Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Omtzigt en Joseph over het feit dat het pensioenfonds Gasunie wil beleggen met geleend geld voor jonge deelnemers, die daardoor hun hele pensioenopbouw kwijt kunnen raken
Vragen van de leden Omtzigt en Joseph (beiden Nieuw Sociaal Contract) aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Financiën over het feit dat het pensioenfonds Gasunie wil beleggen met geleend geld voor jonge deelnemers, die daardoor hun hele pensioenopbouw kwijt kunnen raken (ingezonden 3 februari 2025).
Antwoord van Minister Van Hijum (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), mede namens de
Minister van Financiën (ontvangen 18 maart 2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2024–2025, nr. 1504
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Jonge slaper kan bij fonds Gasunie hele pensioen
verliezen»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Vindt u het acceptabel dat jonge slapers (20–35 jaar) in een slechtweerscenario hun
hele pensioenopbouw kunnen verliezen?
Antwoord 2
Vooropgesteld, sociale partners en pensioenfondsen dragen ieder een zelfstandige verantwoordelijkheid
voor de keuzes die ten grondslag liggen aan de transitie naar de nieuwe regeling.
Het pensioenfonds betrekt het transitieplan van sociale partners – waarin de ondergrenzen
van het verwacht pensioen staat beschreven – bij de eigen besluitvorming over de opdrachtaanvaarding
en het eventuele verzoek tot invaren.
De uitvoerder zorgt ervoor dat het beleggingsrisico binnen de grenzen blijft die ervoor
zorgen dat sprake is van een adequate oudedagsvoorziening. Er wordt hierbij gekeken
naar de balans tussen (verwachte) opbrengsten en zekerheid, gespecificeerd op het
profiel van de deelnemersleeftijdscohorten en pensioengerechtigden. Met het oog op
dit laatste is het binnen bepaalde randvoorwaarden toegestaan om binnen een collectief
beleggingsbeleid de leenrestrictie op te heffen voor deelnemers. Het opheffen van
de leenrestrictie houdt in dat een deelnemerscohort meer dan 100% beleggingsrisico
kan nemen. Dit is in het belang van de deelnemer als zij veel risico kan dragen omdat
zij over veel menselijk kapitaal beschikt wat bijvoorbeeld het geval kan zijn bij
jonge deelnemers. Het opheffen van de leenrestrictie past bij het life-cycle beginsel,
waarbij het beleggingsrisico gedurende de opbouwfase geleidelijk wordt teruggenomen
naar een niveau dat aansluit bij het beleggingsprofiel na de pensioendatum. Ik wil
hierbij opmerken dat in het oude stelsel ook al sprake kan zijn van een hogere blootstelling
dan 100% aandelenrisico’s voor jongere deelnemers. In het nieuwe stelsel wordt dit
transparant gemaakt en onderdeel van een expliciete afweging door sociale partners
en fondsbesturen. Hiertoe zijn in het nieuwe stelsel wettelijk vereisten opgenomen
die dienen te worden betrokken in de governance van het fonds.
De bovengenoemde randvoorwaarden houden in dat de mate van risico die deelnemerscohorten
wordt toebedeeld, moet passen bij de risicohouding van het cohort en dat de pensioenuitvoerder
moet onderbouwen waarom het opheffen van de leenrestrictie in het belang van de deelnemer
is (BuPw artikel 1e lid 1). De risicohouding dient te worden gebaseerd op in ieder
geval de uitkomsten van het risicopreferentie-onderzoek (RPO), deelnemerskenmerken
en wetenschappelijke inzichten. In artikel 14v Besluit Uitvoering Pensioenwet en Wet
Verplichte Beroepspensioenregeling (BuPw) worden nadere voorwaarden gesteld aan het
RPO. Daarin staat onder meer dat het RPO onderzoekt in welke mate een groep deelnemers,
gewezen deelnemers (slapers) of pensioengerechtigden bereid is beleggingsrisico’s
te lopen met het oog op hun doelstellingen en geeft ook de spreiding in de risicobereidheid
binnen een groep. Het RPO betrekt daarbij eveneens de mate waarin deze groep beleggingsrisico’s
kan dragen. Het bestuur stelt vervolgens een beleggingsbeleid op rekening houdend
met de risicodraagkracht, de risicobereidheid en de spreiding in risicobereidheid,
met in achtneming van bovengenoemde wettelijke waarborgen.
