Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het rapport personeelstekorten mbo (peildatum 1 oktober 2024)(Kamerstuk 31524-627)
31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie
27 923
Werken in het onderwijs
Nr. 639
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 27 maart 2025
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 16 januari
2025 inzake het rapport personeelstekorten mbo (peildatum 1 oktober 2024) (Kamerstuk
31 524, nr. 627). De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 27 maart 2025. Vragen en
antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Bromet
Adjunct-griffier van de commissie, Easton
Vragen en antwoorden
1
Kunt u inzicht geven in hoeveel docenten in het mbo extern worden ingehuurd, uitgesplitst
naar zzp’ers en detacheringsbureaus?
Het is niet mogelijk om deze uitsplitsing te maken, omdat dit geen onderdeel is van
de uitvraag. Ook heb ik hierin geen inzicht op basis van andere beschikbare data.
2
In hoeverre is er ook met (of vertegenwoordiging van) docenten gesproken? En zo ja,
hoeveel?
Het onderzoek is kwantitatief van aard, omdat het onderzoek als doel heeft om inzicht
te krijgen in het aantal tekorten in het mbo. Gesprekken met docenten maken hiervan
geen deel uit.
3
Kan worden aangegeven wat de tekorten zijn per functieschaal (LB, LC, LD)?
Het is op basis van de in deze uitvraag gehanteerde vragenlijst en andere beschikbare
data niet mogelijk om deze uitsplitsing te maken.
4
Is er kwalitatief onderzoek beschikbaar over hoe deze tekorten zijn ontstaan (uitval
door verzuim, pensionering, toename studenten etc.)?
Er is geen kwalitatief onderzoek beschikbaar dat zich specifiek richt op het ontstaan
van tekorten in het mbo. Wel is uit ander onderzoek bekend dat uitstroom onder docenten
om verschillende redenen plaatsvindt. Zo bestaat een groot deel van de uitstroom uit
pensioneringen.1 Daarnaast zijn belangrijke motieven om te stoppen als docent werkdruk, onvrede over
de relatie met het management en/of het bestuur en gebrek aan uitdaging en professionele
ontwikkeling.2 Het is echter niet onderzocht of deze factoren vervolgens ook de tekorten verklaren.
5
In hoeverre betekenen de huidige personeelstekorten in het mbo dat instellingen structureel
niet in staat zijn om aan de huidige wettelijke lesurennorm te voldoen?
Slechts een klein deel van de respondenten geeft aan dat zij minder les geven door
personeelstekorten. Het geven van minder lessen wordt in 14% van de gevallen als oplossing
ingezet voor een verborgen tekort. Omgerekend naar percentage van de totale werkgelegenheid
van docenten in het mbo gaat dit slechts om 0,1%. Het (noodgedwongen) geven van minder
lessen leidt niet per definitie tot het niet behalen van de urennorm. Sommige instellingen
houden een marge aan, zodat uitval van lessen niet gelijk leidt tot het niet halen
van de urennorm.
6
Klopt het dat het responsepercentage van 35 procent gebaseerd is op de aanname dat
de docent-student ratio (min of meer) constant is?
Nee, er wordt niet aangenomen dat de docent-student ratio (min of meer) constant is.
Het responspercentage is gebaseerd op het totaal aantal studenten waaraan de responderende
teams onderwijs geven ten opzichte van het totaal aantal studenten. Dit wordt als
volgt berekend: responspercentage = aantal studenten responderende teams / totaal
aantal studenten.
7
Hoe moet een beter inzicht in de huidige personeelstekorten in het mbo leiden tot
beter en gerichter beleid om deze tekorten op te lossen?
Door beter inzicht in de huidige personeelstekorten in het mbo, kan er gerichter en
daarmee doeltreffender gewerkt worden aan het oplossen van deze tekorten. De cijfers
over de tekorten geven de onderwijsregio’s zicht op hoe groot de tekorten zijn en
voor welke onderdelen (generiek of beroepsgericht) er tekorten zijn. Deze cijfers
zijn belangrijke input voor de aanpak in de regio. Zeker in combinatie met andere
indicatoren, zoals of het om een krimp- of groeiregio gaat en de leeftijd van het
personeel.
