Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de zesde voortgangsrapportage Nationaal Programma Onderwijs (Kamerstuk 36600-VIII-135)
36 600 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2025
Nr. 165
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 6 maart 2025
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 4 december
2024 inzake de zesde voortgangsrapportage Nationaal Programma Onderwijs (Kamerstuk
36 600 VIII, nr. 135).
De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 6 maart 2025. Vragen
en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Bromet
Adjunct-griffier van de commissie, Huls
Vragen en antwoorden
In hoeverre kunt u al reflecteren op de voor- en nadelen van de manier waarop deze
subsidie is verstrekt, namelijk directer aan scholen in plaats van via schoolbesturen?
Omdat de problemen als gevolg van de schoolsluitingen acuut waren, moesten leerlingen
en scholen snel ondersteunend worden bij het aanpakken van leervertragingen en problemen
op sociaal-emotioneel vlak. Hierdoor is het NP Onderwijs in korte tijd – al tijdens
de pandemie – tot stand gekomen. Op 17 februari 2021 is de Tweede Kamer geïnformeerd
over de investeringen in het onderwijs via het Nationaal Programma Onderwijs1.
Voor het funderend is via dit programma in totaal € 5,8 miljard beschikbaar. Dat geld
moest snel bij scholen terecht komen om leerlingen te helpen bij het tegengaan van
de negatieve effecten van de coronacrisis.
Het geld is daarom uitgekeerd in de vorm van aanvullende bekostiging aan schoolbesturen
en niet als een subsidie. Schoolbesturen leggen over de aanvullende bekostiging verantwoording
af in hun jaarverslag. Daarnaast verantwoorden zij zich, in het XBRL-portaal van DUO,
over de besteding van het geld op schoolniveau.
Een voordeel van deze wijze van geldverstrekking is dat alle schoolbesturen aanvullende
bekostiging hebbend ontvangen; schoolbesturen hebben geen aanvraag moeten doen. Wanneer
het geld via een subsidie verstrekt zou worden, was een aanvraag wel noodzakelijk
geweest. Dat zou, in een crisisperiode, te grote administratieve lasten met zich hebben
meegebracht.
Ook was het belangrijk dat het geld zoveel mogelijk zou landen in de klas. Scholen
hebben goed zicht op de behoeftes van hun leerlingen. Daarom is er op schoolniveau
– en niet op bestuursniveau – een schoolprogramma opgesteld. De afgelopen periode
is meerdere keren aan onderwijspersoneel gevraagd hoe zij het NP Onderwijs ervaren.
Daarbij geven zij aan goed betrokken te zijn bij het programma en dit te waarderen.
Een nadeel van aanvullende bekostiging is dat niet kan worden afgedwongen dat het
geld wordt uitgegeven aan de bestedingsdoelen van het NP onderwijs. Daarnaast hebben
schoolbesturen aangegeven dat zij hun formele rol in het stelsel, als bevoegd gezag
en eindverantwoordelijke voor onderwijskwaliteit, tijdens het NP Onderwijs minder
goed kunnen invullen.
Met deze voor- en nadelen is rekening gehouden bij de vormgeving van nieuwe regelingen,
zoals de subsidieregelingen basisvaardigheden. Ook bij de uitwerking van de regeling
voor gerichte bekostiging basisvaardigheden wordt hier rekening mee gehouden. In de
evaluatie van het NP Onderwijs wordt u ook nader geïnformeerd over de wijze waarop
het geld is toegekend. Uw Kamer wordt hier naar verwachting voor het eind van 2025
over geïnformeerd.
2
Wat zijn de opbrengsten van het stimuleren van scholen om evidence informed te werken?
Het NP Onderwijs is het eerste grootschalige programma waar scholen gestimuleerd zijn
om evidence informed te werken. In het implementatieonderzoek van najaar 2024 wordt
daarom ook stilgestaan bij de opbrengsten van evidence informed werken. Hieruit blijkt
dat een groot deel van de scholen aangeeft hierdoor beter zicht te hebben op de onderwijsbehoeften
van hun leerlingen. Ook geeft een groot deel aan beter inzicht te hebben in effectieve
manieren om leerresultaten te verbeteren.
