Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Westerveld over Leerlingen die thuiszitten zonder onderwijs en de financiële reserves van Samenwerkingsverbanden
Vragen van het lid Westerveld (GroenLinks-PvdA) aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over leerlingen die thuiszitten zonder onderwijs en de financiële reserves van samenwerkingsverbanden (ingezonden 9 januari 2025).
Antwoord van Staatssecretaris Paul (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 20 februari
2025).
Vraag 1
Kunt u in algemene zin reageren op het nieuwe overzicht van de Algemene Onderwijsbond
met de financiële reserves per samenwerkingsverband?1 Vindt u dat de samenwerkingsverbanden de gemaakte afspraken voldoende nakomen? Wat
is uw verwachting voor de komende jaren?
Antwoord 1
Het is belangrijk dat geld wordt besteed aan waar het voor bedoeld is: aan extra ondersteuning
voor leerlingen die dat nodig hebben. Daarom is een bovenmatig eigen vermogen bij
samenwerkingsverbanden passend onderwijs ongewenst. Dat is ook de reden waarom samen
met de samenwerkingsverbanden, mede op aansporing van uw Kamer, is gewerkt aan het
afbouwen van reserves. Daarover zijn onder andere vanuit de verbeteraanpak passend
onderwijs afspraken gemaakt. Omdat de reserves minder snel werden afgebouwd dan verwacht
heeft dit, mede als gevolg van de motie Westerveld2, in 2023 geresulteerd in het toepassen van een generieke korting op de bovenmatige
eigen vermogens van de samenwerkingsverbanden.3 Daarbij zijn de samenwerkingsverbanden die na de korting onder de signaleringswaarde
voor bovenmatig eigen vermogen die de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie)
bij haar toezicht hanteert zaten gecompenseerd.
De cijfers van de Algemene Onderwijsbond (AOb) komen overeen met de cijfers uit de
brief Financiële Positie Onderwijsinstellingen 2023, die ik voor de begrotingsbehandeling
naar uw Kamer heb gestuurd.4 In 2019 was er sprake van € 184 mln. aan mogelijk bovenmatig eigen vermogen bij de
samenwerkingsverbanden. Eind 2023 was dat nog € 59 mln. Dat is een behoorlijke afname.
Maar het bedrag is nog wel hoger dan wat er in het originele afbouwplan, dat de samenwerkingsverbanden
zelf hebben opgesteld, stond. De samenwerkingsverbanden geven in hun meerjarenbegrotingen
aan verder in te teren op hun eigen vermogen door het te besteden aan de wettelijke
taken die betrekking hebben op het bieden van passend onderwijs. Daarom verwacht ik
dat het bovenmatig eigen vermogen van samenwerkingsverbanden verder zal afnemen.
Vraag 2
Wat vindt u ervan dat de helft van de samenwerkingsverbanden de signaleringswaarden
van de Inspectie van het Onderwijs overschrijdt en dus nog steeds een te forse bovenmatige
financiële reserve heeft? Kunt u de uitschieters verklaren? Wordt er contact opgenomen
met de betreffende bestuurders van deze samenwerkingsverbanden?
Antwoord 2
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, zie ik dat het mogelijk bovenmatig eigen
vermogen de laatste jaren sterk is afgenomen. Dat is een positieve ontwikkeling. Ook
zie ik dat het aantal samenwerkingsverbanden met een mogelijk bovenmatig eigen vermogen
sterk is afgenomen. In 2019 waren dit er 137 en in 2023 zijn dit er 76. Er is geen
eenduidig beeld van de redenen waarom bepaalde samenwerkingsverbanden meer vermogen
hebben dan andere. Mijn verwachting is wel dat het aantal samenwerkingsverbanden met
een mogelijk bovenmatig eigen vermogen nog verder zal afnemen als gevolg van de verwachte
daling van het bovenmatig eigen vermogen in de sector. De afgelopen jaren is het bovenmatig
eigen vermogen immers steeds afgenomen.
Tijdens de reguliere onderzoeken van de inspectie bij de samenwerkingsverbanden, is
een mogelijk bovenmatig vermogen – indien van toepassing – standaard onderwerp van
gesprek met het bestuur en de raad van toezicht.
Vraag 3
Heeft u in beeld waar de bovenmatige financiële reserves in het afgelopen jaar aan
zijn besteed? Wie controleert of deze bedragen zijn gegaan naar passend onderwijs,
zoals het verzoek was in de motie van het lid Westerveld5?
