Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Westerveld over het aantal verhuizingen van kinderen in de jeugdzorg
Vragen van het lid Westerveld (GroenLinks-PvdA) aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het aantal verhuizingen van kinderen in de jeugdzorg (ingezonden 30 januari 2025).
Antwoord van Staatssecretaris Karremans (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen
12 maart 2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 1348.
Vraag 1
Bent u bekend met het rapport «Van cijfer naar stem, ervaringen van jongeren rondom
doorplaatsingen in jeugdzorg»1 van het Verwey-Jonker instituut in opdracht van Stichting Het Vergeten Kind? Herkent
u deze cijfers? Zo nee, heeft u een ander beeld of andere cijfers?
Antwoord 1
Ja, ik ben bekend met het rapport en heb kennisgenomen van de cijfers.
Helaas is het niet mogelijk voor alle jeugdhulp inzichtelijk te maken hoeveel doorplaatsingen
er plaatsvinden, zodoende kan ik niet aangeven of ik deze cijfers herken. Het verbeteren
van het inzicht in relevante data is voor mij een belangrijk aandachtspunt, ook in
lijn met wat de Deskundigencommissie hierover gezegd heeft.2
Voor de gesloten jeugdhulp is dit wel mogelijk. Het dashboard van de StroomOP Monitor3 laat een duidelijke afname van het aantal overplaatsingen tussen instellingen voor
gesloten jeugdhulp zien tussen 2021 en 2024.
Vraag 2
Erkent u dat jongeren baat hebben bij stabiliteit en dat dit ook in lijn is met het
VN-Kinderrechtenverdrag? Zo ja, bent u bereid om dit soort essentiële zaken beter
te monitoren zodat er een landelijk beeld komt van de trend en hierop bijgestuurd
kan worden? Is het een optie om dit periodiek in beeld te laten brengen door het Centraal
Bureau voor de Statistiek (CBS)?
Antwoord 2
Ja, het klopt absoluut dat jongeren baat hebben bij stabiliteit. Het is daarom belangrijk
dat het uithuisplaatsen van jongeren wordt voorkomen en dat, indien er toch een uithuisplaatsing
nodig is, de matching en plaatsing zorgvuldig gebeurt waardoor het doorplaatsen wordt
beperkt en voorkomen.
Ik ben voornemens te onderzoeken of er mogelijkheden zijn het aantal doorplaatsingen
in het gedwongen kader beter te monitoren. Dit beeld levert ons wellicht aanknopingspunten
om verbeteringen in het doorplaatsen aan te brengen.
Er zijn op dit moment namelijk geen landelijke cijfers beschikbaar over wanneer en
hoe vaak een jeugdige wordt doorgeplaatst. Het CBS levert ons cijfers over het aantal
jongeren met verblijf, maar het aantal doorplaatsingen wordt niet landelijk geregistreerd.
Daarvan is dus geen accuraat beeld. Gemeenten kunnen op gemeentelijk niveau hier wel
inzicht in krijgen op basis van analyses met gemeentelijke data (het berichtenverkeer
tussen gemeenten en aanbieders). Ik werk aan een wettelijke grondslag om deze gemeentelijke
data ook centraal beschikbaar te maken.
Vraag 3
Herinnert u zich het rapport «Constant nieuwe gezichten, ik crash daarvan4,» uit januari 2020 waarin soortgelijke thema’s werden onderzocht? Herinnert u zich
ook de beloften in debatten en Kamervragen waarin uw ambtsvoorganger stelt dat er
verbetering moet komen in het aantal keer dat kinderen doorverhuizen en de aangekondigde
verbeteringen in de actieprogramma’s?
Antwoord 3
Ja, ook mijn ambtsvoorgangers hadden oog voor de problematiek van doorplaatsingen.
Zij hebben aangegeven aan oplossingen hiervoor te willen werken.
Vraag 4
Is er in uw ogen voldoende gedaan om de eerdere aangekondigde verbetermaatregelen
waar te maken? Wat is er concreet bereikt? Is in de afgelopen jaren door uw ministerie
ook actief gestuurd op het verminderen van het aantal doorplaatsingen? Zo ja, op welke
manier?
Antwoord 4
De afgelopen jaren heeft het Ministerie van VWS in samenwerking met het Ministerie
van J&V, de VNG en de branches, maatregelen in gang gezet die de jeugdhulp in brede
zin versterken. De Hervormingsagenda Jeugd5 richt zich onder andere op:
– organiseren van tijdige en passende hulp in de directe leefomgeving;
– hulp bieden die doelgericht en effectief is, voor alle gezinsleden;
– het inrichten van kleinschalige voorzieningen;
– de af- en ombouw van gesloten jeugdhulp.