3
Klopt de claim van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in berichtgeving
van de NOS op dinsdag 17 december 2024 dat de lerarentekorten kleiner zijn dankzij
de middelen van het Nationaal Programma Onderwijs?2
In de Trendrapportage arbeidsmarkt leraren po, vo en mbo 2024 wordt gemeld dat het
teruglopen van de personeelstekorten onder andere samenhangt met de uitputting van
het NP Onderwijsgeld. Dit is overigens niet de enige reden voor het teruglopen van
de tekorten, die uit de Trendrapportage naar voren komt. Een andere reden is het dalende
aantal leerlingen, waardoor er minder leraren nodig zijn.
4
Kan het lerarentekort verkleind worden met meer middelen voor scholen en zo ja, hoeveel
middelen zijn daarvoor nodig?
De afgelopen jaren is er veel geld geïnvesteerd, bijvoorbeeld in het salaris, het
verlagen van de werkdruk en professionalisering van onderwijspersoneel. Dat is hard
nodig, want we kampen met een lerarentekort van 8,1% in het primair onderwijs. Daarbij
laten prognoses van de tekorten en het rapport van de commissie Demografische ontwikkelingen
2050 zien dat de schaarste op de bredere arbeidsmarkt de komende decennia zal aanblijven.
Het terugbrengen van de personeelstekorten vraagt dus om méér dan alleen geld. Het
vraagt van alle partijen in het onderwijs inzet om werk in het onderwijs aantrekkelijk
te maken en te houden in tijden van aanhoudende arbeidsmarktkrapte. Denk bijvoorbeeld
aan het bieden van goede begeleiding aan startende leraren, ontwikkelmogelijkheden
voor personeel en het aanpakken van werkdruk. In het Herstelplan onderwijskwaliteit
funderend onderwijs, dat uw Kamer in het voorjaar van 2025 ontvangt, zal hier nader
op worden ingegaan.
5
Kunt u voorbeelden noemen van activiteiten die succesvol bijgedragen hebben aan herstel
van de leerprestaties?
Voordat de coronapandemie uitbrak, waren er in het onderwijs al zorgen over de leerprestaties
en het welbevinden van leerlingen. Ook waren er grote tekorten op de arbeidsmarkt.
Het herstel van leerprestaties kan hier niet los van worden gezien. Ondanks deze uitdagingen,
werken scholen met het NP Onderwijs hard aan het herstel na corona. Scholen voeren
hiervoor een breed scala aan interventies uit, waarmee zij direct werken aan het herstel
van leervertragingen en sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen. Scholen kunnen
hiervoor kiezen uit een menukaart met bewezen effectieve interventies. Van deze interventies
is bekend dat zij bijdragen aan het herstel van leerprestaties. Enkele voorbeelden
van interventies, die door scholen veel zijn ingezet, zijn extra lesuren voor taal
of rekenen-wiskunde, kleinere klassen en bijlessen. Scholen zetten ook veelvoudig
in op interventies op het gebied van sociaal-emotionele ontwikkeling, wat positief
bijdraagt aan het welbevinden van leerlingen. Onderzoek laat zien dat dit een ook
positief effect heeft op leerprestaties3.
Om meer grip te krijgen op de effectiviteit van interventies, heeft het NRO de opdracht
gekregen om het programma «Effectmeting kansrijke interventies in het po en vo» uit
te voeren. Dit programma maakt deel uit van het NP Onderwijs. Voorbeelden van interventies
die onderzocht worden, zijn extra onderwijstijd, individuele leesondersteuning en
het oefenen van rekenvaardigheden via een mondelinge, remediërende aanpak. De interventies
zijn in schooljaar 2023–2024 geïmplementeerd, en tegelijkertijd evalueren de onderzoekers
de effectiviteit ervan. Het onderzoek loopt tot najaar 2025, waarna uw Kamer hierover
wordt geïnformeerd.
6
Welke belemmeringen zijn er nog meer waar schoolleiders tegen problemen aanlopen?
Schoolleiders die tegen problemen aanlopen bij de uitvoering van het NP Onderwijs,
noemen in implementatieonderzoek uit het najaar van 2024 het lerarentekort, werkdruk
en tijdgebrek als belangrijke belemmeringen.
7
Welk deel van de 20% van het NP4 Onderwijsgeld (of minder) dat scholen besteden bij externe partijen, gaat naar commerciële
instellingen, zoals uitzendbureaus?