Antwoord 3
Samenwerkingsverbanden en schoolbesturen hebben in hun jaarverslageninzichtelijk gemaakt
waar zij hun middelen aan hebben besteed. Met de Kamerbrief Financiële Positie Onderwijsinstellingen
2023 is uw Kamer hierover geïnformeerd.6 In deze brief staat dat samenwerkingsverbanden en universiteiten de enige onderwijssectoren
zijn die meer geld hebben uitgegeven dan ontvangen. Voor het vierde jaar op rij hebben
de samenwerkingsverbanden een negatief resultaat gehaald, waardoor het eigen vermogen
is afgenomen.
De inspectie houdt toezicht op besteding van middelen. De middelen mogen alleen besteed
worden aan de wettelijke taken die betrekking hebben op het bieden van passend onderwijs.
Tijdens de onderzoeken van de inspectie worden de toezichthoudende organen van samenwerkingsverbanden
en schoolbesturen door de inspectie aangesproken over de doelmatige en rechtmatige
besteding van middelen. Als die niet afdoende wordt verantwoord wordt hier een herstelopdracht
voor gegeven. Ook wordt er tijdens die onderzoeken aandacht besteed aan het zicht
van besturen op de doelmatige besteding van de middelen passend onderwijs.
De middelen die overbleven, nadat er in november 2023 een generieke korting was toegepast
en samenwerkingsverbanden zonder bovenmatig eigen vermogen gecompenseerd waren, zijn
in dezelfde periode besteed aan residentieel onderwijs, expertise- en garantiebekostiging
en hoogbegaafdheid.7
Vraag 4
Is er een beeld van het aantal kinderen dat geen passend onderwijs krijgt en/of thuiszit
per regio? Zo ja, zijn er ook in de regio’s waar veel kinderen geen passend onderwijs
krijgen samenwerkingsverbanden met een bovenmatig eigen vermogen?
Antwoord 4
Er is een gedeeltelijk beeld van het aantal kinderen dat thuiszit of een vrijstelling
van de leerplicht heeft. Jaarlijks stelt DUO een rapportage op van de leerplichttellingen
(per gemeente) over het daaraan voorafgaande schooljaar.
De rapportage van de leerplichttellingen geeft geen beeld van het verzuim per samenwerkingsverband.
Reden hiervan is dat de leerplicht onder de verantwoordelijkheid van gemeenten valt
en de regio van samenwerkingsverbanden niet altijd overeenkomt met die van gemeenten,
waardoor er geen zuiver beeld ontstaat. Ook is er geen volledig beeld van het totaal
van verzuim, omdat in de rapportage niet het (langdurig) «geoorloofd verzuim» wordt
meegenomen, zoals ziekteverzuim.
Omdat het belangrijk is dat we wel inzicht krijgen in het totaal van verzuim (geoorloofd
en ongeoorloofd), óók op het niveau van samenwerkingsverbanden, heb ik onlangs het
wetsvoorstel terugdringen schoolverzuim aan uw Kamer aangeboden. Met dit wetsvoorstel
wordt niet alleen geëxpliciteerd dat scholen effectief verzuimbeleid gaan voeren – in
goede samenwerking met gemeenten en samenwerkingsverbanden –, maar krijgen we ook
een actueel en accuraat beeld van het totale verzuim op scholen, binnen samenwerkingsverbanden
en binnen gemeenten.
Bij de brief over de Verbeteraanpak passend onderwijs van 10 mei 2024 is de laatste
rapportage van de leerplichttelling bijgevoegd (over schooljaar 2022–2023).8 Uw Kamer ontvangt de leerplichttellingen over schooljaar 2023–2024 bij de Kamerbrief
passend onderwijs die ik u zal sturen voorafgaand aan het commissiedebat passend onderwijs
van 21 mei aanstaande.
Vraag 5
Wordt bij het vierjaarlijkse onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs ook specifiek
gekeken naar de verhouding van het budget dat gaat naar leerlingen en naar organisatiekosten?
Zo ja, zitten hier grote verschillen per samenwerkingsverband?
Antwoord 5
De inspectie bekijkt of er beleidsrijk wordt begroot. Er wordt gekeken of er een koppeling
is tussen de besteding van middelen en doelen uit het ondersteuningsplan. Kosten die
gemaakt worden voor de organisatie van een samenwerkingsverband kunnen daar ook aan
bijdragen. Bijvoorbeeld als er specifieke expertise in wordt gehuurd.