Deze maatregelen dragen naar verwachting de komende jaren bij aan minder doorplaatsingen.
Gemeenten, jeugdbeschermers en aanbieders zetten in op passende zorg aan het hele
gezin, zodat steeds meer kinderen thuis opgroeien. Door eerder en nabij hulp te bieden
aan alle gezinsleden kunnen uithuisplaatsingen worden voorkomen. Jongeren bij wie
uithuisplaatsing onvermijdelijk is, gaan wonen in kleinschalige voorzieningen, waar
zij hulp op maat krijgen en langere tijd kunnen verblijven.
Vraag 5
Wat vindt u ervan dat één van de oplossingsrichtingen die uw ambtsvoorganger begin
2020 presenteerde ging over betere onderlinge afspraken tussen gemeenten, terwijl
de uitwerking daarvan pas zit in het wetsvoorstel Verbetering Beschikbaarheid Jeugdzorg,
dat pas komend voorjaar (dus ruim 5 jaar later) in de Tweede Kamer wordt besproken?6 Of heeft u gemeenten op een andere manier opgedragen om specifieke afspraken te maken
om doorplaatsingen tegen te gaan?
Antwoord 5
Het voornemen de regionale samenwerking tussen gemeenten te versterken, waarover mijn
ambtsvoorganger uw Kamer begin 2020 heeft geïnformeerd, heeft geleid tot het wetsvoorstel
Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg. Dit wetsvoorstel is in het voorjaar van 2021
voor advies aan de Raad van State aangeboden. De Raad van State adviseerde pas op
de plaats te maken met het wetsvoorstel omdat de beleidsvorming over de onderliggende
fundamentele vragen over de inrichting van het stelsel (op dat moment) nog gaande
was. Hiermee verwees de Raad van State onder meer naar het proces rondom de totstandkoming
van de Hervormingsagenda Jeugd.
In overeenstemming met dit advies is de besluitvorming over de Hervormingsagenda Jeugd
afgewacht. Het verbeteren van de inkoop door verplichte regionale samenwerking is
nu een van de pijlers van de Hervormingsagenda. Na ondertekening van de Hervormingsagenda
is het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg geactualiseerd en alsnog
ingediend bij uw Kamer.
Ik heb gemeenten in de tussentijd niet op een andere manier opgedragen om specifieke
afspraken te maken om doorplaatsingen tegen te gaan. Wel hebben gemeenten in VNG-verband
in juni 2020 de Norm voor Opdrachtgeverschap jeugd (NvO) vastgesteld. Deze zelfregulerende
norm is gericht op het verbeteren van regionale en bovenregionale samenwerking bij
het organiseren van specialistische jeugdhulp: het borgen van de beschikbaarheid van
de benodigde zorgfuncties, sturen op een zorgvuldige transformatie van het zorglandschap
en verminderen van bureaucratische lasten.
Niet iedere gemeente past de NvO toe. Daarom vind ik het van groot belang dat het
wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg de kennelijke vrijblijvendheid
van de NvO wegneemt. Het wetsvoorstel fungeert daarbij ook nu al als vliegwiel: in
de praktijk is zichtbaar dat gemeenten en regio’s anticiperen op de voorgenomen wettelijke
verplichtingen, door meer vaart te maken met het inrichten of verbeteren van hun onderlinge
regionale afspraken.
Vraag 6
Wat vindt u ervan dat uit de steekproef blijkt dat jongeren gemiddeld zes keer zijn
doorgeplaatst in hun leven? En dat één op acht jongeren zelfs meer dan tien keer heeft
moeten verhuizen? Deelt u de mening dat dit haaks staat op het Kinderrechtenverdrag?
Antwoord 6
De uitkomst van deze steekproef met 119 jongeren die doorplaatsingen hebben meegemaakt,
vind ik schrijnend. Het rapport geeft ook weer dat er soms een positieve reden voor
doorplaatsing kan zijn, wat niet wegneemt dat gemiddeld zes keer doorgeplaatst worden
onwenselijk is.
