Brief Presidium : Brief van het Presidium over nadere uitwerking van de motie van het lid Timmermans c.s. over onderzoeken hoe de Kamer de interne regelgeving en het toezicht op Kamerleden en Kamerfracties kan versterken (Kamerstuk 30821-209)
30 821 Nationale Veiligheid
Nr. 262
BRIEF VAN HET PRESIDIUM
Aan de Leden,
Den Haag, 12 maart 2025
Op dinsdag 2 april 2024 heeft de Kamer gedebatteerd over het bericht dat volgens de
Tsjechische geheime dienst Rusland cash betaalde aan Nederlandse en Europese politici.
In het debat is de motie Timmermans c.s. (Kamerstuk 30 821, nr. 209) ingediend, waarin het Presidium onder meer wordt verzocht om te onderzoeken hoe
de Kamer een democratische weerbaarheidstoets kan (laten) uitvoeren en de interne
regelgeving en het toezicht op Kamerleden en Kamerfracties kan versterken om ongewenste
beïnvloeding te voorkomen. In de motie wordt het Presidium tevens verzocht om binnen
een maand opties aan de Kamer voor te leggen over hoe de Kamer onafhankelijk onderzoek
kan (laten) verrichten naar ongewenste beïnvloeding van Kamerleden en Kamerfracties.
De motie is op 9 april 2024 door de Tweede Kamer aangenomen.
Bij brief van 17 april 2024 (Kamerstuk 30 821, nr. 217) heeft het Presidium reeds uitvoering gegeven aan het tweede dictum in de motie Timmersmans
c.s. en de verdere uitwerking in handen gesteld van de vaste commissie voor Binnenlandse
Zaken. De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft in haar procedurevergadering
van 20 februari 2025 vastgesteld dat via verschillende sporen invulling is gegeven
aan beide verzoeken uit het eerste dictum van de motie en heeft hierover het Presidium
geïnformeerd.
Middels deze brief informeert het Presidium over deze nadere uitwerking.
Uitwerking motie Timmermans c.s.
Op verzoek van de Kamer is aan de Raad van State de vraag voorgelegd of een onafhankelijke
autoriteit voor het houden van toezicht op de financiering van politieke partijen,
zoals aangekondigd in de voorgenomen Wet op de politieke partijen, ook een rol kan
spelen bij onafhankelijk toezicht op de financiën van individuele Kamerleden. Op 10 januari
2025 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de voorlichting
van de Afdeling advisering van de Raad van State (Kamerstuk 30 821, nr. 255), voorzien van haar reactie, naar de Kamer gestuurd. De Minister concludeert dat
zij op basis van de voorlichting van de Afdeling geen mogelijkheden ziet om het toezicht
op verkozen politici en fracties op te nemen in het wetsvoorstel Wet op de politieke
partijen. De Afdeling constateert dat het houden van toezicht door een externe, niet
door de Kamers zelf ingestelde instantie niet mogelijk is binnen de grondwettelijke
kaders. Dat geldt ook voor de op te richten Nederlandse autoriteit politieke partijen.
Daarnaast schetst de Afdeling in haar voorlichting de bijzondere grondwettelijke positie
die volksvertegenwoordigers in Nederland innemen. Deze grondwettelijke positie van
Kamerleden brengt met zich mee dat het in beginsel de kiezer is die aangeeft hoe deze
het functioneren van een Kamerlid waardeert. Dit biedt Kamerleden de ruimte om naar
eigen inzicht invulling aan hun ambt te geven. Deze zelfstandige positie van volksvertegenwoordigers
is een noodzakelijke voorwaarde voor de machtenscheiding tussen regering en parlement.
Dat laat onverlet dat er mogelijkheden zijn voor versterking van het toezicht op Kamerleden
en Kamerfracties. De Afdeling schetst in haar voorlichting onder meer de mogelijkheid
om de eigen gedragscode aan te scherpen. Het houden van toezicht en het opleggen van
sancties kan alleen door de Kamers zelf in het eigen reglement worden bepaald en begrensd,
aldus de Afdeling. Ook merkt de Afdeling op dat een versterking van het toezicht op
(buitenlandse) financiële beïnvloeding kan worden bereikt door de bestaande regels
beter te benutten.
In dat licht is vast te stellen dat de Kamer op 12 september 2024 het toezicht op
de leden van de Kamer heeft versterkt met de wijziging van de Gedragscode en de Regeling
toezicht en handhaving gedragscode (Kamerstuk 35 351, nr. 27). Met de wijziging is onder meer de rol van de onafhankelijke Adviseur integriteit
en het College van onderzoek integriteit verduidelijkt. Ook is een voorwaardelijke
schorsing als mogelijke sanctie toegevoegd en wordt een Kamerlid verplicht gesteld
te handelen in overeenstemming met een aan hem door een besluit van de Kamer opgelegde
sanctie. Deze wijzigingen zijn als hamerstuk door de Kamer aangenomen. Het is aan
de Kamer om zich desgewenst uit te spreken over de wenselijkheid van een verdere aanscherping
van de Gedragscode en/of de Regeling toezicht en handhaving gedragscode.
Tot slot wijst de Minister er, in navolging van de Afdeling, op dat in bepaalde gevallen
Kamerleden strafrechtelijk kunnen worden vervolgd voor ambtsdelicten. Samen met de
Minister van Justitie en Veiligheid werkt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
momenteel aan een fundamentele herziening van de regelgeving, waarmee onder andere
de procedure om over te gaan tot vervolging van Kamerleden wordt verbeterd. Op 6 januari
2025 zijn de voorstellen hiertoe in consultatie gegaan.
Met de hiervoor beschreven stappen en gelet op de door de Afdeling gestelde (on)mogelijkheden
om toezicht te houden op (de financiën van) individuele Kamerleden om ongewenste beïnvloeding
te voorkomen, is naar het oordeel van het Presidium invulling gegeven aan het eerste
dictum uit de motie Timmermans c.s.
Namens het Presidium,
De Voorzitter van het Presidium, Martin Bosma
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. (Martin) Bosma, voorzitter van het Presidium