Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over Vervolgtraject verdeelmodel van het gemeentefonds per 1 januari 2026 (Kamerstuk 36600-B-24)
2025D09949 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken hebben de onderstaande fracties
de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief inzake het Vervolgtraject verdeelmodel
van het gemeentefonds per 1 januari 2026 (Kamerstuk 36 600-B, nr. 24).
De voorzitter van de commissie,
De Vree
De griffier van de commissie,
Honsbeek
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
II
Antwoord/reactie van de Minister
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de stand van zaken
met betrekking tot het verdeelmodel van het gemeentefonds. Deze leden hebben hierover
een aantal vragen.
Allereerst merken de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie op dat deze leden de grote
zorgen die gemeenten hebben over hun financiële situatie per januari 2026 en de jaren
daarna delen. Deze leden vrezen dat deze forse bezuiniging zal leiden tot het grootschalig
verschralen van cruciale lokale voorzieningen. Kan de Minister aangeven of zij deze
zorgen deelt en wat ze hieraan gaat doen? Deelt de Minister de mening dat het herzien
van het verdeelmodel geen oplossing is voor de forse financiële tekorten? Zo nee,
waarom niet?
In het vervolg hierop hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie een aantal vragen
over het verdeelmodel. Deze leden constateren dat als belangrijk argument voor het
invoeren van de nieuwe verdeling was dat er in de periode tot en met 2025 voldoende
middelen bijkwamen om de gevolgen van de herverdeling op te kunnen vangen. Daarnaast
was er tijd om de aanbevelingen uit het advies van de Raad voor het Openbaar Bestuur
(ROB) op te volgen en dat allemaal voor 2026 af te ronden. Deelt de Minister dat gemeenten
door de grote onzekerheid over de financiële toekomst in een onduidelijke situatie
verkeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer komt er duidelijkheid voor gemeenten?
Kan de Minister in het verlengde hiervan aangeven hoe het staat met de planning uit
de onderzoeksagenda die in 2022 is opgesteld? Wat is de oorzaak van het feit dat deze
planning op geen enkele manier gevolgd is? Welke garanties hebben gemeenten en provincies
dat er op korte termijn wel duidelijkheid komt? Wat is de herziene planning, waarbij
ook de relevante onderzoeken betrokken kunnen worden? Kan de Minister dit in een overzichtelijk
schema weergeven?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Minister aangeeft dat zij het
herijken van het verdeelmodel in beginsel wil beperken tot eenmaal in de vier jaar.
Wat voor aanpassing wordt er gedaan als de (vertraagde) onderzoeken toch tot aanpassingen
leiden en wanneer gaan deze aanpassingen in? En wat betekent dit voor de planning
richting de volgende herijking?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben ook enkele vragen over de overgangsregeling.
Kan de Minister aangeven hoe zij de toegang tot de coulante overgangsregeling precies
gaat aanpassen? Deze leden lezen dat de Minister de criteria van de meer coulante
overgangsregeling zal gaan actualiseren op basis van de financiële situatie van de
gemeente zelf en de sociaaleconomische status van haar inwoners. Kan de Minister toelichten
hoe zulke gemeenten nadeel ondervinden van het (eventueel aangepaste) model?
Deze leden begrijpen dat indien de onderzoeken aanleiding geven om het model te wijzigen,
dit kan betekenen dat een voordeelgemeente een nadeelgemeente kan worden en omgekeerd.
Een groot voordeel kan een klein voordeel worden, een klein nadeel kan in een groot
nadeel veranderen, enzovoorts. Hoe gaat de Minister met dergelijke veranderingen om,
zo vragen zij? Moet een gemeente die van 2023 tot en met 2026 voordeel had en vanaf
2027 nadeel dat eerdere voordeel terugbetalen? Ontvangt een gemeente die eerst nadeel
had en van 2027 voordeel een nabetaling? Graag ontvangen zij hier een toelichting
op.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief inzake
het vervolgtraject verdeelmodel van het gemeentefonds per 1 januari 2026. Graag willen
deze leden de Minister daarover enkele vragen stellen.
