Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport : Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport
36 703 Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de introductie van een tweestatusstelsel en het aanscherpen van de vereisten bij nareis (Wet invoering tweestatusstelsel)
Nr. 4
                   ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
                  d.d. 5 februari 2025 en het nader rapport d.d. 7 maart 2025, aangeboden aan de Koning
                  door de Minister voor Asiel en Migratie. Het advies van de Afdeling advisering van
                  de Raad van State is cursief afgedrukt.
               
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 20 december 2024, nr. 2024002938,
                  machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
                  het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies,
                  gedateerd 5 februari 2025, nr. W03.24.00362/II, bied ik U hierbij aan.
               
De tekst van het advies treft u hieronder cursief aan, voorzien van mijn reactie.
Bij Kabinetsmissive van 20 december 2024, no. 2024002938, heeft Uwe Majesteit, op
                     voordracht van de Minister van Asiel en Migratie, bij de Afdeling advisering van de
                     Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende wijziging
                     van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de introductie van een tweestatusstelsel
                     en het aanscherpen van de vereisten bij nareis (Wet invoering tweestatusstelsel),
                     met memorie van toelichting.
Het wetsvoorstel is gelijktijdig met het voorstel Asielnoodmaatregelenwet voorgelegd,
                     met het verzoek om over beide voorstellen zo spoedig mogelijk te adviseren. Gelet
                     op dit verzoek en de inhoud van de wetsvoorstellen heeft de Afdeling advisering van
                     de Raad van State deze twee voorstellen in samenhang beoordeeld.2
                     
De Afdeling adviseert de Minister van Asiel en Migratie het wetsvoorstel Wet invoering
                     tweestatusstelsel in de huidige vorm niet in te dienen bij de Tweede Kamer.
Het doel van de voorstellen Asielnoodmaatregelenwet en Wet invoering tweestatusstelsel
                     is om de asielketen per direct en duurzaam te ontlasten en de instroom van asielzoekers
                     in Nederland te verminderen. In de toelichting bij de wetsvoorstellen wordt echter
                     niet aannemelijk gemaakt dat de maatregelen daadwerkelijk zullen bijdragen aan het
                     beperken van de instroom of een efficiëntere asielprocedure. De kans is groot dat
                     de maatregelen juist tot een extra belasting leiden voor de Immigratie- en Naturalisatiedienst
                     (IND) en de rechtspraak. Daarbij komt dat Nederland in 2026 het Europese Asiel- en
                     Migratiepact zal moeten uitvoeren. Wanneer de wetsvoorstellen daarop niet goed worden
                     afgestemd, doet dit afbreuk aan de rechtszekerheid en kan dit tot extra problemen
                     leiden in de uitvoering en de rechtspraak.
Asiel en migratie in Nederland
Het maatschappelijk debat over asiel en migratie wordt in Nederland en daarbuiten
                     volop gevoerd. Veel mensen vinden dat mensen die vluchten voor oorlog of vervolging
                     een veilig heenkomen moet worden geboden. Tegelijkertijd zijn veel mensen bezorgd
                     of de Nederlandse samenleving de komst van grote groepen migranten wel kan dragen.
                     Deze zorgen gaan over de sociale samenhang in ons land, maar ook over de toegang tot
                     voorzieningen zoals huisvesting, zorg en onderwijs. Daarbij moet bedacht worden dat
                     niet alleen asielzoekers naar Nederland komen, maar ook arbeidsmigranten, studenten
                     en migranten in het kader van gezinshereniging.
Voor asielmigratie geldt dat de IND en de rechtspraak grote achterstanden rapporteren,
                     waardoor asielzoekers lang moeten wachten op een uitkomst in hun procedures. Tijdens
                     deze procedures verblijven mensen in opvanglocaties die soms overvol zijn.
Onzorgvuldige voorbereiding
De regering heeft besloten om de wetgevingsprocedure versneld te doorlopen vanwege
                     de urgentie van de asielproblematiek. Een beperkt aantal instanties, waaronder de
                     IND en de rechtspraak, heeft slechts één week de tijd gehad om een zienswijze op de
                     wetsvoorstellen te geven. De Afdeling wijst erop dat de inbreng van burgers, uitvoeringsorganisaties
                     en rechtspraktijk in een vroeg stadium van groot belang is om tot goede wetgeving
                     te komen. Hier is in het regeerprogramma ook op gewezen. Dat er een politieke wens
                     is om met spoed stappen te zetten tot aanscherping van het nationale asielbeleid,
                     is onvoldoende grond om stappen in de voorbereiding van wetgeving over te slaan of
                     hiervoor te weinig tijd te nemen. De voorbereiding van deze wetsvoorstellen is dan
                     ook onzorgvuldig geweest.
Effectiviteit en uitvoering
In de toelichting bij de wetsvoorstellen wordt niet verwezen naar inzichten uit de
                     asielpraktijk of wetenschappelijk onderzoek waaruit blijkt dat de voorgestelde maatregelen
                     zullen bijdragen aan het beperken van de instroom of een efficiëntere asielprocedure.
                     Er zijn daarentegen wel duidelijke aanwijzingen dat bepaalde maatregelen juist zullen
                     leiden tot een verhoging van de belasting van de asielketen. Verschillende maatregelen
                     zullen ertoe leiden dat de IND meer en ook bewerkelijkere beslissingen moet nemen.
                     Over deze beslissingen zal ook meer geprocedeerd worden, wat de druk op de rechtspraak
                     verhoogt. Wanneer procedures langer duren, verblijven mensen bovendien langer in de
                     asielopvang.
Het Europese Asiel- en Migratiepact
In juni 2026 worden de maatregelen uit het Europese Asiel- en Migratiepact van toepassing
                     met als doel de Europese buitengrenzen te versterken. Dit betekent dat de Nederlandse
                     asielwetgeving vóór dat moment ingrijpend moet worden gewijzigd. Uit de toelichting
                     blijkt niet hoe de huidige wetsvoorstellen van de Minister zich verhouden tot de maatregelen
                     die nodig zijn om het Asiel- en Migratiepact uit te voeren. Zo’n toelichting is wel
                     nodig, omdat de nu voorgestelde maatregelen al heel snel opnieuw moeten worden aangepast
                     of geschrapt.
Daarbij komt dat de maatregelen uit het Europese pact grote gevolgen hebben voor onder
                     andere de IND en de rechtspraak. Wanneer daarnaast ook de voorliggende wetsvoorstellen
                     in de huidige vorm worden ingevoerd raakt de ontlasting van de asielketen verder uit
                     beeld, terwijl die ontlasting juist een van de hoofddoelen van de wetsvoorstellen
                     is. Een goede afstemming van de wetsvoorstellen met de uitvoering van het Europese
                     pact is daarom noodzakelijk en moet met prioriteit worden opgepakt. In het verlengde
                     hiervan verdient het nadere toelichting waarom (onderdelen van) de wetsvoorstellen
                     niet zijn samengevoegd met het wetsvoorstel ter uitvoering van het Asiel- en Migratiepact.
Grondrechten
De Afdeling maakt verschillende opmerkingen over de juridische houdbaarheid van de
                     wetsvoorstellen. Daarnaast adviseert zij om, ook waar de voorgestelde maatregelen
                     op zichzelf beschouwd juridisch mogelijk zijn, toe te lichten hoe deze zullen worden
                     toegepast in de praktijk. Gebeurt dat niet, dan is het risico dat procedures onzorgvuldig
                     verlopen en grondrechten in de uitvoering worden geschonden omdat hiermee bij de vormgeving
                     van het uitvoeringsbeleid onvoldoende rekening is gehouden. Bijvoorbeeld als blijkt
                     dat de IND en de rechtspraak niet binnen een redelijke termijn kunnen beslissen over
                     de verblijfsrechten van asielzoekers en nareizigers. Dan komt hun recht op een eerlijk
                     proces in het geding.
Juridisch problematisch is dat aan de maatregelen zogeheten onmiddellijke werking
                     wordt verleend. Dat betekent dat het nieuwe recht direct na inwerkingtreding zal worden
                     toegepast, ook in lopende procedures. Dit heeft als gevolg dat verschillende groepen
                     vreemdelingen met verschillende besluiten kunnen worden geconfronteerd, zonder dat
                     daarvoor een goede reden bestaat. Dit leidt tot ongelijke behandeling en strijd met
                     het beginsel van rechtszekerheid.
Over dit advies
Omdat de Afdeling de wetsvoorstellen in samenhang heeft beoordeeld, bevatten de adviezen
                     een gelijkluidende algemene beschouwing over de kaders waarbinnen deze wetsvoorstellen
                     moeten worden vormgegeven. Vervolgens worden deze kaders toegepast op het wetsvoorstel
                     waarop het advies betrekking heeft. In dit advies is dat de Wet invoering tweestatusstelsel.
1. Inleiding
               
De Wet invoering tweestatusstelsel bevat maatregelen om de asielketen te ontlasten
                     en de asielinstroom en het aantal nareizigers in Nederland te verminderen.3 Het wetsvoorstel bevat de volgende drie maatregelen:
– De invoering van een tweestatusstelsel.
– Het beperken van nareis tot het kerngezin.
– Het stellen van aanvullende voorwaarden (een wachttermijn, inkomensvereiste en huisvestingsvereiste)
                           voor nareis bij subsidiair beschermden.
De Wet invoering tweestatusstelsel is gelijktijdig met de Asielnoodmaatregelenwet4 ter advisering aan de Afdeling voorgelegd. Met deze voorstellen wordt uitvoering
                     gegeven aan de afspraken in het hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma, en de nadere
                     afspraken waarover de Tweede Kamer bij brief van 25 oktober 2024 is geïnformeerd.5 De Minister van Asiel en Migratie heeft de Afdeling verzocht om zo spoedig mogelijk
                     te adviseren.
Gelet op dit verzoek en de inhoud van de wetsvoorstellen heeft de Afdeling deze twee
                     voorstellen gelijktijdig en in samenhang beoordeeld. Beide adviezen beginnen met een
                     beschrijving van het doel en de inhoud van het wetsvoorstel (punt 2). Dan volgt een
                     (voor beide adviezen gelijkluidende) algemene beschouwing over de kaders waarbinnen
                     deze wetsvoorstellen moeten worden vormgegeven (punt 3). Vervolgens wordt dit kader
                     toegepast op het wetsvoorstel waarop het advies betrekking heeft, in dit geval de
                     Wet invoering tweestatusstelsel. Dit leidt in dit advies tot een opmerking over de
                     gebrekkige voorbereiding van het wetsvoorstel (punt 4), de beoordeling van effectiviteit
                     en uitvoerbaarheid (punt 5) en de samenloop met het Europese Asiel- en Migratiepact
                     (punt 6). Daarna volgt een opmerking over het belang van rechtszekerheid en gelijke
                     behandeling bij de vormgeving van het overgangsrecht (punt 7). Het advies sluit af
                     met een opmerking over nareis en de voorwaarden die daaraan worden gesteld (punt 8).
                     Tot slot geeft de Afdeling haar oordeel over het wetsvoorstel (punt 9).
2. Het doel en de inhoud van het voorstel
               