8
Wat maakte de pilotmeting onder drie schoolbesturen succesvol?
De pilotmeting heeft zicht gegeven op hoe de meting ingericht kon worden, op welk
niveau deze gegevens uitgevraagd dienden te worden en wie in de instellingen aangeschreven
konden worden. Ook gaf het antwoord op de vraag of het met de verkregen gegevens mogelijk
was om bruikbare resultaten te verkrijgen.
9
Wat is er bekend over het aantal teams dat duurzaam gekozen heeft voor een andere
wettelijk toegestane organisatievorm?
Het is niet bekend hoeveel teams hiervoor kiezen.
10
Om wat voor andere wettelijk toegestane organisatievormen gaat het als het gaat om
teams die hier «duurzaam» voor kiezen en aldus niet onder de definitie van een «tekort»
vallen?
Het kan hierbij gaan om teams die kiezen om het onderwijsprogramma anders in te vullen
dan de wettelijke urennorm voorschrijft. Het bevoegd gezag kan een onderwijsprogramma
verzorgen dat minder uren omvat mits de opleiding aantoonbaar van voldoende kwaliteit
is. De studentenraad heeft hierbij instemmingsrecht. In het geval het onderwijsprogramma
minder uren omvat, legt het bevoegd gezag hierover verantwoording af in het bestuursverslag.
11
Op welke aannames is de bootstrapmethode gebaseerd die in het onderzoek is toegepast
en welke beperkingen brengt dit met zich mee met het oog op de betrouwbaarheid van
de conclusies?
Bootstrapping is een niet-parametrische techniek, wat betekent dat het niet hoeft
te vertrouwen op aannames over de onderliggende verdeling van de data. Wel zijn er
impliciet gemaakte veronderstellingen bij het gebruik van bootstrapping. Het gaat
hierbij om de volgende veronderstellingen: de oorspronkelijke steekproef dient een
goede representatie te zijn van de populatie waaruit deze steekproef afkomstig is,
de observaties in de steekproef dienen onafhankelijk van elkaar te zijn, er dient
geen extreem aantal uitschieters of een vertekende steekproef te zijn en het aantal
getrokken steekproeven dient voldoende groot te zijn om stabiele en betrouwbare resultaten
te verkrijgen. Enkel op de eerste veronderstelling, een goede representatie van de
steekproef, is de kanttekening te maken dat de data minder representatief is naar
regio. Aan alle andere veronderstellingen wordt voldaan. Op basis van de gebruikte
methode en de grootte van de respons kan er gesteld worden dat bij de landelijk geschatte
tekorten3 een betrouwbaarheidsinterval van 95% is.
12
Wat waren de als «niet realistisch» beoordeelde student-docent ratio’s specifiek?
Er zijn drie teams aangemerkt als teams met een opgegeven student-docent ratio die
niet realistisch is. Voor twee van de drie teams geldt dat er op één docent minder
dan één student is. Voor het andere team geldt dat er op één docent meer dan 100 studenten
zijn.
13
Kunt u inzicht geven in de toe- of afname van docenten in de basisvaardigheden nu
er extra eisen aan hen worden gesteld?
De extra eisen zijn nog niet van kracht, deze extra eisen hebben dus nog geen invloed
op de aantallen docenten basisvaardigheden. Zodra deze wetgeving van kracht is, vind
ik het van belang om te blijven monitoren wat de invloed van deze maatregelen is op
de beschikbaarheid van docenten basisvaardigheden. Door middel van een passend overgangsrecht
zal ik de mbo-instellingen en docenten in de gelegenheid stellen om aan de nieuwe
eisen te voldoen, om zo de invloed van de extra eisen op de personeelstekorten te
beperken.
14
Kan het feit dat het invullen van de vragenlijst door iemand met veel teams als veel
werk wordt gezien een verklaring bieden voor het beperkte aandeel daadwerkelijk ingevulde
vragenlijsten?
