media met de campagne #rechtopnee.
• Wanneer een meisje wordt geboren uit een moeder die zelf slachtoffer is van vgv, wordt
door het ziekenhuis melding gemaakt bij Veilig Thuis en bij de jeugdgezondheidszorg,
om te helpen voorkomen dat het meisje in de toekomst ook slachtoffer wordt van vgv.
Naast preventie wordt ingezet op deskundigheidsbevordering van professionals om signalen
van dreigende vgv eerder en beter in beeld te brengen. Eén voorbeeld hiervan is de
subsidie van VWS voor het ontwikkelen en implementeren van de «richtlijnmodule voor
de preventie van vrouwelijke genitale verminking door de Jeugdgezondheidzorg».
Vraag 122
Op welke termijn verwacht u de resultaten van de verkenning naar het bieden van tegenwicht
tegen ondermijnende gedragingen te kunnen publiceren?
Antwoord
Zoals aangegeven in vraag 37 verwacht ik uw Kamer dit najaar te kunnen informeren
over de verkenning.
Vraag 123
In hoeverre is er al financiering geregeld voor het uitbreiden van holocausteducatie
voor inburgeraars?
Antwoord
Vanuit de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid is in het kader
van de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024 – 2030 vanaf 2025 jaarlijks € 1 mln.
vrijgemaakt voor Holocausteducatie in het kader van inburgering.
Vraag 124
In hoeverre is zelfbeschikkingsproblematiek een migratiegerelateerde kwestie? Kunt
u dit wetenschappelijk onderbouwen?
Antwoord
Zie beantwoording onder vraag 47.
Vraag 125
Welke initiatieven zijn er opgezet om de economische zelfstandigheid van migrantenvrouwen
te versterken?
Antwoord
In de voortgangsrapportage over de uitvoering van het meerjarenplan zelfbeschikking
die ik op 19 november jl. naar uw Kamer heb gestuurd, heb ik uw Kamer uitgebreid geïnformeerd
over de initiatieven gericht op het versterken van de financiële zelfredzaamheid van
vrouwen met een migratieachtergrond in een financiële afhankelijkheidsrelatie. De
projecten zijn gericht op het vergroten van de kennis over geldzaken, inzichten in
eigen mogelijkheden en het zetten van de stap naar participatie in de vorm van opleiding
en (vrijwilligers)werk.
Vraag 126
Hoe wordt voorkomen dat maatregelen tegen religieuze onderdrukking resulteren in een
bevoogdende houding tegenover migrantengemeenschappen?
Vraag 127
Hoe zorgt het kabinet ervoor dat meisjes en vrouwen in gesloten gemeenschappen daadwerkelijk
toegang hebben tot hulp en ondersteuning, wanneer hun zichtbaarheid zo gering is?
Vraag 128
Hoe voorkomt u stigmatisering wanneer het gaat om bestrijding van huiselijk en eergerelateerd
geweld in migrantengemeenschappen?
Vraag 129
Hoe wordt gewaarborgd dat maatregelen tegen schadelijke praktijken ook gedragen worden
door de gemeenschappen zelf?
Antwoord op vraag 126, 127, 128 en 129
Door nauw samen te werken met vrouwenzelforganisaties en te werken met sleutelpersonen
vanuit de betrokken gemeenschappen. Deze werkwijze zorgt voor toegang tot belangrijke
informele netwerken, bereikt vrouwen die niet in beeld zijn bij bijvoorbeeld de gemeente
en formele hulporganisaties en legt de basis voor draagvlak en vertrouwen. Daadwerkelijke
verandering kan alleen plaatsvinden door normverandering van binnenuit. Dit zorgt
er bovendien voor dat de aanpak draagvlak heeft en juist als steunend wordt ervaren
in plaats van stigmatiserend.
Vraag 130
Wat is de rol van onderwijs in het bevorderen van zelfbeschikking, in zowel gesloten
gemeenschappen als de Nederlandse samenleving?
Antwoord
Onderwijs speelt een rol in brede zin, via het burgerschapsonderwijs waardoor alle
leerlingen, ongeacht achtergrond, meekrijgen dat in Nederland gelijke rechten voor
mannen en vrouwen gelden, dat seksuele en genderdiversiteit gerespecteerd moet worden
e.d. Daarnaast spelen onderwijsprofessionals een belangrijke signalerende rol voor
jongeren uit gesloten gemeenschappen, waar mogelijk sprake is van inperking van hun
zelfbeschikking: voor de onderwijsprofessionals gaat het Ministerie van OCW investeren
in kennis over de meldcode door gerichte trainingen voor onderwijsprofessionals aan
te bieden. Dit gaat om brede kennis van de meldcode, en richt zich dus op alle vormen
van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Vraag 131
Hoe wordt gezorgd dat religieuze vrijheid niet in strijd komt met individuele rechten
binnen migrantengemeenschappen?
Antwoord
De individuele vrijheid kent voor iedereen in Nederland dezelfde begrenzing, namelijk
die van onze wetten en grondrechten. Er is geen hiërarchie in grondrechten en de rechten
en vrijheid van de een, zijn niet groter dan die van een ander. Dat betekent dat er
religieuze vrijheid is, die (alleen) wordt beperkt daar waar bijvoorbeeld het recht
op zelfbeschikking wordt geraakt.
Vraag 132
Hoe wordt gecontroleerd dat Nederlandse wetgeving en handhaving effectief genoeg zijn
om schadelijke praktijken te bestrijden?
Antwoord
De Minister en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hebben uw Kamer hierover
uitgebreid geïnformeerd bij de beantwoording van de Kamervragen van de leden Becker
en Ellian (beiden VVD) op 9 december vorig jaar (Aanhangsel Handelingen 2024/25, nr.
769). De bestaande geweldsmisdrijven – waaronder moord (artikel 289 Sr), doodslag (287
Sr) en (zware) mishandeling (artikel 300 e.v. Sr), in combinatie met verschillende
deelnemingsvormen uit het Wetboek van Strafrecht, in het bijzonder medeplegen en uitlokking
(artikel 47 Sr) en medeplichtigheid (artikel 48 Sr) – bieden handvatten voor de vervolging
van diverse betrokkenen bij schadelijke praktijken zoals eergerelateerd geweld en
vgv.
Daarnaast onderzoek Right to Rise in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek-
en Datacentrum onderzoek uit naar de verbetering van preventieve beschermingsmaatregelen,
zoals een uitreisverbod of het intrekken van een paspoort. Hierbij worden ook internationale
voorbeelden bestudeerd, waaronder die uit het Verenigd Koninkrijk en Denemarken. Dit
onderzoek wordt naar verwachting voor de zomer afgerond.
Vraag 133
Welke lessen acht u te trekken uit het integratiebeleid van Zweden?
Antwoord
Zweden doet onderzoek naar de normen en waarden van immigranten en hoe die zich verhouden
tot de liberaal-democratische idealen van de Zweedse samenleving. De overheid draagt
daarbij actief deze waarden uit, bijvoorbeeld op het gebied van LHBTI+ - en vrouwenrechten.
Het onderzoek is onderdeel van een groter pakket op het gebied van integratiebeleid,
waar ook intensivering van taallessen voor kinderen met een migratieachtergrond onderdeel
van is. Ik ga hier graag verder over in gesprek met mijn Zweedse ambtsgenoot.
Vraag 134
Welke specifieke maatregelen neemt het kabinet om sociale cohesie tussen nieuwkomers
en de bredere samenleving te bevorderen buiten werk en onderwijs om? Welke organisaties
zijn hierbij betrokken?
Antwoord
De Actieagenda richt zich op het bevorderen van ontmoeting en verbinding tussen Nederlanders
met verschillende achtergronden om op deze manier de algehele sociale cohesie te versterken.
Het antwoord onder vraag 213 wordt nader toegelicht in welke initiatieven zal worden
voorzien. Deze worden momenteel verder uitgewerkt.
Vraag 135
Op welke sporen wordt gewerkt om burgerschap te versterken? Vallen hier ook scholen
onder? Zo ja, op welke manier?
Antwoord
Eén van de sporen waarlangs gewerkt wordt aan het versterken van burgerschap is het
funderend onderwijs. Scholen in het funderend onderwijs hebben vanuit de wettelijke
burgerschapsopdracht de plicht om leerlingen te leren over de basiswaarden van de
democratische rechtsstaat en over de regels die binnen de Nederlandse samenleving
gelden. Het Ministerie van OCW ondersteunt scholen bij het invulling geven aan deze
opdracht, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van kerndoelen voor burgerschap en het
laten uitvoeren van onderzoek naar succesvolle aanpakken voor burgerschapsonderwijs
(Kwalitatief onderzoek burgerschapsonderwijs en -monitoring geopend voor aanvragen
| NRO). Andere sporen: Burgerschap op het mbo, inzet op burgerschap (samenleving breed)
vanuit BZK. Ik ga de komende periode met het Ministerie van BZK en OCW in gesprek
om te zien op welke wijze ik met de Actieagenda complementair kan zijn aan hun activiteiten.
Vraag 136
Met welke maatschappelijke partners wordt er samengewerkt om buitenlandse inmenging
tegen te gaan?
Antwoord
Zie de beantwoording van vraag 16.
Vraag 137
Op welke momenten in het traject over het OBI33-meldpunt wordt de Kamer meegenomen?
Antwoord
Met de brief «Stand van zaken aanpak Ongewenste Buitenlandse Inmenging (OBI)» van
17 oktober 2024 is de Kamer geïnformeerd over de inrichting van het centrale OBI-meldpunt.34 De komende maanden staan in het teken van het opstellen en realiseren van de randvoorwaarden
om het centrale OBI-meldpunt functioneel, maar bovenal veilig in te kunnen richten
(de pilot-fase). Zoals toegezegd in de Kamerbrief van 17 oktober, wordt de Kamer na
afronding van de pilot-fase nader geïnformeerd over de verdere inrichting van het
meldpunt.
Vraag 138
Welk traject wordt voorzien om de versterking van burgerschap vorm te kunnen geven?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 135.
Vraag 139
Is er, naast het onderzoek dat regulier door Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP)
wordt uitgevoerd, een voornemen om ook breder onderzoek naar waardeoriëntaties onder
de gehele bevolking uit te voeren vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(SZW)?
Antwoord
Verkend wordt op welke wijze breder onderzoek naar waardenoriëntaties over de open
en vrije samenleving onder de gehele bevolking het beste vormgegeven kan worden. Op
basis van door het SCP verzamelde data, zal aanvullend onderzoek worden uitgevoerd.
Vraag 140
Wat doet het kabinet om institutionele discriminatie binnen overheidsinstanties actief
tegen te gaan? Kunt u voorbeelden geven?
Antwoord
Uit het rapport van Amnesty International «Etnisch profileren is overheidsbreed probleem»
blijkt dat bij verschillende overheidsdiensten sprake is (geweest) van discriminatie
door etnisch profileren. Dat is onacceptabel. Etnisch profileren is een ernstige vorm
van discriminatie. Het wordt door mensen als vernederend en stigmatiserend ervaren
en draagt bij aan negatieve beeldvorming over bepaalde groepen burgers. Het kabinet
werkt actief aan het tegengaan van institutionele discriminatie. In de kabinetsreactie
op het rapport van Amnesty wordt een overzicht gegeven van wat de overheid doet.35 Voor een volledig overzicht verwijs ik u dan ook naar die brief, die uw Kamer heeft
ontvangen op 3 februari jongstleden.