Allereerst constateren de leden van de VVD-fractie dat er onderzoeken zijn gedaan
naar bepaalde aspecten van het huidige verdeelmodel. De uitkomsten daarvan waren dat
er meer onderzoeken en meer analyses nodig zijn. Er worden nu dan ook geen concrete
aanpassingen van het verdeelmodel voorgesteld. Een en ander heeft tot gevolg dat een
volgende stap in het ingroeipad niet per 1 januari 2026 plaatsvindt, maar per 1 januari
2027. Eventuele aanpassingen zullen in het voorjaar van 2026 met de Tweede Kamer worden
gedeeld.
Voor de leden van de VVD-fractie is het van belang dat er bij een eventueel nieuw
verdeelmodel stabiliteit voor gemeenten is, opdat deze weten waar zij aan toe zijn.
In de brief wordt gesteld dat aanpassingen in het verdeelmodel in de toekomst worden
beperkt tot eens in de vier jaar. Hoe vaak werd in het verleden het verdeelmodel aangepast?
In hoeverre kan een aanpassing eens in de vier jaar zorgen voor stabiliteit voor gemeenten?
In hoeverre zou een iets langere periode gemeenten meer zekerheid kunnen bieden?
Hoe verhouden eventuele aanpassingen in het verdeelmodel per 1 januari 2027 zich tot
de huidige discussie over de financiën van gemeenten, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
In hoeverre beïnvloeden beide discussies elkaar of werken ze mogelijk tegen elkaar
in? Verder vragen deze leden in hoeverre een nieuw verdeelmodel per 1 januari 2027
haalbaar is, gelet op de nadere analyses en onderzoeken die nog nodig zijn. Kan de
uitkomst ook zijn dat er geen nieuw verdeelmodel of verdere verfijning nodig dan wel
mogelijk is? In hoeverre kunnen de onderzoeken, waar in de brief over geschreven wordt,
sneller worden afgerond dan nu gedacht? Het sneller afronden van de onderzoeken biedt
gemeenten immers eerder duidelijkheid over hun financiële positie. Zij weten dan eerder
waar zij financieel aan toe zijn. Is het mogelijk om de onderzoeken uiterlijk in september
2025 afgerond te hebben? En kan de Minister uiterlijk in februari 2026 duidelijkheid
verschaffen aan gemeenten over de gevolgen? Die duidelijkheid hebben gemeenten dan
(al) nodig voor het opstellen van de eigen kadernota 2027.
De leden van de VVD-fractie hebben nog een aantal vragen over de gevolgen van het
vervolgtraject voor zogenaamde randgemeenten (gemeenten naast een grote stad). De
huidige verdeelsystematiek leidt tot verschillen in toekenning van middelen uit het
gemeentefonds, waardoor randgemeenten met vergelijkbare sociaaleconomische problematiek
als centrumgemeenten minder ontvangen per inwoner dan centrumgemeenten. Herkent de
Minister dit beeld? Hoe kan dit in het vervolgtraject worden opgelost? In hoeverre
wordt er bij de verdeelsystematiek rekening gehouden met de specifieke kenmerken van
randgemeenten ten opzichte van centrumgemeenten?
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat middelen die centrumgemeenten ontvangen
vanwege hun centrumfunctie moeten worden verantwoord. Op welke wijze vindt deze verantwoording
door centrumgemeenten plaats? Vindt de Minister dat voldoende transparant? Zijn verbeteringen
wenselijk en/of nodig?
De leden van de VVD-fractie stellen vast dat veel nadeelgemeenten instellingen binnen
de gemeentegrenzen hebben. Dit wordt verklaard door het schrappen van verdeelmaatstaven
gericht op gezondheid, arbeidsongeschiktheid en aantallen mensen die onder de Wet
sociale werkvoorziening vallen. Wordt de impact hiervan op instellingsgemeenten in
nieuwe (vervolg)onderzoeken meegenomen en bij de verdere verfijning van het verdeelmodel
meegewogen?
De (voordelige of nadelige) effecten van een volledige doorvoering van de herverdeling
kan voor individuele gemeenten zeer fors zijn. Soms tot meer dan honderd euro per
inwoner. Dit draagt niet bij aan stabiliteit en voorspelbaarheid. Vindt de Minister
deze uitkomst verantwoord? Deelt de Minister de mening dat het een enorm grote uitdaging
is voor gemeenten die forse (nadelige) effecten ondervinden om historisch gegroeide
kostenpatronen om te buigen?
