Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Paulusma over het bericht ‘Alarm om stijgende kosten kinderopvang: ouders straks tot duizend euro meer kwijt’
Vragen van het lid Paulusma (D66) aan de Staatssecretaris van Social Zaken en Werkgelegenheid over het bericht «Alarm om stijgende kosten kinderopvang: ouders straks tot duizend euro meer kwijt» (ingezonden 24 januari 2025).
Antwoord van Staatssecretaris Nobel (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen
18 februari 2025).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Alarm om stijgende kosten kinderopvang: ouders straks
tot duizend euro meer kwijt»?1
Antwoord 1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Vraag 2
Klopt het dat ouders die drie dagen per week één kind naar de dagopvang brengen in
2026 bijna duizend euro per jaar, een ruime verdubbeling van de eigen bijdrage, meer
moeten betalen?
Antwoord 2
Nee, ik herken de stelling van de Telegraaf, dat ouders die drie dagen per week één
kind naar de dagopvang brengen in 2026 duizend euro meer kwijt zouden zijn, niet.
Een huishouden met een laag inkomen van € 20.000 met één kind dat drie dagen per week
naar de dagopvang gaat, voor een verwacht doorsnee tarief van € 10,97 in 2025 (dus
boven de verwachte maximum uurprijs), betaalt in 2026 naar verwachting circa € 700
meer dan in 2025. De ouderbijdrage als percentage van de totale opvangkosten neemt
dan toe van 6,3% in 2025 naar 9,7% in 2026.
De werkelijke effecten van het niet-indexeren zijn echter niet in één bedrag te vatten.
Ten eerste zijn de bedragen in dergelijke berekeningen afhankelijk van toekomstige
ontwikkelingen die nu nog onzeker zijn, zoals de loonontwikkeling, de inflatie en
de tariefstijgingen die kinderopvangorganisaties doorvoeren. Ramingen van de opvangkosten
voor huishoudens moeten dus voortdurend worden bijgesteld. Ten tweede zijn de werkelijke
opvangkosten altijd sterk afhankelijk van individuele omstandigheden zoals het inkomen,
het tarief van de kinderopvanglocatie, het aantal afgenomen uren opvang en het type
opvang. Voor veel ouders was daarbij in 2024 juist sprake van een verlaging van de
ouderbijdrage ten opzichte van 2023. In bovenstaand voorbeeld maakt het dus uit met
welk uitgangsjaar wordt vergeleken.
Een algemene uitspraak doen over de opvangkosten in 2026 is daarom ook niet mogelijk.
Om toch een indicatie te kunnen geven, is voor het antwoord op vraag 8 een tabel met
een aantal rekenvoorbeelden toegevoegd als bijlage. Bij de rekenvoorbeelden is telkens
uitgegaan van een zelfde huishouden met twee kinderen die twee dagen in de week naar
de dagopvang gaan voor een (in 2025) verwacht doorsnee tarief van € 10,97. Alleen
het toetsingsinkomen verschilt per rekenvoorbeeld. Bovendien wordt in de rekenvoorbeelden
uitgegaan van de gemiddelde ouderbijdrage als percentage van de totale opvangkosten,
in plaats van (alleen) bedragen in euro’s. Percentages van de totale opvangkosten
zijn te prefereren boven bedragen in euro’s, omdat ze minder gevoelig zijn voor ontwikkelingen
in lopende prijzen.
Vraag 3
Klopt het dat het nieuwe kinderopvangstelsel hierdoor voor iedereen goedkoper wordt,
maar juist voor de laagste inkomens duurder?
Antwoord 3
Een aanzienlijk deel van de ouders die kinderopvangtoeslag ontvangen heeft in 2025
al recht op het maximale vergoedingspercentage. Dat komt mede doordat het kabinet
de vergoedingspercentages begin dit jaar sterk heeft verhoogd. Omdat deze ouders al
recht hebben op het maximale percentage zullen deze ouders niet profiteren van de
volgende stap op het ingroeipad die we per 2026 gaan zetten. Wel profiteren zij straks
van de grotere eenvoud en zekerheid die het nieuwe stelsel aan alle ouders zal bieden.
In mijn Kamerbrief2 van november 2024 ben ik hier uitgebreider op ingegaan.
