Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Flach over het eindrapport 'Ammoniak van Zee'
Vragen van het lid Flach (SGP) aan de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur over het eindrapport «Ammoniak van Zee» (ingezonden 18 maart 2025).
Antwoord van Minister Wiersma (Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur), mede
namens de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (ontvangen
1 april 2025).
Vraag 1
Hoe waardeert u het inzicht van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
(RIVM) dat nauwelijks sprake kan zijn van ammoniak uit zee en dat een aanzienlijk
deel van de gemeten aanwezigheid van ammoniak in kustgebieden nog steeds niet kan
worden verklaard, terwijl de depositieberekeningen in de kustgebieden hiervoor nog
steeds worden gecorrigeerd en naar boven worden bijgesteld?1
Antwoord 1
Het klopt dat er nog altijd een verschil is tussen de gemeten en berekende ammoniakconcentraties
langs de kust. Dankzij het onderzoek van het RIVM is de meetcorrectie echter met 20%
verminderd. Dit betekent dat het model nu minder hoeft te worden gecorrigeerd op basis
van metingen.
Deze situatie onderstreept hoe belangrijk het is om voldoende en nauwkeurig te blijven
meten in de praktijk, ook om daarmee de modelberekeningen te verbeteren. Het kabinet
wil het gebruik van modellen in dit dossier zoveel mogelijk beperken en meer uitgaan
van metingen. Toch zijn er situaties waarin modellen onvermijdelijk blijven. Via onder
andere het Nationaal Kennisprogramma Stikstof lopen onderzoeken die helpen om modellen
zo betrouwbaar mogelijk te maken.
Dit onderstreept bovendien waarom het beter is om beleid meer te baseren en te sturen
op stikstofuitstoot in plaats van stikstofneerslag. Uitstoot is direct beïnvloedbaar
door alle betrokken partijen, terwijl neerslag afhankelijk is van complexe factoren
zoals weersomstandigheden. Door te sturen op de stikstofuitstoot wordt de afhankelijkheid
van modellen kleiner en ontstaat er meer duidelijkheid en voorspelbaarheid voor alle
partijen.
Vraag 2
Kunt u een indicatie geven van de mate waarin de depositieberekeningen met Aerius-monitor
naar aanleiding van het eindrapport «Ammoniak van Zee» bij de komende update zullen
worden bijgesteld?
Antwoord 2
De stikstofdepositie langs de kust zal naar verwachting niet wezenlijk veranderen
als gevolg van dit onderzoek. We blijven immers uitgaan van de metingen en daar verandert
niets aan. Het is echter wel zo dat wijzigingen in het model of de invoerdata, onder
andere als gevolg van dit onderzoek, op lokaal niveau kunnen leiden tot andere resultaten.
De omvang van deze lokale veranderingen wordt duidelijk wanneer in oktober de nieuwe
monitoringsresultaten worden gepubliceerd.
De modelmatige aanpassingen die in dit rapport worden voorgesteld zullen het verschil
tussen metingen en berekeningen langs de kust met 20% verkleinen. Hierdoor heeft het
model nu minder correctie nodig om tot de juiste waarden te komen.
Vraag 3
Hoe reëel is de mogelijkheid dat sprake is van overschatting van de depositie in kustgebieden,
zoals aangetoond bij depositiemetingen in Solleveld en dat hierdoor de concentraties
in de kustgebieden hoger uitvallen dan berekend?2
Antwoord 3
De eerdere depositiemetingen in Solleveld kunnen, zoals het artikel ook aangeeft,
niet gebruikt worden om conclusies te trekken. Er waren immers maar voor ongeveer
een kwart van de tijd bruikbare meetresultaten, en de locatie was niet representatief
voor het gehele kustgebied. Daarnaast zijn essentiële vegetatiekenmerken en meteorologische
variabelen destijds niet gemeten. Een nieuwe meetcampagne, met veel extra metingen,
is gestart om beter inzicht te krijgen in het uitwisselingsproces van ammoniak in
de lucht met de duinvegetatie.