De leden van de VVD-fractie lezen in de Economisch Statistische Berichten van maandag 3 maart 2025 een artikel over de gemeentefinanciën, waarin wordt geconcludeerd
dat gemeenten verschillende mogelijkheden hebben om een inkomstendaling op te vangen.
Deze leden vragen de Minister om een reactie op dat artikel.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
Brief Minister
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het vervolgtraject
verdeelmodel van het gemeentefonds per 1 januari 2026. Over de Kamerbrief en de onderliggende
onderzoeken hebben deze leden nog enkele vragen. Zij lezen in de kabinetsbrief dat
in het onderzoek naar de vraag of er alternatieven zijn voor de huidige maatstaf regionale
centrumfunctie die meer recht doen aan de stapeling van de problematiek in het sociaal
domein, er geen harde conclusies kunnen worden getrokken op basis van de aansluitverschillen
van alleen de potentiële maatstaf in combinatie met de best verklarende maatstaf.
Zij vragen zich af of de Minister bereid is hier nader onderzoek naar te verrichten,
temeer omdat het onderzoek aantoont dat er veel verschillen zitten in de effecten
van potentiële maatstaven voor krimpende gemeenten enerzijds en groeiende gemeenten
anderzijds.
De leden van de NSC-fractie lezen voorts dat in het onderzoek naar de overige eigen
middelen (OEM) erop gewezen wordt dat op dit moment circa 2,6 miljard euro wordt verevend
via de overige middelen middels een bedrag per inwoner en dat het de vraag is of dit
nog klopt met de daadwerkelijke omvang van deze middelen bij gemeenten. In het ROB-advies
van 19 oktober 2021 wordt ook gesteld dat de huidige systematiek voor OEM geen recht
doet en leidt tot onuitlegbaar grote herverdeeleffecten. Deze leden vragen de Minister
of zij de conclusie van het Cebeon-onderzoek herkent en of het mogelijk is om op korte
termijn, in ieder geval voor 1 januari 2027, de systematiek achter OEM aan te passen?
Ook lezen zij dat begin 2025 zal worden verkend of er alternatieve manieren zijn om
de OEM te verevenen. Wanneer kan de Minister deze verkenning met de Kamer delen?
De leden van de NSC-fractie zien dat in het onderzoek naar grootstedelijkheid gemeenten
met minder dan honderdduizend inwoners buiten de scope van het onderzoek vallen, maar
de onderzoekers concluderen dat de effecten uit het onderzoek mogelijk ook gelden
voor deze gemeenten. Deze leden vinden het belangrijk dat deze effecten ook in kaart
worden gebracht en vragen daarom de Minister of zij bereid is dit te betrekken bij
de verkenning die begin 2025 start naar het clusteren van gemeenten op basis van objectieve
kenmerken naar gemeenten met veel en weinig stapelingsproblematiek?
De leden van de NSC-fractie merken op dat voor het ingroeipad een differentiatie tussen
gemeenten gemaakt kan worden. Welke gemeenten voor dit aangepaste ingroeipad in aanmerking
komen zal worden bepaald aan de hand van geactualiseerde gegevens van de huidige criteria.
Deze leden vragen de Minister wat de huidige criteria zijn en welke actualisering
dan concreet benodigd is. Is dit een actualisering van de gegevens van gemeenten of
is dit een actualisering van de criteria zelf? Indien de criteria geactualiseerd moeten
worden, kan de Minister aangeven op welke punten de criteria actualisering behoeven?
De leden van de NSC-fractie lezen met enige verbazing dat het nadrukkelijke streven
is om voor 1 januari 2027 de voorgestelde onderzoeken afgerond te hebben, maar dit
geen noodzakelijke voorwaarde is voor het zetten van een volgende stap in het ingroeipad.
Tegelijkertijd lezen deze leden in de beslisnota dat in plaats van op 1 januari 2026,
op 1 januari 2027 de volgende stap wordt gezet, vanwege het belang van vervolgonderzoek.
Zij vragen de Minister daarom hoe dit met elkaar rijmt, maar ook om nader te onderbouwen
waarom het niet noodzakelijk is dat de vervolgonderzoeken afgerond zijn.