Het zo gezond en veilig mogelijk laten opgroeien van kinderen is het uitgangspunt
van het Internationaal Kinderrechtenverdrag. In sommige gevallen is het in het belang
van het kind om (tijdelijk) ergens anders te wonen dan thuis. Het is dan belangrijk
dat een kind in een stabiele omgeving verblijft, omdat frequente veranderingen in
de omgeving van een kind nadelig zijn voor de ontwikkeling van het kind7. Dit betekent niet dat een doorplaatsing nooit in het belang van het kind kan zijn.
Er zijn situaties denkbaar waarbij dit juist gewenst is, zoals wanneer een kind dichter
bij ouders kan wonen of omdat een jongere meer zelfredzaam wordt.
Vraag 7
Bent u voornemens om dit daadwerkelijk te verbeteren? Zo ja, wat zijn uw concrete
maatregelen en doelen? Wanneer worden de resultaten en effecten hiervan zichtbaar?
Antwoord 7
Ja, want één van de beoogde effecten van de uitvoering van de Hervormingsagenda is
dat ook het aantal doorplaatsingen afneemt.
Het Verwey Jonker Instituut beschrijft in zijn rapport dat de redenen van een doorplaatsing
meestal negatief zijn. Vaak is de reden dat de jongere geen passende hulp krijgt en
daarom doorgeplaatst moet worden. Maar als bijvoorbeeld vooraf aan een plaatsing partijen
samen met de jongere en diens omgeving een verklarende analyse opstellen, moet dat
bevorderen dat jongeren meteen de passende hulp krijgen. Dan verwacht ik dat de komende
jaren het aantal doorplaatsingen afneemt. Want net als veel andere verbeteringen die
we nastreven met de Hervormingsagenda is ook deze één van lange adem.
Vraag 8
Wat is er destijds gebeurd met het voornemen om een gezamenlijk plan te maken om het
aantal verplaatsingen tussen residentiële instellingen te verminderen, zoals beschreven
in het actieplan «De best passende zorg voor kwetsbare jongeren»? Is dit plan er gekomen?
Waar is het te vinden en hoe is het concreet uitgevoerd?
Antwoord 8
In reactie op uw eerdere vraag over dit plan, heb ik de Kamer op 16 mei 2022 geantwoord
dat de sector breed inzet op het voorkomen dat jongeren overgeplaatst worden tussen
residentiële instellingen, al dan niet gesloten.8 De maatregelen zoals genoemd in bovenstaand antwoord dragen hier aan bij. Het doel
was niet dat hier een specifiek, apart plan voor zou komen.
Vraag 9
Kunt u reageren op de negen aanbevelingen die professionals en jongeren in het rapport
doen om doorplaatsingen te verminderen of te stoppen en om de omstandigheden rondom
een doorplaatsing te verbeteren? Kunt u per aanbeveling aangeven of u opvolging gaat
geven en zo ja, op welke manier?
Antwoord 9
Ik heb kennisgenomen van de aanbevelingen uit het rapport en kan deze onderschrijven,
omdat ze aansluiten bij de uitgangspunten van de Hervormingsagenda Jeugd. Bij deze
aanbevelingen is het van belang in het oog te houden aan wie deze aanbeveling geadresseerd
is, in dit gedecentraliseerde stelsel. Vaak zijn aanbieders voor jeugdhulp en de opdracht
gevende gemeenten aan zet.
Hieronder geef ik per aanbeveling weer op welke wijze hier opvolging aan wordt gegeven:
1. Verplaats aanvullende behandelingen en/of hulp, in plaats van het kind. Indien
dit echt niet mogelijk is, moet meer tijd geïnvesteerd worden in het informeren of
de benodigde hulp wel beschikbaar is op de nieuwe locatie.
Deze aanbeveling is al verankerd in de Hervormingsagenda jeugd, we streven naar tijdige
en passende hulp in de directe leefomgeving.
2. Investeer meer tijd in het matchingsproces tussen locatie en de huidige bewoners
en het nieuw te plaatsen kind of jongere. De ernst en aard van problematiek van huidige
en nieuwe bewoner(s) moet goed beoordeeld worden vooraf.
Een brede analyse (triage/ verklarende analyse) kan hieraan bijdragen. Het is aan
de aanbieders om de matching van vraag een aanbod tot stand te brengen. Dit doen zij
onder meer door te werken met werkwijzen die door de branches worden vastgesteld.
3. Investeer in professionalisering van hulpverleners zodat jongeren niet meer doorgeplaatst
hoeven te worden vanwege moeilijk gedrag. In dergelijke professionalisering leren
zij beter omgaan met moeilijk gedrag/uiteenlopende problematiek (Harder & Eenshuistra,
2017).