Vraag 141
Hoe bent u van plan discriminatie op de woningmarkt aan te pakken, zodat de eerlijke
kansen voor Nederlanders met migratieachtergrond gewaarborgd kunnen worden?
Antwoord
Discriminatie is een breed maatschappelijk probleem, is wettelijk verboden en moet
worden aangepakt. Ook op het gebied van wonen. De Minister van Volkshuisvesting en
Ruimtelijke ordening (MinVRO) zet zich hier onverminderd voor in met de Aanpak Woondiscriminatie.
De aanpak bestaat uit 4 actielijnen. De eerste actielijn betreft het uitvoeren van
de jaarlijkse monitor discriminatie bij woningverhuur. MinVRO heeft inmiddels een
Europees aanbestedingstraject afgerond zodat het Rijk de monitor de komende vier jaar
kan blijven uitvoeren. De tweede actielijn ziet op het bevorderen van voorlichting
en bewustwording. Om discriminatie tegen te gaan is het van belang dat bij relevante
partijen bekend is wanneer er sprake is van discriminatie, hoe dit te herkennen is
en wat men kan doen als er vermoedens zijn van discriminatie. De derde actielijn betreft
de afdwingbare regelgeving via de Wet goed verhuurderschap. De wet is 1 juli 2023
in werking getreden en verplicht verhuurders en verhuurbemiddelaars onder andere om
transparant en objectief te handelen tijdens het selectieproces. Verhuurders, verhuurbemiddelaars
en beheerders dienen daarnaast te beschikken over een werkwijze die gericht is op
voorkoming van woondiscriminatie. Gemeenten dienen deze wet te handhaven. Ook geldt
dat gemeenten sinds 1 januari 2024 verplicht een meldpunt Goed verhuurderschap moeten
hebben ingesteld waar onder meer meldingen gedaan kunnen worden over (vermeende) discriminatie.
De vierde actielijn ziet op het versterken van lokale samenwerking en het stimuleren
van lokale aanpakken, zoals van gemeenten, brancheverenigingen en antidiscriminatievoorzieningen
(Adv’s). Er vinden daarnaast periodieke overleggen met gemeenten en brancheorganisaties
plaats en MinVRO organiseert jaarlijks een Bestuurlijk Overleg (BO) om de samenwerking
met de noodzakelijke partners scherp te houden. Kortom, het betreft een complete aanpak
bestaande uit: analyse, diagnose, voorlichting, concrete (harde) aanpak met instrumentarium
en versterken van de samenwerking in de uitvoering.
Vraag 142
Hoe wordt voorkomen dat werkgevers statushouders slechts aannemen als goedkope arbeidskrachten,
zonder duurzame contracten?
Antwoord
Een goede integratie van nieuwkomers begint bij een goede start. Werk speelt daarbij
een belangrijke rol. Werk is de plek waar je je eigen geld kan verdienen, waar je
anderen ontmoet en snel de taal en omgangsvormen kan leren. Het is dan ook belangrijk
dat statushouders zo snel mogelijk aan het werk gaan. Niet altijd is dat direct een
droombaan. Taalachterstand (ook vaktaal), onvoldoende opleiding of een niet passende
opleiding en een gebrek aan herkenbare werkervaring kunnen het moeilijk maken direct
een baan op niveau te vinden. Toch is het van belang dat zoveel mogelijk statushouders
mettertijd een baan kunnen vinden die passend is bij hun potentieel, eerdere werkervaring
en opleidingsachtergrond.
Dit kan bijvoorbeeld als statushouders meer beoordeeld zouden worden op hun vaardigheden
in plaats van alleen op hun diploma’s. Op dit moment lopen er verschillende initiatieven
om kandidaten te waarderen op vaardigheden, bijvoorbeeld op basis van de skillstaal
CompetentNL. Het Ministerie van SZW zal onderzoeken op welke manier we deze initiatieven
ook kunnen inzetten voor statushouders. Ook kunnen zij-instroomtrajecten een rol spelen
om aan het werk te gaan, vooral in de kraptesectoren zoals het onderwijs (zie bijvoorbeeld
het programma statushouders voor de klas) en de kinderopvang.
Het Ministerie van SZW zal onderzoeken wat nodig is om deze trajecten te laten aansluiten
bij de vaardigheden van statushouders. We onderzoeken verder met verschillende partners,
waaronder OCW, SBB en de MBO Raad wat er nodig is om leer-werktrajecten beter toepasbaar
te maken voor statushouders. Zo spelen zogenoemde voorschakeltrajecten (o.a. voor
leren vaktaal) een belangrijke rol om de aansluiting van statushouders op reguliere
leerwerktrajecten te verbeteren.
Vraag 143
Welke concrete sancties zijn er mogelijk voor bedrijven die discrimineren bij werving
en selectie?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 90.
Vraag 144
Hoe gaat u onderzoeken of bepaalde beleidsmaatregelen, zoals benoemd in de Actieagenda,
impliciete discriminatie in de hand werken?
Antwoord
De inzet vanuit de Actieagenda is er juist op gericht om iedereen volwaardig te laten
meedoen in de samenleving. Ook als nieuwkomer en ook bijvoorbeeld als vrouw in een
gesloten gemeenschap.
Vraag 145
Wat doet de overheid om de rol van media in negatieve beeldvorming over integratie
te reguleren?
Antwoord
Er is een censuurverbod. Persvrijheid is een groot goed. Redactionele keuzes zijn
aan redacties, daar heeft de overheid geen enkele bemoeienis.
Voor publieke mediadiensten geldt een brede taakopdracht met belangrijke uitgangspunten
zoals kwalitatief, onafhankelijk en pluriform media-aanbod. Dit laat onverlet dat
publieke mediadiensten zelf gaan over de inhoud van hun media-aanbod.
Vraag 146
Hoe zorgt het kabinet ervoor dat meldpunten voor discriminatie toegankelijker en effectiever
zijn?
Antwoord
Het kabinet werkt aan de komst van één centrale organisatie waar mensen discriminatie
kunnen melden en terecht kunnen voor ondersteuning36. Hierdoor kan discriminatie beter worden aangepakt. De nieuwe centrale organisatie
krijgt soortgelijke wettelijke taken als de huidige antidiscriminatievoorzieningen
(ADV’s). Denk aan het registreren van meldingen en het verlenen van bijstand aan melders.
De Minister van BZK zal de plannen uit de hoofdlijnennotitie uitwerken in een conceptwetsvoorstel
en dat medio 2025 in internetconsultatie brengen om zoveel mogelijk reacties op te
halen. makkelijker worden om melding van discriminatie te maken bij een ADV. De beoogde
datum van inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving is 1 januari 2027.
Vraag 147
Hoe worden politie en justitie getraind om discriminatie en etnisch profileren te
voorkomen?
Antwoord
Om etnisch profileren te voorkomen hecht de politie veel waarde aan het uitvoeren
van goede en professionele controles. De basis onder de aanpak is het in 2023 geactualiseerde
handelingskader professioneel controleren. Het handelingskader geeft handvatten aan
de uitvoerende mensen en hun leidinggevenden. Door expliciet te maken hoe zij de selectie
maken en de controle vormgeven, worden zij ondersteund in hun werk. De politie heeft
de afgelopen jaren het geactualiseerde handelingskader actief onder de aandacht gebracht.
Dit wordt in 2025 voortgezet. Er worden verschillende extra acties ondernomen om de
bekendheid van het handelingskader te bevorderen. De politie zet in op Virtual Reality
training om gedrag van medewerkers op straat bespreekbaar te maken. Alle eenheden
hebben hiertoe ambassadeurs opgeleid en VR-brillen ter beschikking. Ook wordt ingezet
op laagdrempelige interventies zoals animatiefilmpjes, banners en posters op basisteams.
Het handelingskader is tevens onderdeel van de jaarlijks verplichte kennistoets en
daarmee een vast onderdeel van het politie onderwijs.
Vraag 148
Wat voor aanwijzingen heeft u ontvangen over buitenlandse invloeden die de democratische
rechtsorde hebben ondermijnd? Kunt u specifieke voorbeelden toelichten?
Antwoord
Buitenlandse beïnvloeding dient te worden onderscheiden van buitenlandse of statelijke
inmenging. Via het regulier diplomatiek verkeer, publieksdiplomatie en media-aandacht
proberen vrijwel alle overheden, ook de Nederlandse, steun te vergaren voor bepaalde
ideeën en belangen of om meningsverschillen te beslechten. Buitenlandse beïnvloeding
is niet ondermijnend wanneer het op openlijke en legitieme wijze plaatsvindt en daarbij
de normen en waarden van de Nederlandse democratische rechtsorde respecteert.
Sinds de zomer van 2023 kunnen burgers via verschillende ingangen bij de rijksoverheid
terecht om meldingen en signalen te delen over OBI. Deze signalen van statelijke inmenging
worden onder andere meegenomen in de fenomeenanalyse van de AIVD en de NCTV. Verschillende
voorbeelden van ondermijnende beïnvloeding, als verschijningsvorm van statelijke inmenging,
worden in deze fenomeenanalyse beschreven.37 Vormen van transnationale repressie die worden ingezet tegen diasporagemeenschappen
in Nederland zijn bijvoorbeeld bedreiging en intimidatie (online of fysiek, ook gericht
op familieleden in binnen- of buitenland).
Vraag 149
Hoe wordt gegarandeerd dat maatregelen tegen buitenlandse beïnvloeding niet resulteren
in discriminatie van bepaalde migrantengroepen?
Antwoord
Het tegengaan van discriminatie is een belangrijk speerpunt in de Actieagenda. Ik
sta voor een vrij Nederland waar iedereen zichzelf kan zijn en niemand belemmerd wordt
in het kiezen hoe hij of zij het leven vormgeeft. Zoals aangekondigd in de Actieagenda
staat het Ministerie van SZW aan de lat om de weerbaarheid van gemeenschappen in de
samenleving te vergroten tegen ongewenste buitenlandse inmenging door onder andere
het vergroten van de bewustwording over dit fenomeen. De uitwerking hiervan wordt
landenneutraal en op fenomeenniveau ingestoken. Ik beoog diverse maatschappelijke
organisaties waaronder uit verschillende gemeenschappen bij deze acties te betrekken,
zodat de uitwerking aansluit bij de behoefte van de samenleving.
Vraag 150
Hoe wordt gecontroleerd of meldingen van buitenlandse inmenging terecht zijn en niet
worden gebruikt om gemeenschappen te stigmatiseren?
Antwoord
Sinds de zomer van 2023 kunnen via verschillende ingangen bij de rijksoverheid meldingen
of signalen van OBI gedeeld worden. Op basis van anonimiteit worden deze meldingen
en signalen vervolgens periodiek besproken en geanalyseerd. Deze informatie draagt
primair bij aan een integraal en gezamenlijk beeld van de mogelijke dreiging op fenomeenniveau.