a. Het doel van het voorstel
               
In de toelichting wordt beschreven dat de inzet van de regering is om grip te krijgen
                     op migratie en de asielinstroom te beperken.6 De totale asielinstroom bestaat volgens de toelichting voor 25 procent uit nareizende
                     gezinsleden van asielzoekers die een positieve beslissing van de Immigratie en Naturalisatiedienst
                     (IND) hebben ontvangen en in Nederland mogen blijven. Twee derde van deze nareizigers
                     volgt een asielzoeker die geen verdragsvluchteling is, maar iemand die subsidiair
                     beschermd wordt.
Volgens de toelichting loopt het systeem vast. De werkvoorraden bij de IND worden
                     groter. Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) moet steeds meer mensen opvangen.
                     De woningmarkt kan de instroom van statushouders niet absorberen met langere wachttijden
                     voor woningzoekenden tot gevolg. Nareizigers komen als gevolg hiervan met regelmaat
                     in de noodopvang terecht. Door overbezetting van opvanglocaties ontstaan onveilige
                     situaties voor zowel bewoners als medewerkers. Noodopvanglocaties voldoen niet aan
                     het gewenste voorzieningenniveau en zijn bovendien relatief duur. Er zijn volgens
                     de toelichting tekorten aan zorg en onderwijs. Al met al zijn de kosten van de migratieketen
                     volgens de toelichting exceptioneel gestegen.
b. De voorgestelde maatregelen
               
Op dit moment kan ingevolge de Vreemdelingenwet 20007 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling
                     «die verdragsvluchteling is» (vluchteling),8 of «die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen
                     dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade» (subsidiaire bescherming).9 Deze verleningsgronden volgen uit de Europese Kwalificatierichtlijn en zijn gebaseerd
                     op het Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna:
                     EVRM). In Nederland is ervoor gekozen dat de met de verblijfsvergunning verleende
                     verblijfsstatus identiek is. Dat betekent dat elke vreemdeling van wie het verzoek
                     om internationale bescherming wordt ingewilligd, dezelfde rechten en plichten heeft.
                     Dit wordt wel het éénstatusstelsel genoemd.
Het wetsvoorstel wijzigt dit éénstatusstelsel in een tweestatusstelsel, waarin aan
                     vreemdelingen met de vluchtelingenstatus (ook wel: de a-status) een andere asielvergunning
                     wordt verleend dan aan vreemdelingen met de zogeheten subsidiaire beschermingsstatus
                     (ook wel: de b-status). Dit maakt het mogelijk dat aanvullende en strikte voorwaarden
                     worden geïntroduceerd voor de nareis van gezinsleden van subsidiair beschermden. Deze
                     voorwaarden zijn 1) een wachttermijn van twee jaar tussen de inwilliging van de asielaanvraag
                     en de verstrekking van de afgeleide asielvergunning aan de nareiziger, 2) de subsidiair
                     beschermde beschikt zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan, en
                     3) de subsidiair beschermde beschikt over huisvesting. Daarnaast komt alleen het kerngezin
                     in aanmerking voor gezinshereniging via nareis.
Door deze maatregelen komen volgens de toelichting minder mensen naar Nederland op
                     grond van nareis. De mensen die wel komen, zijn zelfredzamer door de voorwaarden die
                     aan hun komst worden gesteld. Hiermee zal de druk op de asielketen, en daarmee ook
                     de druk op de huisvesting, zorg en het onderwijs, verminderen. Het Nederlandse asielbeleid
                     wordt volgens de toelichting zo bovendien meer in lijn gebracht met dat van andere
                     lidstaten, waardoor Nederland als bestemming niet aantrekkelijker is dan landen om
                     ons heen.10
                     
3. Algemene beschouwing
               
a. Asiel en migratie in Nederland
               
Het maatschappelijk debat over asiel en migratie wordt in Nederland en daarbuiten
                     volop gevoerd. Veel mensen vinden dat mensen die vluchten voor oorlog of vervolging
                     een veilig heenkomen moet worden geboden. Tegelijkertijd zijn veel mensen bezorgd
                     of de Nederlandse samenleving de komst van grote groepen migranten wel kan dragen.
                     Deze zorgen gaan over de sociale samenhang in ons land, maar ook over de toegang tot
                     voorzieningen zoals huisvesting, zorg en onderwijs.11 Daarbij moet bedacht worden dat niet alleen asielzoekers naar Nederland komen, maar
                     ook arbeidsmigranten, studenten en migranten in het kader van gezinshereniging. Van
                     verschillende kanten is de regering aangespoord om tot een integrale visie op asiel
                     en migratie te komen en om van daaruit keuzes te maken over hoeveel asiel-, arbeids-,
                     studie- en gezinsmigratie wordt toegelaten en onder welke voorwaarden.12
                     
Uit de Staat van de Migratie 2024 blijkt dat in 2022 en 2023 circa 50.000 asielaanvragen
                     zijn gedaan, waarvan in 2023 38.000 eerste aanvragen en 10.000 aanvragen van nareizigers.
                     In totaal zijn in 2023 ongeveer 27.000 asielvergunningen verleend.13 De maandelijkse rapportages over de instroom van de IND laten in 2024 geen grote
                     wijzigingen ten opzichte van voorgaande jaren zien.14 De IND en de rechtspraak rapporteren substantiële achterstanden,15 waardoor asielzoekers en nareizigers lang moeten wachten op een uitkomst in hun procedures.
                     Gedurende deze procedures verblijven vreemdelingen soms langdurig in opvanglocaties
                     met slechts basale voorzieningen.16
                     
b. De constitutionele en juridische context
               
Bij de vormgeving van het asiel- en migratiebeleid moet de constitutionele en juridische
                     context in ogenschouw worden genomen. In het Vluchtelingenverdrag van de Verenigde
                     Naties uit 1951 en het Protocol van 1967 zijn de rechten van vluchtelingen vastgelegd.17 Het kernprincipe van dit verdrag is het beginsel van «non-refoulement», wat inhoudt
                     dat een vluchteling niet mag worden teruggestuurd naar een land waar zijn of haar
                     leven ernstig wordt bedreigd. Dit principe is ook vastgelegd in andere internationale
                     verdragen waaraan Nederland gebonden is, zoals het Handvest van de grondrechten van
                     de EU (hierna: EU-Handvest), het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna:
                     EVRM) en het VN-Verdrag tegen Foltering.18
                     
Met het Vluchtelingenverdrag moet binnen de Europese Unie (EU) rekening worden gehouden
                     bij de ontwikkeling van een gemeenschappelijk asielbeleid.19 Het gemeenschappelijk asielbeleid van de EU omvat verschillende richtlijnen, waarvan
                     er enkele voor de Asielnoodmaatregelenwet en de Wet invoering tweestatusstelsel van
                     bijzonder belang zijn. In de Kwalificatierichtlijn zijn criteria vastgelegd op basis
                     waarvan de vluchtelingenstatus of een subsidiaire beschermingsstatus wordt verleend.20 In de Procedurerichtlijn zijn minimumnormen opgenomen waaraan de asielprocedure moet
                     voldoen.21 Verder worden in de Gezinsherenigingsrichtlijn diverse aspecten op het terrein van
                     gezinshereniging geregeld,22 regelt de Langdurig Ingezetenenrichtlijn het verblijfsrecht van langdurig in de EU
                     verblijvende vreemdelingen,23 en geeft de Terugkeerrichtlijn regels voor de terugkeer van vreemdelingen zonder
                     verblijfsrecht naar hun land van herkomst.24 Deze richtlijnen zijn binnen de Nederlandse rechtsorde geïmplementeerd in de Vreemdelingenwet
                     2000. Daarbij heeft Nederland enige speelruimte, maar die is binnen de internationale
                     en Europese kaders wel beperkt.
Noemenswaardig in dit verband is dat het Europese asielbeleid aan de vooravond staat
                     van een grote hervorming.25 Vanaf 12 juni 2026 gaat de regelgeving gelden die onderdeel vormt van het Europese
                     Asiel- en Migratiepact. De hierboven genoemde richtlijnen worden grotendeels vervangen
                     door verordeningen. Dit heeft als gevolg dat de Vreemdelingenwet 2000 op korte termijn
                     ingrijpend gewijzigd moet worden en onderdelen daarvan moeten worden geschrapt.26 Ook de Nederlandse uitvoeringsorganisaties en rechtspraktijk zullen zich moeten voorbereiden
                     op de nieuwe Europese en nationale wet- en regelgeving. Het wetsvoorstel ter uitvoering
                     van het pact is op dit moment in internetconsultatie en bevat verschillende onderdelen
                     die overlappen met het voorliggende wetsvoorstel.27
                     
Tot slot is van belang dat bij de vormgeving en de uitvoering van asiel- en migratiebeleid
                     de grondrechten in acht worden genomen zoals deze zijn vervat in onder meer de Grondwet,
                     het EVRM en het EU-Handvest. In het bijzonder relevant zijn hierbij het verbod op
                     discriminatie, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het recht op familie-
                     en gezinsleven.28 Wanneer migranten willen procederen over het krijgen of behouden van verblijfsrechten
                     van henzelf of hun naasten in het kader van gezinshereniging, hebben zij bovendien
                     recht op een eerlijk proces.29 Dat betekent onder meer dat een migrant in de gelegenheid moet worden gesteld om
                     standpunten kenbaar te maken en dat besluitvorming binnen een redelijke termijn moet
                     plaatsvinden.
c. Kwaliteit van wet- en regelgeving
               