Door de verplichting van een SKJ-registratie is deskundigheidsbevordering een verplichting
voor alle jeugdhulp professionals. Het is aan de aanbieders voor jeugdhulp en hun
professionals om specifiek te investeren in trainingen in het omgaan met complexe
problematiek
4. Doorplaatsingen zijn niet altijd negatief: jongeren die bijvoorbeeld op zichzelf
leren wonen, worden ook doorgeplaatst en willen dit soms zelf graag. Let wel op dat
dit soms als argument wordt gebruikt (je bent toe aan meer zelfstandigheid), terwijl
een kind/jongere daar zelf anders over denkt.
Deze aanbeveling onderschrijf ik.
5. Informeer een kind of jongere tijdig en eerlijk over de reden van een doorplaatsing.
Betrek jongeren erbij en geef duidelijkheid over de doorplaatsing die gaat komen:
hoe is de volgende locatie, wat mag daar wel/niet? Geef jongeren de ruimte om vragen
te stellen en neem hen serieus.
Zorgvuldige communicatie en gezamenlijk beslissen is cruciaal bij doorplaatsingen,
dat onderschrijf ik. De richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming10 gaan hier uitgebreid op in. Deze verantwoordelijkheid voor de toepassing van deze
richtlijnen en deskundigheidsbevordering op deze thema’s ligt primair bij de aanbieders
voor jeugdhulp en de professionals.
6. Zorg dat een steunfiguur bij een doorplaatsing kan zijn. Indien mogelijk: laat
de jongere contact hebben met familie en vrienden (mits dit niet de behandeldoelen
in de weg staat). De steunfiguur kan jongeren ook helpen bij het inpakken van de spullen.
Bovendien willen jongeren de mogelijkheid krijgen om afscheid te nemen van de woonplek
en vrienden. Voor hen is de woonplek hun vaste plek geweest en is elke verhuizing
ingrijpend.
Een steunfiguur kan het verschil maken voor een jongere. Veel gemeenten en aanbieders
jeugdhulp zijn nu bezig met de invoering van een zelf ingebrachte.
7. Geef bij een doorplaatsing als instelling/groep iets tastbaars mee uit hun tijd
bij hen. Bijvoorbeeld een klein fotoboekje, waar andere jongeren ook iets in mogen
schrijven. Dit kan veel troost bieden later.
Deze aanbeveling, die ik onderschrijf, is gericht aan professionals en aanbieders,
die het in richtlijnen en deskundigheidsbevordering kunnen opnemen.
8. Wees je als hulpverlener bewust van hoe belangrijk je rol is en wat voor invloed
jouw gedrag heeft op de jongeren: zorg dat je betrouwbaar bent en behandel de jongeren
als normaal.
Deze aanbeveling, die ik onderschrijf, is eveneens gericht aan professionals en zorgaanbieders,
die het in richtlijnen en deskundigheidsbevordering kunnen opnemen.
9. Onderschat niet het belang van een veilige en huiselijke sfeer die je voor kinderen
creëert: het is de plek waar kinderen wonen. Zo moet er niet gedreigd worden dat als
jongeren bepaald gedrag laten zien, zij doorgeplaatst worden, en moeten jongeren niet
te horen krijgen dat zij te «moeilijk» zijn voor een bepaalde plek. Om een huiselijke
sfeer te creëren, kan bijvoorbeeld het vieren van Sinterklaas al een verschil maken.
Ook deze aanbeveling, die ik onderschrijf, is gericht aan professionals en zorgaanbieders.
Zij kunnen het in richtlijnen en deskundigheidsbevordering opnemen.
Vraag 10
Heeft u ook gelezen dat veel jongeren nauwelijks inspraak hebben en vaak niet weten
wat de reden is van verhuizing? Hoe kan het dat jongeren soms pas laat worden geïnformeerd?
Deelt u de mening dat ook dit haaks staat op het internationale Kinderrechtenverdragen
en de Jeugdwet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te veranderen en de inspraak van jongeren
in praktijk te waarborgen?
Antwoord 10
Ja, ik heb dit gelezen en vindt het spijtig dat jongeren laat worden geïnformeerd
over doorplaatsing. Ik ga in overleg met Jeugdzorg Nederland om te bezien hoe dit
verbeterd kan worden. Want dit is niet zoals het moet zijn.
