Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Nispen over recente arresten van het Gerechtshof over de proceskostenvergoeding in Mulderzaken
Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over recente arresten van het Gerechtshof over de proceskostenvergoeding in Mulderzaken (ingezonden 20 december 2024).
Antwoord van Staatssecretaris Strucken (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 12 februari
2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 1004
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de recente arresten van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
over de proceskostenvergoeding in Mulderzaken?1 Herinnert u zich tevens antwoorden op eerdere schriftelijke vragen hierover?2
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat zijn volgens u de consequenties van deze rechterlijke uitspraken voor de proceskostenvergoeding
in Mulderzaken en de door de Kamer gewenste beleidswijziging, gerealiseerd met het
amendement-Inge van Dijk c.s. bij de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen (Kamerstuk
36 427, nr. 7)?
Antwoord 2
Per 1 januari 2024 is de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm3 in werking getreden. De Wet herwaardering regelt onder meer dat overcompensatie wordt
weggenomen bij het toekennen van vergoedingen van kosten van door een derde beroepsmatig
verleende rechtsbijstand voor zaken binnen deze rechtsgebieden. Door het amendement
van het lid Van Dijk (CDA) c.s. is onder meer de verlaging van de proceskostenvergoeding
ook van toepassing op Wahv-zaken (Mulderzaken). Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft in
de, in de vraag aangehaalde, arresten kort gezegd geoordeeld dat bij de vaststelling
van de hoogte van de proceskostenvergoeding onderscheid wordt gemaakt tussen Wahv-procedures
enerzijds en andere bestuursrechtelijke procedures, niet zijnde WOZ- en bpm-procedures,
anderzijds. Het hof concludeert dat het niet kan beoordelen of het gemaakte onderscheid
in strijd is met het discriminatieverbod van artikel 14 van het Verdrag tot bescherming
van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en/of artikel 1 van
het Twaalfde Protocol bij het EVRM, omdat de daarvoor noodzakelijke informatie bij
de totstandkoming van de regeling niet naar voren zou zijn gekomen. Omdat daardoor
niet kan worden uitgesloten dat er strijd is met het discriminatieverbod, moet genoemde
regeling, waarmee de proceskostenvergoeding wordt verlaagd in Mulderzaken, bij de
vaststelling van een proceskostenvergoeding buiten toepassing worden gelaten, aldus
het hof. Als gevolg van de arresten zal de reguliere, hogere vergoeding, zoals van
toepassing op overige bestuursrechtelijke zaken, weer gelden.
Vraag 3 en 4
Vindt u het ook nog steeds wenselijk, conform de bedoeling van de wetgever, dat proceskostenvergoedingen
ook in Mulderzaken gematigd zouden moeten worden vanwege de vaak beperkte tijdsbesteding
door de bureaus die bijstand verlenen, er vaak veel zaken op een dag behandeld worden
door hetzelfde bureau en de proceskostenvergoedingen behoorlijk kunnen oplopen? Zo
ja, welke maatregelen gaat u dan nemen om er voor te zorgen dat de bedoeling van de
wetgever ook dusdanig onderbouwd of uitgedrukt wordt in de wet om de problematiek
zoals die in de arresten tot uiting komt een antwoord te bieden?
Is volgens u een wijziging van de wet vereist, of zou kunnen worden volstaan met nadere
informatie, omdat de overweging van het Hof luidt dat «bij gebrek aan in het kader
van de totstandkoming aanwezige informatie» niet zou kunnen worden beoordeeld of sprake
is van «strijd met het discriminatieverbod ex art 14 EVRM en/of artikel 1 van het
Twaalfde Protocol bij het EVRM»?
Antwoord 3 en 4
Het vorige kabinet heeft het amendement destijds gesteund omdat de verwachting was
dat de daarin besloten wijzigingen een grote bijdrage zouden leveren aan het tegengaan
van de acute problematiek veroorzaakt door de toestroom van zaken van no cure no pay-bedrijven
in de keten – met name bij het Openbaar Ministerie (OM) en de Rechtspraak – en daarbij
het gebruik van proceskostenvergoeding als verdienmodel een halt zou worden toegeroepen.
Voornoemde arresten leiden niet tot een andere afweging. Het is aan het OM om juridische
vervolgstappen te nemen naar aanleiding van het arrest. Ik heb inmiddels vernomen
van het OM dat zij de arresten van het hof bestudeert en zich beraadt op eventuele
vervolgstappen. Het OM betrekt hierbij het recente arrest van de Hoge Raad over de
hoogte van de proceskostenvergoeding in WOZ-zaken en bpm-zaken.4 De Hoge Raad heeft de verlaging van de proceskostenvergoeding in WOZ- en bpm-zaken
niet in strijd geacht met het discriminatieverbod. Het OM betrekt in haar beraadslaging
eveneens de recente uitspraken van de rechtbank Den Haag, waarin de kantonrechter
gemotiveerd afwijkt van de in het antwoord op vraag 2 genoemde lijn uit de arresten
van het hof Arnhem-Leeuwarden.5 Inmiddels heb ik eveneens vernomen dat de procureur-generaal bij de Hoge Raad naar
aanleiding van voornoemde arresten van het hof Arnhem-Leeuwarden aangekondigd heeft
voornemens te zijn om een vordering tot cassatie in belang der wet in te stellen.6 Afhankelijk van de uitkomsten zal verder worden bezien of, en zo ja, welke aanvullende
maatregelen nodig zijn.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.