Een samenwerkingsverband bepaalt zelf hoe het geld wordt verdeeld en ingezet. Een
groot deel van de samenwerkingsverbanden kiest ervoor om een deel van de beschikbare
middelen door te zetten naar de schoolbesturen zelf, waarbij de schoolbesturen de
middelen inzetten voor passend onderwijs volgens de afspraken gemaakt en vastgelegd
in het ondersteuningsplan. Een samenwerkingsverband kan er ook voor kiezen om (een
deel van) het geld zelf direct in te zetten voor passend onderwijs, door bijvoorbeeld
zelf personeel in te huren. Of voor een mix hiertussen. Daarom is het lastig om samenwerkingsverbanden
onderling te vergelijken. Er wordt dan ook niet gekeken hoe deze verhouding verschilt
per samenwerkingsverband. In algemene zin geldt wel dat centraal georganiseerde samenwerkingsverbanden
hogere organisatiekosten hebben dan decentraal georganiseerde samenwerkingsverbanden.
Bij decentraal georganiseerde samenwerkingsverbanden worden de organisatiekosten door
de onderliggende scholen gemaakt.
Vraag 6
Is er een beeld van de personele ontwikkeling van samenwerkingsverbanden en daarmee
ook de beloningen van de bestuurders? Zo nee, bent u bereid om dit in beeld te brengen
met daarin specifieke aandacht voor de bezoldiging?
Antwoord 6
Op basis van de Wet Normering Topinkomens (WNT) wordt de maximale bezoldiging binnen
de (semi) publieke sector genormeerd. Dit geldt ook voor topfunctionarissen in het
onderwijs. Onderwijsinstellingen, waaronder de samenwerkingsverbanden, verantwoorden
zich over de WNT in het jaarverslag. We weten daarom dat de bezoldigingen van bestuurders
van samenwerkingsverbanden ruim onder het toepasselijk maximum liggen. Er zijn geen
meldingen van overtreding van de WNT door samenwerkingsverbanden binnengekomen. De
inspectie houdt toezicht op de WNT in de onderwijssector en handhaaft indien nodig.
Vraag 7
Zijn er naar aanleiding van berichten over het gestegen aantal thuiszitters ook specifieke
afspraken gemaakt met de samenwerkingsverbanden? Zo ja, waar zijn die in te zien?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
Ik ben doorlopend in gesprek met de samenwerkingsverbanden (en andere partijen) over
hoe we het aantal thuiszitters terug kunnen dringen en wat daarvoor nodig is. Dit
vraagt, gezien de hardnekkigheid van de thuiszittersproblematiek, om blijvende urgentie
en maatwerk. Ook omdat er geen «one size fits all»-oplossingen zijn, daarvoor is het vraagstuk te ingewikkeld en de problematiek te
weerbarstig.
Conform de motie van het lid Westerveld (GroenLinks-PvdA)9 om te blijven werken aan terugdringen van bovenmatige reserves heb ik daarom, zoals
ook toegezegd aan het lid Van Zanten (BBB) in het debat over de begrotingsbehandeling
van 28 november jl., de samenwerkingsverbanden opgeroepen om onbenutte reserves en
het geld dat bestemd is voor speciale ondersteuning te besteden aan de leerlingen
die dat nodig hebben. Waaronder aan programma’s voor leerlingen met autisme, conform
de motie van het lid Van Zanten (BBB).10
Ook kijkt mijn ministerie op dit moment kritisch naar de werking en inrichting van
samenwerkingsverbanden, mede naar aanleiding van de motie van het lid Soepboer (NSC)
waarin het kabinet onder andere wordt opgeroepen om te kijken de werking, positie
en het ondersteunings- en financieringsmodel van samenwerkingsverbanden.11 Met de Kamerbrief over passend onderwijs die u ontvangt voor het commissiedebat passend
onderwijs in mei, informeer ik uw Kamer hier verder over.
Vraag 8
Klopt het dat op de website OCWincijfers (https://www.ocwincijfers.nl/) gestructureerde informatie over samenwerkingsverbanden ontbreekt en via de datasets
van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) alleen de adresgegevens te vinden zijn? Zo
nee, waar zijn de andere geleverde cijfers te vinden? Zo ja, bent u bereid om ook
met samenwerkingsverbanden afspraken te maken over het aanleveren van andere relevante
gegevens zodat die openbaar inzichtelijk zijn?
Antwoord 8
Er is op verschillende plekken al informatie te vinden over samenwerkingsverbanden.
Zo bevat de website OCW in Cijfers een aantal gegevens over samenwerkingsverbanden,
bijvoorbeeld voor de samenwerkingsverbanden in het voortgezet onderwijs.12 Verder biedt de website samenwerkingsverbanden op de kaart meer informatie en gegevens.13 Op de website van DUO zijn alle jaarrekening gegevens van samenwerkingsverbanden
inzichtelijk gemaakt.14
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.J. Paul, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.