Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Erkens over het NOS-artikel ‘Regionale industrie krijgt geen stroom, maar betaalt wel voor CO2-uitstoot’
Vragen van het lid Erkens (VVD) aan de Minister van Klimaat en Groene Groei over het artikel «Regionale industrie krijgt geen stroom, maar betaalt wel voor CO2-uitstoot» (ingezonden 28 januari 2025).
Antwoord van Minister Hermans (Klimaat en Groene Groei) (ontvangen 17 februari 2025).
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe apprecieert u het feit dat driekwart van de verduurzamingsprojecten van grote
industriële bedrijven in de regio niet voor 2030 gerealiseerd kan worden omdat zij
geen nieuwe of zwaardere elektriciteitsaansluiting kunnen krijgen, maar zij wel extra
belasting moeten gaan betalen over hun CO2-uitstoot?
Antwoord 2
Het beeld dat hieruit naar voren komt is verontrustend. Bedrijven in de regio zijn
een belangrijk onderdeel van onze economie en het is wenselijk dat deze bedrijven
ook in de toekomst de mogelijkheid hebben om in Nederland op een duurzame wijze te
produceren. Hiervoor is het nodig dat deze bedrijven kunnen verduurzamen. Het kabinet
blijft zich er dan ook op inzetten om de randvoorwaarden hiertoe zo snel mogelijk
te realiseren.
Het Landelijk Actieprogramma Netcongestie werkt aan acties waardoor de infrastructuur
sneller gebouwd wordt. Dit is in de Kamerbrief Netcongestie van 21 november jl. met
de Kamer gedeeld2. Daarnaast ontwikkelt het programma, conform het amendement Erkens c.s.3, instrumenten waardoor het effect van netcongestie voor grootverbruikers kan worden
verminderd, bijvoorbeeld met de nieuwe subsidieregeling, de Flex-e-regeling. Deze
regeling ondersteunt grootverbruikers om meer inzicht te krijgen in hoe ze hun elektriciteitsverbruik
kunnen flexibiliseren. Ook wordt er een investeringssubsidie geboden om flexibiliteit
te realiseren. Daarnaast is er een Wegwijzer netcongestie ontwikkeld en komt er een
centraal informatie- en contactpunt voor bedrijven en instellingen met vragen over
netcongestie.
Ook wordt via het nationale Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (nMIEK)
gewerkt aan de programmering van de energiehoofdinfrastructuur. Door de provincies
wordt met het provinciaal MIEK (pMIEK) gewerkt aan de uitrol van het regionale energiesysteem.
Naast de realisatie van infrastructuur is een van de randvoorwaarden het versnellen
van vergunningen. Hier wordt in vraag 9 verder op ingegaan. Hiermee streeft het kabinet
er naar een groter deel van de verduurzamingsopties voor 2030 mogelijk te maken. Voor
die bedrijven die toch niet tijdig kunnen verduurzamen, bijvoorbeeld door het ontbreken
van deze randvoorwaarden, onderzoekt het kabinet op dit moment additionele flexibiliteitsmogelijkheden
binnen de CO2-heffing. Zie hiervoor het antwoord op vraag 4.
Vraag 3
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is dat deze bedrijven wel extra belasting
moeten gaan betalen over hun CO2-uitstoot terwijl zij wél willen verduurzamen maar dit niet kunnen omdat er geen ruimte
op het net is?
Antwoord 3
Het is inderdaad niet de bedoeling dat bedrijven die geen handelingsperspectief hebben
geconfronteerd worden met hoge kosten. De CO2-heffing heeft immers als doel om verduurzaming te stimuleren ervan uitgaande dat
bedrijven hiertoe handelingsperspectief hebben. Mede daarom is bij het introduceren
van de CO2-heffing reeds rekening gehouden met het feit dat bedrijven niet altijd in staat zullen
zijn om tijdig te verduurzamen waardoor tijdelijk de situatie kan ontstaan waarin
bedrijven heffing moeten betalen. Binnen de vormgeving is hier rekening mee gehouden
door bedrijven in staat te stellen uitstootrechten van bedrijven met een overschot
op te kopen en om betaalde heffing in het verleden te verrekenen met een eigen overschot.
Echter, dit biedt beperkte mogelijkheden voor bedrijven die, bijvoorbeeld vanwege
ontbrekende randvoorwaarden, niet tijdig in staat zijn om verregaande verduurzaming
te realiseren. Daarom onderzoekt het kabinet op dit moment additionele flexibiliteitsmaatregelen
zoals de ontwikkeling van een handelsplatform om handel te faciliteren en zoals genoemd
onder vraag 2. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4.
Vraag 4
In hoeverre zou de extra belasting die deze bedrijven moeten gaan betalen in de vorm
van de CO2-heffing kunnen worden uitgesteld totdat deze bedrijven wel de mogelijkheid hebben
om te verduurzamen?