Zo geeft het internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind ieder kind tussen
0 en 18 jaar het recht om te worden gehoord en hun mening te geven over alle zaken
die hen aangaan, oftewel het recht op participatie. Dit recht staat niet ter discussie:
de mening van de jongere en andere belanghebbenden moet in principe altijd worden
meegenomen bij beslissingen over de (tijdelijke) woonplek van een jongere. Om het
participatierecht goed te kunnen uitoefenen is het wel belangrijk dat het proces waarin
het kind betrokken is, transparant, informatief en kindvriendelijk is.11
Daarnaast is het zo dat diverse richtlijnen duidelijke handvatten geven hoe medewerkers
in de jeugdhulp invulling kunnen geven aan het participatierecht van jeugdigen, zoals
de richtlijn «Samen beslissen over passende hulp».12
Ook kunnen jeugdhulpaanbieders inspraak van jongeren bij belangrijke beslissingen
ondersteunen door structureel en actief een vertrouwenspersoon aan te bieden in aanloop
naar een dergelijk besluit. De vertrouwenspersoon kan jeugdigen helpen in de aanloop
naar een besluit tot overplaatsing door het geven van informatie over hoe het proces
hoort te verlopen, dat de jeugdige recht heeft op participatie en inspraak, de jeugdige
te helpen diens mening en visie op papier te zetten en waar nodig ondersteuning te
bieden bij een gesprek.
Vertrouwenspersonen kunnen jeugdigen ook helpen als zij het niet eens zijn met een
(voorgenomen) doorplaatsing. Deze hulp kan bestaan uit:
– Het aanvragen van een (klacht)gesprek om het (voorgenomen) besluit te bespreken, vragen
te stellen en de mening en visie van de jeugdige in te brengen. De vertrouwenspersoon
kan dan ook wijzen op het recht van de jeugdige op inspraak en participatie.
– Het indien van een (tucht)klacht over de besluitvormingsprocedure.
Als vertrouwenspersonen zien dat aanbieders (structureel) voorbijgaan aan de inspraak
en participatie van jeugdigen, kan Jeugdstem dit signaleren bij de betreffende organisatie
voor jeugdhulp. Als deze hierop niet (tijdig) reageert kan Jeugdstem ook een melding
doen bij de IGJ.
Vraag 11
Kunt u reageren op de bevinding van de onderzoekers dat veel van de jongeren geen
of weinig steun hebben ervaren en veelal ook een informele steunfiguur ontbrak, terwijl
ook hier al regelmatig Kameruitspraken zijn gedaan?
Antwoord 11
Het onderzoek bevestigt hoe belangrijk jongeren het vinden dat er iemand naast hen
staat, bij wie ze terecht kunnen met vragen en voor steun, iemand uit het eigen netwerk
die ze vertrouwen. Juist ook als er grote veranderingen zijn, zoals doorplaatsing.
Dat veel jongeren deze steun niet hebben ervaren maakt het des te belangrijker om
het samenwerken met informele steunfiguren te versterken. Dit is een belangrijk speerpunt
van de Hervormingsagenda jeugd.
Eén van de samenwerkingsvormen met informele steunfiguren is de JIM (Jouw Ingebrachte
Mentor)-aanpak. JIMs treden op als ambassadeur voor de jongere; ze staan hen bij,
samen en naast de ouders, in de omgang met jeugdhulp. Om het samenwerken met informele
steunfiguren binnen de jeugdhulp vooruit te helpen ondersteun ik onder andere JIM-pact13, een landelijke samenwerking tussen JIMwerkt en inmiddels 16 jeugdhulporganisaties
verspreid over diverse regio’s. Door de JIM-pact zijn landelijk meer dan 1600 professionals
opgeleid in het samenwerken met informele steunfiguren.
Vraag 12
Deelt u de mening dat het behalve schrijnend, ook niet in lijn is met het Kinderrechtenverdrag,
dat een deel van de jongeren aangeeft dat ze soms al hun vrienden verliezen en het
contact met broertjes en zusjes verslechtert bij een doorplaatsing?
Antwoord 12
Zoals ook in het antwoord op vraag 2 is aangegeven hebben jongeren behoefte aan een
veilige, stabiele en geborgen omgeving. In het VN-Kinderrechtenverdrag staat dat een
kind recht heeft op gezinsleven. Het streven is om zoveel mogelijk broers en zussen
samen te plaatsen. Daarnaast blijft het belangrijk dat deze kinderen een goed contact
met de thuisomgeving (ouders, broers en zussen, familieleden, vrienden) onderhouden.