Waar nodig kan het beeld dat uit de meldingen en signalen voortkomt worden gekoppeld
of getoetst aan al bestaande en lopende onderzoeken naar OBI, bijvoorbeeld van de
politie of de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Vraag 151
Hoe zorgt het kabinet ervoor dat de maatregelen tegen buitenlandse financiering niet
selectief worden toegepast op islamitische organisaties (weekendscholen)?
Antwoord
Aangrijpingspunt in de Wtmo is de vraag of het activiteiten van een maatschappelijke
organisatie een (dreigend) gevaar vormt voor de openbare orde of het algemeen belang.
Daarmee staat een individuele, organisatiegerichte benadering centraal, waarbij de
herkomst van de gelden (binnenland of buitenland) er niet toe doet. Daarin ligt ook
besloten dat dit wetsvoorstel zich niet bij voorbaat richt op islamitische organisaties.
Organisatie die binnen de grenzen van de wet blijven, krijgen niet te maken met het
handhavingsinstrumentarium van de Wtmo.
Vraag 152
Hoe bent u van plan migrantengemeenschappen te betrekken bij de aanpak van buitenlandse
inmenging?
Antwoord
Deze Kamerbrief betreft een aankondiging van de Actieagenda Integratie en de Open
en Vrije Samenleving, waarin ik mijn ambities en beoogde doelen weergeef. Mijn ambities
heb ik besproken binnen het kabinet. Voor het uitwerken van de Actieagenda zal ik
nauw samenwerken met verschillende maatschappelijke organisaties, waaronder gemeenten,
de VNG en maatschappelijke organisaties en zelforganisaties vanuit verschillende gemeenschappen.
Ik werk hierbij (alleen) samen met maatschappelijke partners, die de doelstellingen
van de Actieagenda Integratie en de waarden en normen van onze open en vrije samenleving
onderschrijven. Dit proces wordt momenteel vormgegeven.
Vraag 153
Hoe wordt privacy en veiligheid gewaarborgd voor de organisaties waarvan u vermoedt
dat deze te maken hebben met buitenlandse inmenging?
Antwoord
Voor het beschermen van de gegevens van onze contacten is het Ministerie van SZW gebonden
aan de AVG-wetgeving. Het Ministerie van SZW heeft geen bevoegdheden en instrumentarium
voor het beschermen en beveiligen van personen en organisaties die vermoedelijk te
maken hebben met OBI. Wanneer personen of organisaties worden geïntimideerd of bedreigd
door andere overheden, kunnen zij hiervan melding of aangifte doen bij de politie.
Het kabinet benadrukt dat handelingsperspectieven die geboden kunnen worden op het
terrein van veiligheid beperkt zijn. Veel vormen van OBI, zoals manipulatie en beïnvloeding,
vinden immers plaats onder de drempel van het strafrecht en kunnen daarom niet strafrechtelijk
worden vervolgd.
Vraag 154
Zijn regels rondom versterkte gebedsoproepen niet een lokale aangelegenheid die thuishoren
in de Algemene Plaatselijke Verordening?
Antwoord
Ja, dat klopt in de huidige wet en regelgeving. Gemeenten zijn op grond van artikel
10 van de Wet openbare manifestaties bevoegd in de gemeentelijke verordening regels
te stellen aan de gebedsoproep ten aanzien van de frequentie en geluidsniveau. Dat
zal veelal gebeuren op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening.
Vraag 155
Wat is op dit moment de stand van zaken rondom de Nederlandse imamopleiding? Lopen
er al weer nieuwe gesprekken met nieuwe instellingen voor een imamopleiding?
Antwoord
Het kabinet blijft met hoger onderwijsinstellingen die het initiatief willen nemen
en vertegenwoordiging van het afnemend werkveld in de moslimgemeenschap, de mogelijkheden
verkennen voor het realiseren van een Nederlandstalige erkende en bekostigde imamopleiding
aan een Nederlandstalige onderwijsinstelling. Op dit moment lopen er gesprekken met
potentiële partners in een nieuwe samenstelling. Zo heb ik onlangs ook gesproken met
het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO)
Vraag 156
Hoe ziet u de uitwerking van een «slim verbod» voor zich?
Antwoord
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft twee inventarisaties in voorbereiding
waarbij gekeken gaat worden hoe andere landen in de EU omgaan met organisaties die
mogelijke banden hebben met terroristische organisaties, waarbij ook specifiek wordt
gekeken welke mogelijkheden zij hebben tot het verbieden van deze organisaties. Daarnaast
wordt geïnventariseerd welke maatregelen andere landen nemen om ongewenste buitenlandse
financiering tegen te gaan. Als uit deze inventarisaties blijkt dat er nog onvoldoende
middelen zijn om effectief op te kunnen treden, zal het kabinet passende aanvullende
maatregelen nemen. De Minister van Justitie en Veiligheid is voornemens uw Kamer in
het voorjaar van 2025 te informeren.
Vraag 157
Op welke momenten in het traject over de versterkte gebedsoproepen wordt de Kamer
meegenomen?
Antwoord
Binnen het traject is een tussentijdse voortgangsrapportage gepland aan het eind van
Q2 2025. Na beoordeling hiervan kan uw Kamer op de hoogte gesteld worden over de voortgang
van dit traject.
Vraag 158
Is het herzien van de mogelijkheden voor toelating van buitenlandse imams onderdeel
van de doelen bij het opzetten van de imamopleiding?
Antwoord
Ja, het verminderen van de afhankelijkheid van imams uit het buitenland is onderdeel
van de doelen bij het opzetten van een Nederlandse imamopleiding. Het, in samenspraak
met het afnemend werkveld, opleiden van in Nederland gewortelde imams stelt gemeenschappen
in staat om onafhankelijk van de herkomstlanden hun eigen predikers en voorgangers
voort te brengen. Dit impliceert op termijn een afname van de behoefte van Nederlandse
moskeeën om buitenlandse imams aan te trekken. Dat zou op dat moment ook gevolgen
kunnen hebben voor het toelatingsbeleid van buitenlandse geestelijken.
Vraag 159
Op basis van welke gegevens wordt een Nederlandstalige imamopleiding als noodzaak
gezien? Kunt u dit onderbouwen?
Antwoord
Momenteel is er een tekort aan imams in Nederland, dit blijkt onder andere uit de
komst van Marokkaanse imams om in de Ramadan periode te voorzien in de vraag naar
imams. Ook blijkt dit uit de afhankelijkheid van imams die gedetacheerd uit Turkije
werkzaam zijn in de meerderheid van Turkse moskeeën in Nederland. Bovendien is het
afnemend werkveld (de 10 moskeekoepelorganisaties) betrokken geweest bij alle initiatieven
die een Nederlandse imamopleiding mogelijk willen maken vanwege hun uitgesproken behoefte
aan een Nederlandstalige imamopleiding. Zij zullen ook bij nieuwe initiatieven betrokken
blijven.
Reeds In 2019 heeft onderzoeksbureau Labyrinth in opdracht van de ministeries van
SZW en OCW een draagvlakonderzoek38 uitgevoerd onder moskeebestuurders en bezoekers. De resultaten van dit onderzoek
geven een positieve indicatie van draagvlak voor een imamopleiding in Nederland.
Vraag 160
Hoe wordt voorkomen dat de overheid zich te veel bemoeit met religieuze opleidingen
en hiermee de scheiding tussen kerk en staat schendt?
Antwoord
Het laten ontwikkelen van een imamopleiding is een maatschappelijke opgave, passend
binnen onze pluriforme samenleving. De overheid treedt uiteraard op binnen de kaders
van scheiding van kerk en staat. De overheid heeft een stimulerende en faciliterende
rol waardoor het mogelijk wordt gemaakt dat hoger onderwijsinstellingen zelf een opleiding
initiëren. Zij werken hierin samen met de moslimgemeenschap. De opleiding zal de reguliere
processen volgen van het opzetten van een nieuwe, bekostigde opleiding. Dit omvat
een toets nieuwe opleiding bij de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)
ten behoeve van accreditatie en een macrodoelmatigheidstoets door de Commissie Doelmatigheid
Hoger Onderwijs (CDHO) ten behoeve van bekostiging, waarover de Minister van OCW vervolgens
een besluit neemt. Wat betreft de kwaliteitseisen aan (nieuwe) opleidingen en de inhoudelijke
invulling van het curriculum, zijn de bekostigde onderwijsinstellingen en het afnemend
werkveld (toekomstige werkgevers) dus aan zet.
Vraag 161
Welke garanties kunt u geven dat de imamopleiding breed gedragen zal worden binnen
verschillende islamitische stromingen in Nederland?
Antwoord
Het is belangrijk dat onderwijsinstellingen met hun opleidingen inspelen op de behoeften
van het afnemend werkveld, zodat hun afgestudeerden goed terecht komen op de arbeidsmarkt.
In het geval van de imamopleiding zijn de moskeekoepels veruit de meerderheid binnen
het afnemend werkveld van moskeeën in Nederland. Het CMO vertegenwoordigt 10 moslimkoepelorganisaties
die tezamen 380 van ca. 500 moskeeën beheren. Daarmee vertegenwoordigt CMO het merendeel
van de potentiële werkgevers waar afgestudeerden na hun opleiding aan het werk kunnen
gaan. Dit neemt echter niet weg dat de niet aangesloten stromingen niet worden bereikt.
Het staat deze stromingen vrij om via het CMO te participeren voor een nog breder
draagvlak. Ik voer hieromtrent gesprekken met het bestuur van het CMO en zal hier
proactief op aansturen.
Vraag 162
Hoe wordt de samenwerking met hoger onderwijsinstellingen vormgegeven? In hoeverre
mogen islamitische organisaties hierbij betrokken worden?
Antwoord
De samenwerking van onderwijsinstellingen met vertegenwoordiging van het afnemend
werkveld (CMO) is essentieel om een gedragen opleiding neer te zetten.
Deze samenwerking wordt vormgegeven middels een samenwerkingsovereenkomst tussen het
CMO en onderwijsinstellingen. De initiatie en inhoudelijke vormgeving van een nieuwe
opleiding, net zoals bij elke andere opleiding, is belegd bij de onderwijsinstellingen.
De overheid toetst via de reguliere processen (via de CDHO en NVAO) of de opleiding
ook in aanmerking komt voor bekostiging en of de onderwijskwaliteit goed geborgd is.
Bovendien moet er elke zes jaar een her-accreditatie plaatsvinden (via NVAO) waarin
wordt gecontroleerd of de opleiding nog aan bovenstaande eisen voldoet.
Vraag 163
Hoe wordt gecontroleerd dat imams die in Nederland zijn opgeleid een positiever effect
zullen hebben op de integratie en participatie in vergelijking met een imam die in
het buitenland een opleiding heeft gevolgd?