Bij de totstandkoming van nieuwe regels op het terrein van asiel en migratie moet
                     worden voldaan aan de kwaliteitseisen die voor alle wet- en regelgeving gelden.30 Zo is van belang dat duidelijk is waarom nieuwe regelgeving wordt ingevoerd. Dat
                     betekent dat moet worden gedefinieerd wat het doel van de regelgeving is en dat moet
                     worden uitgelegd waarom het nodig is om de nieuwe regels in te voeren met het oog
                     op het realiseren van dit doel. Dit vraagt om een zorgvuldige analyse van het maatschappelijk
                     probleem dat de wetgever beoogt aan te pakken. Bij de keuze van een oplossing voor
                     dat probleem moet worden beoordeeld of deze oplossing effectief is, of niet met een
                     lichter middel kan worden volstaan en of de kosten en lasten van een oplossing in
                     verhouding staan tot het doel.
Daarnaast is relevant of uitvoeringsorganisaties en de (rechts)praktijk met een bepaalde
                     oplossing uit de voeten kunnen, dus of een regeling uitvoerbaar is.31 De regering wijst terecht zelf al op het belang van uitvoerbaarheid, net als op de
                     gevolgen die het voor burgers, en hun vertrouwen in de overheid, kan hebben als hieraan
                     onvoldoende aandacht wordt besteed.32
                     
Bij de inschatting van de effectiviteit en uitvoerbaarheid van wetgeving dient waar
                     mogelijk gebruik te worden gemaakt van ervaringsgegevens en wetenschappelijke inzichten
                     ten aanzien van de verwachte doeltreffendheid en doelmatigheid van het wetsvoorstel
                     («evidence-based» wetgeving). In de memorie van toelichting moet worden ingegaan op
                     deze aspecten.33 Dit is niet alleen belangrijk voor de parlementaire behandeling en het maatschappelijk
                     draagvlak, maar ook voor het geval dat in de praktijk vragen rijzen over de wijze
                     waarop regels moeten worden uitgelegd of uitgevoerd.
Om tot goede wet- en regelgeving te komen is ook de inbreng van burgers, uitvoeringsorganisaties
                     en rechtspraktijk in een vroeg stadium van groot belang.34 Hun inbreng geeft inzicht in de aard en omvang van het maatschappelijk probleem en
                     de functionaliteit van bepaalde maatregelen, wat de kans vergroot dat de gekozen oplossing
                     het beoogde doel zal bereiken. Daarnaast kunnen deze actoren vanuit hun praktijkervaring
                     ideeën aanreiken over alternatieve mogelijkheden om problemen aan te pakken en inzicht
                     geven in eventuele ongewenste bijeffecten van een maatregel. Ook kunnen uitvoeringsorganisaties
                     inschatten wat nieuwe wet- of regelgeving betekent voor de organisatie en de personeelsinzet
                     en welke kosten daarbij horen. De consultatie van uitvoeringsorganisaties en rechtspraktijk
                     en de internetconsultatie zijn daarom belangrijke onderdelen van de wetgevingsprocedure,
                     waarvan alleen in uitzonderlijke omstandigheden kan worden afgeweken.35
                     
Reactie op punt 3 van het advies
De regering kan zich vinden in de uitgangspunten die de Afdeling in haar algemene
                  beschouwing formuleert en erkent dat het migratievraagstuk niet enkel gaat over asielmigratie.
                  Het rapport van de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 maakt duidelijk
                  dat er ook ten aanzien van andere vormen van migratie keuzes gemaakt moeten worden:
                  in vrijwel alle scenario’s die de staatscommissie schetst, wordt Nederland de komende
                  decennia drukker, diverser en grijzer. De staatscommissie stelt dat een scenario van
                  gematigde groei van de bevolking naar 19 à 20 miljoen inwoners in 2050 het beste uitgangspunt
                  biedt voor behoud van economische en brede welvaart. De regering omarmt het rapport
                  en onderschrijft de noodzaak om in de richting van het geadviseerde scenario te sturen
                  op de bevolkingsgroei en grip te krijgen op migratie. Daarbij richt het voorliggende
                  wetsvoorstel zich in het bijzonder op asielmigratie.
               
In reactie op de opmerkingen van de Afdeling over de constitutionele en juridische
                  context merkt de regering volledigheidshalve op dat zij met dit wetsvoorstel geen
                  afbreuk beoogt te doen aan verdragsverplichtingen, zoals het kernprincipe van non-refoulement. Dat geldt evenzeer voor de grondrechten zoals vervat in onder meer de Grondwet,
                  het EVRM en het EU-Handvest.
               
Tot slot onderschrijft de regering het belang van een zorgvuldige voorbereiding van
                  wetgeving. In reactie op adviespunt 4 wordt nader toegelicht waarom het wetgevingsproces
                  in dit geval met meer dan de gebruikelijke spoed is doorlopen.
               
4. Voorbereiding en consultatie
               
Uit de toelichting blijkt dat de regering het gelet op de urgentie van het wetsvoorstel
                     noodzakelijk heeft geacht om het wetgevingsproces versneld te doorlopen.36 Het wetsvoorstel is gedurende één week in consultatie gegeven bij de Raad voor de
                     rechtspraak (Rvdr),37 de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS),38 de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA)39 en de IND.40 De Adviesraad Migratie is niet geraadpleegd, terwijl deze raad een wettelijke taak
                     heeft om over aanpassingen van het vreemdelingenrecht te adviseren.41 Ook andere relevante instanties zoals het COA en het College voor de Rechten van
                     de Mens42 is niet om advies gevraagd. Verder is geen gebruik gemaakt van internetconsultatie,
                     zonder dat wordt toegelicht waarom daarvan is afgezien. Hierdoor zijn burgers en maatschappelijke
                     organisaties niet in de gelegenheid geweest om uit eigen beweging formeel op het wetsvoorstel
                     te reageren.43
                     
De instanties die wel geconsulteerd zijn, spreken hun zorgen uit over de snelheid
                     waarmee het wetsvoorstel is voorbereid en de korte tijd die voor de consultatie is
                     gegeven. De genoemde instanties stellen dat zij in één week (nog) niet in staat zijn
                     geweest om de gevolgen van het wetsvoorstel goed in kaart te brengen. Geen van de
                     instanties heeft een impactanalyse of uitvoeringstoets kunnen afronden, waardoor er
                     geen volledig zicht is op de benodigde capaciteit en de bijbehorende kosten op de
                     korte en de lange termijn.
In de toelichting wordt vermeld dat de inwerkingtreding van het voorstel waar nodig
                     pas aan de orde is als de IND en andere relevante organisaties in staat zijn om uitvoering
                     te geven aan de desbetreffende maatregelen.44 De Afdeling acht het echter ontoereikend dat pas bij een latere beslissing over het
                     moment van inwerkingtreding rekening wordt gehouden met de (on)mogelijkheden van organisaties
                     om uitvoering aan een nieuw wetsvoorstel te geven. Het tijdig hebben van inzicht in
                     de uitvoeringslasten en de uitvoerbaarheid van regelgeving is van belang bij de beoordeling
                     van het wetsvoorstel zélf, inclusief de beantwoording van de vraag of alternatieve,
                     minder belastende maatregelen kunnen worden getroffen. Ook voor de parlementaire behandeling
                     zijn zulke inzichten van groot belang.
De Afdeling merkt op dat het in dit voorstel niet gaat om de toepassing van noodrecht
                     en evenmin om door acute omstandigheden afgedwongen maatregelen met een tijdelijk
                     karakter. Het betreft hier uiteenlopende, structurele maatregelen die beogen uitdrukking
                     te geven aan de politieke wens om met spoed stappen te zetten tot aanscherping van
                     het nationale asielbeleid. Dit is echter onvoldoende grond om stappen in de voorbereiding
                     van wetgeving over te slaan of hiervoor te weinig tijd te nemen. De druk op de asielketen
                     is al langere tijd groot en is niet in recente maanden sterk toegenomen. Verschillende
                     maatregelen waren bovendien al in mei 2024 aangekondigd in het Hoofdlijnenakkoord,
                     maar hebben kennelijk pas in december 2024 geleid tot het voorliggende wetsvoorstel.
                     Dit wijst niet op het bestaan van bijzondere omstandigheden die afwijkingen van de
                     normale wetgevingsprocedure rechtvaardigen.
Door het aantal consultaties te beperken en geconsulteerde partijen onvoldoende tijd
                     te geven voor het geven van een reactie en het uitvoeren van een uitvoeringstoets,
                     is de voorbereiding van het wetsvoorstel onzorgvuldig geweest. Dit is niet alleen
                     problematisch vanuit het perspectief van wetgevingskwaliteit en het belang van een
                     ordentelijk wetgevingsproces. Dit maakt het ook moeilijk om de effectiviteit en uitvoerbaarheid
                     van het wetsvoorstel goed in te schatten.
Reactie op punt 4 van het advies
De regering onderschrijft het belang van zorgvuldige consultatie, maar moet dit in
                  overeenstemming brengen met het belang om met spoed te komen tot een breed pakket
                  aan maatregelen om de asielketen te ontlasten en de instroom van asielzoekers te verminderen.
                  Om die reden wil zij het wetgevingsproces zoveel mogelijk versneld doorlopen. In de
                  consultatiefase is er daarom voor gekozen de wetsvoorstellen alleen voor te leggen
                  aan die organisaties die in hun uitvoering direct door de voorgestelde maatregelen
                  worden geraakt. Voor het voorliggende wetsvoorstel zijn dat de IND, de Afdeling bestuursrechtspraak
                  van de Raad van State, de Raad voor de rechtspraak en de Nederlandse Orde van Advocaten.
                  Daarnaast is bij gelegenheid van dit nader rapport een aantal nagekomen reacties geadresseerd
                  in de memorie van toelichting.
               
Wat betreft de effectiviteit van de maatregelen geldt dat de regering gegronde redenen
                  ziet om een belangrijk instroomeffect van de maatregelen te verwachten, zoals zij
                  hierna in reactie op punt 5 van het advies uiteenzet. De reacties op het wetsvoorstel
                  hebben in dat opzicht niet tot andere inzichten geleid. Het is bovendien niet waarschijnlijk
                  dat aanvullend onderzoek of een langere consultatietermijn daartoe wel zou leiden.
               
De regering meent daarom dat er voldoende informatie beschikbaar is om een oordeel
                  te vellen over de uitvoerbaarheid van het voorstel. Gezien de vereiste snelheid en
                  voortgang kon niet voor alle verschillende maatregelen een volledige uitvoeringstoets
                  worden opgesteld. Waar dat binnen het gegeven tijdsbestek niet mogelijk was, is er
                  waar mogelijk voor gekozen via verkenningen en impactanalyses zicht te krijgen op
                  de gevolgen voor de uitvoering. Ook de (nagekomen) consultatie-inbreng bevat uitvoeringsinformatie.
               