Antwoord 4
Het voorstel om bedrijven die niet kunnen maar willen verduurzamen de mogelijkheid
te geven om belastingafdracht uit te stellen is begrijpelijk. Ook het kabinet acht
het immers onwenselijk dat deze bedrijven met hoge kosten worden geconfronteerd. Dit
verzoek komt in de kern echter overeen met het introduceren van een hardheidsclausule,
wat juridisch en uitvoeringstechnisch niet mogelijk is. De Kamer is in het voorjaar
van 2024 geïnformeerd dat het implementeren van een dergelijke clausule juridisch
en uitvoeringstechnisch niet haalbaar is4. In het najaar van 2024 is een studie gedeeld waarin verschillende additionele flexibiliteitsopties
binnen de CO2-heffing zijn onderzocht5. Sindsdien werkt het kabinet verschillende opties uit om bedrijven additionele flexibiliteit
te bieden binnen de CO2-heffing industrie. Zo wordt er onder andere gekeken naar de mogelijkheid om een handelsplatform
op te richten om handel in dispensatierechten te bevorderen. Dit voorjaar vindt de
besluitvorming plaats over deze additionele maatregelen. Daarnaast is gekeken naar
de mogelijkheid om bedrijven eigen toekomstige dispensatierechten te laten lenen.
Echter, deze maatregel blijkt niet doelmatig vanwege het beperkte aantal bedrijven
dat hier gebruik van zal maken en vanwege de aanzienlijke additionele complexiteit.
Ten slotte onderzoekt het kabinet op dit moment de mogelijkheid om de carry-back te
versterken zodat bedrijven ook na 2029 betaalde heffing terug kunnen vorderen wanneer
zij een overschot aan dispensatierechten hebben gegenereerd. De Kamer wordt dit voorjaar
hierover geïnformeerd.
Het generiek verlagen van de CO2-heffing verlaagt de verduurzamingsprikkel bij alle bedrijven (met name bij de bedrijven
die wel voldoende handelingsperspectief hebben) waardoor de klimaatdoelen verder uit
zicht raken. Dit is niet in lijn met de kabinetsinzet om het klimaatdoel in 2030 te
halen. Een regionale of sectorale differentiatie binnen de CO2-heffing druist in tegen het generieke karakter van de heffing en zal leiden tot een
verstoring van de concurrentie binnen sectoren in verschillende regio's. Hier zullen
de Europese staatssteunkaders knellen. Om deze redenen zal het kabinet deze opties
niet meenemen bij het uitwerken van de alternatieven.
Vraag 5
Hoe staat het met de uitwerking van alternatieven naar aanleiding van de motie Erkens
c.s. (Kamerstuk 36 410 XIII, nr. 40) over het uitwerken en implementeren van een hardheidsclausule in de CO2-heffing industrie gericht op vermijdbare uitstoot per 1 januari 2025? Wanneer wordt
dit met de Kamer gedeeld?
Antwoord 5
Zie het antwoord op vraag 4.
Vraag 6
Kunt u bij het uitwerken van de alternatieven ingaan op de volgende opties: differentiatie
van de CO2-heffing voor deze regionale bedrijven en sectoren, een lagere CO2-heffing, een handelsplatform en eventuele andere opties die mogelijk zijn?
Antwoord 6
Zie het antwoord op vraag 4.
Vraag 7
Bent u met deze bedrijven in gesprek over mogelijke oplossingen? Zo ja, wanneer wordt
de Kamer hierover geïnformeerd?
Antwoord 7
Ja, via verschillende routes, waaronder de casus-aanpak maar ook via de Rijksdienst
voor Ondernemend Nederland, is het kabinet in gesprek met bedrijven over hun verduurzamingsplannen.
Voor Cluster 6 hebben wij een specifieke aanpak in het Actieplan Cluster 6 waarbij
het kabinet met bedrijven, netbeheerders en de decentrale overheden kijkt hoe knelpunten,
zoals netcongestie of vergunningen, voor deze specifieke doelgroep opgelost kunnen
worden, zodat ook deze bedrijven de verduurzamingsslag kunnen maken. Op basis van
de ervaringen die daarmee zijn opgedaan, is de afgelopen maanden gewerkt aan het Actieplan 2.0.
In dat kader wordt momenteel een voorstel voor een regionale aanpak uitgewerkt. Dit
Actieplan zal eind dit voorjaar gedeeld worden met de Tweede Kamer ten behoeve van
het geplande Commissiedebat Cluster 6.
Vraag 8
De regionale bedrijven geven aan harde afspraken te willen maken met netbeheerders
over wanneer zijn hun aansluiting of uitbreiding kunnen krijgen zodat zij ook weten
wanneer zij kunnen investeren; in hoeverre kunt u dit faciliteren?