De coronacrisis ging gepaard met veel uitval van onderwijspersoneel, bijvoorbeeld
door ziekte. Zonder externe inzet was de opgave voor veel scholen ondoenlijk. Dit
maakt dat een deel van de scholen inderdaad de keuze heeft gemaakt externe partijen
in te zetten. De exacte cijfers waar u naar vraagt zijn niet beschikbaar. Uit implementatieonderzoek
uit het najaar van 2024 kan wel herleid worden welk type partijen het meest frequent
wordt ingezet. Scholen die commerciële partijen inzetten, kiezen met name voor opleiders
voor onderwijspersoneel en ondersteuning op het gebied van welbevinden. Dit is expertise
die over het algemeen niet in de school zelf aanwezig is. In het voortgezet onderwijs
wordt naar verhouding ook vaak gebruik gemaakt van huiswerkbegeleiding of extra hulp
voor leerlingen.
8
Op welke wijzen stimuleert u zoal dat scholen het geld binnen de duur van het Programma
– dus voor het einde van het schooljaar 2024–2025 – besteden?
Direct vanaf de start van het programma zijn scholen en gemeenten gestimuleerd om
het geld te besteden aan het aanpakken van de door de coronacrisis ontstane leervertragingen
en het verminderde welbevinden van leerlingen. Schoolbesturen zijn bijvoorbeeld verplicht
zich in hun jaarverslag te verantwoorden over hoe op schoolniveau het geld is besteed.
Zo maken zij duidelijk hoe scholen tot plannen en besluiten komen en waar geld aan
is uitgegeven. Daarnaast wordt kennisdeling gefaciliteerd en gestimuleerd, door onder
meer handreikingen, kennispleinen, video’s van goede voorbeelden, webinars, tutorials,
nieuwsbrieven en aanvullende onderzoeken ter beschikking te stellen voor scholen en
gemeenten. Ook worden scholen en gemeenten bij elkaar gebracht, zodat ze van en met
elkaar kunnen leren. Hiervoor wordt samengewerkt met sectororganisaties en (wetenschappelijke)
experts.
9
Valt te bepalen hoe groot de sociaal-emotionele problematiek is bij scholieren, nu
scholen slechts bijna 11% van het geld inzetten voor sociaal-emotionele ontwikkeling?
Al aan het begin van de pandemie bleek dat de problemen op sociaal-emotioneel vlak
groot waren. Het NP Onderwijs richt zich daarom ook op de sociaal-emotionele ontwikkeling
van leerlingen. Scholen hebben hier ook veelvuldig aandacht aan besteed. Zo koos gemiddeld
94% van de scholen in het voortgezet onderwijs aan het begin van de pandemie voor
interventies op dit vlak. In het (voortgezet) speciaal onderwijs en primair onderwijs
was dit 82% en 74%. Onderwijspersoneel en schoolleiders zijn ook het positiefst over
de opbrengsten van deze interventies. Een ruime meerderheid van de schoolleiders (69%
vo tot 77% po) vindt het welbevinden van hun leerlingen als gevolg van interventies
bijvoorbeeld daadwerkelijk verbeterd.
Daarbij moet worden opgemerkt dat deze interventies vaak minder kostbaar zijn dan
die in andere categorieën van de menukaart. Ook kunnen scholen op andere manieren
werken aan sociaal-emotionele ontwikkeling. Het geven van instructie in kleine groepen
of de inzet van onderwijsassistenten kan bijvoorbeeld ook een bijdrage leveren aan
de sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen. Over de inzet van deze interventies
hebben scholen apart gerapporteerd. Deze uitkomsten zijn in eerdere voortgangsrapportages
met uw Kamer gedeeld.
10
Hoe komt het dat nog niet alle schoolbesturen het geld hebben opgenomen in de jaarrekening
als bestemmingsreserve NP Onderwijs?
Het staat schoolbesturen vrij om al dan niet een bestemmingsreserve NP Onderwijs op
te nemen in de jaarrekening. Schoolbesturen zijn, mede door de werkgeversorganisaties
in het onderwijs, wel dringend geadviseerd om, indien van toepassing, een bestemmingsreserve
NP Onderwijs op te nemen. Dit om het gesprek over het NP Onderwijsgeld binnen het
schoolbestuur te kunnen voeren, maar ook om sectoraal de uitputting van het NP Onderwijsgeld
in beeld te kunnen brengen. Ook is het mogelijk dat het geld al besteed is. In dit
geval is een bestemmingsreserve niet nodig.