5. Effectiviteit en uitvoerbaarheid
               
a. Effectiviteit
               
De regering stelt voor de kring van gezinsleden die voor nareis in aanmerking komen
                     te beperken en een tweestatusstelsel in te voeren om beperkingen en voorwaarden te
                     kunnen stellen aan nareis bij subsidiair beschermden. De Afdeling wijst erop dat Nederland
                     tot 2000 ook een meerstatusstelsel kende.45 De voornaamste reden waarom de wetgever besloot over te gaan op een éénstatusstelsel,
                     is dat vreemdelingen in de praktijk vaak doorprocedeerden om een sterkere asielstatus
                     te verkrijgen. Het resultaat was een hoge werklast in de asielketen.46 Sinds de invoering van het éénstatusstelsel is doorprocederen niet meer mogelijk,
                     omdat een vreemdeling er geen betere rechtspositie mee kan bemachtigen en dus geen
                     procesbelang heeft.47 De andere reden voor afschaffing van het meerstatusstelsel was dat dit zorgde voor
                     een vereenvoudiging van het asielstelsel.48
                     
Deze redenen voor de afschaffing van het meerstatusstelsel zijn nog steeds actueel
                     en relevant voor dit wetsvoorstel. De regering weerspreekt ook niet dat de uitvoeringsconsequenties
                     bij een gelijkblijvende instroom van asielzoekers groot zijn, maar veronderstelt dat
                     deze instroom op lange termijn zal afnemen.49 In de toelichting worden echter geen cijfers gepresenteerd waaruit blijkt hoe groot
                     deze afname zal zijn en op welke termijn deze kan worden verwacht.
Hoewel het denkbaar is dat de voorgestelde maatregelen zullen leiden tot een vermindering
                     van de instroom, zijn bij deze veronderstelling verschillende kanttekeningen te plaatsen.
                     Uit onderzoek blijkt dat de instroom van asielzoekers in grote mate afhankelijk is
                     van internationale en geopolitieke ontwikkelingen. De keuze voor een bepaalde bestemming
                     hangt vooral samen met de aanwezigheid van een sociaal netwerk. Het nationale asielbeleid
                     speelt slechts een beperkte rol bij de keuze voor een bestemmingsland door asielzoekers.50
                     
In de toelichting wordt bovendien niet uitgewerkt in hoeverre de Nederlandse voorwaarden
                     verschillen van andere landen. Hierdoor is onvoldoende duidelijk of de verschillen
                     dusdanig zijn dat het aannemelijk is dat Nederland een aantrekkelijker bestemmingsland
                     is in vergelijking met andere landen, en welke gevolgen dit zal hebben voor de instroom.
                     Hoe dan ook geldt dat het asielbeleid tussen de EU-lidstaten al sterk is geharmoniseerd
                     en dat nog bestaande verschillen met de komst van het Europese Asiel- en Migratiepact
                     – dus met ingang van 12 juni 2026 – nog verder verkleind zullen worden (zie verder
                     punt 6 van dit advies).
De potentiële vermindering van de instroom als gevolg van de voorgestelde nareisbeperkingen
                     moet, indien al van daadwerkelijke vermindering sprake zal zijn, evenmin worden overschat.
                     Voor naasten van een gezinshereniger blijven ook met de voorgestelde beperkingen van
                     nareis andere mogelijkheden bestaan om alsnog een verblijfsstatus in Nederland te
                     verkrijgen. Zij kunnen bijvoorbeeld een aanvraag doen voor een verblijfsvergunning
                     op grond van artikel 8 EVRM. Uit vaste rechtspraak van het EHRM volgt dat er familie-
                     of gezinsleven tussen meerderjarige kinderen en hun ouders bestaat wanneer zij in
                     het land van herkomst samenwoonden en de kinderen geen eigen gezin hebben gevormd.
                     Zogeheten «bijkomende elementen van afhankelijkheid» zijn daarvoor niet nodig. Voor
                     ongehuwde partners geldt dat er de facto familieleven moet bestaan, hetgeen kan blijken
                     uit bijvoorbeeld samenwoning, de duur van de relatie en gezamenlijk ouderschap. Deze
                     aanvragen om gezinshereniging moeten volgens vaste rechtspraak met grote voortvarendheid
                     en welwillendheid worden behandeld.51
                     
Reactie op punt 5a van het advies
In reactie op de kanttekeningen van de Afdeling bij de verwachte effecten van de voorgestelde
                  maatregelen op de instroom merkt de regering het volgende op. De instroom van asielzoekers
                  is inderdaad afhankelijk van een groot aantal interne en externe op elkaar inwerkende
                  factoren. De Afdeling benoemt terecht dat de instroom, behalve van nationale maatregelen
                  en EU-maatregelen, in grote mate afhankelijk is van internationale en geopolitieke
                  ontwikkelingen. In het bijzonder is dat het geval als wordt gekeken naar de redenen
                  van asielmigranten om te vertrekken. Deze complexiteit betekent niet dat sturen op
                  asielmigratie onmogelijk is, maar wel dat sturing niet alleen moet plaatsvinden met
                  enkele afzonderlijke maatregelen, maar met een samenhangend pakket aan maatregelen
                  op het brede terrein van migratie en asiel, zowel nationaal als in EU-verband. De
                  voorgestelde maatregelen maken deel uit van dat bredere pakket, dat onder andere ook
                  het gewijzigde beoordelingskader van de asielaanvraag en het te voeren asiellandenbeleid
                  omvat.
               
Een belangrijk doel van het kabinetsbeleid inzake asielmigratie is dat Nederland moet
                  gaan behoren tot de categorie lidstaten met de strengste toelatingsregels van de EU.
                  Daarnaast zet het kabinet in op een spoedige uitvoering van het Asiel- en Migratiepact,
                  met stevige maatregelen aan de EU-buitengrenzen. Met dit wetsvoorstel, aangevuld met
                  meerdere beleidsmaatregelen, zal Nederland gaan behoren tot de strengste lidstaten
                  als het gaat om asieltoelating. Zo geeft Nederland een duidelijk signaal af en is
                  het niet onnodig aantrekkelijker dan andere lidstaten.
               
Eerder hebben andere lidstaten laten zien dat van nationale maatregelen een sterk
                  effect uit kan gaan. Denemarken vormt een vaak genoemd voorbeeld, maar kan vanwege
                  de Deense opt-out op het terrein van asiel atypisch worden genoemd. Een ander voorbeeld
                  is Zweden. In de periode 2010–2015 nam Zweden jaarlijks 14% op van het totale aantal
                  asielzoekers in de EU. In 2015 kwamen zelfs rond de 160 duizend asielzoekers naar
                  Zweden. Na 2015 greep de Zweedse regering fors in met een serie samenhangende maatregelen.
                  In 2016 kwam nog maar 2% van het totale aantal asielzoekers in de EU naar Zweden en
                  in 2023 ging het om minder dan 9 duizend eerste asielaanvragen (1%). De Zweedse regering
                  benut binnen de internationale verdragen alle juridische ruimte om de nationale regelgeving
                  zo streng mogelijk te maken.
               
Zonder de cijfers van dit Zweedse voorbeeld al te eenvoudig naar de Nederlandse situatie
                  te willen extrapoleren, maakt het voorbeeld wel duidelijk dat het met een krachtige
                  inzet mogelijk is om een groot verschil te maken als het gaat om de asielinstroom.
                  Ook laat het zien dat het mogelijk is die kanteling in relatief korte tijd te maken.
                  De uiteindelijke effecten zijn niet met wetenschappelijke zekerheid te voorspellen.
                  Ook met meer tijd en aanvullend onderzoek zou dat niet het geval zijn. Het aantal
                  op elkaar inwerkende en elkaar soms versterkende factoren is daarvoor te groot en
                  deels te onvoorspelbaar. Naast nationale wettelijke en beleidsmatige maatregelen spelen
                  geopolitieke ontwikkelingen een essentiële rol, alsmede ontwikkelingen in andere potentiële
                  bestemmingslanden. En hoewel veruit de belangrijkste factor voor asielmigranten om
                  hun land van herkomst te verlaten (on)veiligheid is52, is eenmaal in de EU aangekomen het gevoerde asielbeleid wel degelijk mede van belang
                  voor de bestemmingskeuze.
               
Dit verband tussen het gevoerde asielbeleid en het aantal asielaanvragen komt naar
                  voren uit verschillende kwantitatieve studies. De meeste invloed lijken de kans op
                  toekenning van een asielaanvraag en de mogelijkheden voor gezinshereniging te hebben.
                  In deze studies wordt inzichtelijk dat het aantal asielaanvragen in een bepaald EU-land
                  niet alleen afhangt van het beleid in dat land, maar ook van het beleid in vergelijkbare
                  EU-landen. Strenger toelatingsbeleid in het ene EU-land leidt dan tot meer asielmigranten
                  in andere EU-landen. Voor een breed en duurzaam effect op het aantal asielaanvragen
                  in de EU is het dus nodig om naast dit pakket nationale maatregelen ook volop te blijven
                  inzetten op tijdige implementatie van het Asiel- en Migratiepact door Nederland en
                  andere EU-lidstaten. Ook dat blijft een prioriteit van het kabinet.
               
Dat het niet mogelijk is om tot een cijfermatige doorrekening te komen van de effecten
                  van de voorgestelde maatregelen, neemt dan ook niet weg dat op basis van het bovenstaande
                  een belangrijk instroomeffect mag worden verwacht.
               
De kans op toekenning van een asielaanvraag en de mogelijkheden voor gezinshereniging
                  lijken de meeste invloed te hebben op de bestemmingskeuze van asielzoekers die de
                  EU zijn binnengekomen. Om deze reden is het voor de regering minder relevant om een
                  totaaloverzicht te hebben van de voorwaarden voor nareis die andere lidstaten hanteren,
                  maar sluit de regering op dat punt aan bij de minimale voorwaarden die volgen uit
                  het Unierecht en het EVRM.
               