De stapeling van sociale problematiek en de centrumfunctie gemeentefonds sociaal domein
De leden van de NSC-fractie lezen in het onderzoek van Andersson Elffers Felix (AEF)
dat de potentiële maatstaven die zijn geïnventariseerd minder stabiel over de jaren
heen kunnen zijn, wat er in een verdeelmodel ook toe zou leiden dat de uitkering aan
gemeenten meer zou fluctueren van jaar op jaar. Daarnaast is ook de wijze waarop de
maatstaven tot stand zijn gekomen relatief complex, wat de uitlegbaarheid niet ten
goede komt. Deze leden vragen de Minister hoe zij deze conclusie beoordeelt. Hoe weegt
zij deze nadelen tegen de voordelen, ook in het kader van stabiele gemeentefinanciën?
Deze leden hechten veel waarde aan een stabiele financieringsbasis. Daarom zijn zij
van mening dat nieuwe maatstaven, die leiden tot meer fluctuering in de gemeentefinanciën,
onwenselijk zijn. Deelt de Minister de mening op dat punt?
Ook lezen de leden van de NSC-fractie dat onderzoek naar een geschikt verdeelmodel
van het gemeentefonds niet kan plaatsvinden op basis van Iv3-gegevens en daarom de
onderzoekers voor onderhavig onderzoek de Iv3-gegevens hebben opgeschoond. Deze leden
merken op dat in de andere onderzoeken, onderliggend aan de Kamerbrief, ook gebruik
is gemaakt van Iv3-gegevens. Is de Minister bereid om voor vervolgonderzoek ten aanzien
van een nieuw verdeelmodel enkel gebruik te maken van schone Iv3-gegevens, zodat alleen
de daadwerkelijk gemaakte kosten in de onderzoeken worden meegenomen?
De leden van de NSC-fractie lezen tevens in het onderzoek dat de maatstaven die lineair
niet wenselijk zijn bevonden niet alsnog als niet-lineaire maatstaf in het verdeelmodel
moeten worden opgenomen. Hoe kijkt de Minister hiernaar en is de Minister het met
de onderzoekers eens dat dit onwenselijk is? Kan zij garanderen dat dit in een nieuw
verdeelmodel niet gaat gebeuren? Ook vragen deze leden of in het huidige verdeelmodel
niet-lineaire maatstaven zitten die niet wenselijk zijn bevonden als lineaire maatstaf.
Zo ja, kan de Minister dan per maatstaf onderbouwen waarom volgens haar deze keuze
gerechtvaardigd is en ziet zij mogelijkheden om in lijn met het advies van de onderzoekers
het huidige verdeelmodel aan te passen op dit punt?
Onderzoek overige eigen middelen gemeentefonds
De leden van de NSC-fractie lezen in het onderzoek van Cebeon over de OEM dat de totale
inkomsten uit OEM sterk zijn afgenomen van bijna drie miljard euro in 2017 tot ruim
1,6 miljard euro in 2022. Deze daling vindt echter niet plaats bij de G4, waar de
totale OEM juist toeneemt in de periode 2017–2022. Deze leden missen hiervoor een
onderbouwing en vragen de Minister of zij in wil gaan op de reden waarom de OEM bij
de G4 juist toeneemt, in tegenstelling tot de overige gemeenten, waar de inkomsten
uit OEM juist sterk afnemen.
De leden van de NSC-fractie lezen ook dat het goed mogelijk is om de inkomstencapaciteit
van gemeenten uit toeristen- en forensenbelasting op geschikte wijze te verevenen.
Bij de uiteindelijke operationalisering kan worden overwogen om enkele voorgestelde
verfijningen nader te verkennen, met name om de verevening beter te laten bijdragen
aan een gelijke financiële positie van gemeenten. Deze leden ondersteunen vervolgonderzoek
op dit punt en vragen de Minister hoe wordt geborgd dat de verfijningen niet leiden
tot ongewenste neveneffecten, nadelige herverdeeleffecten voor bepaalde typen gemeenten.
Ook lezen de leden van de NSC-fractie dat de aanwezigheid van een historische kern,
kustlijn of natuur de mogelijkheden van gemeenten om toeristen- en forensenbelasting
te innen sterk beïnvloedt. Hoe wordt voorkomen dat gemeenten zonder deze kenmerken
structureel benadeeld worden bij een eventuele verevening? Hoe kan worden gewaarborgd
dat gemeenten met veel toeristische aantrekkingskracht niet ontmoedigd worden om te
investeren in toeristische voorzieningen als een groter deel van hun belastingopbrengsten
via het gemeentefonds wordt herverdeeld?