11
In welke mate zijn de verbeterde prestaties in de basisvaardigheden rekenen-wiskunde
het resultaat van de investeringen uit de NPO-gelden ten opzichte van de subsidie
Verbetering basisvaardigheden?
Het is niet mogelijk om de resultaten van beide programma’s volledig los van elkaar
te zien. Beide programma’s hebben het verbeteren van leerprestaties als doel, en zullen
elkaar daarom versterken. Wel verschilt de scope van beide programma’s: het NP Onderwijs
is er primair om coronagerelateerde vertragingen te herstellen, terwijl het Masterplan
basisvaardigheden er is om de trend, die er voor de pandemie al was, om te buigen.
Maatregelen die ingezet worden voor het NP Onderwijs zullen daarom ook helpen voor
het Masterplan, en vice versa. Ook voor scholen zelf is het niet volledig mogelijk
om onderscheid te maken tussen de resultaten van beide programma’s, zo bleek uit het
meest recente implementatieonderzoek over het NP Onderwijs.
12
Hoe verklaart u dat scholen in het voortgezet onderwijs in mindere mate verbeterde
prestaties voor taal en rekenen-wiskunde realiseren?
Hier is niet één verklaring voor. Meerdere verklaringen spelen waarschijnlijk een
rol, en het is niet mogelijk de precieze invloed van individuele verklaringen in beeld
te brengen. Scholen in het voortgezet onderwijs zijn tijdens de pandemie bijvoorbeeld
langer gesloten geweest dan basisscholen. Uit gesprekken met onderwijsprofessionals
blijkt verder dat de zorgen om het welbevinden en de motivatie van leerlingen in het
voortgezet onderwijs groter zijn dan in het basisonderwijs. Ook vóór corona waren
deze zorgen er al, mede door de jongeren in kwetsbare posities in het voortgezet onderwijs.
Beide zijn belangrijke voorwaarden om tot leren te komen en opgelopen vertragingen
in te halen. In dezelfde gesprekken werd ook gewezen op brede maatschappelijke ontwikkelingen,
zoals minder lezen in de vrije tijd, meer schermtijd en de invloed van sociale media.
Met name de laatste twee ontwikkelingen hebben meer impact op leerlingen in het voortgezet
onderwijs. Het is belangrijk meer te weten te komen over deze verklaringen. Daarom
wordt dit inzicht de komende periode verder vergroot. Uw Kamer wordt hier in de evaluatie
NP Onderwijs over geïnformeerd. Deze rapportage verschijnt voor het einde van 2025.
13
Wordt de verbetering van het welbevinden van leerlingen tijdens de looptijd van het
NP Onderwijs, die zeven op de tien schoolleiders signaleren, behalve door het gegeven
dat 12- tot 16-jarigen hun leven in 2023 gemiddeld een 7,4 geven, ook bevestigd door
andere externe bronnen?
Er zijn andere bronnen waarin het welbevinden in kaart wordt gebracht. Deze bronnen
laten een redelijk vergelijkbaar beeld zien, hoewel verschillende bronnen niet één
op één te vergelijken zijn. De Gezondheidsenquête die het CBS in 2022 uitvoerde, laat
bijvoorbeeld zien dat het aandeel tieners (11%) en jongvolwassenen (20%) met psychische
klachten in 2022 iets lager is dan in 2021. Toch blijft dit percentage hoog in vergelijking
met 5 jaar geleden. Uit het meest recente HBSC-onderzoek blijkt verder dat het rapportcijfer
(7,1) dat leerlingen geven aan hun leven in het voortgezet onderwijs in 2022 stabiel
is ten opzichte van 2021. In de periode voor 2021 daalde dit cijfer juist. Nieuwe
cijfers op basis van het HBSC-onderzoek worden in 2026 verwacht.
14
Betekent dat er in het voortgezet onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs «veel
[is] ingezet op het welbevinden van leerlingen» méér dan de slechts bijna 11% van
het geld inzetten voor sociaal-emotionele ontwikkeling?
Hiermee wordt bedoeld dat veel scholen hebben gekozen voor interventies op dit vlak.