Voor zover het wetsvoorstel vraagt om aanvullende inzet van de asielketen is van belang
                  dat het wetsvoorstel gepaard gaat met de daarvoor noodzakelijke financiële middelen.
                  Dit wordt mede toegelicht in reactie op punt 5b van het advies.
               
b. Uitvoerbaarheid
               
Terwijl onduidelijk is in hoeverre de voorgestelde maatregelen zullen leiden tot een
                     beperking van de instroom, zijn er wel duidelijke aanwijzingen dat zij zullen leiden
                     tot een verhoging van de belasting van de asielketen. In de toelichting wordt onderkend
                     dat de invoering van het tweestatusstelsel gevolgen heeft voor de asielketen en de
                     rechtspraak.53 Zo gaat de regering ervan uit dat 75 procent van de vreemdelingen die subsidiaire
                     bescherming krijgen daartegen in beroep zal gaan met het doel een (gunstigere) vluchtelingenstatus
                     te krijgen. In de toelichting worden geen concrete cijfers genoemd waaruit blijkt
                     hoeveel vreemdelingen subsidiaire bescherming krijgen. Het is wenselijk dat de toelichting
                     op dit punt wordt aangevuld om een beeld te geven van hoeveel vreemdelingen naar verwachting
                     in beroep zullen gaan.
Het verwachte hoge aantal beroepen heeft verschillende gevolgen voor de IND, de rechtspraak
                     en de advocatuur. De IND zal met het oog op verwachte beroepen uitvoeriger moeten
                     motiveren waarom een vreemdeling geen vluchtelingenstatus krijgt. Ook verwacht de
                     IND een aanvullende belasting door in beroep geconstateerde motiveringsgebreken. De
                     rechtspraak zal in eerste aanleg en hoger beroep verder meer zaken te behandelen krijgen.
                     Uit de consultatiereacties blijkt dat de IND, de Rvdr en ABRvS de alarmbel luiden
                     over deze uitvoeringsconsequenties.
Ook de aanvullende voorwaarden voor nareis kunnen leiden tot een hogere werklast voor
                     de uitvoeringsorganisaties en rechtspraktijk. De IND zal immers moeten toetsen of
                     aan alle voorwaarden is voldaan. Bij een afwijzing van een aanvraag moet ambtshalve
                     worden getoetst of de naaste op grond van artikel 8 EVRM geen vergunning moet krijgen.
                     Dat vraagt vanwege de verschillende criteria waaraan moet worden getoetst en de individuele
                     belangenafweging die moet worden gemaakt een complexe beoordeling, waarover naar verwachting
                     vaak zal worden geprocedeerd. Volgens de toelichting vergen de inperkingen op het
                     recht op nareis dan ook een hogere besliscapaciteit bij de IND.54
                     
Het ontbreekt in de toelichting verder aan inzicht in de manier waarop dit wetsvoorstel
                     zal uitwerken in samenhang bezien met de maatregelen in de Asielnoodmaatregelenwet.
                     Het is immers mogelijk dat een individuele maatregel afzonderlijk bezien uitvoerbaar
                     is en bijdraagt aan het realiseren van (een van) de gestelde doelen, maar dat de samenloop
                     van maatregelen tot problemen voor de uitvoeringsorganisaties en rechtspraktijk leidt.
                     De regering wijst zelf op de noodzaak om complexiteit van regelgeving terug te dringen.55 Ook de IND en het COA wijzen in de Stand van Uitvoering 2024 op de noodzaak van een
                     vereenvoudiging van bestaand beleid.56 Het onderhavige wetsvoorstel zal het bestaande asielsysteem echter verder compliceren.
Een hogere belasting voor de asielketen zal financiële consequenties hebben. De financiële
                     paragraaf in de toelichting geeft geen compleet overzicht van de kosten die met dit
                     voorstel gepaard gaan. De IND schat in dat de invoering van het tweestatusstelsel
                     tussen de € 25 en € 60 miljoen zal kosten en de aanvullende voorwaarden voor nareis
                     circa € 25 miljoen. De Rvdr schat dat de kosten van dit wetsvoorstel voor de rechtspraak
                     circa € 47 miljoen zullen bedragen.57 De ABRvS en de advocatuur hebben geen indicatie gegeven van de financiële gevolgen.
Uit de meerjarenbegroting blijkt bovendien dat vanaf 2027 sterk bezuinigd op de asielketen.58 Hierdoor lijkt niet te worden voorzien in de financiële middelen die nodig zijn om
                     de bestaande achterstanden weg te werken en uitvoering te geven aan de maatregelen
                     in dit wetsvoorstel. Dit terwijl uit verschillende rapporten blijkt dat de huidige
                     knelpunten in de asielketen juist grotendeels veroorzaakt zijn door bezuinigingen
                     in tijden van afnemende aantallen asielzoekers. Deze rapporten wijzen op het belang
                     van stabiele financiering.59
                     
Reactie op punt 5b van het advies
De Afdeling signaleert terecht dat de memorie van toelichting zoals die ter advisering
                  aan de Afdeling is aangeboden geen volledig beeld bevatte van de kosten die met het
                  wetsvoorstel gepaard gaan. Op dat moment waren deze kosten nog niet voor alle ketenpartners
                  beschikbaar. In de gewijzigde memorie van toelichting zijn deze uitvoeringsconsequenties
                  geactualiseerd, en is een overzicht gegeven van de kosten voor de rechtspraak. De
                  Afdeling wijst er voorts terecht op dat die toelichting geen cijfers waren genoemd
                  waaruit blijkt hoeveel vreemdelingen subsidiaire bescherming krijgen. Deze cijfers
                  zijn alsnog toegevoegd.
               
Op de begroting van mijn ministerie zijn de middelen voor de migratieketen op basis
                  van de Meerjaren Productie Prognose (hierna: MPP) voor 3 jaar verwerkt, omdat de asielprognoses
                  op langere termijn onzeker zijn. In die prognose zijn de effecten van de maatregelen
                  in dit wetsvoorstel nog niet meegenomen. De inzet blijft erop gericht om te komen
                  tot de in de begroting geraamde daling van de asielinstroom, in vergelijking met de
                  prognoses die nu nog in de MPP zijn opgenomen. Bij de voorjaarsnota zal besluitvorming
                  plaatsvinden over eventuele extra financiële middelen die nodig zijn op basis van
                  de MPP. Daarbij worden ook de achterstanden in de asielketen in ogenschouw genomen,
                  evenals de kosten die voortkomen uit de maatregelen van dit wetsvoorstel.
               
c. Beoordeling
               
Het wetsvoorstel beoogt de asielketen te ontlasten en de asielinstroom en het aantal
                     nareizigers in Nederland te verminderen. In de toelichting wordt de effectiviteit
                     van de maatregelen voor het bereiken van deze doelen niet aannemelijk gemaakt. Er
                     wordt niet verwezen naar inzichten uit de asielpraktijk of de wetenschap waaruit blijkt
                     dat redelijkerwijze te verwachten valt dat de voorgestelde maatregelen daadwerkelijk
                     leiden tot een beperking van de instroom of efficiëntere asielprocedures.
Tegelijkertijd blijkt uit de verschillende consultatiereacties dat een aantal maatregelen
                     grote gevolgen zal hebben voor de asielketen en dat – voor zover betrokken partijen
                     de gevolgen hebben kunnen beoordelen (zie ook punt 4) – de belasting daarvan eerder
                     zal verhogen dan verlagen. Daardoor ligt het bovendien voor de hand dat asielprocedures
                     langer gaan duren. Dit betekent ook dat asielzoekers langer gebruik maken van de asielopvang,
                     waarvan de capaciteit op dit moment al ontoereikend is.
De Afdeling merkt ten slotte op dat uitvoeringsproblemen in de praktijk kunnen leiden
                     tot een schending van grondrechten. Wanneer de IND en de rechtspraak niet binnen een
                     redelijke termijn kunnen beslissen over de verblijfsrechten van asielzoekers en nareizigers,
                     komt hun recht op een eerlijk proces in het geding. In het kader van gezinshereniging
                     zijn bovendien het recht op familie- en gezinsleven en de rechten van het kind relevant.
                     Doordat verschillende procedures doorlopen moeten worden, waarin telkens vertraging
                     kan optreden, kan dit leiden tot een langdurige scheiding van gezinsleden.60 Ook vanuit dit perspectief is het van belang om aan de uitvoerbaarheid grote prioriteit
                     te geven.
In de toelichting bij het wetsvoorstel is niet aannemelijk gemaakt dat de voorgestelde
                     maatregelen voldoende zullen bijdragen aan de afname van de asielinstroom om de verwachte
                     uitvoeringsconsequenties te kunnen compenseren. De kans is groot dat dit wetsvoorstel
                     in ongewijzigde vorm juist tot een extra belasting van de asielketen leidt, terwijl
                     het per direct en duurzaam ontlasten van die keten één van de twee hoofddoelen van
                     het voorstel is. De Afdeling adviseert de maatregelen opnieuw te bezien, voor iedere
                     maatregel dragend te motiveren waarom deze effectief en uitvoerbaar is, en anders
                     van de maatregel af te zien.
Reactie op punt 5c van het advies
Zoals hiervoor uiteen is gezet, zal het verwachte effect op de instroom uitgaan van
                  het geheel van maatregelen die worden genomen om te komen tot het strengst mogelijke
                  toelatingsregime voor asiel. Dit wetsvoorstel is een belangrijk onderdeel daarvan.
                  Het is juist die samenhang die zal leiden tot een situatie waarin Nederland niet onnodig
                  aantrekkelijk is als bestemmingsland. Tegen die achtergrond is het niet nuttig of
                  mogelijk om een instroomeffect per maatregel te bepalen.
               
Wat betreft de opmerking van de Afdeling dat uitvoeringsproblemen in de praktijk kunnen
                  leiden tot een schending van grondrechten, geldt dat dit vanzelfsprekend niet het
                  geval mag zijn. Het is mogelijk dat de maatregelen in dit wetsvoorstel consequenties
                  hebben voor de werklast en doorlooptijden van de rechtspraak. Daar staat tegenover
                  dat het aantal asielzoekers naar verwachting beter beheersbaar wordt doordat er minder
                  mensen naar Nederland komen, zodat uiteindelijk niet alleen de druk op de IND maar
                  ook de druk op de rechtspraak afneemt. Dit uiteindelijke doel – bevorderen dat aanvragen
                  sneller kunnen worden afgehandeld en het verlagen van de instroom – is ook van belang
                  als het gaat om het recht op familie- en gezinsleven en de rechten van het kind. Uitgangspunt
                  is en blijft dat op elke aanvraag om asiel of nareis zo spoedig mogelijk wordt beslist
                  om langdurige scheiding van gezinsleden die ook onder de nieuwe regelgeving recht
                  hebben op verblijf in Nederland te voorkomen en daarmee te voldoen aan het Unierecht
                  en de relevante mensenrechtenverdragen.
               