Onderzoek grootstedelijke kosten
De leden van de NSC-fractie lezen in het onderzoek dat er dertien gemeenten met meer
dan honderdduizend inwoners geselecteerd zijn als steekproefgemeenten. Het onderzoek
had tot doel om aanvullend op het herijkingsonderzoek (extra) uitgaven als gevolg
van grootstedelijkheid en verklaringen hiervoor in kaart te brengen. De vertaling
naar het verdeelmodel valt buiten de opdracht van de onderzoekers. Tegelijkertijd
lezen deze leden dat het voornemen voor een vertaling niet is opgenomen in de onderzoeksagenda
van het kabinet, terwijl zij het van nadrukkelijk belang achten dat wel gekeken wordt
hoe onderhavig onderzoek concreet bijdraagt aan de verbetering van het verdeelmodel.
Is de Minister daarom bereid om dit alsnog te betrekken bij een van de reeds voorgenomen
onderzoeken of een nieuw onderzoek/verkenning op dit punt te starten?
Het onderzoek gaat in op indicatoren waarmee grootstedelijke kosten kunnen worden
geobjectiveerd. Daarin wordt gesteld dat deze indicatoren deels als verdeelmaatstaven
zijn opgenomen in de huidige verdeling van het gemeentefonds, maar deze zijn niet
geoperationaliseerd op het gebiedsniveau waar grootstedelijke kosten zich manifesteren.
Het is daardoor volgens de onderzoekers mogelijk dat deze maatstaven de grootstedelijke
kosten van gemeenten niet voor alle gemeenten goed weten te vangen. Ook is het niet
aannemelijk dat het wel wordt gevangen in het nieuwe verdeelmodel dat in 2023 is ingevoerd.
De leden van de NSC-fractie steunen daarom de aanbeveling van de onderzoekers om dit
verder te operationaliseren en vragen de Minister of, en zo ja, welke stappen er inmiddels
zijn genomen om de indicatoren verder te operationaliseren. Kan de Minister daarin
ook expliciet ingaan op de kip-ei-problematiek?
De leden van de NSC-fractie lezen dat de onderzoekers stellen dat het mogelijk is
om de relatie tussen grootstedelijke kosten en structuurkenmerken op gebiedsniveau
nader te onderbouwen, maar dat dit niet eenvoudig is. Hoe gaat de Minister deze relatie
nader onderbouwen en biedt de onderzoeksagenda hier voldoende handvatten voor? Zijn
er mogelijkheden denkbaar in de financiële rapportage om de kwaliteit van de data
te verbeteren?
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over
het vervolgtraject van het verdeelmodel van het gemeentefonds per 1 januari 2026.
Deze leden waarderen de inspanningen om het model verder te ontwikkelen, maar hebben
daarbij enkele zorgen en aandachtspunten.
De leden van de BBB-fractie vinden het van groot belang dat het verdeelmodel recht
doet aan alle gemeenten, inclusief plattelandsgemeenten. Deze leden constateren dat
er in de onderzoeken veel aandacht is voor stedelijke problematiek, maar vragen zich
af of de specifieke uitdagingen van plattelandsgemeenten voldoende worden meegewogen.
Zij vragen de Minister hoe wordt geborgd dat gemeenten met veel buitengebied en grote
afstanden tot voorzieningen een eerlijke bijdrage uit het gemeentefonds ontvangen.
De leden van de BBB-fractie lezen dat er sprake is van complexiteit in de herziening
van het verdeelmodel. Deze leden vinden het cruciaal dat gemeenten tijdig weten waar
zij financieel aan toe zijn en dat de verdeling stabiel en uitlegbaar blijft. Zij
vragen de Minister hoe wordt voorkomen dat gemeenten jaarlijks met grote fluctuaties
in hun financiële positie worden geconfronteerd.
De leden van de BBB-fractie constateren dat er wordt onderzocht of toeristenbelasting
kan worden meegenomen in de verevening van overige eigen middelen. Deze leden wijzen
erop dat ook plattelandsgemeenten te maken hebben met toerisme, maar dat de belastingopbrengsten
hiervan vaak beperkt zijn. Zij vragen de Minister hoe wordt voorkomen dat deze gemeenten
benadeeld worden als gevolg van een nieuwe vereveningssystematiek.