In het regeerakkoord is afgesproken dat de maximum uurprijzen (MUP) voor de kinderopvangtoeslag
in 2026 niet worden geïndexeerd. Wanneer kinderopvangorganisaties in 2026 hun tarieven
verhogen en daardoor boven de MUP uitkomen, moeten ouders het verschil tussen de MUP
en het tarief zelf betalen. Veel organisaties rekenen nu al een hoger tarief dan de
MUP. Maar het kabinet is van plan om de vergoedingspercentages in 2026 – net als in
2025 – flink te verhogen. Hierdoor betalen de meeste ouders, ondanks het niet-indexeren,
per saldo in 2026 minder voor kinderopvang dan in 2025.
Vraag 4
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel ouders met lage inkomens hierdoor worden getroffen?
Antwoord 4
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2, hangen de kosten die ouders maken voor kinderopvang
af van verschillende factoren, zoals inkomen en het tarief van de instelling. Het
is daardoor niet precies mogelijk om te berekenen hoeveel ouders in 2026 meer zullen
betalen voor kinderopvang dan in 2025.
Wel kan ter indicatie worden gekeken naar het aantal huishoudens dat in 2025 al het
maximale vergoedingspercentage ontvangt. In 2025 hebben naar schatting circa 80.000
huishoudens met kinderopvangtoeslag een toetsingsinkomen van maximaal € 47.403 en
dus recht op het maximale vergoedingspercentage van 96%. Dit zijn dus niet alleen
huishoudens met een laag inkomen. Deze ouders ontvangen in 2026 geen hoger vergoedingspercentage,
maar zij betalen wel een hogere bijdrage wanneer hun kinderopvangorganisaties de tarieven
verhogen tot boven de MUP. In november 2024 hanteerde circa 61% van de kinderdagverblijven
een tarief boven de MUP. In de buitenschoolse opvang was dat circa 80% en in de gastouderopvang
circa 58%.
Vraag 5
Hoeveel minder ouders gaan kinderopvang afnemen hierdoor?
Antwoord 5
Het is op voorhand niet goed te voorspellen wat de gevolgen van het niet-indexeren
en eventuele tariefstijgingen zijn voor het gebruik van kinderopvang. Bovendien zorgt
het verhogen van de vergoedingspercentages er ook voor dat de kosten voor kinderopvang
voor ouders met een midden- en hoog inkomen per saldo afnemen. Dit kan ook een gevolg
hebben voor de vraag naar opvang. Ook hiervoor geldt dat het op voorhand lastig is
om te voorspellen wat de precieze gevolgen zijn voor het gebruik. Uiteraard zal ik
zowel de betaalbaarheid als het gebruik van kinderopvang in 2026 nauwlettend blijven
monitoren door middel van de kwartaalrapportages.
Vraag 6
Hoeveel uren gaan ouders minder werken dankzij deze keuze van het kabinet?
Antwoord 6
Een hogere eigen bijdrage voor kinderopvang kan voor sommige ouders met een laag inkomen
reden zijn om minder te gaan werken. Tegelijkertijd kunnen de hogere vergoedingspercentages
voor midden- en hoge inkomens juist aanleiding zijn om meer te gaan werken. Ook kan
de veel grotere eenvoud en zekerheid van de nieuwe financiering van kinderopvang,
samen met de hogere vergoedingspercentages, zorgen voor een cultuurverandering in
het gebruik van formele kinderopvang. Het is op voorhand niet te voorspellen hoeveel
uren ouders meer of minder zullen gaan werken als gevolg van de keuzes van het kabinet.
Vraag 7
Wat zijn de gevolgen voor de financiële toegankelijkheid van voorschoolse educatie?
Antwoord 7
Het niet-indexeren van de maximum uurprijzen heeft mogelijk indirecte gevolgen voor
de financiële toegankelijkheid van voorschoolse educatie (ve). Gemeenten ontvangen
van het Rijk een financiële tegemoetkoming voor het aanbieden van ve. Het is aan gemeenten
welke eigen bijdrage zij vervolgens vragen aan ouders. Sommige gemeenten hanteren
daarbij de KOT-tabel, andere gemeenten hanteren de VNG-Adviestabel en/of bieden ve
(deels) gratis aan. Ook is het tarief dat kinderopvangorganisaties hanteren voor voorschoolse
educatie niet altijd hetzelfde als het tarief voor reguliere kinderdagopvang. Hierdoor
kunnen mogelijke indirecte consequenties van het niet-indexeren voor ouders, bijvoorbeeld
negatieve inkomenseffecten, verschillen per gemeente.
Ook eventuele tariefstijgingen door de grotere vraag naar kinderopvang in het nieuwe
financieringsstelsel kunnen indirecte gevolgen hebben voor de financiële toegankelijkheid
van ve. Bijvoorbeeld via de kosten die gemeenten maken in het reserveren van ve-plekken
bij kinderopvangaanbieders en daardoor in het aantal plekken dat een gemeente kan
aanbieden. De mate waarin dit op zou treden en effect zou hebben op ouders is naar
verwachting wederom verschillend per gemeente.