Antwoord
In Nederland gewortelde en opgeleide imams zullen, in tegenstelling tot buitenlandse
imams, beter aansluiting kunnen vinden bij de leefwereld van onze Nederlandse moslims
(taal) en zijn al bekend met onze Nederlandse context (normen en waarden). Daarnaast
biedt de komst van een Nederlandse imamopleiding afgestudeerden de mogelijkheid om
breed in de samenleving aan de slag te gaan in bijvoorbeeld de zorgsector, het onderwijs
of dienstverlening. Hiermee vervullen zij naast hun rol als imam ook een brede maatschappelijke
rol. Een aan de Nederlandse imamopleiding verbonden register van erkende imams zal
ook zorgdragen voor kwalificatie-eisen waar (binnen- en buitenlandse) imams aan moeten
voldoen.
Vraag 164
Op welke manier wordt voorkomen dat een imamopleiding in Nederland leidt tot uitsluiting
van imams met buitenlandse ervaring en expertise?
Antwoord
Religieuze gemeenschappen zijn in Nederland vrij om hun eigen geestelijke leiders
te kiezen die aansluiten bij hun traditie en geloofsovertuiging. Met een eigen imamopleiding
zal de noodzaak om buitenlandse imams naar Nederland te halen op termijn afnemen.
Bovendien zal er, naast de huidige toelatingseisen voor buitenlandse imams (inburgeringsplicht,
machtiging tot voorlopig verblijf en tewerkstellingsvergunning) een register van erkende
imams opgezet worden.
Vraag 165
Wat is het beleid ten aanzien van imams die al in Nederland actief zijn, en hoe verhoudt
dit zich tot de plannen voor een imamopleiding?
Antwoord
Zie antwoord 164. Het zal nog een aantal jaar duren voordat er voldoende afgestudeerde
imams zijn om in de behoefte, van de ongeveer 500 moskeeën in Nederland te voorzien.
In de tussenperiode is er een aanbod i.s.m. het CMO aan imams die al in Nederland
werkzaam zijn. Dit programma richt zich vooral op de Nederlandse samenleving, taal
en cultuur en wordt sinds 2019 periodiek aangeboden.
Vraag 166
Wat is de concrete aanleiding om wetgeving rondom versterkte gebedsoproepen te herzien,
en welk probleem wordt hiermee opgelost?
Antwoord
In het regeerprogramma is in de paragraaf over integratie en maatschappelijke samenhang
opgenomen dat het kabinet betere regels wil voor versterkte oproepen tot gebed. De
achtergrond van dit voornemen is dat versterkte gebedsoproepen bij sommige burgers
tot gevoelens van ongemak of overlast kunnen leiden.
Dit werd verder aangescherpt na Kamervragen van de leden Eerdmans (JA21) en Flach
(SGP) op 26 september jongstleden, die de Minister van Binnenlandse Zaken bevroegen
over versterkte gebedsoproepen door moskeeën.
Op 26 november 2024 werd een motie van het lid Flach (SGP) aangenomen (Kamerstuk 36 600 XV, nr. 24), waarin de regering wordt verzocht de regulering van deze oproepen te verbeteren.
Om beter vast te stellen waar de bestaande wet- en regelgeving wringt en waar verbetering
mogelijk is, laat ik een traject starten. Dit traject zal zich richten op het in kaart
brengen van de beleving, bekendheid en communicatie tussen gemeenten, geloofsgemeenschappen
en omwonenden over versterkte gebedsoproepen. Op basis van de uitkomsten van dit traject
komt verbeterde regelgeving.
Vraag 167
Heeft u cijfers en statistieken omtrent burgers die overlast of ongemak ervaren door
gebedsoproepen?
Antwoord
Nee, wij beschikken op dit moment zelf niet over deze informatie. Het traject dat
opgestart zal worden is er mede op gericht om beter inzicht te krijgen in de aard
en omvang van versterkte gebedsoproepen en de mate waarin dit als overlast gevend
wordt ervaren.
Vraag 168
Wat wordt verstaan onder «betere regels» voor versterkte gebedsoproepen? Welke specifieke
maatregelen overweegt dit kabinet?
Antwoord 168
Op dit moment zijn er geen concrete regels of maatregelen op voorhand te benoemen.
Aan de hand van resultaten van het eerder genoemd traject, zal het kabinet komen met
verbeterde regels.
Vraag 169
Hoe wordt ervoor gezorgd dat regels rondom gebedsoproepen consistent worden toegepast
en niet specifiek gericht zijn op islamitische oproepen?
Vraag 170
Worden ook beperkingen overwogen voor andere religieuze of openbare geluiden, zoals
kerkklokken of festiviteiten, om uitsluiting van specifieke gemeenschappen te voorkomen?
Antwoorden op vraag 169 en vraag 170
Regulering van de godsdienstvrijheid of de vrijheid van meningsuiting mag zich nooit
richten tot de inhoud van de godsdienst of de mening. Dat geldt onverminderd voor
regulering van de versterkte gebedsoproep.
Op grond van het non-discriminatiebeginsel zullen de nadere regels van overeenkomstige
toepassing zijn op alle religieuze oproepen, ongeacht de geloofsrichting.
Vraag 171
Hoe worden de signalen gemeten rondom overlast en ongemak met betrekking tot islamitische
gebedsoproepen?
Antwoord 171
Het beter in kaart brengen van de signalen is onderdeel van de verkenning. De gegevens
over het aantal moskeeën dat gebruikmaakt van de versterkte gebedsoproep, hoe vaak
en hoe dit gebeurt en of dit wordt gemeld, zouden bij de gemeenten waarin de betreffende
moskeeën zijn gevestigd te vinden moeten zijn.
Vraag 172
Hoe worden gemeenten en religieuze gemeenschappen betrokken bij het opstellen van
nieuwe regels rondom gebedsoproepen?
Antwoord 172
Dat moet nog nader worden uitgewerkt.
Vraag 173
Wat zijn de juridische kaders om gebedsoproepen aan banden te leggen zonder in strijd
te zijn met het recht op godsdienstvrijheid?
Antwoord 173
Hoewel de oproep tot gebed gezien kan worden als uiting van de godsdienstvrijheid,
geldt voor het gebruikmaken van geluidsversterkende apparatuur dat dit niet rechtstreeks
onder de bescherming van godsdienstvrijheid valt: dit wordt gezien als een «connex
recht». Het geluidsniveau van de gebedsoproep dient wel binnen redelijke grenzen te
blijven.
De gemeenteraad heeft op grond van artikel 10 van de Wet openbare manifestaties (Wom),
de bevoegdheid regels te stellen voor «klokgelui ter gelegenheid van godsdienstige
en levensbeschouwelijke plechtigheden en lijkplechtigheden, alsmede oproepen tot het
belijden van godsdienst of levensovertuiging», met betrekking tot de frequentie en
het geluidsniveau daarvan. Belangrijk daarbij is, dat voorschriften die de gemeente
stelt niet zo ver mogen gaan dat daardoor het gebruik van de klokgelui of de gebedsoproep
illusoir wordt gemaakt of onnodig wordt beperkt.
Vraag 174
Hoe verhoudt het Nederlandse beleid over gebedsoproepen zich tot andere (Europese)
landen, en zijn er voorbeelden waar dit kabinet zich op baseert?
Antwoord 174
Het ophalen van deze informatie zal worden betrokken bij de uitwerking van het traject.
Vraag 175
Waarom worden zogenoemde «oudkomers» in de Actieagenda niet gestimuleerd de Nederlandse
taal te leren?
Antwoord 175
Het leren van de taal is ook belangrijk voor niet-inburgeringsplichtigen die langer
of permanent in Nederland verblijven. Het kabinet heeft daarom besloten de taaleis
in de huidige vorm te behouden in de Participatiewet. Ook wordt ingezet op het stimuleren
van de duurzame inzetbaarheid van arbeidsmigranten die hier langer of permanent blijven
en zo ook hun participatie in den brede in de samenleving. Zo heeft het kabinet in
het regeerprogramma aangekondigd dat werkgevers meer verantwoordelijkheid moeten nemen
in de taalscholing van arbeidsmigranten. Ook worden via de Wet Educatie en Beroepsonderwijs
(WEB) middelen beschikbaar gesteld aan gemeenten om basisvaardigheden van inwoners,
waaronder EU-arbeidsmigranten en Oekraïense ontheemden, te verbeteren.
Vraag 176
Waarom kiest u voor het vasthouden aan de generieke taaleis als uit de evaluatie van
deze taaleis in 2019 blijkt dat juist maatwerk de integratie en participatie op de
arbeidsmarkt bevordert?
Antwoord 176
Het spreken, kunnen verstaan, lezen en schrijven van de Nederlandse taal vergroot
naar het oordeel van de regering de kans om goed te kunnen participeren in de Nederlandse
samenleving en op de Nederlandse arbeidsmarkt. Vragen over de taaleis in het verslag
van de Tweede Kamer over het wetsvoorstel Participatiewet in Balans en de motie39 die bij gelegenheid van het debat over de geweldsincidenten in Amsterdam is aangenomen,
hebben het eerdere voornemen om de taaleis te laten vervallen en de mogelijkheden
om een taalverplichting op te leggen op te nemen in een generieke participatieplicht
voor de regering in een ander perspectief geplaatst. In de motie wordt verzocht het
schrappen van de taaleis te heroverwegen en het systeem van taalonderwijs onder de
loep te nemen. De regering voert deze motie de komende tijd uit. Met de 1e nota van wijziging bij het wetsvoorstel Participatiewet in Balans is daarom het eerdere
voorstel om de taaleis te schrappen herzien.40
Ik ben nog nader in gesprek met gemeenten over effectievere uitvoering en handhaving
van de taaleis en de mogelijkheden voor het bieden van passend taalonderwijs. Ik zal
daarbij bezien of aanscherping van de regelgeving noodzakelijk is.
Vraag 177
Hoe wordt ervoor gezorgd dat de erkenning van buitenlandse diploma’s sneller en efficiënter
verloopt?
Antwoord
Het is zowel voor statushouders zelf als voor de samenleving van belang dat zij zo
snel mogelijk instromen op een baan, het liefst een baan die passend is bij eerdere
werkervaring en opleidingsachtergrond. Erkenningsprocedures voor gereglementeerde
beroepen kunnen dit inderdaad moeilijker maken. Het kabinet zet zich in om de diploma-erkenningsprocedure
voor gereglementeerde beroepen waar het kan te vereenvoudigen.
Ook wordt met een aantal sectoren de mogelijkheden verkend voor bredere waardering
van vaardigheden van statushouders door werkgevers in plaats van dat enkel wordt gekeken
naar hun diploma. Dit is vooral relevant voor beroepen waarvoor geen wettelijke beroepsvereisten
zijn.
Vraag 178
In welke asielzoekerscentra in Nederland hebben asielzoekers de mogelijkheid om vroegtijdig
deel te nemen aan de arbeidsmarkt?
Antwoord
In veel gemeenten met opvanglocaties voor asielzoekers lopen al initiatieven en projecten
om asielzoekers vanuit de opvang te begeleiden en te matchen op betaald werk. Het
Ministerie van SZW is in ieder geval bekend met projecten en initiatieven op opvanglocaties
bij de gemeenten Amsterdam, Almere, Arnhem, Assen, Den Haag, Dordrecht, Eindhoven,
Enschede, Haarlemmermeer, Rijk van Nijmegen, Utrecht (in samenwerking met omliggende
gemeenten) en Zaanstad en de arbeidsmarkregio de Achterhoek. Daarnaast zijn er nog
initiatieven en projecten op opvanglocaties in kleinere gemeenten te weten Drachten,
Renkum, Hardenberg, Heerhugowaard, Harlingen en Zutphen. Dit is geen uitputtende lijst.