Wettelijk is geregeld dat eventuele negatieve vermogens moeten worden aangevuld. Pensioenfondsen
onder de Wtp hebben ook het instrument van de solidariteits- en/of risicodelingsreserve
om te compenseren voor sterk negatieve overrendementen.
Vraag 3
Wat denkt u dat er gebeurt met het vertrouwen in het pensioenstelsel als een groep
deelnemers het hele opgebouwde pensioen van jaren kwijtraakt?
Antwoord 3
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 aangeef, gelden er randvoorwaarden die er voor
zorgen dat pensioenuitvoerders zich bewust zijn van de risico’s en prudent met deze
risico’s omgaan. Verder zijn enige nuanceringen op zijn plaats.
Het is goed om op te merken dat de jongste deelnemers nog weinig pensioenvermogen
hebben kunnen opbouwen en het dus ook om een relatief kleine groep deelnemers met
relatief weinig pensioenvermogen gaat. Daarnaast kan het ook zo zijn dat deze groep
jonge slapers hun pensioen bij een ander pensioenfonds verder heeft opgebouwd. Pensioenfondsen
en sociale partners dienen zich terdege bewust te zijn dat verlies van opgebouwd vermogen
het vertrouwen in het eigen pensioenfonds en het pensioenstelsel als geheel kan verminderen
en moeten het beleggingsbeleid en de bijbehorende risico’s daarom afstemmen op de
risicohouding van de deelnemers. Pensioenfondsen onder de Wtp hebben ook het instrument
van de solidariteits- en/of risicodelingsreserve om te compenseren voor sterk negatieve
overrendementen.
Vraag 4
Deelt u de mening dat het opheffen van de leenrestrictie, waardoor er nu met geleend
geld belegd kan worden, geen goed idee is? Kunt u dat toelichten?
Antwoord 4
Aan het opheffen van de leenrestrictie zijn de nodige randvoorwaarden en waarborgen
verbonden. Zoals reeds tijdens de wetsbehandeling is aangegeven, kan in het nieuwe
pensioenstelsel de mate van collectieve risicodeling worden vergroot voor de deelnemers,
zolang dit in lijn is met de risicohouding van het leeftijdscohort en onderbouwd in
het belang van de deelnemers. Jongere deelnemers krijgen een hogere risicoblootstelling
dan oudere deelnemers binnen het pensioenfonds. Hierdoor kan het vermogen beter worden
aangewend, in belang van het collectief en de individuele deelnemers. Er wordt door
het pensioenfonds geen geld geleend om te beleggen. Het pensioenfonds belegt collectief
en verdeelt achteraf de rendementen: jongeren krijgen een groter dan gemiddeld deel
van het risico en daarbij horende rendement, ouderen een kleiner deel. Dit past bij
het feit dat jongeren meer risico kunnen nemen, omdat zij een langere tijdshorizon
hebben tot aan het bereiken van de pensioenleeftijd dan oudere deelnemers. Hiermee
vindt een onderbouwde weging plaats door het pensioenfondsbestuur tussen de kans op
het verliezen van de pensioenopbouw en de kans op een hoger en daarmee koopkrachtiger
toekomstig pensioenresultaat. Hierin is een balans gevonden door de opheffing van
de leenrestrictie op 150% te begrenzen. Het opheffen van de leenrestrictie leidt bij
een collectief beleggingsbeleid tot welvaartswinst. Over de hele levensloop gezien
kan met dezelfde totaal aan ingelegde premies een hoger en stabieler pensioenresultaat
worden bereikt, tegen vergelijkbare risico’s. Dit komt omdat binnen het beleggingscollectief
de risico’s kunnen worden gespreid. Berekeningen van het CPB
2, Aegon Asset Management3 en Ortec Finance4 laten zien dat het pensioenresultaat met 3% tot 7% omhoog kan gaan bij het opheffen
van de leenrestrictie tot 150%. Desalniettemin is het mogelijk dat onder slechtweerscenario’s
een substantieel deel van de ingelegde premies verloren kan gaan bij jonge deelnemers.