6. De samenloop met het Europese Asiel- en Migratiepact
               
Zoals hiervoor is vermeld, staat het Europese asielbeleid aan de vooravond van een
                     grote hervorming met de invoering van het Europese Asiel- en Migratiepact. Het pact
                     zorgt er onder meer voor dat vreemdelingen aan de buitengrenzen van de Europese Unie
                     worden gescreend en dat er een versnelde grensprocedure komt voor asielzoekers uit
                     landen met een laag inwilligingspercentage. Ook bevat het pact geharmoniseerde regels
                     op het terrein van het asielrecht, zowel inhoudelijk als procedureel. Deze regels
                     zijn grotendeels neergelegd in verordeningen en werken als zodanig rechtstreeks door
                     in het nationale recht. Wel moet hieraan in het nationale recht uitvoering worden
                     gegeven. Dit is, zo vermeldt het regeerprogramma, essentieel voor het beperken van
                     de instroom in Nederland.61 In verband hiermee moet de Vreemdelingenwet 2000 uiterlijk voor 12 juni 2026 vérgaand
                     worden gewijzigd.
De toelichting bij het wetsvoorstel bevat een summiere passage over het Asiel- en
                     Migratiepact. De regering vermeldt daarin dat er samenhang bestaat tussen het wetsvoorstel
                     en het pact, maar dat zij de inwerkingtreding van de voorgestelde maatregelen niet
                     wenst uit te stellen tot na de invoering van het pact. Het is volgens de regering
                     namelijk niet verantwoord om de maatregelen pas in 2026 in te voeren. Wel zal bij
                     het bepalen van de inwerkingtredingsdatum van de maatregelen uit het wetsvoorstel
                     rekening worden gehouden met de uitvoerbaarheid ervan voor de uitvoeringsorganisaties
                     en de rechtspraak, aldus de toelichting.62 Eventuele samenloop van het pact met het voorliggende wetsvoorstel zal volgens de
                     toelichting worden geadresseerd in de uitvoeringswetgeving voor het pact.63
                     
De Afdeling merkt op dat deze toelichting onvoldoende concreet is. Daaruit wordt immers
                     niet duidelijk hoe de voorgestelde maatregelen zich tot het Asiel- en Migratiepact
                     verhouden. Een grondige toelichting daarvan is wel gewenst, omdat uitvoering van het
                     pact gevolgen kan hebben voor verschillende onderdelen van het wetsvoorstel. Zo volgen
                     de voorwaarden voor een asielstatus vanaf 1 juli 2026 rechtstreeks uit de Kwalificatieverordening
                     en dus niet meer uit de Vreemdelingenwet 2000,64 verplicht diezelfde verordening dan tot het verlenen van verblijfstitels aan gezinsleden
                     van asielgerechtigden,65 en geeft de Procedureverordening dan uniforme regels voor de behandeling van asielaanvragen.66 Bepalingen die nu in de Vreemdelingenwet 2000 worden opgenomen, moeten mogelijk daardoor
                     over een jaar alweer worden aangepast of geschrapt.
Ook voor zover de relevante onderdelen van het pact inhoudelijk niet verschillen van
                     het wetsvoorstel, is een nadere toelichting op de samenloop gewenst. Het pact kan
                     immers ook tot wetstechnische aanpassingen nopen. De consultatieversie van het wetsvoorstel
                     ter uitvoering van het pact wijst in deze richting. Daarin worden de gronden voor
                     asiel en de inperkingen van het recht op nareis verspreid over vijf wetsartikelen,
                     terwijl het voorliggende wetsvoorstel dit regelt in twee artikelen.67
                     
Het is onwenselijk als voorgestelde maatregelen op korte termijn weer moeten worden
                     aangepast of ingetrokken. Dit is niet alleen problematisch vanuit een oogpunt van
                     rechtszekerheid, maar ook vanwege de met dergelijke wijzigingen gemoeid gaande uitvoeringsconsequenties.
                     Zo zullen uitvoeringsinstanties hun werkwijze verschillende keren moeten aanpassen
                     aan de nieuwe regels en zal de rechtspraak verschillende keren geconfronteerd worden
                     met nieuwe rechtsvragen. Door deze cumulatie raakt de ontlasting van de asielketen
                     eerder verder uit beeld dan dat dit doel, zoals het wetsvoorstel beoogt, dichterbij
                     wordt gebracht. De Rvdr en de IND hebben daarom verzocht het onderhavige wetsvoorstel
                     niet in te voeren voordat het Asiel- en Migratiepact is geïmplementeerd.68
                     
Tegen deze achtergrond is het aangewezen dat niet alleen de toelichting bij het wetsvoorstel
                     wordt aangevuld, maar ook de inhoud en vormgeving van het wetsvoorstel zelf wordt
                     afgestemd met die van het wetsvoorstel tot uitvoering van het Asiel- en Migratiepact.
                     Daarbij is van belang dat het wetsvoorstel tot uitvoering van het pact op relatief
                     korte termijn aan de Staten-Generaal moet worden voorgelegd, wil de regering de uitvoeringstermijn
                     van medio 2026 halen. De regering heeft de Europese Commissie bij brief van 18 september
                     2024 ook medegedeeld prioriteit te geven aan de uitvoering van het pact.69 Volgens het nationaal implementatieplan wenst de regering dat wetsvoorstel begin
                     2025 aan de Staten-Generaal voor te leggen.70
                     
In het verlengde hiervan verdient het nadere toelichting waarom (onderdelen van) het
                     wetsvoorstel niet zijn samengevoegd met het wetsvoorstel ter uitvoering van het Asiel-
                     en Migratiepact. Deze benadering zou voorkomen dat inhoudelijk overeenkomende regels
                     twee keer het wetgevingsproces moeten doorlopen, en dat de praktijk in korte tijd
                     met verschillend vormgegeven regels wordt geconfronteerd. Uiteindelijk zou dit ook
                     kunnen bijdragen aan de effectiviteit en uitvoerbaarheid van de maatregelen. Voor
                     zover in overeenstemming met het Unierecht zouden onderdelen van het geïntegreerde
                     wetsvoorstel eventueel vervroegd in werking kunnen worden gesteld.
De Afdeling adviseert gelet op het voorgaande om de toelichting bij het wetsvoorstel
                     aan te vullen met een overzicht van relevante bepalingen uit het Asiel- en Migratiepact
                     en uit te leggen hoe de voorgestelde maatregelen zich tot die bepalingen verhouden.
                     In het verlengde daarvan adviseert de Afdeling om de inhoud en vormgeving van het
                     voorliggende wetsvoorstel af te stemmen met die van de uitvoeringswet bij het Asiel-
                     en Migratiepact, en in dat verband te overwegen om (onderdelen van) de twee wetsvoorstellen
                     samen te voegen.
Reactie op punt 6 van het advies
De verhouding van de maatregelen in dit wetsvoorstel tot het Asiel- en Migratiepact
                  is reeds onder ogen gezien in het hoofdlijnenakkoord van 16 mei 2024, het regeerprogramma
                  van 13 september 2024 en de nadere afspraken over de uitvoering van het hoofdlijnenakkoord
                  en regeerprogramma waarover de Tweede Kamer bij brief van 25 oktober 2024 is geïnformeerd.71 De inzet is om zo snel mogelijk het pact uit te voeren én vooruitlopend daarop aanvullende
                  maatregelen te nemen om te komen tot het strengste toelatingsregime voor asiel en
                  het omvangrijkste pakket voor grip op migratie ooit. Het spreekt voor zich dat de
                  inhoudelijke en wetstechnische vormgeving van het wetsvoorstel dat strekt tot uitvoering
                  van het Asiel- en Migratiepact niet onnodig mag verschillen van de inhoudelijke en
                  wetstechnische keuzes die in het kader van het voorliggende wetsvoorstel zijn gemaakt.
                  Die samenloop wordt voor zover nodig geregeld in het (latere) wetsvoorstel inzake
                  de uitvoering van het pact, dat momenteel nog in voorbereiding is. Dat betekent concreet
                  dat die uitvoeringswetgeving wordt afgestemd op het thans voorliggende wetsvoorstel.
                  De verhouding tot het pact vormt gelet op het voorgaande geen aanleiding tot wijziging
                  van het wetsvoorstel.
               
7. Rechtszekerheid, gelijke behandeling en procedurele gevolgen
               
Het wetsvoorstel bevat geen overgangsrecht. Volgens de regering heeft dit tot gevolg
                     dat de maatregelen onmiddellijke werking hebben vanaf het tijdstip van inwerkingtreding.72 Dit betekent dat zij van toepassing zullen zijn op lopende aanvragen of de verlenging
                     van vergunningen waarop nog geen beslissing is genomen. Voor zover het Vreemdelingenbesluit
                     2000 een ander uitgangspunt hanteert,73 zal dit worden aangepast, aldus de regering.
Hoewel het uitgangspunt is dat nieuwe regelgeving in werking treedt met onmiddellijke
                     werking,74 dient een keuze hiervoor wel te worden gemotiveerd. Wanneer een maatregel onmiddellijke
                     werking heeft, betekent dit namelijk dat bestaande rechtsverhoudingen per direct onder
                     de werking van die maatregel vallen. Dat kan op gespannen voet staan met de rechtszekerheid.75 In de Aanwijzingen voor de regelgeving wordt dan ook als alternatief de mogelijkheid
                     genoemd om een regeling zogeheten eerbiedigende of uitgestelde werking te verlenen.76 Eerbiedigende werking houdt in dat bepaalde «oude» gevallen onder het oude recht
                     blijven vallen. Uitgestelde werking houdt in dat het nieuwe recht pas na een bepaalde
                     periode in werking treedt. De beantwoording van de vraag of eerbiedigende of uitgestelde
                     werking wordt toegekend, vergt een belangenafweging. In dit verband is onder meer
                     van belang of in de praktijk verwachtingen zijn ontstaan over het voortduren van bepaalde
                     situaties, dan wel het intreden van bepaalde rechtsgevolgen, waaraan de nieuwe regeling
                     afbreuk zal doen.77
                     