Dat kan inderdaad een verklaring zijn voor het beperkte aandeel daadwerkelijke vragenlijsten.
Instellingen konden zelf een afweging maken waar in de organisatie en bij wie ze het
invullen van de vragenlijsten wilden beleggen. Daarnaast heb ik van een aantal mbo-instellingen
teruggekregen dat ze de tijd om het onderzoek in te vullen als te kort hebben ervaren.
In de volgende meting zal ik hiermee, waar mogelijk, rekening houden.
15
Wat maakte de tekortmetingen in het po4 en vo5 succesvol?
De tekortmetingen geven zicht op de feitelijke situatie van de personeelstekorten.
Dit maakt de metingen succesvol, omdat die feitelijke inzichten van groot belang zijn
voor de aanpak van het lerarentekort. Dat bewustzijn leeft ook onder de ondervraagde
scholen. Dit is terug te zien in de hoge respons die goed verspreid is over het land;
in het po was de respons 97% binnen de G5, hiervoor bestaat een verplichte deelname
als onderdeel gesloten convenanten, en 63% buiten de G5. In het vo was de respons
54%. De metingen worden al een aantal jaren uitgevoerd in het funderend onderwijs
en zijn elk jaar verbeterd, dit zal ook bijdragen aan de hoge respons.
16
Hoe wordt de bevoegdheid van docenten geregistreerd?
In het mbo wordt niet gewerkt met bevoegdheden, maar worden docenten benoemd of tewerkgesteld.
De benoembaarheid of tewerkstelling van docenten registreren de mbo-instellingen in
het bekwaamheidsdossier. De instelling waar de docent werkzaam is dient dit bekwaamheidsdossier
voor elke docent bij te houden.
17
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er bij de volgende meting voldoende respons is zodat
er wel conclusies kunnen worden getrokken?
Ik ben momenteel met de MBO Raad in gesprek hoe we het aantal ingevulde vragenlijsten
in de volgende meting kunnen verhogen. Voor de zomer stuur ik de mbo-instellingen
een brief over het belang van deze cijfers, de planning van de meting en de vragenlijst
die gebruikt gaat worden. Op deze manier kunnen de instellingen zich beter voorbereiden
op de meting. Daarnaast stel ik bij de volgende meting een terugkoppeling van de gegevens
beschikbaar voor de mbo-instellingen die hebben meegewerkt aan de tekortmeting. In
het funderend onderwijs krijgen schoolbesturen deze terugkoppeling al langer en is
gebleken dat dit respons verhogend werkt.
18
Kunt u door middel van dit onderzoek iets zeggen over de werking van de maatregelen
die zijn ingezet met de lerarenstrategie?
Het is nog te vroeg om op basis van dit onderzoek iets te kunnen zeggen over de werking
van de lerarenstrategie. Het is een eerste onderzoek naar personeelstekorten in het
mbo, waardoor ik de cijfers niet kan vergelijken met eerdere jaren. Daarnaast was
de respons dit jaar te laag om een uitsplitsing te maken naar de sector waarvoor wordt
opgeleid en naar regio. Om de lerarenstrategie zo goed mogelijk te laten aansluiten
op de vraagstukken rondom personeelstekorten in het mbo, is het van belang dat deze
cijfers wel bekend zijn. Daarom zal ik dit onderzoek dit jaar opnieuw laten uitvoeren.
X Noot
1
ABF Research (2021). Personeelsmobiliteit in het mbo; Ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap (2024). Trendrapportage Arbeidsmarkt Leraren po, vo en mbo 2024.
X Noot
2
ResearchNed (2023). Vertrekredenen leraren en docenten in het po, vo en mbo.
X Noot
3
De bootstrapmethode wordt gebruikt voor een schatting van de landelijke tekorten aan
docenten en instructeurs in aantal fte, de bootstrapmethode wordt niet gebruikt in
de (conclusies over) gemeten tekorten.
X Noot
4
po: primair onderwijs
X Noot
5
vo: voortgezet onderwijs
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
A.E.W. Easton, adjunct-griffier