Er komen nog nieuwe projecten bij van gemeenten die in de opstartfase zitten of overwegen
een project te starten.
Vraag 179
Zijn er gevallen bekend waarbij asielzoekers al aan het werk waren onder een tewerkstellingsvergunning
en uiteindelijk toch niet mochten blijven? Zo ja, heeft dit al geleid tot rechtszaken?
Antwoord
Als een werkgever een tewerkstellingsvergunning aanvraagt voor een asielzoeker, vraagt
UWV bij IND uit of de betrokkene gerechtigd is om te werken. De tewerkstellingsvergunning
wordt vervolgens voor de duur van het geldige W-document van de asielzoeker afgegeven.
Een tewerkstellingsvergunning kan worden ingetrokken als bekend is dat de asielzoeker
verblijf is geweigerd. Hiervoor heeft UWV informatie van de IND nodig. Bij wijziging
van de verblijfstitel van de asielzoeker ontvangt UWV geen signaal van de IND. Er
zijn – in relatie tot afgegeven tewerkstellingsvergunningen – bij UWV geen gevallen
bekend waarvan de verblijfstitel is gewijzigd en om die reden tewerkstellingsvergunningen
zijn ingetrokken.
Vraag 180
Is het aannemelijk dat het lukt om de herziene Opvangrichtlijn voor 12 juni 2026 te
implementeren? Zo ja, wat is het tijdspad dat het kabinet voor zich ziet? Zo niet,
waarom niet?
Antwoord
Op 6 december 2024 heeft de Minister van Asiel- en Migratie een afschrift van nationale
Implementatieplan van het AMP aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 32 317, nr. 908). Het plan geeft een overzicht van de stappen voor de invoering van het AMP. De implementatie
van de herziene Opvangrichtlijn is daar onderdeel van. Het is op dit moment aannemelijk
dat het lukt om de herziene Opvangrichtlijn voor 12 juni 2026 te implementeren.
Vraag 181
Op welke termijn wordt meer duidelijk over de nieuwe vormgeving van de taaleis en
zal een dwingender kader richting gemeenten om hierop te handhaven daar onderdeel
van zijn?
Antwoord
Met de eerste nota van wijziging bij het in uw Kamer voorliggende wetsvoorstel Participatiewet
in Balans is voorgesteld om het schrappen van de taaleis te herzien. Alle gemeenten
zijn conform de wet gehouden om de taaleis uit te voeren en te handhaven. Ik ben nog
nader in gesprek met gemeenten over effectievere uitvoering en handhaving van de taaleis
en de mogelijkheden voor het bieden van passend taalonderwijs. Ik zal daarbij bezien
of aanscherping van de regelgeving noodzakelijk is.
Vraag 182
Hoe wordt voorkomen dat statushouders en Nederlanders met een migratieachtergrond
vast blijven zitten in laagbetaalde en tijdelijke banen zonder doorgroeimogelijkheden?
Vraag 183
Hoe wordt gezorgd dat statushouders niet alleen in sectoren met een personeelstekort
terechtkomen, maar ook kunnen werken in hun eigen vakgebied?
Antwoord op vraag 182 en 183
Een goede integratie van nieuwkomers begint bij een goede start. Werk speelt daarbij
een belangrijke rol. Werk is de plek waar je je eigen geld kan verdienen, waar je
anderen ontmoet en snel de taal en omgangsvormen kan leren. Het is dan ook belangrijk
dat statushouders zo snel mogelijk aan het werk gaan. Niet altijd is dat direct een
droombaan. Taalachterstand (ook vaktaal), onvoldoende opleiding of een niet passende
opleiding en een gebrek aan herkenbare werkervaring kunnen het moeilijk maken direct
een baan op niveau te vinden. Toch is het van belang dat zoveel mogelijk statushouders
mettertijd een baan kunnen vinden die passend is bij hun potentieel, eerdere werkervaring
en opleidingsachtergrond.
Dit kan bijvoorbeeld als statushouders meer beoordeeld zouden worden op hun vaardigheden
in plaats van alleen op hun diploma’s. Op dit moment lopen er verschillende initiatieven
om kandidaten te waarderen op vaardigheden, bijvoorbeeld op basis van de skillstaal
CompetentNL. Het Ministerie van SZW zal onderzoeken op welke manier we deze initiatieven
ook kunnen inzetten voor statushouders. Ook kunnen zij-instroomtrajecten een rol spelen
om aan het werk te gaan, vooral in de kraptesectoren zoals het onderwijs (zie bijvoorbeeld
het programma statushouders voor de klas) en de kinderopvang. Het Ministerie van SZW
zal onderzoeken wat nodig is om deze trajecten te laten aansluiten bij de vaardigheden
van statushouders. We onderzoeken verder met verschillende partners, waaronder OCW,
SBB en de MBO Raad wat er nodig is om leer-werktrajecten beter toepasbaar te maken
voor statushouders. Zo spelen zogenoemde voorschakeltrajecten (o.a. voor leren vaktaal)
een belangrijke rol om de aansluiting van statushouders op reguliere leerwerktrajecten
te verbeteren.
Vraag 184
Hoe voorkomt de overheid dat vrouwen met een migratieachtergrond extra belemmeringen
ondervinden bij het vinden van werk, bijvoorbeeld door het dragen van een hoofddoek?
Antwoord 184
Zie antwoord 61. Samen met de NCDR zal het Ministerie van SZW met werkgevers in gesprek
te gaan over wat te doen aan stigmatisering van moslima’s op de arbeidsmarkt en microagressies
op de werkvloer. Ook zal het Ministerie van SZW een handreiking voor werkgevers laten
opstellen voor werkgevers naar aanleiding van de uitkomsten van de verkenning naar
arbeidsmarktdiscriminatie van moslima’s die in juni 2024 aan uw Kamer is verzonden41.
Vraag 185
Hoe wordt gegarandeerd dat de taalcursussen voldoende beschikbaar en toegankelijk
zijn voor iedereen die zijn taalvaardigheid wil verbeteren? Wat kunt u doen voor de
statushouders die hier meer moeite mee ervaren?
Antwoord
Het verbeteren van de taalvaardigheid is voor alle nieuwkomers van belang. Het kabinet
heeft daarom besloten de taaleis in de huidige vorm te behouden in de Participatiewet.
Ook wordt ingezet op het stimuleren van de duurzame inzetbaarheid van arbeidsmigranten
die hier langer of permanent blijven. Zo heeft het kabinet in het regeerprogramma
aangekondigd dat werkgevers meer verantwoordelijkheid moeten nemen in de taalscholing
van arbeidsmigranten. Ook worden via de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) middelen
beschikbaar gesteld aan gemeenten om basisvaardigheden van inwoners, waaronder EU-
arbeidsmigranten en Oekraïense ontheemden, te verbeteren.
Voor wat betreft statushouders. Zij krijgen een passend taalaanbod van hun gemeente.
Uit de tweede meting van de Marktmonitor blijkt dat er goede landelijke dekking is
en dat alle gemeenten passende taalcursussen aanbieden voor zowel de B1-route als
de Z-route. Daarnaast krijgen statushouders vaak ondersteuning van vrijwilligers en
zijn er tal van online hulpmiddelen beschikbaar, die het taalonderwijs verrijken en
inburgeraars extra ondersteuning bieden bij het verbeteren van hun taalvaardigheid
Vraag 186
Welke ondersteuning krijgen werkgevers om bij te dragen aan de taalscholing van werknemers
met een migratieachtergrond? Kunt u concrete middelen opnoemen?
Antwoord
Er wordt op verschillende manieren gewerkt aan het stimuleren van werkgevers om zich
in te zetten voor taalscholing. Zo kunnen werkgevers op basis van de Subsidieregeling
Ondersteuning Werkgevers Inzet Statushouders (SOWIS) een financiële tegemoetkoming
krijgen voor de extra begeleiding van statushouders op de werkvloer, gericht op het
verkleinen van de taal- en cultuurverschillen.
Om taalscholing te stimuleren kunnen mkb-bedrijven subsidie krijgen via de O&O-fondsen
en samenwerkingsverbanden via de ESF+-regeling voor sectoren. Verschillende O&O-fondsen
bieden ook subsidies aan om taalonderwijs te bekostigen. Ten slotte komt er binnen
het project «Work in NL» een goede werkgeversaanpak waar de verbetering van de taalvaardigheid
van arbeidsmigranten onderdeel van uitmaakt.
In de verschillende regio’s zijn we met sociale partners en gemeenten bezig een opleidingsaanbod
op te zetten. Hiermee willen we een brede groep werkgevers enthousiasmeren om hierbij
aan te sluiten.
Vraag 187
Welke specifieke verbeteringen worden overwogen om het leren van vaktaal te integreren
met werk, zodat statushouders sneller kunnen meedraaien in hun sector?
Antwoord
We willen dat steeds meer werkgevers het investeren in vaktaal en werknemersvaardigheden
van statushouders gaan zien als een effectieve manier om aan goed opgeleid personeel
te komen. Dit doen we bijvoorbeeld door de Subsidieregeling Ondersteuning Werkgevers
Inzet Statushouders (SOWIS). Hiermee kunnen werkgevers bijvoorbeeld een coach of een
taalbuddy inhuren of een training in vaktaal inkopen. Deze subsidie is voor het eerst
versterkt in 2024, en loopt in ieder geval door tot in 2026.
Vraag 188
Hoe wordt voorkomen dat de taaleis in de Participatiewet leidt tot uitsluiting van
bepaalde groepen, in plaats van deze groepen te ondersteunen bij hun integratie?
Antwoord
Het spreken, kunnen verstaan, lezen en schrijven van de Nederlandse taal vergroot
naar het oordeel van de regering de kans om goed te kunnen participeren in de Nederlandse
samenleving en op de Nederlandse arbeidsmarkt.
De taaleis geldt dan ook naast de verplichtingen die er zijn voor de bijstandsgerechtigde
om zich in te spannen om werk te vinden en de mogelijkheden die de gemeente heeft
om te ondersteunen bij het vinden van werk.
Vraag 189
Hoe voorkomt u dat een statushouder in een startbaan blijft hangen en niet doorgroeit
naar een duurzame baan die aansluit bij zijn of haar ervaring, capaciteiten en/of
wensen? Kunt u een leerlijn garanderen? Hoe zorgt u ervoor dat uitbuiting wordt uitgesloten?
