Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van Nispen, Michon-Derkzen en Koops over de omgang met een informant van de politie
Vragen van de leden Van Nispen (SP), Michon-Derkzen (VVD) en Koops (Nieuw Sociaal Contract) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de omgang met een informant van de politie (ingezonden 18 februari 2025).
Antwoord van Minister Van Weel (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 7 april 2025).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 1595.
Vraag 1
Wat is uw reactie op het NRC-artikel «Hoe het geheime leven van een politie-informant
zich tegen hem keerde»?1
Antwoord 1
Ik heb kennis genomen van de inhoud in dit artikel. Zie verder het antwoord op de
vragen hieronder.
Vraag 2, 3, 4 en 5
Kunt u bevestigen dat een man die al jarenlang informatie verschaft aan de politie
op enig moment wordt opgepakt, van de politie moet blijven zwijgen, zich niet tegen
de aanklacht heeft kunnen verdedigen en zelfs maandenlang in detentie terecht komt?
Klopt het dat deze man in een brief van het Openbaar Ministerie wordt omschreven als
«een belangrijke anonieme informant die met grote risico’s voor zichzelf een belangrijke
bijdrage heeft geleverd aan de opsporing en vervolging van ernstige criminaliteit»,
dat eveneens in deze brief staat dat als hij in de strafzaak tegen hem wél over zijn
rol als informant had kunnen vertellen, duidelijk was geworden dat hij «geen dader
was maar slachtoffer» en dat hij in dat geval «vrijwel zeker» was vrijgesproken?
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat deze persoon als gevolg van zijn detentie,
die gelet op het gestelde in de vorige vraag gerelateerd is aan zijn hulp aan politie
en justitie, na zijn vrijlating worstelt met het leven omdat tijdens detentie zijn
bedrijf failliet is gegaan, hij door financiële problemen op straat belandt en Posttraumatische-stressstoornis
(PTSS) is vastgesteld?
Wat kan er volgens u aan gedaan worden om deze man, meer dan tot nu toe gedaan is,
zijn schade te vergoeden voor de tijd in detentie en de gerelateerde schade? Kunt
u toezeggen dat u zich inspant er op een nette manier uit te komen?
Antwoord 2, 3, 4 en 5
Als Minister ga ik niet in op individuele zaken en op zaken die zien op de vraag of
personen als informant voor politie en justitie werken of in het verleden hebben gewerkt.
Ik vind het tegelijkertijd belangrijk om toe te lichten waarom ook de politie en het
OM hier geen nadere mededelingen over kunnen doen.
De systematiek volgens welke het Team Criminele inlichtingen (hierna: TCI) werkt,
valt of staat met een van de belangrijkste uitgangspunten ervan, namelijk dat de identiteit
van een door TCI gerunde politie-informant in beginsel altijd afgeschermd blijft.
Alleen een zogenoemde CI-officier van justitie heeft de bevoegdheid om in zeer uitzonderlijke
gevallen een afweging te maken om de informantenstatus te bevestigen of te ontkennen,
bijvoorbeeld als daarmee andere levens kunnen worden gered of de integriteit van de
opsporing ernstig in het geding is. Dat identiteiten van informanten te allen tijde
dienen te worden afgeschermd is ook goed te begrijpen gelet op het feit dat zij informatie
verzamelen over personen die zich vaak in hun nabije omgeving bevinden. Een bevestiging
vanuit politie of justitie van de informantenstatus van deze personen kan henzelf
in groot gevaar brengen doordat ze als verrader worden beschouwd.
Het gegeven dat een bepaalde persoon zélf met zijn verhaal naar buiten treedt en zich
– al dan niet terecht – bekendmaakt als een politie-informant, maakt het bovenstaande
niet anders. Potentiële informanten kunnen worden afgeschrikt om in de toekomst hun
diensten aan TCI te verlenen als zij in dergelijke individuele casussen zien dat er
door druk vanuit mediaberichtgeving, toch een informantenstatus van een persoon wordt
bevestigd. Hiermee zou een belangrijk onderdeel in de informatievoorziening van de
politie tegen de zware criminaliteit in het gedrang kunnen komen.
Op de vragen 3, 4 en 5 zal ik – gelet op de verwijzing naar de individuele casus –
dan ook geen antwoord geven. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op de vragen 6
en 7 die algemeen van aard zijn en op de regels zien rondom informanten en het plegen
van strafbare feiten.
Vraag 6 en 7
Wat is uw reactie op de opmerking van hoogleraar strafrecht Brinkhoff, die stelt dat
deze zaak duidelijk maakt dat er een gat in de wet zit omdat er niks geregeld is voor
informanten die zich vanwege hun precaire positie niet kunnen verdedigen op het moment
dat ze, al dan niet terecht, beschuldigd worden van een strafbaar feit?
Bent u bereid te onderzoeken hoe deze lacune kan worden gedicht om de rechtspositie
van informanten te verbeteren?
Antwoord 6 en 7
Meer in het algemeen geldt dat de inzet van informanten die ten behoeve van het TCI
informatie verzamelen, aan regels is gebonden. Het is zowel een verantwoordelijkheid
voor de politie en het OM als voor de informant zelf om binnen deze regels te opereren.
De regels worden met een informant besproken vóórdat deze als informant bij het TCI
wordt ingeschreven. Deze regels betreffen niet alleen een verantwoordelijkheid aan
beide zijden over de afscherming van de identiteit van de informant, maar ook over
het plegen van strafbare feiten. Een informant mag geen strafbare feiten plegen. Ofwel,
alle door een informant gepleegde strafbare feiten zijn voor eigen rekening en risico.
Zoals in het antwoord op vraag 2 geformuleerd kan – bij uitsluiting – een CI-officier
van justitie beslissen dat in zeer uitzonderlijke gevallen wordt bevestigd of ontkend
of iemand een informant is. Wat dit betreft zie ik dan ook geen lacune in de wet.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.