Soms is doorplaatsing echter onvermijdelijk, omdat er geen andere passende oplossing
mogelijk is. Ook ik vind het schrijnend als jongeren dan het contact met thuis of
met hun vrienden verliezen.
Vraag 13
Gaat u naar aanleiding van de eerder ingediende motie van de leden Van Nispen en Westerveld
over het samenplaatsen van broertjes en zusjes actief monitoren of dit in de praktijk
gebeurt?14
Antwoord 13
Binnen de residentiële jeugdhulp en de pleegzorg is het streven om broers en zussen
zoveel mogelijk samen te plaatsen. Dit is al staande praktijk en wordt zoveel mogelijk
toegepast. In het conceptwetsvoorstel ter versterking van de rechtsbescherming in
de jeugdbescherming is een wettelijke verankering van het uitgangspunt van samen plaatsing
van broers en zussen bij een uithuisplaatsing opgenomen.
Het actief monitoren of broers en zussen ook daadwerkelijk samen worden geplaatst
is op basis van de huidige en beschikbare landelijke informatie niet mogelijk. Het
CBS registreert niet of jeugdigen uit hetzelfde gezin gebruik maken van (dezelfde)
vormen van jeugdhulp. Gegevens over het samen plaatsen van broers en zussen in pleegzorg,
gezinshuizen of in de (overige) residentiële jeugdhulp worden dan ook niet systematisch
en/of op landelijk niveau bijgehouden.
Het is wel goed mogelijk om door incidenteel onderzoek gegevens over het samen plaatsen
van broers en zussen te verzamelen. De Universiteit van Amsterdam heeft in opdracht
van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) in 2021 onderzoek
gedaan naar het aantal broers en zussen dat bij een gezamenlijke (gelijktijdige) uithuisplaatsing
toch gescheiden geplaatst zijn. Op 18 januari 2022 is het onderzoeksrapport toegezonden
aan uw Kamer. Uit dit onderzoek blijkt dat in de onderzochte periode tussen 2015 en
2020 door middel van een representatieve steekproef bij zeven jeugdhulporganisaties
circa 28 procent van het totaal aantal jeugdigen dat in deze periode uit huis is geplaatst,
gescheiden zijn geplaatst.
Vraag 14
Deelt u de mening dat beschikbaarheidsfinanciering en vaste teams kunnen helpen om
het aantal doorplaatsingen te verminderen en te zorgen voor meer vaste gezichten en
minder wisselende hulpverleners per kind? Bent u al bezig met de uitvoering van de
motie van de leden Dobbe en Westerveld die vraagt om «landelijke regie te pakken op
de wijze van financiering en om beschikbaarheidsfinanciering de standaard te maken»?15
Antwoord 14
Op dit moment kunnen gemeenten al kiezen voor de taakgerichte uitvoeringsvariant,
waarbij aanbieders een vast bedrag krijgen voor jeugdhulp in een bepaald gebied of
segment. Daarnaast zijn in de Hervormingsagenda Jeugd afspraken gemaakt over standaardisatie
van o.a. producten en tarieven. Onderdeel daarvan is dat we onderzoeken welke vormen
van jeugdhulp bekostigd kunnen worden op basis van beschikbaarheid.
Het werken met vaste teams is niet afhankelijk van beschikbaarheidsfinanciering, dat
kan ook bij financiering op basis van inzet.
Vraag 15
Hoe kan het dat alle onderwerpen in bovenstaande vragen al eerder door ons of andere
Kamerleden zijn aangekaart, en dat gedane beloftes niet zijn nagekomen of onvoldoende
effect hebben gesorteerd? Wat gaat u doen om te voorkomen dat over 5 jaar dezelfde
vragen worden gesteld?
Antwoord 15
Het beeld dat u schetst, dat gedane beloftes niet zijn nagekomen, herken ik niet.
Alle maatregelen uit de Hervormingsagenda Jeugd die wij momenteel uitvoeren, zijn
bedoeld om de zorg voor jeugdigen te verbeteren. Eén van de verwachte effecten van
deze maatregelen is dat het aantal doorplaatsingen de komende jaren afneemt. Het doorvoeren
van veranderingen kost tijd. Daarom is het effect van maatregelen niet altijd direct
merkbaar voor jeugdigen. Wij blijven ons onverminderd inzetten om de maatregelen uit
de Hervormingsagenda Jeugd zo snel mogelijk door te voeren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V.P.G. Karremans, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.