Een dergelijke afweging wordt in de toelichting bij het wetsvoorstel niet gemaakt.
                     De onmiddellijke werking van het voorstel kan echter aanzienlijke gevolgen hebben
                     voor individuele aanvragen. De vraag of oud, dan wel nieuw recht van toepassing is,
                     is bij onmiddellijke werking immers niet afhankelijk van het moment waarop de aanvraag
                     is gedaan, maar van het moment waarop de Minister die aanvraag behandelt. In de praktijk
                     kan dit tot resultaten leiden die op gespannen voet staan met de beginselen van rechtszekerheid
                     en gelijke behandeling.
Zo kunnen vreemdelingen die een nareisaanvraag hebben ingediend in de wetenschap dat
                     zij daar recht op hadden, als gevolg van het wetsvoorstel met een afwijzing worden
                     geconfronteerd, terwijl andere, gelijktijdig ingediende aanvragen kunnen worden ingewilligd
                     in geval de Minister daar vóór de inwerkingtreding van het wetsvoorstel op beslist.
                     In dit verband rijst ook de vraag hoe wordt omgegaan met aanvragen om nareis waarin
                     al een primair besluit is genomen, maar nog geen besluit op bezwaar. Strikt genomen
                     krijgt de vreemdeling in zulke gevallen slechts één keer te horen hoe de Minister
                     de aanvraag op basis van het aangepaste recht beoordeelt. Dat doet afbreuk aan de
                     gedachte dat een vreemdeling daar nog een keer op moet kunnen reageren, namelijk door
                     middel van het bezwaar. Juist om zulke resultaten te vermijden, worden aanvragen om
                     een machtiging tot voorlopig verblijf op dit moment getoetst aan het recht zoals dat
                     gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen.78
                     
De Afdeling constateert in dit verband ook dat het voorstel geen overgangsregeling
                     bevat voor bestaande verblijfsvergunningen asiel. Dat betekent dat in geval van verlenging
                     van zo’n verblijfsvergunning alsnog zal moeten worden gemotiveerd of de vreemdeling
                     recht heeft op de vluchtelingenstatus, dan wel de subsidiaire beschermingsstatus.
                     Nog daargelaten dat zulke beoordelingen extra bewerkelijk zijn wanneer zij enkele
                     jaren na de asielgehoren moeten worden verricht, kan dit leiden tot een achteruitgang
                     in de rechtspositie van de vreemdeling.
De Afdeling adviseert het overgangsrecht in die zin aan te passen dat aanvragen om
                     nareis zullen worden behandeld op basis van het recht dat gold ten tijde van de aanvraag.
                     Voor het overige adviseert zij de keuze voor onmiddellijke werking te heroverwegen
                     in het licht van de hierboven gemaakte opmerkingen.
Reactie op punt 7 van het advies
De Afdeling constateert terecht dat de voorgestelde maatregelen direct van toepassing
                  zullen zijn in lopende procedures (onmiddellijke werking). De regering meent dat dit
                  noodzakelijk is, gelet op de noodzaak om op korte termijn nuttig effect te sorteren.
                  De verwachting is dat het effect van het pakket aan maatregelen – in het bijzonder
                  de aanvullende nareisvoorwaarden – onacceptabel vertraagd zou worden wanneer de maatregelen
                  niet onmiddellijk in werking zouden treden, mede gelet op de bestaande voorraden en
                  doorlooptijden. De regering hecht, met andere woorden, aan onmiddellijke werking juist
                  omdat deze maatregelen ook effect zullen hebben in lopende procedures.
               
De regering erkent dat onmiddellijke werking consequenties kan hebben voor het precieze
                  moment waarop asielzoekers of aanvragers van nareis een besluit op hun aanvraag ontvangen,
                  en voor het recht dat op de beoordeling van die aanvraag van toepassing is. De regering
                  erkent eveneens dat het wetsvoorstel door de onmiddellijke werking ook impact zal
                  hebben op de bestaande, grote voorraden van de IND. Dat is een bewuste keuze, aangezien
                  de maatregelen als doel hebben de asielprocedure efficiënter te maken en de vreemdeling
                  sneller duidelijkheid te bieden over zijn (nareis)aanvraag.
               
Dat de maatregelen nuttig effect moeten sorteren is niet alleen van belang voor het
                     reguleren van de asielinstroom maar ook om de druk op de asielketen te verlichten.
                     In januari van 2025 wachtten er bijna 43.000 vreemdelingen op een beslissing op een
                     nareisaanvraag; in slechts 4% van de zaken wordt tijdig beslist. De situatie in asielzaken
                     is niet beter. De voorraad bedroeg op 31 december 2024 bijna 51.000 zaken. Het is
                     niet realistisch om te verwachten dat de IND al deze zaken vóór inwerkingtreding van
                     de nieuwe maatregelen kan afhandelen. Dat betekent dat met elke vorm van eerbiedigende
                     werking vrijwel de gehele voorraad moet worden afgedaan onder het oude recht en dat
                     een grote groep mensen alsnog zonder aanvullende voorwaarden inreist. Daarmee heeft
                     de wet gedurende langere tijd geen materieel effect.
                  
Met name voor de nieuwe nareisvoorwaarden geldt dat het kabinet deze instelt om de
                     onevenredige druk op de opvang, keten en voorzieningen zo snel mogelijk te verlichten.
                     Wanneer wordt gekozen voor eerbiedigende werking zal die verlichting pas op langere
                     termijn ontstaan en zal het aantal mensen dat onderdak moet worden geboden verder
                     stijgen, terwijl de druk nu al te groot is, en er een tekort is aan opvangplekken
                     en huisvesting. De regering acht dit onverantwoord en kiest voor onmiddellijke werking.
                     De regering heeft op deze wijze de belangen gewogen.
                  
Uiteraard mag dit geen onaanvaardbare consequenties hebben voor het grondrecht op
                     gezinsleven. Dat is ook niet zo. Vreemdelingen die onder de nieuwe voorwaarden vallen,
                     kunnen zich nog steeds beroepen op het recht op eerbiediging van het gezinsleven zoals
                     neergelegd in artikel 8 EVRM met inachtneming van de voorwaarden in het nieuwe recht.
                     De regering heeft op deze wijze de belangen gewogen.
                  
De memorie van toelichting is overeenkomstig het voorgaande aangevuld.
8. Nareis
               
a. Inleiding
               
Het tweestatusstelsel wordt ingevoerd om beperkingen te stellen aan de mogelijkheid
                     om na te reizen. Zoals blijkt uit punt 8 van de considerans van de Gezinsherenigingsrichtlijn,
                     hebben de lidstaten met die richtlijn beoogd voor vluchtelingen gunstiger voorwaarden
                     te scheppen om hun recht op gezinsleven uit te oefenen. Dit betekent dat zij via een
                     eenvoudigere procedure om gezinshereniging kunnen verzoeken dan geldt voor andere
                     vreemdelingen en vooral aannemelijk moeten maken dat de desbetreffende vreemdelingen
                     feitelijk tot het gezin van de gezinshereniger behoren. Het bij andere vormen van
                     gezinshereniging gestelde vereiste dat een vreemdeling over voldoende middelen van
                     bestaan beschikt geldt dan niet.79 Ook hoeven de betrokkenen geen leges te betalen. Wordt een dergelijke «nareis»-aanvraag
                     ingewilligd, dan krijgen de gezinsleden evenals de vreemdeling een asielstatus.
Bij de implementatie van de Gezinsherenigingsrichtlijn heeft de Nederlandse regering
                     er vanwege het éénstatusstelsel voor gekozen om hoofdstuk V – de «nareisprocedure»
                     – niet alleen op vluchtelingen toe te passen, maar ook op subsidiair beschermden.
                     Ook heeft Nederland de kring van potentiële gezinsleden in de Vreemdelingenwet 200080 ruimer gemaakt dan waartoe de Gezinsherenigingsrichtlijn (minimaal) verplicht.81 Daaronder vallen op dit moment ook vreemdelingen die als ongehuwde partner of meerderjarig
                     kind «zodanig afhankelijk» zijn van de gezinshereniger dat zij «om die reden behoren
                     tot diens gezin».82 Met het wetsvoorstel worden beide verruimingen deels teruggedraaid.
b. Beperking van nareis tot het kerngezin
               
Ten eerste regelt het wetsvoorstel dat een onderscheid wordt gemaakt tussen de aanvragen
                     van vreemdelingen die gelijktijdig met de gezinshereniger Nederland zijn ingereisd
                     (meereizigers), en aanvragen van vreemdelingen die binnen drie maanden nadat aan de
                     vreemdeling een asielvergunning is verleend zijn nagereisd (nareizigers).83 Bij meereizigers blijft de groep gezinsleden die voor gezinshereniging via de nareisprocedure
                     in aanmerking komt onveranderd. Voor nareizigers daarentegen wordt die groep beperkt
                     tot het «kerngezin», waar ongehuwde partners, meerderjarige kinderen en pleegkinderen
                     geen deel van uitmaken. Dit geldt zowel voor vluchtelingen als subsidiair beschermden.
Deze maatregel is in algemene zin juridisch toelaatbaar. Ongehuwde partners, meerderjarige
                     kinderen en pleegkinderen vallen immers niet dwingend onder het begrip «gezinslid»
                     uit de Gezinsherenigingsrichtlijn.84 Ook andere internationale of nationale rechtsregels, zoals artikel 8 EVRM, staan
                     hieraan niet in de weg.85 Artikel 8 EVRM verplicht namelijk niet tot het afgeven van een bepaalde vergunning
                     of het inrichten van een gunstigere procedure.86 Bovendien laat het wetsvoorstel onverlet dat een vreemdeling die niet langer onder
                     de nareisprocedure valt op grond van bijvoorbeeld artikel 8 EVRM alsnog voor gezinshereniging
                     in aanmerking zou kunnen komen.87
                     
Hoewel de Gezinsherenigingsrichtlijn dus ruimte biedt voor de voorgenomen beperking
                        van nareis tot het kerngezin, kan de maatregel in de praktijk in sommige gevallen
                        discriminatoir uitpakken. De Rvdr, IND en de NOvA wijzen in dat kader terecht op de
                        situatie van vreemdelingen voor wie het (feitelijk) onmogelijk of zeer gevaarlijk
                        is om in het land van herkomst te huwen. Het gaat dan bijvoorbeeld om landen waarin
                        homoseksuele relaties niet alleen niet erkend worden, maar zelfs strafbaar zijn. Als
                        met dergelijke omstandigheden bij de uitvoering van de maatregel onvoldoende rekening
                        wordt gehouden, zal dit in strijd komen met het verbod op discriminatie, zoals neergelegd
                        in onder andere artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de EU (hierna:
                        EU-Handvest) en artikel 14 van het EVRM.88 De toelichting gaat daarop niet in, terwijl dat wel noodzakelijk is om te waarborgen
                        dat de maatregel wordt uitgevoerd op een wijze die niet in strijd komt met dat grondrecht.
De Afdeling adviseert daarom de toelichting op dit punt aan te vullen.
Reactie op punt 8b van het advies
Met dit wetsvoorstel brengt de regering de doelgroep die in aanmerking komt voor gezinshereniging
                  via nareis terug tot die gezinsleden die behoren tot het kerngezin. De Afdeling wijst
                  er terecht op dat de regering met deze beperktere definitie gebruikmaakt van de ruimte
                  die de Gezinsherenigingsrichtlijn biedt, en dat deze maatregel ook anderszins in algemene
                  zin juridisch toelaatbaar is.
               