De leden van de BBB-fractie maken zich zorgen over de effecten van de herziening voor
kleine gemeenten en krimpgebieden. Deze leden lezen dat er onderzoek wordt gedaan
naar de stapeling van problematiek in het sociaal domein, maar vragen zich af of dit
leidt tot een eerlijkere verdeling voor gemeenten met een afnemend inwonersaantal
en beperkte financiële draagkracht. Zij vragen de Minister hoe wordt gegarandeerd
dat deze gemeenten voldoende middelen behouden om hun voorzieningen op peil te houden.
De leden van de BBB-fractie vragen de Minister om deze punten expliciet mee te nemen
in het verdere traject en zien uit naar de beantwoording.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de gemeente voor veel burgers en ondernemers
de meest directe en zichtbare overheid is waar zij mee te maken hebben. Belangrijke
maatschappelijke en economische taken worden door de gemeenten uitgevoerd. Gemeenten
zijn in hoge mate afhankelijk van bijdragen van de Rijksoverheid om hun vaak wettelijke
taken uit te voeren. De autonomie en beleidsvrijheid kunnen door de financiële zorgen
feitelijk steeds minder ingevuld worden. Deze leden vragen de Minister om een reflectie
hierop.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de systematiek van het gemeentefonds op
verschillende manieren verandert. Het gaat om aanpassingen aan het verdeelmodel, de
koppeling aan de ontwikkeling van het bruto binnenlands product (bbp) en de voorgenomen
herziening van het uitkeringsstelsel. Deze leden stellen dat de vraag waar het echt
om gaat, is of het budgettaire niveau toereikend is voor de taken van gemeenten. Zij
vragen de Minister daarnaast of deze stapeling van wijzigingen niet onbedoeld voor
specifieke gemeenten substantiële financiële consequenties heeft.
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat er binnenkort overleg plaatsvindt met overheden
met het oog op de voorjaarsnota en dat de balans tussen taken en financiële middelen
daar ook besproken wordt, onder meer rond de jeugdzorg. Voor sommige taken geldt dat
de uitgaven sneller groeien dan het bbp. Dat is in algemene zin het geval voor de
zorg en ondersteuning. Hoe wordt daarmee omgegaan? Deze leden bepleiten in nadrukkelijke
samenwerking met gemeenten een fundamenteler onderzoek naar het gemeentelijke takenpakket
en de hoeveelheid financiële middelen die daarvoor beschikbaar zijn, voordat er weer
nieuwe verdeelmodellen en uitkeringsstelsels worden geïntroduceerd.
De leden van de CDA-fractie merken op dat niet-wettelijke taken niet per definitie
onbelangrijk zijn. Deze leden wijzen op het belang van sport in een samenleving waarin
de mate van beweging afneemt en welvaartsziekten schrikbarend toenemen. Zij vragen
de Minister hoe zij aankijkt tegen de verantwoordelijkheid voor dergelijke taken,
wanneer deze niet wettelijk belegd zijn en de gemeenten die zich verantwoordelijk
voelen niet over de benodigde middelen beschikken om sport en sportfaciliteiten te
faciliteren. Wat zijn de gevolgen hiervan voor de volksgezondheid en wie draagt de
uiteindelijke kosten? Indien dergelijke taken onvoldoende worden gefaciliteerd, dreigt
een nog groter bewegings- en gezondheidsinfarct. Zij vragen de Minister of zij bereid
is te onderzoeken hoe gemeenten beter ondersteund kunnen worden bij het bevorderen
van niet wettelijke taken die wel belangrijk zijn voor het lang termijn welzijn van
Nederlanders.
De leden van de CDA-fractie nemen de zorgen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten
(VNG) en vele individuele gemeenten zeer serieus. Is de Minister het ermee eens dat
dit op korte termijn maatregelen vraagt, alsmede een meer fundamentele afweging over
taken en financiële middelen, mede in het licht van de Financiële-verhoudingswet en
de Gemeentewet?
Over de specifieke inhoud van de brief constateren de leden van de CDA-fractie dat
de nieuwe verdeelsystematiek een ingroeipad van drie jaar kende. In die tijd waren
er voldoende middelen ter beschikking om de overgang goed te laten verlopen. Een van
de afspraken was om eind 2025 te bezien welke aanpassingen nodig zouden zijn. Deze
leden constateren dat de verschillende onderzoeken die zijn gedaan geen houvast bieden
daarvoor en dat dit (veel) meer tijd vraagt, terwijl de problematiek van de huidige
maatstaven wel erkend wordt. Is dit niet een reden om de overgangsperiode met bijbehorende
middelen te verlengen?