Vraag 8
Kunt u de effecten van het niet indexeren van de toeslag inzichtelijk maken voor alle
inkomensgroepen en de meest veelvoorkomende gezinssituaties?
Antwoord 8
In de bijlage bij deze beantwoording vindt u een uitgebreide tabel met rekenvoorbeelden.
Deze rekenvoorbeelden zijn nadrukkelijk indicatief en kunnen niet gebruikt worden
om af te leiden wat de werkelijke hoogte van de (netto) opvangkosten zijn voor een
individueel huishouden.
Voor deze rekenvoorbeelden ben ik uitgegaan van de geraamde uitgaven aan de kinderopvangtoeslag
in de huidige SZW-begroting, met een voorlopige invulling van de kinderopvangtoeslag-vergoedingspercentages
in 2026 en invoering van de nieuwe financiering per 2027. Deze percentages kunnen
nog veranderen. Ik ben voornemens het ontwerpbesluit met daarin de vergoedingspercentages
voor 2026 nog voor de zomer aan uw Kamer te zenden voor de voorhangprocedure.
Deze rekenvoorbeelden zijn gebaseerd op een voorbeeldsituatie met twee kinderen die
beiden twee dagen per week naar de dagopvang gaan voor een (voor 2025) verwacht doorsnee
tarief van € 10,97 (dit tarief ligt naar verwachting boven de MUP in 2026)3. Het enige waar de voorbeelden in verschillen is de hoogte van het toetsingsinkomen.
De in de tabellen genoemde bedragen zijn in lopende prijzen. Dat betekent dat de opvangkosten,
de hoogte van de vergoeding voor opvang en de hoogte van de eigen bijdrage zijn gebaseerd
op het (verwachte) prijsniveau in het betreffende jaar. Hiervoor is uitgegaan van
de CPB-raming van de loon- en prijsontwikkeling4. De tabellen tonen ook de eigen bijdrage en de overheidsbijdrage als percentage van
de totale opvangkosten. Deze percentages corrigeren automatisch voor deze loon- en
prijsontwikkelingen. Voor een analyse van de verandering in de eigen bijdrage tussen
twee jaren moet daarom gekeken worden naar deze percentages. De percentages ouderbijdrage
wijken af van de vergoedingspercentages in de KOT-tabel omdat in de rekenvoorbeelden
is uitgegaan van een huishouden met twee kinderen en een doorsnee tarief dat boven
de MUP ligt. Het vergoedingspercentage voor het tweede kind ligt meestal hoger dan
voor het eerste kind.
De rekenvoorbeelden laten zien dat voor alle vier de voorbeeldhuishoudens het percentage
eigen bijdrage in 2024 is gedaald ten opzichte van 2023. Dit komt door het verhogen
van de maximum uurprijzen (MUP) voor in totaal circa € 508 miljoen in 20245.
In 2025 is het percentage eigen bijdrage verder gedaald voor de voorbeeldhuishoudens
met een modaal, dubbelmodaal en hoger inkomen. Dit komt door de eerste stap op het
ingroeipad6 richting de hoge, inkomensonafhankelijke vergoeding in het nieuwe financieringsstelsel.
In 2026 neemt voor de eerste twee voorbeeldhuishoudens (laag inkomen en modaal inkomen)
het percentage eigen bijdrage naar verwachting toe met circa 3,4%-punt. Dit komt door
het niet-indexeren van de MUP. Voor het voorbeeldhuishouden met een dubbelmodaal inkomen
gaat de eigen bijdrage omlaag met circa 1,7%-punt. Voor het voorbeeldhuishouden met
een hoog inkomen daalt de eigen bijdrage met 2,4%-punt. Hoewel de eigen bijdragen
van deze laatste twee voorbeeldhuishoudens in eerste instantie ook stijgen door het
niet-indexeren, wordt deze stijging meer dan gecompenseerd door de verhoging van de
vergoedingspercentages per 2026.
Bij het interpreteren van dergelijke rekenvoorbeelden is het belangrijk om inzicht
te hebben in de werkelijke inkomensverdeling van huishoudens die kinderopvangtoeslag
ontvangen. Daarom heb ik onderstaande grafiek opgenomen, die gebaseerd is op data
van Dienst Toeslagen van peildatum 31 maart 2024. De grafiek maakt duidelijk dat het
overgrote deel van de huishoudens met kinderopvangtoeslag een bovenmodaal toetsingsinkomen
heeft.