In het voortgezet onderwijs geldt dit voor 94% van de scholen. In het (voortgezet)
speciaal onderwijs en primair onderwijs was dit 82% en 74%. Een ruime meerderheid
van de schoolleiders vindt het welbevinden van hun leerlingen ook daadwerkelijk verbeterd
als gevolg van interventies. Ook besteden scholen in het voortgezet onderwijs en het
(voortgezet) speciaal onderwijs gemiddeld een groter deel van hun geld aan deze interventies
dan scholen in het primair onderwijs. In het voortgezet onderwijs en (voortgezet)
speciaal onderwijs gaat het om 14,5% van het geld. Verder is het belangrijk op te
merken dat interventies voor sociaal-emotionele ontwikkeling over het algemeen budgetvriendelijker
zijn dan interventies zoals de extra inzet van personeel, en dat de hoeveelheid middelen
die voor dit doel worden ingezet dus niet zegt dat hier geen of onvoldoende aandacht
voor is op scholen.
15
Heeft u er ook een verklaring voor dat leerlingen met praktisch opgeleide ouders bij
begrijpend lezen in het vierde schooljaar sinds corona (in vergelijking met pre-corona)
een hogere leergroei halen dan bijvoorbeeld leerlingen met theoretisch opgeleide ouders?
Het is een bewuste keuze geweest om meer NP Onderwijsgeld toe te kennen aan scholen
met veel leerlingen met praktisch opgeleide ouders dan aan scholen met minder leerlingen
met praktisch opgeleide ouders5. Deze leerlingen hebben aan het begin van de pandemie gemiddeld namelijk een hogere
leervertraging opgelopen.
Ook zijn deze leerlingen tijdens de pandemie mogelijk vaker wél naar school geweest,
ten opzichte van andere leerlingen. Dit kan er aan bijgedragen hebben dat leerlingen
op deze scholen uiteindelijk een hogere leergroei halen.
Een andere mogelijke verklaring is dat scholen hun NP Onderwijsgeld meer en/of specifieker
hebben gericht op deze groep leerlingen. Uit eerder implementatieonderzoek bleek dat
een deel van de scholen bovengemiddeld inzet op leerlingen met praktisch opgeleide
ouders.
16
Hoe heeft, in vergelijking met pre-corona, het aantal leerlingen dat één of meer klassen
in het basis- en in het voortgezet onderwijs doubleert zich ontwikkeld?
In het basisonderwijs daalde het aandeel leerlingen dat doubleerde in de jaren vóór
corona licht, van 13,7% in schooljaar 2016–2017 tot 12,7% in 2019–2020. In de coronaperiode,
maar ook hierna, stabiliseert deze lichte daling. In schooljaar 2022–2023 kwam het
aandeel doublerende leerlingen uit op 12,8%.
In het voortgezet onderwijs daalde het aandeel doublerende leerlingen tussen schooljaar
2011–2012 en 2015–2016. Sindsdien zien we een licht stijgend percentage doublerende
leerlingen, tot 5,9% in schooljaar 2018–2019. Schooljaar 2019–2020 vormt wel een trendbreuk:
scholen zijn in het voorjaar van 2020 opgeroepen om het bevorderingsbeleid passend
te maken, waarbij voorop moest staan dat leerlingen niet onevenredig benadeeld werden
door de coronacrisis. In 2019–2020 kwam het percentage leerlingen dat een jaar over
moet doen mede hierdoor uit op 3,29%. Na dit schooljaar zien we weer een lichte stijging,
waardoor de percentages weer stegen tot rond het niveau van schooljaar 2011–2012 (6,6%
in 2022–2023). In het najaar informeer ik uw Kamer over de meest recente cijfers.
17
Hoe komt het dat bij spelling wel nog sprake is van een kleine leervertraging en bij
begrijpend lezen als rekenen-wiskunde dit sneller ingehaald lijkt te worden?
Hier is niet één verklaring voor. Meerdere factoren spelen een rol. In gesprekken
met onderwijsprofessionals wijzen zij er bijvoorbeeld op dat er in het basisonderwijs
gemiddeld minder uur aan schrijfonderwijs wordt besteed dan aan begrijpend lezen en
rekenen-wiskunde. Ook gaven leraren aan dat zij het lees- en rekenonderwijs na de
schoolsluitingen eenvoudiger op konden pakken dan het schrijfonderwijs. In sommige
situaties moest bijvoorbeeld eerst teruggegrepen worden op oudere lesstof. Het is
belangrijk meer te weten te komen over de verschillen tussen deze leergebieden. Daarom
wordt een verkennend onderzoek uitgevoerd. Uw Kamer wordt hier voor het einde van
2025 nader over geïnformeerd.