Er is op dit moment geen (wetenschappelijke) aanleiding om de gerapporteerde stikstofdepositie
naar beneden bij te stellen.
Vraag 4
Wanneer zijn de resultaten van nieuwe metingen in Solleveld bekend?
Antwoord 4
De nieuwe metingen zijn begin dit jaar gestart. Het RIVM voert de metingen in Solleveld
twee jaar uit, met als doel het uitwisselingsproces van ammoniak met de duinvegetatie
beter te begrijpen. Door het complexe karakter van de metingen en de wisselende meteorologische
omstandigheden is het van belang om een langere periode te meten. Het RIVM verwacht
ten vroegste eind 2026 een eerste uitspraak te kunnen doen over deze metingen.
Vraag 5
Bent u voornemens ervoor te zorgen dat net zoals voor concentratiemetingen wordt gecorrigeerd
ook wordt gecorrigeerd voor depositiemetingen, aangezien dat de laatste stand van
de wetenschap is?
Antwoord 5
Ik ben van mening dat de berekende waarden zo nauwkeurig mogelijk de waarheid moeten
benaderen, en dat ze moeten worden gecorrigeerd zodra dat mogelijk blijkt. Dat geldt
ook voor de uitkomsten van metingen van droge depositie, al geldt daarbij wel (zoals
ook vermeld in antwoorden 3 en 4) dat daar voldoende zekerheid voor moet zijn. Op
dit moment zijn er nog onvoldoende meetpunten voor droge depositie.
Verder vindt binnen het Nationaal Kennisprogramma Stikstof onderzoek plaats naar innovatieve
meetmethoden die (op termijn) het monitoringsbeeld kunnen verrijken en versterken.
Bijvoorbeeld met satellietmetingen of door gebruik van nieuwe generaties sensoren.
Ook wordt continu gewerkt aan het verbeteren van de stikstofmodellen. Meer hierover
is de vinden in de Voortgangsrapportage Nationaal Kennisprogramma Stikstof 2024.
Ik deel uw behoefte dat steeds meer uit moet worden gegaan van metingen. Om die reden
ben ik voornemens te bezien hoe het aantal meetpunten voor droge depositie de komende
tijd verder kan worden verhoogd. Het is echter niet realistisch om te verwachten dat
dat al op korte termijn leidt tot de mogelijkheid om correcties door te voeren voor
metingen van droge depositie. De natte depositie wordt overigens wel gecorrigeerd
aan de hand van de beschikbare metingen.
Vraag 6
Bent u voornemens in overleg met de provincies ervoor te zorgen dat in natuurdoelanalyses
voor de kustgebieden wordt verwezen naar de stand van de wetenschap wat betreft depositieberekeningen
en -metingen in kustgebieden, zowel als het gaat om het eindrapport «Ammoniak van
Zee» als de depositiemetingen in Solleveld, en de mogelijke gevolgen daarvan voor
het halen van de kritische depositiewaarde in verschillende habitats?
Antwoord 6
De natuurdoelanalyses blijven mede uitgaan van de best beschikbare kennis en gegevens.
Voor een groot deel betreft dit via natuurmonitoring in het veld verzamelde gegevens
en voor stikstofdepositie zijn dit nu dus de door het RIVM gepubliceerde cijfers.
Die cijfers worden altijd opgeleverd conform de laatste stand der wetenschap.
Vraag 7
Deelt u de mening dat, gelet op de grote impact van het niet langer corrigeren voor
zee-emissies op de depositieniveaus in de kustgebieden (tot 400 mol per hectare per
jaar), het van groot belang is dat modelaanpassingen snel worden doorgevoerd zodat
vergunningverlening voor onder meer woningbouw niet onnodig wordt belemmerd?
Antwoord 7
Het onderzoek geeft aan dat de eerdere verklaring voor het gat tussen de metingen
en berekeningen, ammoniak van zee, niet blijkt te kloppen. Het betekent echter niet
dat het gat weg is; we blijven nog altijd veel stikstof meten in de kustgebieden.
Die metingen zijn leidend voor de monitoring.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur -
Mede namens
J.F. Rummenie, staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.