Antwoord
Een goede integratie van nieuwkomers begint bij een goede start. Werk speelt daarbij
een belangrijke rol. Werk is de plek waar je je eigen geld kan verdienen, waar je
anderen ontmoet en snel de taal en omgangsvormen kan leren. Het is dan ook belangrijk
dat statushouders zo snel mogelijk aan het werk gaan. Niet altijd is dat direct een
droombaan. Taalachterstand (ook vaktaal), onvoldoende opleiding of een niet passende
opleiding en een gebrek aan herkenbare werkervaring kunnen het moeilijk maken direct
een baan op niveau te vinden. Toch is het van belang dat zoveel mogelijk statushouders
mettertijd een baan kunnen vinden die passend is bij hun potentieel, eerdere werkervaring
en opleidingsachtergrond.
Dit kan bijvoorbeeld als statushouders meer beoordeeld zouden worden op hun vaardigheden
in plaats van alleen op hun diploma’s. Op dit moment lopen er verschillende initiatieven
om kandidaten te waarderen op vaardigheden, bijvoorbeeld op basis van de skillstaal
CompetentNL.
Het Ministerie van SZW zal onderzoeken op welke manier we deze initiatieven ook kunnen
inzetten voor statushouders. Ook kunnen zij-instroomtrajecten een rol spelen om aan
het werk te gaan, vooral in de kraptesectoren zoals het onderwijs (zie bijvoorbeeld
het programma statushouders voor de klas) en de kinderopvang. Het Ministerie van SZW
zal onderzoeken wat nodig is om deze trajecten te laten aansluiten bij de vaardigheden
van statushouders. We onderzoeken verder met verschillende partners, waaronder OCW,
SBB en de MBO Raad wat er nodig is om leer-werktrajecten beter toepasbaar te maken
voor statushouders. Zo spelen zogenoemde voorschakeltrajecten (o.a. voor leren vaktaal)
een belangrijke rol om de aansluiting van statushouders op reguliere leerwerktrajecten
te verbeteren.
Vraag 190
Hoe verhoudt het verlagen van de bijstandsuitkering (Participatiewet-uitkering) bij
het weigeren van algemeen passende arbeid zich tot het nieuwe wetsvoorstel «Participatiewet
in balans» – waarbij er onder andere meer focus moet komen op vertrouwen in plaats
van wantrouwen?
Antwoord
Met het wetsvoorstel Participatiewet in Balans wordt meer uitgegaan van vertrouwen
en worden drempels weggenomen die participatie in de weg staan. Dat betekent echter
niet dat de doelstelling dat wie kan werken ook zo snel mogelijk werk moet vinden
veranderd is. Voor iedereen in de Participatiewet die niet is vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen
geldt daarom dat men zich moet inspannen om werk te vinden en te behouden. Het weigeren
van een aangeboden baan is daarbij niet toegestaan en kan leiden tot een verlaging
van de uitkering.
Vraag 191
In hoeverre is het wenselijk dat Oekraïense jongeren in Nederland geen aanspraak kunnen
maken op studiefinanciering en hoge collegegelden moeten betalen als zij klaar zijn
met hun middelbare school? In hoeverre biedt hen dat kansen om goed mee te kunnen
doen in het onderwijs en op de arbeidsmarkt?
Antwoord
Alle ontheemden hebben toegang tot vervolgonderwijs, mits zij voldoen aan de benodigde
kwalitatieve vereisten. Voor wat betreft het collegegeld zijn de studenten in het
middelbaar beroepsonderwijs het lesgeld verschuldigd, en geldt voor studenten in het
hbo en wo het collegegeldtarief. Het wettelijk collegegeld in het hoger onderwijs
is voorbehouden aan studenten uit de Europese Economische Ruimte (EER). Voor studenten
van buiten de EER geldt het instellingscollegegeld. Dit geldt ook voor studenten (ontheemden)
uit Oekraïne, en alle overige studenten met een lopende asielaanvraag.
Er is overigens in het middelbaar beroepsonderwijs en in het hbo en wo ruimte voor
maatwerk. Zo kunnen mbo-studenten in een uitzonderlijke situatie in aanmerking komen
voor de kwijtschelding van het lesgeld. In het hbo en wo hebben de instellingen ruimte
voor het verlagen van het instellingscollegegeldtarief naar de hoogte van het wettelijk
collegegeld. Daarnaast kunnen ontheemden terecht bij Stichting voor Vluchteling Studenten
(UAF): voor onder meer informatievoorziening, en waar nodig financiële ondersteuning.
Vraag 192
Hoeveel procent van de statushouders heeft op dit moment een bijstandsuitkering? Kan
dit worden uitgesplitst naar land van herkomst?
Antwoord
In juni 2022 had 55,1% van de statushouders een bijstandsuitkering. Het aandeel statushouders
met een bijstandsuitkering is vooral hoog in de eerste periode. Van de statushouders
die in 2014 status hebben gekregen ontving na 2 jaar 91% een uitkering. Dit neemt
af tot 34% na 8,5 jaar.
CBS voert in opdracht van de ministeries van SZW en AenM het dashboard Asiel en Integratie
uit (Externe link:https://dashboards.cbs.nl/v5/asielenintegratie), waar gedetailleerde informatie te vinden is over onder meer uitkeringsafhankelijkheid
per cohort en herkomstland. Hieronder wordt een greep van de beschikbare informatie
weergegeven, waarbij per herkomstland voor het oudst beschikbare cohort (2014), en
voor het meest recente cohort dat minimaal 18 maanden de status heeft gehad (2021).
Herkomstland
Cohort 2014
Cohort 2021
Syrië
35%
82%
Eritrea
28%
71%
Irak
41%
82%
Afghanistan
27%
74%
Iran
33%
77%
Turkije
33%
77%
Overig/onbekend
28%
70%
Vraag 193
Hoeveel procent van de bijstandsgerechtigden is op dit moment statushouder? Kan dit
worden uitgesplitst naar land van herkomst?
Antwoord
Hier zijn op dit moment geen data over. Ik zal CBS vragen om dit te onderzoeken, en
zal uw Kamer zo spoedig mogelijk over de uitkomsten informeren.
Vraag 194
Welke werkgeversorganisaties zijn al betrokken bij het opzetten van programma’s om
statushouders aan het werk te helpen? Worden uitzendbureaus betrokken?
Antwoord
Bij de aanpak gericht op het aan het werk helpen van statushouders werken we nauw
samen met diverse werkgeversorganisaties. Zo zitten AWVN, VNO-NCW en NKB-Nederland,
de NBBU en de ABU in de Taskforce VIA. Ook werkt het Ministerie van SZW samen met
andere samenwerkingen van werkgevers zoals het Aanvalsplan Techniek en tekortsectoren
zoals zorg en de aanpak groene en digitale banen.
Vraag 195
Is er speciale aandacht in de uitwerking van de agenda om de arbeidsparticipatie van
vrouwelijke statushouders te verhogen?
Antwoord
Ja. Met de werkagenda Voor een Inclusieve Arbeidsmarkt (VIA) die binnenkort aan de
Kamer zal worden gestuurd, geef ik invulling aan de pijler «Nieuwkomers aan het Werk»
uit de actie-agenda Integratie en Open en Vrije Samenleving.
In deze Werkagenda VIA staan maatregelen beschreven om de begeleiding naar werk voor
vrouwelijke statushouders te verbeteren en gemeenten te ondersteunen om hun werkprocessen
zo in te richten dat ze vrouwelijke statushouders beter naar werk kunnen begeleiden.
Vraag 196
Wordt er onderzocht welke structurele barrières vrouwelijke statushouders ervaren
bij toegang tot werk?
Antwoord
Er is onderzocht welke structurele barrières vrouwelijke statushouders ervaren bij
toegang tot werk. Zo heeft de Hogeschool Arnhem Nijmegen (HAN) in september een onderzoek42 afgerond dat duidelijk maakt wat er nodig is om vrouwelijke statushouders naar werk
te begeleiden. Vrouwelijke statushouders hebben vaak weinig werkervaring in het land
van herkomst en eenmaal in Nederland willen ze vaak eerst hun gezin op de rit krijgen.
Ook hebben gemeenten de neiging om van een echtpaar eerst de man naar werk te begeleiden
omdat ze inschatten dat dit makkelijker gaat. Om vrouwelijke statushouders naar werk
te begeleiden, moeten ze geholpen worden om een werkidentiteit te ontwikkelen: «Wie
ben ik, wat kan ik en wat wil ik». Klantmanagers moeten handvatten krijgen om beter
om te gaan met hun handelingsverlegenheid bij de begeleiding van echtparen en gemeenten
moeten ondersteund worden om hun werkprocessen zo in te richten dat ze vrouwelijke
statushouders effectiever kunnen begeleiden.
Vraag 197
Wordt er samengewerkt met maatschappelijke organisaties om de emancipatie van vrouwelijke
statushouders te bevorderen? Zo ja, met welke organisaties wordt er samengewerkt?
Zo niet, waarom niet?
Antwoord
Werken is een van de beste manieren om te integreren en daarmee ook om te emanciperen.
Met verschillende partners uit de Werkagenda VIA wordt samengewerkt om de arbeidsparticipatie
van vrouwelijke statushouders te vergroten.
Vraag 198
Hoe wordt voorkomen dat deze maatregelen leiden tot extra bureaucratische lasten voor
gemeenten en werkgevers?
Antwoord
De ondersteuning van gemeenten is juist gericht op het stroomlijnen van werkprocessen
en meer effectieve interventies. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek van
de Hogeschool Arnhem Nijmegen naar de begeleiding van vrouwelijke statushouders is
bijvoorbeeld een handreiking gemaakt. Onderdeel van die handreiking zijn handvatten voor gemeenten om hun werkprocessen
zo in te richten dat vrouwelijke statushouders gerichter naar werk worden begeleid.
Omdat werkprocessen gestroomlijnd worden, zorgt dat voor minder bureaucratische lasten
voor gemeenten. De gemeente Zevenaar is een good practice op dit gebied. Zij maken gebruik van de aanbevelingen van de HAN en begeleiden daardoor
vrouwelijke statushouders effectiever en efficiënter naar werk.
Vraag 199
Bent u bereid een doelstelling te formuleren voor een percentage van uitkeringsafhankelijkheid
voor statushouders als stip op de horizon?
Antwoord
Ik vind het belangrijk dat statushouders zo snel mogelijk aan het werk gaan. Te veel
statushouders zijn afhankelijk van de bijstand. Daarom wil ik inzetten op bijvoorbeeld
de inzet van startbanen, ontzorgen van werkgevers en samenwerking met tekortsectoren
(techniek, bouw en zorg) en continuering van de regionale verbinders en de subsidieregeling
ondersteuning werkgevers inzet statushouders.
De komende periode wordt hard gewerkt aan de verdere uitwerking van de actieagenda.
Daarbij zal ook worden bezien – per thema – op welke manier we de impact van onze
inzet in beeld kunnen brengen.
Vraag 200
Blijft het kabinet statushouders financieel ontzorgen in natura in plaats van met
uitkeringen? Hoe kan het financieel ontzorgen ingezet worden om statushouders te prikkelen
om aan het werk te gaan?
Antwoord
Het financieel ontzorgen blijft ook bij de door het vorige kabinet aangekondigde wetswijziging
bestaan. Doelstelling van het financieel ontzorgen is primair om financiële problemen
te voorkomen die belemmerend zijn voor participatie en integratie. Daarnaast zijn
er de verplichtingen uit de participatiewet om werk te vinden en te behouden. Met
het wetsvoorstel Participatiewet in Balans wordt het tevens makkelijker om vanuit
de uitkering aan het werk te gaan.