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat de meer coulante overgangsregeling voortgezet
wordt. De Minister schrijft dat de criteria die toegang bieden tot de meer coulante
overgangsregeling worden geactualiseerd. Kan de Minister dit toelichten? De Minister
schrijft ook dat de criteria van de meer coulante overgangsregeling worden geactualiseerd
op basis van de financiële situatie van de gemeente zelf en de sociaaleconomische
status van haar inwoners. Kan de Minister toelichten hoe zulke gemeenten nadeel ondervinden
van het (eventueel aangepaste) model? Wanneer is er wel zicht op hanteerbare maatstaven?
Wanneer krijgen gemeenten duidelijkheid over het vervolg van de herijking?
De tijdsplanning van de onderzoeksagenda is tot nu toe niet gehaald, zo constateren
de leden van de CDA-fractie. Is het realistisch een aangepast verdeelmodel per 2027
in te voeren, gelet op de al ontstane vertraging? Wat betekent het dan als er nog
geen geschikte maatstaven beschikbaar zijn: een uitstel van vier jaar, gelet op de
wens om eens per vier jaar de systematiek aan te passen?
De leden van de CDA-fractie willen graag antwoord op de vragen van de VNG over de
consequenties van het wijzigen van het model als de nadere onderzoeken daar aanleiding
toe geven. Hoe gaat de regering om met veranderingen in de gemeentelijke positie,
waarbij een gemeente van voordeelgemeente naar nadeelgemeente kan wisselen? Moet een
gemeente die van 2023 tot en met 2026 voordeel had en vanaf 2027 nadeel dat eerdere
voordeel terugbetalen? En ontvangt een gemeente die eerst nadeel had en vanaf 2027
voordeel een nabetaling?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben de brief Vervolgtraject verdeelmodel van het gemeentefonds
per 1 januari 2026 gelezen en hebben hier nog enkele vragen over.
De Minister geeft, naar aanleiding van de onderzoeken door het AEF en Cebeon, aan
dat er een nadere analyse gewenst is van de stapeling van problematiek in het sociaal
domein, aangezien deze stapeling zich niet alleen in centrumgemeenten voordoet. De
leden van de SP-fractie vragen zich af of de Minister, naast gemeenten met een minder
sterkte centrumfunctie, ook kleinere gemeenten in deze analyse zal meenemen. Alhoewel
een stapeling van sociale problematiek minder vaak voorkomt in kleinere gemeenten,
is het voor dit soort gemeenten wel moeilijker te dragen.
De Minister stelt dat zij geen voorstander is van de verevening van de toeristenbelasting.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister hier uitgebreider op in te gaan. Het
innen van toeristenbelasting wordt immers door het overgrote deel van gemeenten ingezet
om extra eigen inkomsten te genereren. Sommige gemeenten zullen de toeristenbelasting
verder verhogen ter compensatie van de verminderde bijdrage uit het gemeentefonds.
Dit kan mogelijk tot grotere verschillen leiden tussen gemeenten, omdat niet alle
gemeenten de mogelijkheid hebben om (veel) geld op te halen uit toeristenbelasting.
Deze leden zouden dit onwenselijk vinden en vragen de Minister hierop te reflecteren.
De brief van het kabinet uit 2022 (Kamerstuk 35 925-B, nr. 21) had als belangrijk argument voor het invoeren van de nieuwe verdeling dat er in
de periode tot en met 2025 voldoende middelen bijkwamen om de gevolgen van de herverdeling
op te kunnen vangen. Op dit moment is de situatie dat gemeenten vanaf 2026 fors minder
middelen krijgen, maar dat nog volstrekt onduidelijk is op welke wijze ze rekening
moeten houden met het vervolg van de herijking. Kan de Minister aangeven wanneer gemeenten
die duidelijkheid krijgen?