Het gaat hierbij om langdurig sterk negatieve economische omstandigheden. De kans
daarop kan als zeer klein worden beschouwd, ook doordat de feitelijke beleggingsportefeuille
sterk gediversifieerd is met veel verschillende beleggingscategorieën. Bovendien geldt
dat het pensioenfonds de mogelijkheid heeft om achteraf eventuele zware verliezen
via de solidariteits- of risicodelingsreserve te compenseren. Tot slot is er bij jongere
deelnemers sprake van een lange horizon tot aan het pensioen. Verliezen aan het begin
van de carrière kunnen dan gedurende de rest van opbouwfase worden goed gemaakt binnen
het fonds en eventueel door de jonge deelnemer zelf met de inzet van zijn arbeidsvermogen
over zijn nog resterende carrière.
Effectief kan de blootstelling maximaal 150% beleggingsrisico betreffen voor een specifiek
leeftijdscohort. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 moet een pensioenuitvoerder
die hiervoor opteert onderbouwen waarom dit in het belang van desbetreffende deelnemers
is (BuPw artikel 1e lid 1). Dit is een expliciet onderdeel van de fondsgovernance.
Vraag 5
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat pensioendeelnemers, die verplicht deelnemen
in een fonds, niet het risico lopen om al hun geld kwijt te raken?
Antwoord 5
Ik vind dat de huidige governancevereisten en waarborgen het risico voldoende beperken.
De vereisten houden in dat de mate van risico die aan een groep deelnemers wordt toebedeeld,
moet passen bij de voor hen vastgestelde risicohouding en dat een pensioenuitvoerder
die ervoor kiest de leenrestrictie op te heffen, expliciet moet onderbouwen waarom
dit in het belang van de deelnemers is (BuPw artikel 1e lid 1). DNB houdt hier toezicht
op.
Ik begrijp echter de zorgen van de vragenstellers. Pensioenfondsen hebben de belangrijke
taak om voor alle deelnemers op een prudente manier met financiële risico’s om te
gaan. De komende jaren zal ik daarom evalueren hoe pensioenuitvoerders die gebruik
maken van het opheffen van de leenrestrictie hun verantwoordelijkheid hebben ingevuld
en voldaan hebben aan bovengenoemde waarborgen en randvoorwaarden die in de governance
van pensioenfondsen zijn vastgelegd. Dit zal worden meegenomen als onderdeel van de
wetsevaluatie zoals deze in de Wtp is opgenomen.
Vraag 6
Wat zou de AFM-risico-indicator zijn van een beleggingsproduct waarbij men de hele
inzet kan kwijtraken? Is het verstandig om dat als pensioenregeling te doen?
Antwoord 6
De vergelijking van het collectieve beleggingsbeleid van een pensioenfonds met een
individueel beleggingsproduct gaat niet op. Bij het collectieve beleggingsbeleid gelden
er andere randvoorwaarden en waarborgen dan voor het individuele beleggingsproduct.
Zo moet een pensioenuitvoerder onderbouwen waarom dit in het belang van de deelnemers
is. Bij het opheffen van de leenrestrictie is sprake van een aanvullende onderbouwingsvereiste
naast het algemeen geldende prudent-person beginsel. Daarnaast moeten regels vastgelegd
worden waarin wordt beschreven op welke wijze negatieve pensioenvermogens worden voorkomen
en zo nodig aangevuld.
Vraag 7
Bent u bereid in overleg te treden met de sociale partners en tot afspraken en regelgeving
te komen waarmee mensen niet hun hele pensioenopbouw kunnen kwijtraken?
Antwoord 7
In aanvulling op mijn antwoord op vraag 5 zie ik geen reden voor nadere afspraken
en/of regelgeving. De wet begrenst de mogelijkheden om meer dan 100% beleggingsrisico
te nemen in voldoende mate en biedt adequate waarborgen voor een zorgvuldige risico-afweging
in het belang van alle deelnemers.
Vraag 8
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Antwoord 8
De beantwoording van de vragen heeft vanwege de benodigde afstemming langer geduurd.
Hierover is de Kamer geïnformeerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede namens
E. Heinen, minister van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.