Vraag 201
Gaat het kabinet landelijk vergunningen en procedures schrappen om uitzendbureaus,
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en werkgevers toe te staan om ter
plaatse op asielzoekerscentra statushouders naar werk te begeleiden?
Antwoord
Uitzendbureaus en werkgevers kunnen afspraken met het COA maken over de mogelijkheden
om vanuit de AZC’s statushouders naar werk te begeleiden. Er hoeven geen vergunningen
of procedures voor te worden geschrapt. Een verblijfsvergunning al dan niet tijdelijk,
verleent de statushouder toegang tot de arbeidsmarkt ook als de statushouder nog in
de opvang verblijft.
Vraag 202
Zijn er Europese Unie (EU)-landen die statushouders korten op hun uitkering als zij
weigeren te werken? Zijn er andere gronden waarop statushouders op hun uitkering gekort
worden in EU-landen?
Antwoord
Een volledig overzicht valt niet te geven. De manier en het niveau waarop sociale
zekerheid wordt vormgegeven verschilt per land. Europese regelgeving zorgt ervoor
dat statushouders onder gelijke omstandigheden ook gelijk behandeld moeten worden
met de burgers van de lidstaten.
Dit geldt ook voor de mogelijkheden om uitkeringen te korten. Het is dus niet mogelijk
statushouders die weigeren te werken te korten op hun uitkering als datzelfde niet
ook gebeurt ten aanzien van unieburgers.
Vraag 203
Zijn er EU-landen die differentiëren tussen uitkeringen voor statushouders en staatsburgers?
Zijn hier juridische grondslagen voor?
Antwoord
Europese regelgeving zorgt ervoor dat statushouders onder gelijke omstandigheden ook
gelijk behandeld moeten worden met de unieburgers van de lidstaten. Het is dus niet
mogelijk op de voorgestelde wijze te differentiëren tussen statushouders en in Nederland
wonende Nederlanders/andere Unieburgers. Slechts in beperkte mate kunnen groepsgewijs
aanvullende eisen worden gesteld als dat tegemoet komt aan een knelpunt dat voor de
gehele groep geldt. Het financieel ontzorgen is een voorbeeld van een dergelijke aanvullende
eis. (Zie hiervoor art. 56a Participatiewet over het financieel ontzorgen van bijstandsgerechtigde
inburgeringsplichtige asielstatushouders.)
Vraag 204
Klopt het dat Frankrijk een wet heeft ingevoerd die de toegang tot sociale zekerheid
voor immigranten beperkt? Hoe verhoudt dit zich tot het Europees en internationaal
recht? Ziet u mogelijkheden om dit in Nederland toe te passen?
Antwoord
Hier wordt opnieuw over nagedacht. De Franse regering had eind 2023 het voornemen
om voor niet-Europese immigranten de wachttijden voor onder andere de Franse huurtoeslag
en bijstand te verhogen. Daarbij wilde men onderscheid maken tussen werkende en niet-werkende
migranten. Statushouders en internationale studenten zouden hiervan worden uitgezonderd.
De uitzondering voor statushouders is nodig omdat die niet anders dan andere burgers
van het land mogen worden behandeld. De wetgeving is begin 2024 door de Franse Constitutionele
Raad om wetstechnische redenen afgekeurd.
Voor Nederland geldt al dat de toegang tot de bijstand voor arbeidsmigranten beperkt
mogelijk is. Dit is onder meer afhankelijk van hun verblijfsduur en economische positie.
Een beroep op sociale voorzieningen kan, na beoordeling door de IND, gevolgen hebben
voor het verblijfsrecht.
Vraag 205
Klopt het dat Zweden een wet heeft ingevoerd die de toegang tot sociale zekerheid
voor immigranten beperkt? Hoe verhoudt dit zich tot Europees en internationaal recht?
Ziet u mogelijkheden om dit in Nederland toe te passen?
Antwoord
Eind 2023 kondigde de Zweedse regeringspartijen meerdere hervormingen aan. Niet-Europese
migranten zouden langer moeten wachten voordat zij recht hebben op bepaalde toeslagen.
Daarnaast was het voornemen om de som van verschillende toeslagen en uitkeringen te
maximeren. Een maatregel die in dit verband op 1 maart 2025 van kracht werd regelt
dat asielzoekers in Zweden in principe alleen recht op financiële bijstand hebben
tijdens de asielaanvraagperiode als zij verblijven in de asielaccommodatie waaraan
zij zijn toegewezen. Het gaat hier dus niet om statushouders.
Voor Nederland geldt al dat de toegang tot de bijstand voor arbeidsmigranten maar
beperkt mogelijk is. Dit is onder meer afhankelijk van hun verblijfsduur en economische
positie. Een beroep op sociale voorzieningen kan, na beoordeling door de IND, gevolgen
hebben voor het verblijfsrecht.
Vraag 206
Wordt er als onderdeel van het breder toepassen van startbanen naar gekeken om verlaging
of stopzetten van een uitkering als gevolg van weigeren van een startbaan zo breed
mogelijk toe te passen?
Antwoord
Voor iedereen in de Participatiewet die niet is vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen
geldt dat men zich moet inspannen om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden,
krijgen en te behouden. Het weigeren van algemeen geaccepteerde arbeid is niet toegestaan
en kan leiden tot een verlaging van de uitkering. Dit geldt ook voor het weigeren
van een startbaan.
Vraag 207
Wat kenmerkt precies de startbaan die de Staatssecretaris voor ogen heeft? Uit welke
elementen bestaat deze en wat zijn de matchingscriteria? Welke ondersteuning wordt
geboden vanuit de gemeente?
Antwoord
Een startbaan is een betaalde baan die de statushouders bij huisvesting binnen een
gemeente aangeboden krijgt. Er wordt gestreefd naar een startbaan die past bij de
ervaring en vaardigheden van de statushouder. Daarnaast bevindt de startbaan zich
in een Nederlandstalige omgeving. De gemeente ondersteunt hierin door intensieve begeleiding
te bieden op het gebied van werknemersvaardigheden, taal en cultuurverschillen. Daarnaast
kan de inzet van een jobcoach op de werkvloer, de inzet van leerwerktrajecten en nazorg
behoren tot ondersteuning vanuit de gemeente. De gemeente is onder de Participatiewet
verantwoordelijk voor de ondersteuning van de statushouder.
Vraag 208
Hoe wordt voorkomen dat lange wachtrijen voor het verkrijgen van een bsn-nummer of
werkvergunning statushouders belemmeren om snel aan de slag te gaan?
Antwoord
Voor een statushouder hoeft geen tewerkstellingsvergunning bij het UWV te worden aangevraagd.
Een verblijfsvergunning verleent de statushouder toegang tot de arbeidsmarkt ook als
de statushouder nog in de opvang verblijft. Om wachttijden voor aanvraag BSN door
statushouders te voorkomen, geldt de afspraak dat zij voorrang krijgen bij het inschrijven
in de Basisregistratie Personen. Daarnaast bestaat er ook een spoedprocedure voor
statushouders waarbij men binnen twee weken een afspraak krijgt als men een BSN nodig
heeft voor werk, zorg, wonen of studie. Momenteel zijn er geen wachttijden voor statushouders
bij het aanvragen van een BSN.
Vraag 209
Hoe wordt voorkomen dat het beleid rondom bijstandsverlaging bij het weigeren van
het werk niet leidt tot gedwongen arbeid onder slechte omstandigheden?
Antwoord
Voor iedereen in de Participatiewet die niet is vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen
geldt dat men zich moet inspannen om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden,
krijgen en te behouden. Het weigeren van algemeen geaccepteerde arbeid is niet toegestaan
en kan leiden tot een verlaging van de uitkering. Dat is voor mensen met een migratieachtergrond
niet anders dan voor mensen zonder migratieachtergrond. Het spreekt voor zich dat
gedwongen arbeid onder slechte omstandigheden zich niet kwalificeert als algemeen
geaccepteerde arbeid.
Vraag 210
In hoeverre wordt er bij de evaluatie van de Actieagenda gekeken naar de psychologische
impact van onzekerheid over werk en verblijfsstatus op statushouders?
Antwoord
De focus van pijler 2 (meedoen en aan de slag met taal en werk) van de Actieagenda
ligt op taal en werk voor nieuwkomers zodat zij zo snel mogelijk een goede start kunnen
maken en volwaardig mee kunnen doen. De psychologische impact van onzekerheid over
werk en verblijfsstatus wordt daarbij niet expliciet meegenomen.
Vraag 211
Hoe wordt gemonitord of programma’s zoals «regionale verbinders statushouders» daadwerkelijk
bijdragen aan een hoger arbeidsparticipatiepercentage?
Antwoord
In 2025 wordt een evaluatie gestart over de inzet van regionale verbinders statushouders
in elke arbeidsmarktregio.
Vraag 212
Hoe wordt voorkomen dat de Actieagenda leidt tot een eenzijdige focus op verplichtingen
voor nieuwkomers, in plaats van op structurele verbeteringen in gelijke kansen?
Antwoord
De Actieagenda kent twee pijlers, één gericht op nieuwkomers en één gericht op de
gehele samenleving, waar een breed scala aan onderwerpen gericht op gelijke kansen
en samenleven onder vallen.
Vraag 213
Welke initiatieven worden ondersteund om ontmoetingen en samenwerking tussen mensen
met en zonder migratieachtergrond te bevorderen? Kunt u voorbeelden geven?
Antwoord
Ontmoeting, bijeenkomsten en samenwerkingsprojecten tussen Nederlanders met verschillende
achtergronden wordt actief ondersteund en gefaciliteerd middels een fonds voor samenleven
bij het Oranjefonds. Tevens wordt er ingezet op laagdrempelige ontmoeting en herkenning
(publieke familiariteit) op lokaal niveau door hier meer aandacht voor te vragen binnen
het fysiek domein en bij de inrichting van de publieke ruimte.
Vraag 214
Welke maatschappelijke organisaties zijn betrokken bij de uitvoering van deze Actieagenda?
Antwoord
Deze Kamerbrief betreft een aankondiging van de Actieagenda Integratie en de Open
en Vrije Samenleving, waarin ik mijn ambities en beoogde doelen weergeef. Mijn ambities
heb ik besproken binnen het kabinet. Voor het uitwerken van de Actieagenda zal ik
nauw samenwerken met verschillende maatschappelijke organisaties, waaronder gemeenten,
de VNG en maatschappelijke organisaties en zelforganisaties vanuit verschillende gemeenschappen.
Ik werk hierbij (alleen) samen met maatschappelijke partners, die de doelstellingen
van de Actieagenda Integratie en de waarden en normen van onze open en vrije samenleving
onderschrijven. Dit proces wordt momenteel vormgegeven.
Vraag 215
Hoe wordt uw stelling dat er in het maatschappelijke debat meer overeenkomsten dan
verschillen zijn concreet vertaald naar beleid dat door alle groepen als eerlijk en
effectief wordt ervaren?