Deze beperking laat inderdaad onverlet dat ongehuwde partners, meerderjarige kinderen
                  en pleegkinderen die feitelijk tot het gezin van de vergunninghouder behoren, zich
                  nog steeds kunnen beroepen op het recht op eerbiediging van het gezinsleven zoals
                  neergelegd in artikel 8 van het EVRM. In dat verband wordt telkens een belangenafweging
                  verricht, waarbij de individuele feiten en omstandigheden centraal staan. Die afweging
                  ziet op het belang van de vreemdeling tot gezinshereniging en het belang van de Nederlandse
                  staat. De omstandigheid dat de vreemdeling een ongehuwde partner of meerderjarig kind
                  is wordt in deze afweging betrokken, maar vormt geen zelfstandige afwijzingsgrond.
                  Dat betekent dat het mogelijk blijft voor deze groepen om alsnog voor gezinshereniging
                  in aanmerking te komen. Het is daarom allerminst uitgesloten dat op basis van artikel
                  8 van het EVRM in individuele gevallen alsnog een verblijfsvergunning wordt verleend.
                  In de memorie van toelichting is dit verduidelijkt.
               
c. Aanvullende voorwaarden nareis subsidiair beschermden
               
Ten tweede introduceert het wetsvoorstel aanvullende voorwaarden voor nareis bij subsidiair
                        beschermden. Gezinsleden van deze vreemdelingen die niet gelijktijdig met de vreemdeling
                        zijn ingereisd hebben voortaan alleen een recht op nareis als:
a. twee jaar zijn verstreken gerekend vanaf de datum waarop de asielaanvraag van de vreemdeling
                              met subsidiaire bescherming is ingewilligd (wachttermijn);
b. de vreemdeling met subsidiaire bescherming zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende
                              middelen van bestaan (inkomensvereiste);
c. de vreemdeling met subsidiaire bescherming beschikt over huisvesting(huisvestingsvereiste).
Een uitzondering wordt gemaakt voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen, op wie
                        onderdelen b en c niet van toepassing worden verklaard.
Ook voor deze aanvullende voorwaarden geldt dat daarvoor ruimte bestaat onder de Gezinsherenigingsrichtlijn.89 Deze ruimte wordt evenwel begrensd door het EU-Handvest, het EVRM en de algemene
                     beginselen van Unierecht, waaronder in het bijzonder het evenredigheidsbeginsel. Uit
                     deze instrumenten en beginselen blijkt dat het stellen van de genoemde voorwaarden
                     een legitiem doel moet dienen en niet verder mag gaan dan daarvoor nodig is. Bij de
                     uitvoering van de maatregel zal daarom steeds moeten worden beoordeeld of het stellen
                     van de drie voorwaarden ook in het concreet voorliggende geval evenredig is.90
                     
In dit verband valt allereerst op dat het wetsvoorstel niet alleen een huisvestings-
                     en inkomensvereiste formuleert, maar ook een wachttermijn. De vraag rijst waar deze
                     wachttermijn toe dient als een vreemdeling aan de overige voorwaarden voldoet. In
                     dat geval doet hij immers geen beroep op de algemene middelen, terwijl hij wel een
                     legitieme aanspraak heeft op gezinshereniging. De regering licht niet toe of zij ook
                     in dat geval een wachttermijn noodzakelijk en proportioneel acht. De Rvdr wijst er
                     in dat kader terecht op dat die termijn bovendien feitelijk (veel) langer kan zijn
                     als de behandeling van de asielaanvraag van de gezinshereniger lang op zich laat wachten.
                     Daarbij komt dat de wachttermijn in het voorstel aanvangt op het moment van verkrijgen
                     van een verblijfsvergunning. Dit rijmt niet met de Gezinsherenigingsrichtlijn, waaruit
                     volgt dat de termijn aanvangt vanaf het verkrijgen van legaal verblijf.91
                     
Daarnaast wordt uit de toelichting niet duidelijk waarom voor nareis bij alleenstaande
                     minderjarige vreemdelingen wel een wachttermijn wordt geïntroduceerd, terwijl zij
                     van het inkomens- en huisvestingsvereiste zijn uitgezonderd. Onduidelijk is hoe de
                     noodzaak en proportionaliteit van deze voorwaarde zijn beoordeeld gelet op de rechten
                     van het kind en de beginselen dat gezinnen moeten worden beschermd en de belangen
                     van kinderen de eerste overweging moeten vormen, zoals deze naar voren komen uit de
                     Gezinsherenigingsrichtlijn en vaste rechtspraak van het Hof van Justitie en het EHRM.92 Een wachttermijn van twee jaar voor alleenstaande minderjarigen is in het licht van
                     die rechten en beginselen disproportioneel.
De Afdeling adviseert de introductie van een wachttermijn te heroverwegen en daarvan
                     af te zien in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen.
Reactie op punt 8c van het advies
De regering heeft met deze maatregelen als doel de asielinstroom te reguleren en beperken.
                  Daarvoor acht de regering het noodzakelijk een tweestatusstelsel in te voeren, zodat
                  aan de gezinshereniging voor subsidiair beschermden andere voorwaarden kunnen worden
                  gesteld dan aan nareis bij vluchtelingen. Daarbij hanteert de regering niet alleen
                  een huisvestings- en inkomensvereiste, maar ook een wachttermijn van twee jaar. De
                  regering vindt een wachttermijn van twee jaar een noodzakelijk en onmisbaar onderdeel,
                  ook in die situaties waarin aan het huisvestings- en inkomensvereiste is voldaan.
                  Ook in dat geval draagt een wachttermijn eraan bij dat er naar verwachting minder
                  mensen naar Nederland komen op grond van nareis.
               
De Afdeling wijst er daarbij terecht op dat de wachttermijn in het onderhavige wetsvoorstel
                  aanvangt op het moment van verkrijgen van een verblijfsvergunning. Dit wijkt af van
                  artikel 8 van de Gezinsherenigingsrichtlijn, waaruit volgt dat de termijn aanvangt
                  vanaf het verkrijgen van legaal verblijf. De Gezinsherenigingsrichtlijn is volgens
                  artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, daarvan niet van toepassing op subsidiair
                  beschermden. Tot op heden heeft Nederland er echter voor gekozen de Gezinsherenigingsrichtlijn
                  niet alleen op vluchtelingen toe te passen, maar ook op subsidiair beschermden. Met
                  de introductie van een tweestatusstelsel kiest de regering ervoor dit niet langer
                  te doen.
               
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling heeft de regering de wachttermijn in
                  het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen opnieuw gewogen. Alles overziend
                  hebbende, handhaaft zij dit vereiste. Het voorgestelde artikel 29a voorziet er reeds
                  in dat alleenstaande minderjarige kinderen zijn uitgezonderd van het inkomens- en
                  huisvestingsvereiste, en daarmee in belangrijke mate zijn uitgezonderd van de nieuwe
                  nareisvoorwaarden. De regering ziet geen aanleiding deze groep ook uit te zonderen
                  van de wachttermijn, omdat daarmee in feite helemaal geen aanvullende voorwaarden
                  zouden worden gesteld aan de nareis van gezinsleden van een alleenstaande minderjarige
                  vreemdeling. Daarbij wijst de regering erop dat het stellen van een wachttermijn kan
                  bijdragen aan het verminderen van het vooruit reizen van alleenstaande minderjarige
                  vreemdelingen.
               
9. Slotsom
               
Het doel van het wetsvoorstel is om de asielketen te ontlasten en de instroom van
                     asielzoekers en nareizigers in Nederland te verminderen. In de toelichting bij het
                     wetsvoorstel wordt echter niet aannemelijk gemaakt dat de maatregelen daadwerkelijk
                     de beoogde effecten zullen hebben. Voor zover de maatregelen gericht zijn op het beperken
                     van de instroom, wordt niet verwezen naar inzichten uit de asielpraktijk of de wetenschap
                     waaruit blijkt dat redelijkerwijze te verwachten valt dat de voorgestelde maatregelen
                     daadwerkelijk tot minder instroom leiden.
Onderzoek laat zien dat het nationale asielbeleid slechts een beperkte rol speelt
                     bij de keuze voor een bestemmingsland. Daarnaast blijven er verschillende alternatieven
                     voor nareizigers bestaan om een verblijfsvergunning in Nederland te verkrijgen. De
                     Afdeling wijst er, met de uitvoeringsorganisaties en de rechtspraak, op dat de kans
                     daarom groot is dat de voorgestelde maatregelen juist tot een extra belasting van
                     de asielketen leiden. Daarbij zal Nederland vanaf juni 2026 het Europese Asiel- en
                     Migratiepact moeten uitvoeren. Wanneer het wetsvoorstel daarmee niet goed wordt afgestemd,
                     doet dit afbreuk aan de rechtszekerheid en kan dit tot extra problemen leiden in de
                     uitvoering en de rechtspraak.
Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling het wetsvoorstel niet in deze vorm in
                     te dienen bij de Tweede Kamer. In plaats daarvan adviseert zij de maatregelen opnieuw
                     te bezien, voor iedere maatregel dragend te motiveren waarom deze effectief en uitvoerbaar
                     is, en anders van de maatregel af te zien. Ook moet worden bekeken hoe een maatregel
                     zich verhoudt tot het Europese Asiel- en Migratiepact.
De Afdeling adviseert om de maatregelen uit het wetsvoorstel af te stemmen met die
                     uit de uitvoeringswet ten behoeve van het Europese Asiel- en Migratiepact, en daarbij
                     te overwegen om (onderdelen van) de twee wetsvoorstellen samen te voegen. Daarnaast
                     heeft de Afdeling onder punten 7 en 8 verschillende opmerkingen van juridische aard
                     gemaakt, die volgens haar tot aanpassing van het wetsvoorstel en de toelichting moeten
                     leiden. Bij de heroverweging van deze maatregelen is het noodzakelijk dat de uitvoeringsorganisaties
                     en rechtspraktijk op zorgvuldige wijze worden betrokken.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal bezwaren bij het voorstel
                     en adviseert het voorstel niet bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal in te dienen,
                     tenzij het is aangepast.
De Vice-President van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
Ik verzoek U het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting
                  aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
               
De Minister van Asiel en Migratie, M.H.M. Faber-van de Klashorst
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State - 
              
                  Mede ondertekenaar
M.H.M. Faber-van de Klashorst, minister van Asiel en Migratie 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.