18
Geldt het lagere vaardigheidsniveau op alle vakken behalve op Engelse taal?
De vaardigheidsniveaus voor Engels woordenschat en Engels leesvaardigheid in de onderbouw
van het voortgezet onderwijs zijn inderdaad hoger dan tijdens de laatste meting pre-corona.
Uit gesprekken met onderwijspersoneel blijkt dat leerlingen in hun vrije tijd meer
bezig zijn met Engelse taal, bijvoorbeeld via games en streamingdiensten. De vaardigheidsniveaus
zijn ten opzichte van de laatste meting voor de coronapandemie met name achteruit
gegaan op Nederlands leesvaardigheid en Nederlands woordenschat en in mindere mate
ook op Rekenen-Wiskunde. Andere vakken dan Engels, Nederlands en Rekenen-Wiskunde
zijn niet onderzocht. Ook blijft aandacht voor digitale geletterdheid van belang.
Het is daarnaast goed om op te merken dat we in het primair onderwijs tekenen van
herstel zien, met name op de vaardigheden begrijpend lezen en rekenen-wiskunde.
19
Zijn er naast de schoolsluitingen nog andere factoren die invloed hebben op de verschillen
per leerjaar en de snelheid van herstel?
In het algemeen geldt dat de effecten van de coronapandemie niet altijd even goed
zijn te specificeren en te becijferen. De snelheid van het herstel kan bijvoorbeeld
niet los worden gezien van andere contextuele factoren die een rol spelen in het onderwijs,
zoals de personeelstekorten in het onderwijs.
Als we meer specifiek kijken naar de verschillen per leerjaar, dan zien we dat het
uitmaakt in welk leerjaar leerlingen zaten ten tijde van de schoolsluitingen. Op dit
moment zien we het minste herstel bij leerlingen die vlak voor of na de overgang van
primair naar voortgezet onderwijs geconfronteerd werden met schoolsluitingen. Ook
zijn met name in het voortgezet onderwijs de zorgen over het welbevinden en de motivatie
van leerlingen nog groot. In gesprekken met professionals is ook gewezen op brede
maatschappelijke ontwikkelingen die hier van invloed op zijn, zoals minder lezen in
de vrije tijd en meer schermtijd. De invloed hiervan is in het voortgezet onderwijs
mogelijk groter dan in het primair onderwijs. Het is belangrijk hier meer over te
weten te komen. Daarom wordt een verkennend onderzoek uitgevoerd. Uw Kamer wordt hier
voor het einde van 2025 nader over geïnformeerd.
20
In hoeverre hangt het gegeven dat onderzoekers op het vwo, vmbo-kb en vmbo-b geen
significant verschil zien in vaardigheid van leerlingen ten opzichte van de situatie
vóór de coronapandemie samen met de (andere) normeringssystematiek waarvan door de
gevolgen van de corona-epidemie sprake was?
Daar is geen relatie tussen. De afgelopen jaren is er, door de gevolgen van de coronacrisis,
sprake geweest van een andere normeringssystematiek van de centrale examens in het
voortgezet onderwijs. Hierdoor reflecteerde de hoogte van de cijfers mogelijk niet
precies de vaardigheid van de kandidaten en konden trends niet één-op-één geïnterpreteerd
worden als een directe toe- of afname van de vaardigheid van kandidaten. Om dit in
beeld te brengen, was aanvullend onderzoek nodig. Daarom hebben het College voor Toetsen
en Examens en Stichting Cito op mijn verzoek aanvullend onderzoek uitgevoerd naar
de vaardigheid van examenkandidaten. De conclusie waar u naar verwijst, is afkomstig
uit dit onderzoek. De vaardigheid van de kandidaten die met dit onderzoek zichtbaar
is gemaakt, staat volledig los van de gehanteerde normeringssystematiek.
21
Op welke wijzen zijn gemeenten zoal bezig met de borging van de waardevolle lessen
die zij hebben geleerd van het NP Onderwijs?