Antwoord
De Actieagenda richt zich het in goede banen leiden van het samenleven in een samenleving
die diverser wordt. Waar ik zie dat extra inzet nodig is – bijvoorbeeld op het gebied
van taalbeheersing, het vinden van werk, het in vrijheid en naar eigen inzicht een
leven kunnen opbouwen – dan zal ik daar ook de benodigde maatregelen voor treffen
om ervoor te zorgen dat we allemaal gelijkwaardig kunnen samenleven en gebruik kunnen
maken van de rechten die de open en vrije samenleving ons toekent.
Vraag 216
Wat is de balans tussen het stellen dat de integratie steeds succesvoller verloopt,
maar tegelijkertijd een strenger beleid willen voeren alsof de integratie mislukt
is?
Antwoord
Ik heb eerder aangegeven dat met betrekking tot integratie een hoop goed gaat. Dat
doet niets af aan het feit dat ik met een minder vrijblijvend integratiebeleid via
deze Actieagenda wil werken aan een Nederland waar iedereen actief mee doet aan de
samenleving en eenieder in alle vrijheid zijn leven kan inrichten. Dat wil ik blijven
bevorderen. Daarbij benoem ik ook de aspecten die niet goed gaan en zet daar actief
op in.
Vraag 217
Klopt het dat u het wenselijk acht dat Nederlanders met een migratieachtergrond moeten
integreren?
Antwoord
Ik acht het wenselijk dat nieuwkomers zich inzetten om zo snel mogelijk mee te doen
aan de Nederlandse samenleving. In ieder geval met betaald werk en het snel eigen
maken van de Nederlandse taal. Verder vind ik het van belang dat iedereen – ongeacht
herkomst, generatie of verblijfsstatus – zich onderdeel voelt van de samenleving,
meedoet en de normen en waarden van onze open en vrije samenleving onderschrijft.
Vraag 218
Hoe zorgt u ervoor dat gemeenten niet overbelast raken door de extra verantwoordelijkheden
die voortvloeien uit dit beleid?
Antwoord
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet, waaronder
de begeleiding naar werk voor statushouders. Met de Actieagenda wil ik in aanvulling
daarop extra inzet plegen om de arbeidsparticipatie van deze groep te verhogen. Om
gemeenten hierbij te ondersteunen ga ik in 2025 en 2026 door met de inzet van regionale
verbinders statushouders die gemeenten en andere partijen in de arbeidsmarktregio’s
ondersteunen bij het versterken en uitbreiden van succesvolle aanpakken (begeleiding
naar) betaald werk voor deze groep.
Vraag 219
Hoe wordt voorkomen dat politieke overwegingen zwaarder wegen dan feitelijke gegevens
bij het opstellen en uitvoeren van deze Actieagenda?
Antwoord
Ik baseer de inzet van beleidsmaatregelen zoveel mogelijk op onderzoek en feiten,
bijvoorbeeld de meetbare indicatoren van het CBS. Die laten ook zien waar integratie
goed gaat en waar minder. Daarnaast zal in de verdere uitwerking van de Actieagenda
ook inbreng vanuit de Kamer meegenomen worden.
Vraag 220
Hoe weegt u de adviezen van experts en onderzoeksinstituten af tegen politieke en
maatschappelijke druk?
Antwoord
Alle relevante en nuttige adviezen waardeer ik zeer en neem ik mee in de verdere uitwerking
van de Actieagenda. Als bewindspersoon kan het ook voorkomen dat ik keuzes en prioriteiten
moeten maken op basis van de dagelijkse ervaren realiteit. Dat doe ik dan ook.
Vraag 221
Wanneer beschouwt u het integratiebeleid in de vorm van de Actieagenda als geslaagd?
Hoe kan dit gemeten worden?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 70.
Vraag 222
Hoe gaat u voorkomen dat «integratie» en «probleem» te veel met elkaar verbonden raken?
Antwoord
Door helder te zijn over wat wél en niet goed gaat. Ik zie inderdaad dat de meeste
nieuwkomers zich inzetten en graag mee willen doen. Dat zullen we blijven ondersteunen.
Daarnaast zal ik blijven benoemen welke problemen en aspecten daaromtrent ik zie en
daar actief op inzetten.
Vraag 223
Hoeveel middelen zijn er bij de Voorjaarsnota geclaimd voor uitvoering van de Actieagenda?
Antwoord
Dit is onderwerp van gesprek tijdens de voorjaarsbesluitvorming, Uw Kamer wordt hierover
bij Voorjaarsnota geïnformeerd
Vraag 224
Kunt u al meer zeggen over de slagkracht van de Actieagenda en het afschalen van bestaand
beleid, gelet op de aankomende taakstelling (en inkrimping ambtelijk apparaat)?
Antwoord
Nee, zowel de Actieagenda als de invulling van de taakstelling op het apparaat van
het Ministerie van SZW zijn dit voorjaar onderwerp van gesprek.
Vraag 225
Kunt u toelichten waarom u het advies om maatschappelijke samenhang niet uit de titel
te verwijderen niet heeft overgenomen?
Vraag 226
Kunt u toelichten waarom u het advies om maatschappelijke samenhang niet uit de titel
van de agenda te halen niet hebt opgevolgd?
Antwoord op vraag 225 en 226
Omdat ik de focus leg op de open en vrije samenleving. Maatschappelijke samenhang
maakt daar onderdeel van uit.
Vraag 227
Kunt u toelichten waarom u de passage over discriminatie in de probleemstelling hebt
verwijderd?
Antwoord
De aanpak van discriminatie is stevig verankerd door de instelling van de Nationaal
Coördinator tegen Discriminatie en Racisme. Versterkingen om discriminatie en racisme
te voorkomen, aan te pakken en te bestrijden zijn opgenomen in de Nationale Programma’s
tegen Discriminatie en Racisme 2022 en 2023. En in het Regeerprogramma is een meerjarig
Programma tegen Discriminatie en Racisme aangekondigd.
Vraag 228
Kunt u toelichten waarom u het advies om de passages over opvattingen rondom gelijke
rechten, gemengde sociale contacten en de integratieparadox niet te schrappen, niet
heeft opgevolgd?
Antwoord
Het in de nota geadviseerde kernpunt over gelijke rechten is opgenomen in de Kamerbrief,
het punt over gemengde sociale contacten is opgenomen in de voetnoot op blz 2 over
het rapport van het SCP uit 2022. De integratieparadox is in eerdere Kamerbrieven
uitgebreid aan de orde geweest en behoeft in deze Kamerbrief geen nadere toelichting.
Vraag 229
Kunt u antwoord geven op de vraag wanneer iemand geïntegreerd is?
Antwoord
Zoals in de beantwoording van vraag 23 genoemd, ziet dit op de mate en wijze van meedoen
en onderdeel zijn van de samenleving en kent integratie verschillende duidingen. In
de kader van de Actieagenda richt ik mij op de taalvaardigheid en het hebben van werk
met betrekking tot nieuwkomers en het onbelemmerd kunnen samenleven in verscheidenheid
waarbij de normen en waarden van de open en vrije samenleving worden onderschreven.
Vraag 230
Bent u het eens met de stelling dat zowel nieuwkomers als gevestigde groepen nodig
zijn om samen leven tot een succes te maken?
Antwoord
Ja.
Vraag 231
Kunt u toelichten waarom er in de Actieagenda nog wel een passage over oververtegenwoordiging
in criminaliteit is opgenomen terwijl in de beslisnota wordt uiteengezet dat de oververtegenwoordiging
niet wordt verklaard door culturele achtergrond en/of mate van integratie?
Antwoord
Voor wat betreft criminaliteit zien we inderdaad een afname van de oververtegenwoordiging
van de groep met buiten-Europese achtergrond in de verdachtencijfers. Tegelijkertijd
zien we nog steeds oververtegenwoordiging van verdachten van bepaalde strafbare feiten
onder specifieke groepen migranten van de eerste en tweede generatie.
Vraag 232
Wat zijn de beweegredenen om de Wet toezicht informeel onderwijs door te zetten, terwijl
wordt geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn dat er buitenlandse invloeden zijn
die de democratische rechtsorde ondermijnen?
Antwoord
Met het wetsvoorstel Toezicht informeel onderwijs wordt het mogelijk voor de overheid
om in te grijpen als kinderen binnen het informeel onderwijs worden aangezet tot haat,
geweld of discriminatie. Dit vindt het kabinet in de eerste plaats van belang omdat
in dergelijke situaties het kind bescherming verdient. Het wetsvoorstel richt zich
dus niet specifiek op alleen misstanden die voortvloeien uit buitenlandse invloeden.
Vraag 233
Heeft u overeenstemming bereikt met de Minister van Justitie en Veiligheid om cijfers
over criminaliteit op te nemen over de Actieagenda?
Antwoord
De ministerraad heeft ingestemd met de Kamerbrief Actieagenda Integratie en de Open
en Vrije Samenleving, die naar uw Kamer is verzonden.
Vraag 234
Waarom heeft u ervoor gekozen eerst de Actieagenda op te stellen en daarna pas de
samenwerking op te zoeken met beoogde samenwerkingspartners?
Antwoord
Deze Kamerbrief betreft een aankondiging van de Actieagenda Integratie en de Open
en Vrije Samenleving, waarin ik mijn ambities en beoogde doelen weergeef. Mijn ambities
heb ik besproken binnen het kabinet. Voor het uitwerken van de Actieagenda zal ik
nauw samenwerken met verschillende maatschappelijke organisaties, waaronder gemeenten,
de VNG en maatschappelijke organisaties en zelforganisaties vanuit verschillende gemeenschappen.
Ik werk hierbij (alleen) samen met maatschappelijke partners, die de doelstellingen
van de Actieagenda Integratie en de waarden en normen van onze open en vrije samenleving
onderschrijven. Dit proces wordt momenteel vormgegeven.
Vraag 235
Waarom heeft u ervoor gekozen niet in de Kamerbrief op te nemen dat buitenlandse financiering
slechts sporadisch voorkomt en dat na gericht onderzoek niet blijkt dat deze gericht
is op beïnvloeding? Schept u daarmee een realistisch beeld van de problematiek?
Antwoord
De opmerking in de openbaar gemaakte beslisnota betreft de passage in het jaarverslag
2023 van de AIVD waarin wordt aangegeven dat de wahhabi-salafistische beweging nauwelijks
gefinancierd wordt door geldschieters uit de Golfregio.43 De maatregelen die dit kabinet wil treffen om ongewenste buitenlandse financiering
van maatschappelijke organisaties in Nederland aan banden te leggen, is echter niet
gericht op financiering uit specifieke landen. Nederland heeft in toenemende mate
te maken met ontwikkelingen die een dreiging vormen voor de democratische rechtsorde,
vanuit onverdraagzaam, antidemocratisch gedachtengoed vanuit bijvoorbeeld extreemrechts
en anti-institutioneel extremisme. De inzet van het kabinet is er breed op gericht
om financiering die dergelijke ondermijnende, onverdraagzame en antidemocratische
boodschappen en gedragingen mogelijk maakt aan te pakken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
T.M. Meester-Schaap, adjunct-griffier