Indien de onderzoeken aanleiding geven om het model te wijzigen in 2027, zal het patroon
van herverdeling veranderen. Een voordeelgemeente kan een nadeelgemeente worden en
omgekeerd. Een groot voordeel kan een klein voordeel worden, een klein nadeel kan
in een groot nadeel veranderen. Hoe is de regering voornemens met dit soort dergelijke
veranderingen om te gaan? Moet een gemeente die van 2023 tot en met 2026 voordeel
had en vanaf 2027 nadeel dat eerdere voordeel terugbetalen? En ontvangt een gemeente
die eerst nadeel had en van 2027 voordeel een nabetaling?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van het kabinet op
de verschillende onderzoeken. Deze leden hebben op verschillende punten behoefte aan
verduidelijking.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de Minister reageert op de kritiek vanuit gemeenten
dat nog steeds sprake is van intensivering van taken, bijvoorbeeld als het gaat om
de handhaving op gastouderopvang, terwijl de financiën van gemeenten onder druk staan.
Zou het niet verstandig zijn ten minste af te zien van dergelijke intensiveringen
of uitbreidingen van taken?
De leden van de SGP-fractie constateren dat het proces met betrekking tot het verdeelmodel
erg lang duurt en traag verloopt en dat ook nog niet duidelijk is of de wijzigingen
per 1 januari 2027 kunnen berusten op de vervolgonderzoeken. Bovendien wijkt het tijdpad
af van de bedoeling die in 2022 is uitgesproken. Deze leden vragen waarom niet meer
snelheid en urgentie in het proces gebracht kan worden. Kan de Minister ten minste
een meer concreet tijdpad laten zien als het gaat om de uitvoering van de onderzoeken?
Eveneens wijzen zij erop dat bepaalde gemeenten niet de luxe hebben om te kunnen wachten
op nieuwe onderzoeken. Hoe voorkomt de Minister dat acute problemen ontstaan doordat
nu nog geen knopen doorgehakt worden?
De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat de Minister heeft toegezegd specifiek
aandacht te hebben voor de categorie instellingsgemeenten en dat zij met hen in contact
zou treden. Deze leden constateren dat de instellingsgemeenten in de brief slechts
als onderdeel van een uitgebreide opsomming van soorten gemeenten genoemd worden.
Op welke manier geeft de Minister de specifieke aandacht voor instellingsgemeenten
vorm en hoe worden deze gemeenten erbij betrokken?
De leden van de SGP-fractie vragen of uit de opmerking dat het verevenen op grond
van de toeristenbelasting niet de voorkeur heeft, opgemaakt moet worden dat na ommekomst
van de vervolgonderzoeken toch voor deze optie gekozen zou kunnen worden. Hoe betrekt
de Minister in de afwegingen dat sommige gemeenten in geheel geen mogelijkheden hebben
om inkomsten te verwerven uit toerisme?
De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister bij de herverdeling een maximum
wil stellen aan de effecten per gemeente. Welke rol speelt daarin de positie van gemeenten
die een sterk nadeel hadden van de invoering van het nieuwe verdeelmodel, zeker waar
het kleine gemeenten betreft? Kan zij toelichten wat de status is van de coulanceregeling
en in hoeverre daarin aanpassingen worden doorgevoerd?
De leden van de SGP-fractie vragen de Minister om meer duidelijkheid te geven over
wat het zetten van een volgende stap betekent. Betekent de nieuwe stap dat alle noodzakelijk
geachte wijzigingen worden doorgevoerd of kunnen aanpassingen in fases worden doorgevoerd
en wat betekent dat voor de jaren na 2027? Hoe gaat de Minister hierover maximaal
en tijdig duidelijkheid bieden?
De leden van de SGP-fractie constateren dat de brief van de Minister een spagaat lijkt
te vertonen als het gaat om het tijdpad en de acties. Enerzijds wordt aangegeven dat
op dit moment geen besluiten worden genomen omdat vervolgonderzoeken nodig zijn, terwijl
anderzijds wordt gezegd dat aanpassingen per 1 januari 2027 hoe dan ook doorgaan ook
als de onderzoeken nog niet beschikbaar zijn. Waarom heeft de Minister er niet voor
gekozen bepaalde maatregelen toch alvast te nemen, gelet op het feit dat nieuwe onderzoeken
kennelijk geen noodzakelijke voorwaarde zijn? En hoe gaat het met wijzigingen als
die op basis van de onderzoeken noodzakelijk blijken, maar deze onderzoeken niet tijdig
beschikbaar zijn?
II Antwoord/reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.H. de Vree, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
G.C. Honsbeek, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.