Vraag 9
Vindt u dit wenselijk op deze krappe arbeidsmarkt?
Antwoord 9
Zoals ik hierboven heb aangegeven is het lastig te voorspellen wat de gevolgen van
de kabinetsplannen zijn voor de arbeidsparticipatie van ouders en daarmee de arbeidsmarkt.
De verwachting is dat de meeste ouders de komende jaren per saldo minder zullen gaan
betalen voor kinderopvang. Ouders houden zo meer over van een dag (meer) werken. Ook
kan de veel grotere eenvoud en zekerheid van de nieuwe financiering van kinderopvang,
samen met de hogere vergoedingspercentages, zorgen voor een cultuurverandering in
het gebruik van formele kinderopvang.
BIJLAGE 1 Rekenvoorbeelden bij beantwoording vraag 8
Tabel 1
Laag inkomen
(had recht op 96% in 2024)
2023
2024
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Kosten opvang per jaar:
€ 22.151
€ 24.024
€ 25.102
€ 26.046
€ 27.020
€ 27.966
€ 28.956
€ 29.981
KOT/VKO per jaar:
€ 20.032
€ 22.514
€ 23.524
€ 23.524
€ 24.404
€ 25.258
€ 26.152
€ 27.078
Eigen bijdrage per jaar:
€ 2.119
€ 1.510
€ 1.578
€ 2.522
€ 2.616
€ 2.708
€ 2.803
€ 2.903
Percentage eigen bijdrage:
9,6%
6,3%
6,3%
9,7%
9,7%
9,7%
9,7%
9,7%
Percentage overheidsbijdrage:
90,4%
93,7%
93,7%
90,3%
90,3%
90,3%
90,3%
90,3%
Middeninkomen
(1 x modaal in 2024)
2023
2024
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Kosten opvang per jaar:
€ 22.151
€ 24.024
€ 25.102
€ 26.046
€ 27.020
€ 27.966
€ 28.956
€ 29.981
KOT/VKO per jaar:
€ 18.968
€ 21.318
€ 23.524
€ 23.524
€ 24.404
€ 25.258
€ 26.152
€ 27.078
Eigen bijdrage per jaar:
€ 3.183
€ 2.706
€ 1.578
€ 2.522
€ 2.616
€ 2.708
€ 2.803
€ 2.903
Percentage eigen bijdrage:
14,4%
11,3%
6,3%
9,7%
9,7%
9,7%
9,7%
9,7%
Percentage overheidsbijdrage:
85,6%
88,7%
93,7%
90,3%
90,3%
90,3%
90,3%
90,3%
Middeninkomen
(2 x modaal in 2024)
2023
2024
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Kosten opvang per jaar:
€ 22.151
€ 24.024
€ 25.102
€ 26.046
€ 27.020
€ 27.966
€ 28.956
€ 29.981
KOT/VKO per jaar:
€ 16.203
€ 18.210
€ 20.081
€ 21.270
€ 24.404
€ 25.258
€ 26.152
€ 27.078
Eigen bijdrage per jaar:
€ 5.948
€ 5.814
€ 5.021
€ 4.776
€ 2.616
€ 2.708
€ 2.803
€ 2.903
Percentage eigen bijdrage:
26,9%
24,2%
20,0%
18,3%
9,7%
9,7%
9,7%
9,7%
Percentage overheidsbijdrage:
73,1%
75,8%
80,0%
81,7%
90,3%
90,3%
90,3%
90,3%
Hoger inkomen
(had recht op 33,3% in 2024)
2023
2024
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Kosten opvang per jaar:
€ 22.151
€ 24.024
€ 25.102
€ 26.046
€ 27.020
€ 27.966
€ 28.956
€ 29.981
KOT/VKO per jaar:
€ 12.123
€ 13.626
€ 15.217
€ 16.406
€ 24.404
€ 25.258
€ 26.152
€ 27.078
Eigen bijdrage per jaar:
€ 10.028
€ 10.398
€ 9.885
€ 9.640
€ 2.616
€ 2.708
€ 2.803
€ 2.903
Percentage eigen bijdrage:
45,3%
43,3%
39,4%
37,0%
9,7%
9,7%
9,7%
9,7%
Percentage overheidsbijdrage:
54,7%
56,7%
60,6%
63,0%
90,3%
90,3%
90,3%
90,3%
NB De afkorting KOT staat voor kinderopvangtoeslag. De afkorting VKO betekent Vergoeding
Kinderopvang. Hiermee wordt de nieuwe financiering van kinderopvang bedoeld.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.