Uit jaarlijks implementatieonderzoek onder gemeenten, waar uw Kamer in de laatste
voortgangsrapportage over is geïnformeerd, blijkt dat zij dit op diverse manieren
doen. Ten eerste wil meer dan de helft van de gemeenten interventies voortzetten na
afloop van het NP Onderwijs. Het gaat dan met name om maatregelen die gericht zijn
op zorg en welzijn in de school of in de verlengde leertijd om coronavertragingen
op sociaal en emotioneel vlak in te halen. Dit kan bijvoorbeeld door het verbinden
van interventies aan het gemeentelijk onderwijsachterstanden beleid (GOAB) of door
het opstellen van meerjarenplannen. Ten tweede noemen gemeenten enkele leerervaringen
die zij hebben opgedaan dankzij het NP Onderwijs. Zo geven gemeenten aan nu meer aandacht
te hebben voor het welzijn van leerlingen, dat de samenwerking tussen gemeenten, het
onderwijs en andere partijen is verbeterd en dat ze meer doelgericht werken met tijdelijk
geld.
22
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de effectiviteit van een aantal veelbelovende interventies
zó in beeld wordt gebracht dat ook bij eventuele toekomstige epidemieën (ook van andere
ziekten) het onderwijs daarmee zijn voordeel kan doen?
Het NRO heeft de opdracht gekregen om het programma «Effectmeting kansrijke interventies
in het po en vo» uit te voeren. Dit programma maakt deel uit van het NP Onderwijs
en onderzoekt de effectiviteit van 13 veelbelovende interventies in het funderend
onderwijs. De interventies zijn in het schooljaar 2023–2024 geïmplementeerd, en tegelijkertijd
evalueren de onderzoekers de effectiviteit ervan. Het onderzoek loopt tot najaar 2025.
Dit onderzoek helpt niet alleen bij toekomstige uitdagingen, maar helpt onderwijsprofessionals
ook op korte termijn aan kennis over de effectiviteit van interventies waarmee zij
leerlingen zo goed mogelijk kunnen ondersteunen. Om dit te faciliteren, worden de
uitkomsten van het onderzoek breed gedeeld in het onderwijs.
23
Betekent de «structurele aanpak» die u nodig acht voor herstel van de leerprestaties
tevens dat scholen straks kunnen rekenen op structureel geld en zo ja, om welke bedragen
gaat het dan?
Ja. Vanaf 2027 krijgen alle scholen in het primair en voortgezet onderwijs structureel
geld voor de verbetering van basisvaardigheden. Deze middelen worden verstrekt als
gerichte bekostiging, waarbij tijdelijk verplichtingen worden gesteld. Het betreft
een bedrag van circa 182 euro per leerling per jaar. Daarnaast verkennen we momenteel
welke incidentele subsidies omgezet kunnen worden in structurele financiering van
scholen.
24
Kunt u nader duiden op welke manier scholen samen met het Ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap werken aan borging van de met het NPO behaalde resultaten?
Onze activiteiten zijn tweeledig. Ten eerste richten we ons dit schooljaar op het
vastleggen van de geleerde lessen vanuit het NP Onderwijs, zodat iedereen van het
programma kan leren, óók na afloop van het programma. De geleerde lessen worden onder
meer vastgelegd in video’s, webinars en regionale bijeenkomsten. Ook zal de content
op de website van het NP Onderwijs beschikbaar blijven op een voor scholen en gemeenten
vindbare plaats. Ten tweede ondersteunen we scholen en gemeenten bij het evalueren
en borgen van de geleerde lessen op schoolniveau. Dit doen we onder andere door het
aanreiken van praktische tips en handvatten.
25
Overweegt u nog om de subsidieperiode te verlengen als blijkt dat scholen het geld
uit de regeling misschien niet op krijgen?
Het merendeel van het geld, circa 80%, is aan het eind van het kalenderjaar 2023 besteed.
Dit maakt het aannemelijk dat scholen het geld voor het einde van schooljaar 2024–2025
in kunnen zetten. Vanwege de wijze waarop het geld aan scholen is verstrekt, als aanvullende
bekostiging, blijven scholen beschikken over het geld; ook als het niet (tijdig) wordt
uitgegeven. De looptijd van het NP Onderwijs zal daarom niet nogmaals verlengd worden.
Wel worden scholen gestimuleerd het geld tijdig in te zetten om leerlingen zo snel
mogelijk te helpen met het inlopen van coronagerelateerde vertragingen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.M. Huls, adjunct-griffier