Antwoord 8
Het is begrijpelijk dat bedrijven harde afspraken willen maken met netbeheerders.
Zeker bij bedrijven waarvan de levensduur van de (fossiele) installatie afloopt en
die genoodzaakt zijn deze binnen een bepaalde termijn te vervangen. In het kader van
het Landelijk Actieprogramma Netcongestie lopen gesprekken over het vergroten van
transparantie over wanneer grootverbruikers toegang tot aansluitingen of uitbreidingen
kunnen krijgen door duidelijkheid te geven over wanneer welk vermogen verwacht wordt
en hoe dit zich verhoudt tot het gevraagde vermogen op de wachtlijst. Dit wordt gedaan
in samenwerking met industrie, Netbeheer Nederland en het ministerie. De realiteit
is wel dat naarmate de beoogde oplevertermijnen van infrastructuurprojecten verder
in de toekomst liggen de zekerheid over de realisatietermijn afneemt. Het is voor
netbeheerders niet mogelijk hier harde, bindende afspraken over te maken, omdat de
oplevertermijn voor uitbreidingen deels buiten de invloedsfeer van netbeheerders ligt.
Vraag 9
Welke mogelijkheden zijn er om de procedures te versnellen, aangezien verduurzamingsprojecten
ook dreigen om te vallen vanwege de lange vergunningstrajecten van soms wel 6 à 7
jaar? Wordt hier al werk van gemaakt?
Antwoord 9
In de Kamerbrief over de voortgang van het MIEK en nationale energieprojecten van
10 december jl.6 zijn diverse versnellingsmaatregelen waaraan wordt gewerkt toegelicht. Dit is zowel
op landelijk niveau door te kijken naar mogelijkheden voor natuurvergunningen als
op Europees niveau, bijvoorbeeld door de aanwijzing van versnellingsgebieden.
In de Kamerbrief Netcongestie van 21 november jl.7 is uiteengezet welke versnellingsmogelijkheden er worden ingezet om procedures voor
energie-infrastructuur te verkorten. Voorbeelden hiervan zijn het aanwijzen van projecten
van zwaarwegend maatschappelijk belang en verbetering van de samenwerking tussen netbeheerders
en overheden.
Verder zijn voor zowel projecten bij bedrijven als projecten in de openbare ruimte
verschillende acties in gang gezet om kennis en capaciteit voor vergunningsprocedures
vrij te maken:
• Voor zowel energie-infrastructuur als maatwerk projecten zijn Expert- en capaciteitspools
operationeel bij vergunningverlenende instanties, zoals gemeentes, provincies en omgevingsdiensten.
Hierdoor kunnen bedrijven en overheden anticiperen op ontwikkelingen in de energietransitie
en zo doorlooptijden van vergunningen verkorten.
• Het kenniscentrum afval of grondstof is op korte termijn operationeel waardoor bedrijven
sneller «einde afval»-verklaringen krijgen.
• In 2024 hebben de omgevingsdiensten een grootschalige arbeidsmarktcampagne gehouden
om zo capaciteit voor vergunningverlening te vergroten.
In de casusaanpak uit het Actieplan Cluster 6 zijn knelpunten rondom vergunningverlening
geïdentificeerd samen met het betrokken bedrijf en bevoegd gezag. Het doel is om oplossingen
te zoeken voor de knelpunten die zich voordoen bij de aangevraagde vergunning. Door
optimale afstemming tussen betrokken partijen wordt, waar mogelijk, de vergunningverlening
versneld binnen wettelijke termijnen om zo de kortst mogelijke doorlooptijd te realiseren.
Vraag 10
Hoe zorgt u ervoor dat bedrijven toch besluiten om deze investeringen in Nederland
te doen en zo de werkgelegenheid te behouden, aangezien in buurlanden België en Duitsland
het goedkoper is om te verduurzamen?
Antwoord 10
Het kabinet ziet dat het concurrentievermogen van de Nederlandse industrie onder druk
staat en investeringen in verduurzaming in Nederland moeizaam op gang komen. Om te
zorgen dat bedrijven in Nederland investeren en verduurzamen, is het dan ook van belang
hier maatregelen voor te treffen. Een belangrijke voorwaarde voor een goede concurrentiepositie
voor de industrie is betaalbare energie. In het Regeerprogramma heeft het kabinet
dan ook opgenomen dat energiekosten niet significant uit de pas dienen te lopen met
buurlanden, zodat Nederlandse bedrijven kunnen concurreren met het buitenland.
Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) bekostiging elektriciteitsinfrastructuur
moet leiden tot concrete beleidsopties die bijdragen aan ons concurrentievermogen
en de betaalbaarheid. Aan de hand van de uitkomsten van het IBO zal het kabinet een
besluit nemen over de mogelijke verlenging van de IKC-regeling. Hierover wordt de
Kamer geïnformeerd bij voorjaarsnota.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.